26 800 VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 2000

nr. 101
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 13 april 2000

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 23 maart 2000 overleg gevoerd met staatssecretaris Van der Ploeg van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over monumentenzorg aan de hand van:

– de brief van de staatssecretaris d.d. 12 april 1999 inzake inzet extra gelden monumentenzorg (26 200-VIII, nr. 75);

– de brief van de staatssecretaris d.d. 1 september 1999 ter aanbieding van de evaluatie van de uitvoering van het werkplan monumentenzorg «Op de bres» (26 200-VIII, nr. 111);

– de brief van de staatssecretaris d.d. 22 december 1999 inzake evaluatie werkplan monumentenzorg (OCW-00-25);

– de brief van de staatssecretaris d.d. 29 februari 1999 inzake beleidshandhaving door de Rijksdienst voor de monumentenzorg (OCW-00-293);

– de brief van de staatssecretaris d.d. 6 maart 2000 ter aanbieding van zijn reactie op de evaluatie werkplan voor de monumentenzorg (26 800-VIII, nr. 90);

– de brief van de staatssecretaris d.d. 17 september 1999 inzake aanpak problematiek grootschalige restauraties (26 200-VIII, nr. 115);

– de brief van de Raad voor cultuur d.d. 29 september 1999 ter aanbieding van het advies inzake de aanpak van grootschalige restauraties (OCW-99-916);

– de brief van de staatssecretaris d.d. 14 januari 2000 inzake het advies van de Raad voor cultuur betreffende grootschalige restauraties (OCW-00-77).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA) merkte op dat de achterstand van 3,7 mld. in de restauratie en het onderhoud van de Nederlandse monumenten als gevolg van de toename van het aantal jonge monumenten en vervolgschade in enkele jaren zal toenemen tot meer dan 4 mld., als er geen structurele veranderingen in de monumentenzorg plaatsvinden. Uit de evaluatie van Werkplan monumentenzorg (WPM) blijkt dat de achterstand met circa 260 mln. is verminderd en dat de subsidies een multiplier van 3,11 hebben. Volgens de evaluatie is de nieuwe regeling zeer complex en bestaat er grote ontevredenheid over de verdeling van de budgetten over de categorieën. Dergelijke signalen uit het land hebben mevrouw Visser ook bereikt.

Voor de advisering bij de uitvoering van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 (BRRM) worden provinciale steunpunten voor de monumentenzorg ingericht. Hiermee lijkt de decentralisatie te zijn mislukt. Kunnen de regelingen verder vereenvoudigd worden in plaats van een nieuwe bureaucratie in het leven te roepen? Hoe hoog zijn de kosten van deze steunpunten en door wie worden ze gedragen?

Met het verwijderen van het schot tussen de categorieën kerken en overige monumenten en met de maatregelen om budgethouders toe te staan maximaal 50% van hun budget voor woonhuizen-boerderijen over te hevelen naar kerken en overige monumenten wordt meer beleidsvrijheid wordt geboden. Hoewel er is geconstateerd dat er geen signalen zijn dat door de verlaging van de subsidies restauraties niet konden worden uitgevoerd, is het niet ondenkbaar dat de Rijksdienst voor de monumentenzorg (RDMZ) op dit punt tekort is geschoten. Er zijn immers concrete gevallen voorgelegd, bijvoorbeeld in Hoorn, waaruit blijkt dat gemeenten niet meer kunnen bijdragen aan restauraties door de vermindering van hun budget. Mevrouw Visser herinnerde eraan dat de voorganger van de staatssecretaris had beloofd in concrete gevallen een oplossing te zoeken.

Veel kleinere gemeenten voeren al een actief monumentenbeleid, maar hebben problemen met de systematiek en worden belemmerd door de huidige regelingen. Door het BRRM tellen gerestaureerde monumenten niet mee bij de volgende behoefteraming en krijgen gemeenten die eigen middelen aanwenden voor restauraties hun geld niet terug. Het BRRM zal op dit punt moeten worden aangepast door de voorgefinancierde projecten in de behoefteraming te laten meetellen. Gemeenten krijgen niet de zekerheid dat door de RDMZ toegezegde gelden daadwerkelijk in een bepaald jaar zullen worden uitbetaald. Voor particuliere eigenaren is snelheid en zekerheid van nog groter belang. De korting van 10% versterkt echter het gevoel dat men niet op de overheid aan kan. Waarom is het niet mogelijk om de tegemoetkoming bij acute schade eerder uit te betalen?

Door middel van een tijdelijke centrale voorziening van 25 mln. per jaar gedurende vier jaar wordt beoogd om de meest urgente grootschalige restauraties uit te voeren. Mevrouw Visser noemde dit een goed streven, maar kon hiermee niet akkoord gaan omdat dit door het gebruik van het huidige budget ten koste gaat van andere dringende restauraties. Zij stelde voor om uit het uitgavenoverschot bij de voorjaarsnota minimaal 100 mln. te reserveren voor grootschalige projecten en overwoog op dit punt een motie in te dienen. Het ontbrekende bedrag van 320 mln. om de geconstateerde achterstanden in de monumentenzorg weg te werken kan in 2010 zijn uitgegroeid tot 700 mln. Bij de instelling van het BRRM in 1997 werd ervan uitgegaan dat er een goede geïntegreerde regeling voor restauratie en onderhoud zou komen. De staatssecretaris is helaas niet in staat gebleken om met de evaluatie ook een integraal plan voor te leggen. Hoe zal de aangekondigde integrale restauratie- en onderhoudsvisie er uitzien en wanneer kan de regeling in werking treden?

De restauratieachterstand moet worden weggewerkt, zodat alle middelen kunnen worden ingezet voor doelmatig onderhoud van onvervangbaar authentiek erfgoed door middel van een instandhoudingsregime dat restaureren overbodig maakt. Mevrouw Visser pleitte voor een nationaal erfgoedfonds dat wordt gevoed door de overheid, het bedrijfsleven en particulieren waarin de kennis, ervaring en financiële middelen van lokale stadsherstelorganisaties op landelijk niveau worden gebundeld. Uitbreiding tot de categorie niet-woonhuismonumenten kan worden gestimuleerd door vrijstelling van de vennootschapsbelasting. Zo kan beter worden ingespeeld op de vraag naar nieuwe structurele oplossingen op het terrein van het behoud en hergebruik van de verschillende categorieën monumenten. Het enthousiasme en de creativiteit op lokaal niveau kunnen zo worden aangevuld met deskundigheid en financiële middelen op regionaal of landelijk niveau. De financiering van het behoud van monumenten moet zo breed mogelijk worden gedragen, zodat men minder afhankelijk is van overheidsbijdragen. Ook de minimaal 100 mln. voor de kanjers kunnen via dit fonds worden aangewend. Bij de zorg voor monumenten gaat het niet alleen om economische effecten en grote bedragen, maar ook om draagvlak in en betrokkenheid van de samenleving en om erkenning van het werk van vrijwilligers.

De heer Nicolaï (VVD) legde de nadruk op onderhoud en minder op restauratie. Primaire overwegingen zijn cultureel-maatschappelijke aspecten zoals het behoud van het Nederlandse erfgoed. Hiertoe moeten monumenten niet worden «bevroren», maar moet actief en creatief kunnen worden gezocht naar nieuwe bestemmingen. Door de toenemende etnische en culturele diversiteit in de samenleving wordt ook de behoefte groter om de historische wortels van Nederland een plek te geven. Secundair zijn overwegingen van economische aard, zoals de investeringen in de monumentenzorg, de multipliereffecten, de werkgelegenheidsstimulans en het toerisme.

De achterliggende gedachte van het BRRM van een verdeling van de extra middelen op basis van de reële behoefte ging ten koste van gemeenten met een goed monumentenbeleid. Door de verhoging van het restauratiebudget en het opheffen van de correctiefactor worden ook gemeenten met een kleine restauratiebehoefte tegemoet gekomen. De heer Nicolaï vroeg om een regeling die het mogelijk maakt dat gemeenten restauratieprojecten kunnen voorfinancieren zonder het risico te lopen dat hiermee onvoldoende rekening wordt gehouden in de behoefteraming.

Hij stond positief tegenover het verwijderen van het schot tussen de categorieën kerken en overige monumenten alsmede het halveren van het schot tussen deze categorieën en de categorie woonhuizen-boerderijen. Hij ging ervan uit dat er geen nadere voorwaarden worden verbonden aan de mogelijkheid om 50% over te hevelen. Tevens had de heer Nicolaï nog twijfels bij het resterende schot. Een dergelijke stimulans voor de woonhuismonumenten is vooral een negatieve stimulans. Wellicht kan actiever worden gezocht naar een positieve stimulans, bijvoorbeeld via de plankostenvergoeding. Hoe zal dit zich verder ontwikkelen? Waarom wordt de vergoeding beperkt tot f 2500? Voorts vroeg hij waarom er niet op korte termijn een onderhoudsregeling voor woonhuismonumenten kan zijn, waarover immers al 25 jaar wordt gesproken.

De heer Nicolaï vroeg een reactie naar aanleiding van zijn twijfels op het punt van de centrale controle op de behoefteraming. Hij sprak de hoop uit dat de gemeenten voldoende verificatiemogelijkheden hebben. Voorts vroeg hij een reactie op de suggestie van de VNG om het BRRM en het Besluit rijkssubsidiëring onderhoud monumenten (BROM) samen te voegen. Hij was het ermee eens om op centraal niveau voor de kanjers 100 mln. beschikbaar te stellen uit de algemene middelen. Hij benadrukte het belang van een sluitende exploitatie, ook op langere termijn, van grootschalige projecten. Deelt de staatssecretaris de zorg dat er op langere termijn niet voldoende garanties zijn voor het onderhoud?

Uitstel van restauratie en onderhoud zal leiden tot een stijging van de kosten met 10% per jaar. Deelt de staatssecretaris de analyse dat, als er 320 mln. extra beschikbaar zou zijn voor de uitvoering van het plan, dit bedrag oploopt tot 700 mln. in 2010? Is in deze bedragen ook de 420 mln. voor de volgende regeerperioden verdisconteerd? Hoe hard zijn de verplichtingen die dit kabinet aangaat voor een volgend kabinet? De heer Nicolaï gaf prioriteit aan het benutten van vrijkomende middelen om incidenteel grote bedragen beschikbaar te stellen. Hoe groot schat de staatssecretaris de mogelijkheden hiertoe in en wil hij zich daarvoor hard maken?

De heer Nicolaï heeft in 1998 bij de begrotingsbehandeling gepleit voor een vrijstelling van de vennootschapsbelasting voor stadsherstelorganisaties. In de stukken van de staatssecretaris is hierop echter niet teruggekomen. Hij stelde voor om een en ander zo spoedig mogelijk te regelen door de vrijstelling voor huisvesting uit te breiden naar stadsvernieuwing en monumenten. Een dergelijke constructie voor NV's kan financiële ruimte creëren voor het onderhoud.

De heer Valk (PvdA) noemde het belang van een goede monumentenzorg evident, niet alleen voor het culturele erfgoed, maar ook voor de leefbaarheid in steden en vanwege de economische effecten in de zin van werkgelegenheid, scholing en investeringen. Het is goed dat dit kabinet extra geld heeft uitgetrokken voor monumentenzorg in de komende jaren. Door de forse bezuinigingen daarop in de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig zijn er immers grote achterstanden ontstaan. Ondanks de inspanningen van het kabinet blijven er evenwel financiële en beleidsmatige knelpunten bestaan, waaronder de kanjerproblematiek: de grote monumenten waarmee restauraties van meer dan 1 mln. gemoeid zijn. Het instellen van een tijdelijke centrale regeling is een goed initiatief. De vraag is evenwel of vier jaar voldoende zal zijn om de tekorten in te lopen. Wellicht zal een regeling ook voor de langere termijn noodzakelijk zijn.

Aan het verstrekken van rijkssubsidies voor de restauratie van monumenten zullen voorwaarden moeten verbonden inzake het onderhoud door eigenaren en bewoners. Daartoe is het noodzakelijk om het BRRM en het BROM samen te voegen. Waarom lukt dit niet? De heer Valk vroeg om een planning op dit punt.

Destijds heeft de Kamer zich kunnen vinden in de herziening van de restauratieregeling waardoor voor de hoogte van de financiering niet meer het aantal monumenten, maar de restauratiebehoefte in een gemeente bepalend is. De planning voor de kortere termijn bevat evenwel nog een aantal knelpunten. Zijn er mogelijkheden om de problematiek van de nadeelgemeenten in de komende jaren op te heffen door middel van een eenmalige kleine extra financiële inspanning? Het voorfinancieren van restauraties door gemeenten mag geen negatief effect hebben op de restauratiebehoefte en op de rijkssteun. Waarom krijgen de gemeenten en de provincies niet de volledige vrijheid om de budgetten te verdelen over de categorieën monumenten?

Het is wenselijk restaurerende instellingen vrij te stellen van de vennootschapsbelasting, mits het niet winstbeogende instellingen betreft en de te besparen bedragen worden ingezet ten behoeve van onderhoud. Wellicht kan hiertoe contact worden opgenomen met Financiën. De heer Valk vroeg in hoeverre misbruik wordt gemaakt van overheidssteun voor restauraties, doordat monumenten kort na restauratie met winst worden doorverkocht. Hij vroeg voorts naar de budgettering voor de komende jaren met het oog op de achterstanden.

De heer Van der Vlies (SGP) wees op het belang van de zorg voor het cultuur-historisch erfgoed in verband met de kwaliteit van de woon- en leefomgeving, alsmede de economische effecten ervan. Na de bezuinigingen zal men zich maximaal moeten inzetten om de ontstane achterstand in te lopen. Op zichzelf is het goed dat er 100 mln. in de komende vier jaar beschikbaar wordt gesteld voor de kanjerproblematiek, maar dit gaat ten koste van het budget voor de overige projecten. Hij pleitte er in dit verband voor dat een substantieel deel van de ruimte op de rijksbegroting beschikbaar wordt gesteld voor het inlopen van de achterstanden. Hij steunde het streven naar een integraal instandhoudingsbeleid. Restauratie zal gepaard moeten gaan met adequaat onderhoud om problemen in de toekomst te voorkomen. Waarom laat de totstandkoming van een dergelijke regeling zo lang op zich wachten?

De heer Van der Vlies stond op zichzelf positief tegenover de flexibilisering als gevolg van de ontschotting. De ontstane beleidsvrijheid mag evenwel niet worden beperkt door extra uitvoeringsvoorschriften. Waarom wordt deze beleidsvrijheid niet nog consequenter geboden op het niveau van de gemeenten en de provincies?

In het systeem van het BRRM blijft de urgente situatie van de onrendabele monumenten onderbelicht. De uitkomst van de methodische behoefteraming blijkt niet altijd overeen te stemmen met de praktijk. Voor de negatieve en contraproductieve gevolgen van de voorfinanciering van restauraties op lokaal niveau zal een oplossing moeten worden gevonden. Is de staatssecretaris op korte termijn hiertoe bereid?

De extra aandacht voor de werelderfgoedcomplexen zal vertaald moeten worden in gerichte budgettering en reservering. De heer Van der Vlies was benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op het voorstel voor een nationaal erfgoedfonds. Hij sprak zijn waardering uit voor de actieve betrokkenheid en passie van de verschillende partijen en vroeg naar de stand van zaken inzake de vrijstelling van de vennootschapsbelasting.

Mevrouw Ravestein (D66) onderschreef het belang van het cultureel erfgoed van harte. Zij was het inhoudelijk eens met de voorstellen van de staatssecretaris, maar miste diens bevlogenheid in de stukken, waarin vooral wordt ingegaan op de toedeling van de middelen. Zij vroeg naar de stand van zaken van het verwerken van de voorstellen in de nota Belvedere bij de Vijfde nota ruimtelijke ordening. De beeldvorming rond monumenten zal moeten veranderen: mensen moeten er trots op zijn dat zij wonen of werken in een monument en ook voor externe financiers moet het aantrekkelijk worden om in monumenten te investeren. Zij kon zich voorstellen dat ook gebouwen uit de wederopbouwperiode de status van rijksmonument kunnen krijgen.

Mevrouw Ravestein ondersteunde het pleidooi voor vrijstelling van de vennootschapsbelasting voor de stadsherstelorganisaties en vroeg aandacht voor de Wet waardering onroerende zaken, die in de praktijk slecht kan uitpakken voor onrendabele monumenten, onder andere kerken. In de D66-nota «Een nieuwe agenda» is eenmalig 175 mln. uitgetrokken voor monumenten. Zij constateerde dat er draagvlak is om extra geld te besteden aan monumenten en hoopte op een uitspraak van de Kamer op dit punt.

Antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris wees erop dat monumentenzorg wordt ingegeven door cultuurhistorische redenen, esthetische redenen, de leefbaarheid van de steden, de identiteit van het land en toeristische en economische redenen. Tot en met 2010 is 520 mln. gereserveerd tegenover de 840 mln. in het rapport «Monumenten in de steigers». Hoewel in de berekeningen ervan is uitgegaan dat dit tekort van 320 mln. in tien jaar zal oplopen tot ruim 700 mln., is dat bedrag uitgedrukt in de contante waarde van heden lager. De reservering van 520 mln. tot 2010 op basis van het regeerakkoord is vastgelegd in de meerjarencijfers, doordat er verplichtingen worden aangegaan voor een aantal jaren, ervan uitgaande dat de wetgever de middelen beschikbaar stelt. Het is bekend welke restauratieachterstanden moeten worden weggewerkt en welke bedragen daarmee gemoeid zijn. De staatssecretaris was blij met de steun vanuit de Kamer en zei deze signalen in het kader van de voorjaarsnota te zullen inbrengen in het kabinet.

Bij de totstandkoming van het BRRM is uitgegaan van het zo effectief mogelijk inzetten van de beschikbare middelen voor de restauratie van monumenten en wel voor de hoogste noden, zoals blijkt uit de behoefteraming en de reële restauratiebehoeften. Voor een zo hoog mogelijk rendement van de beschikbare middelen zijn de subsidies voor alle categorieën monumenten met 10% verlaagd. Er is onderscheid gemaakt tussen budgethoudende en niet-budgethoudende gemeenten. Om gericht te kunnen sturen op de restauratieachterstanden zijn de budgetten door middel van de schotten verdeeld in drie categorieën. Hierop is weliswaar veel kritiek gekomen, maar gelet op de achterstanden in de categorie woonhuizen was een dergelijke aanpak noodzakelijk. Als gevolg daarvan hebben gemeenten actief beleid gevoerd op dit punt, waardoor een groter aantal woonhuizen is gerestaureerd. De verdeling op landelijk niveau doet evenwel niet altijd recht aan de noden die in het land worden ervaren. De restauratieachterstand in de categorie woonhuizen is aantoonbaar het grootst. Door het schot tussen de categorieën kerken en overige monumenten te verwijderen en de mogelijkheid om maximaal 50% van het budget voor de categorie woonhuizen over te hevelen kan meer tegemoet worden gekomen aan de gebruikers en wordt een aantal knelpunten weggenomen. Een aantal grote restauratieprojecten kon niet worden uitgevoerd vanwege tekortschietende budgetten. Daarom is voorgesteld om de kanjerproblematiek buiten de decentrale verdeelsystematiek te plaatsen en op centraal niveau aan te pakken.

Wat de instandhouding betreft, wordt van alle betrokken partijen een bijzondere inzet gevraagd om de achterstanden zo gericht mogelijk weg te werken. Nu de kwaliteit van de voorraad op een aanvaardbaar peil is gebracht, kan de instandhoudingsopgave opnieuw worden gedefinieerd. De staatssecretaris zei al anderhalf jaar lang «borreltafelgevoelens» te hebben over de complexiteit van de regelingen en was van mening dat de monumentenzorg klantvriendelijker moet kunnen zijn. Dit wordt bevestigd door de eerste resultaten van de studie op dit punt, die naar verwachting voor de zomer afgerond zal zijn. In dat kader zal ook aandacht worden besteed aan de complexiteit van de regelingen. Tot er een nieuwe regeling is zullen de restauratieachterstanden moeten worden weggewerkt op basis van de huidige regeling. Het accent wordt steeds meer gelegd op permanente instandhouding, hetgeen eisen stelt aan zowel de eigenaren als de overheid. In een aantal gevallen worden aan de subsidie voor restauratie ook voorwaarden voor het onderhoud verbonden door gemeenten c.q. stadsherstelorganisaties. Door het rijk wordt geen antispeculatiebeding gehanteerd, maar door een aantal gemeenten wel. Hierbij speelt mee dat de subsidie wordt ingezet in het kader van de onrendabele kosten van de instandhouding van onroerend goed. In het onderzoek zal naar aanleiding van de perceptie van eigenaren van verschillende categorieën monumenten van het functioneren van de RDMZ, de loketten op lokaal niveau en de monumentenwacht worden bekeken welke verbeteringen mogelijk zijn.

Ondanks de compensatiemaatregelen wordt een aantal gemeenten nog steeds geconfronteerd met een teruglopend budget. Hieraan zal tegemoet worden gekomen via een verhoging van de restauratiebudgetten voor de periode 2001–2005 en het uitschakelen van de correctiefactor in het BRRM. Het uitgangspunt van het BRRM dat de schaarse middelen worden ingezet voor de hoogste noden staat echter niet ter discussie. Aan de VNG is gevraagd om te bekijken hoe de gemeenten kunnen worden aangespoord tot een voortvarende aanpak van de restauratieachterstanden. De staatssecretaris zegde toe in overleg met onder meer de VNG de mogelijkheden te bekijken van een eenmalige impuls. In een brief aan de Kamer zal hierop worden teruggekomen en zal worden ingegaan op afzonderlijke casussen. Hij benadrukte dat het gaat om een overgangssystematiek in de richting van de behoefteraming.

Op de behoefteramingen vindt een steekproefsgewijze controle plaats. De ramingen kunnen zo nodig worden bijgesteld. Uitgangspunt is dat de behoefte zo uniform mogelijk in beeld wordt gebracht, zodat de middelen eerlijk kunnen worden verdeeld. Door verificatie en terugkoppeling van de uitkomsten van de controle naar de gemeenten wordt voor eenieder duidelijk op basis waarvan de budgetten worden verdeeld. Tot en met 2010 zijn de huidige middelen onvoldoende om de achterstanden geheel in te halen. Op korte termijn zijn de gemeentelijke en provinciale budgetten wel in evenwicht met het planaanbod. Ook aan de grootschalige restauraties wordt met in totaal 100 mln. op korte termijn een stimulans gegeven. De staatssecretaris was het met de Kamer eens dat het wenselijk is dat voor de ontbrekende 320 mln. een oplossing wordt gevonden.

Er is een verschil tussen de behoefteraming en de reële restauratiebehoefte doordat gemeenten niet voldoende planaanbod kunnen creëren, met name in de categorie woonhuizen. Voor deze categorie geldt evenwel dat de eigenaar bereid of in staat moet zijn om op korte termijn over te gaan tot restauratie. Het nieuwe actieve beleid van gemeenten op dit punt levert inmiddels resultaten op. Voorzover de reële behoefte uitstijgt boven de behoefteraming wordt de verdeling van de middelen over de gemeenten beïnvloed. Dit is dan ook de reden voor de ontschotting en de flexibiliteit op lokaal niveau.

De bijdrage van f.2500 in het kader van de plankostenregeling is een bijdrage voor een verkennend restauratieplan. Het uiteindelijke restauratieplan komt volledig voor subsidie in aanmerking. Inmiddels zijn 98 aanvragen ontvangen, waarvan er 71 zijn goedgekeurd. Het hiermee gemoeide bedrag wordt gefinancierd door de RDMZ, het Nationaal restauratiefonds en het Prins Bernhardfonds.

De huidige regeling stimuleert gemeenten niet tot investeren in de restauratie van rijksmonumenten, aangezien de verminderde restauratiebehoefte consequenties kan hebben voor de toekenning van rijksmiddelen. De staatssecretaris had begrip voor de suggestie van de VNG om de BRRM op dit punt aan te passen, maar had vooralsnog geen directe oplossing voor handen. Bij de verdeling van de middelen moet de reële restauratiebehoefte immers uitgangspunt blijven. De VNG is gevraagd erover mee te denken hoe gemeenten kunnen worden gestimuleerd zelf te investeren in de monumentenzorg zonder te worden geconfronteerd met lagere budgetten en in welke mate voorfinanciering door marktpartijen of eigenaren daarbij moet worden betrokken. Hij zegde toe ook op dit punt terug te komen.

Via het gericht sturen op achterstanden moeten de restauratieachterstanden in de verschillende categorieën gelijkmatig worden weggewerkt. Dit principe wordt niet aangetast door de ontschotting, die flexibiliteit biedt in de uitvoering doordat voor urgente restauraties een oplossing kan worden gevonden in de categorie kerken en overige monumenten. In de categorie woonhuizen zullen prikkels nodig blijven.

Het effect van de verlaging van de subsidie met 10% wordt deels gecompenseerd door een goedkopere voorfinanciering. Uit de evaluatie van het WPM blijkt dat weinig eigenaren afhaken. De staatssecretaris gaf toe dat het moeilijk is om een financiering te regelen, maar hij had geen signalen ontvangen van groepen eigenaren voor wie de verlaging met 10% onoverkomelijk is. Bij de stadsherstelorganisaties zijn er weliswaar klachten dat door de verlaging van het subsidiepercentage de woonhuisrestauraties worden bemoeilijkt, maar de oorzaak hiervan is wellicht eerder de stijging van de huizenprijzen. Ook de ecotaks, de Arbo-wet en met name de WOZ kunnen een probleem vormen. Deze kwestie zal aan de hand van uitspraken van de rechter met Financiën worden besproken. Op het punt van de provinciale steunpunten is sprake van versnippering. De staatssecretaris stelde zich voor dat er op provinciaal niveau meer wordt samengewerkt ter vergroting van de effectiviteit van de steunpunten.

Met de tijdelijke regeling wordt een begin gemaakt met een oplossing van de kanjerproblematiek. Deze regeling moet een permanent karakter krijgen als de gemeenten en de provincies in de komende jaren niet de mogelijkheden hebben om het probleem van de grootschalige restauraties zelf op te lossen. De staatssecretaris had het duidelijke politieke signaal vanuit de Kamer opgevangen dat een substantieel deel van eventuele extra middelen beschikbaar moet worden gesteld voor de monumentenzorg. Dit signaal zal worden doorgegeven aan het kabinet, dat immers hierover beslist.

Een eigenaar die met subsidie een restauratie heeft uitgevoerd, is in de huidige systematiek verplicht het monument in goede staat te houden. Het niet nakomen van deze verplichting kan ertoe leiden dat de subsidie wordt teruggevorderd. Voor een aantal categorieën wordt het opstellen van een meerjarig onderhoudsplan verplicht gesteld. De staatssecretaris sprak er zijn zorg over uit dat aan de naleving hiervan nog onvoldoende inhoud wordt gegeven door het ontbreken van een adequaat inspectieapparaat en een actief handhavingsbeleid. Hij was voornemens nadrukkelijk hieraan te werken binnen het nieuwe instandhoudingsregime.

Bij de actualisering in 2001 van de behoefteraming van 1997 zullen 11 000 extra monumenten worden aangewezen, waaronder een aantal «jonge» monumenten ouder dan 50 jaar. Vanwege de cultuurhistorische waarde van het erfgoed uit de wederopbouwperiode wordt er actie ondernomen, gezien de kwetsbaarheid van de gebouwen en de herstructurering van naoorlogse wijken. Op dit moment ligt het accent op voorlichting en bewustwording van de betekenis van de wederopbouwarchitectuur en -stedenbouw. Gemeenten worden gestimuleerd om bij het opstellen van ontwikkelingsprogramma's rekening te houden met de cultuurhistorische waarde van de wederopbouwperiode. Onderzocht wordt hoe het aanwijzings- en beschermingsbeleid vorm moet krijgen. De staatssecretaris deelde mee direct betrokken te zijn bij de uitwerking van de voorstellen van de nota Belvedere in de Vijfde nota ruimtelijke ordening.

In het rapport «Monumenten in de steigers» is aanbevolen de fiscale vrijstelling voor de restaurerende instellingen te verruimen. De fiscale wetgeving biedt deze mogelijkheid echter niet. De staatssecretaris was hierover in gesprek met Financiën. Op dit punt is op het rapport van de commissie cultuur en belastingen tot nog toe een partieel standpunt uitgebracht in verband met het belastingplan voor de 21ste eeuw. In een gezamenlijk standpunt van Financiën en OCW zal verder op dit punt worden ingegaan.

De staatssecretaris sloot zich aan bij de waarderende woorden over de passie en ambachtelijkheid van de instellingen en vrijwilligers die zich bezighouden met monumentenzorg. Hij stond positief tegenover het pleidooi voor een erfgoedfonds, waarbij hij onder andere verwees naar het Belvederefonds waarin LNV, VROM en OCW participeren. Hij zegde toe op dit punt terug te komen naar aanleiding van het rapport dat voor de zomer zal verschijnen.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA) sprak haar dank uit voor de positieve reactie van de staatssecretaris op haar pleidooi voor een erfgoedfonds en merkte op dat de gedachten in deze richting verder worden uitgewerkt door het CDA. Van belang zijn de deskundigheid en het enthousiasme van degenen die met de monumentenzorg bezig zijn. Zij wachtte het rapport van de staatssecretaris met spanning af. Zij was blij dat er aandacht wordt besteed aan de klantvriendelijkheid en constateerde dat er gedegen onderzoek plaatsvindt. Zij bestreed niet de noodzaak van extra geld voor de kanjerregeling, maar wilde de staatssecretaris stimuleren om zich bij de voorjaarsnota extra hiervoor in te zetten. Mevrouw Visser vroeg wanneer een integrale regeling voor restauratie en onderhoud van kracht kan worden.

De heer Nicolaï (VVD) had er begrip voor dat de staatssecretaris strikt formeel heeft gereageerd op de oproep vanuit de Kamer om meer geld. Hij wachtte de brief af naar aanleiding van het overleg met de VNG over extra compensatie voor de nadeelgemeenten. Hij was nog niet volledig gerustgesteld over de mate waarin volgende kabinetten gebonden zijn aan afspraken volgens het BRRM. De heer Nicolaï stond positief tegenover het voornemens van de staatssecretaris betreffende het onderzoek van de systematiek en vroeg welke onderwerpen in dat onderzoek zullen worden betrokken. Wellicht kan in de evaluatie kritisch worden gekeken naar het resterende schot tussen de categorie woonhuizen en de andere categorieën. Een dergelijk schot vormt een negatieve stimulans, terwijl het beter is positieve stimulansen te hanteren zoals de plankostenregeling. Heeft het schot nog effect nu het is gehalveerd?

De heer Nicolaï riep de staatssecretaris op om zelf voortvarend een oplossing te vinden voor het probleem van de voorfinanciering in plaats van door de VNG . Hij herhaalde zijn vraag naar de stand van zaken betreffende een onderhoudsregeling voor woonhuizen. Waarom is een dergelijke regeling er na 25 jaar nog steeds niet? Waarom is de samenvoeging van het BRRM en BROM nog niet geregeld? Voorts vroeg hij naar de stand van zaken rond het rapport van de commissie cultuur en belastingen.

De heer Valk (PvdA) constateerde dat de staatssecretaris breed aandacht wil besteden aan de klantvriendelijkheid en de ontbureaucratisering van de procedures. Hij wachtte met belangstelling het resultaat af van het toegezegde onderzoek van de mogelijkheden om met een eenmalige kleine financiële injectie voor 2003 en 2004 de nadeelgemeenten te compenseren.

De heer Van der Vlies (SGP) wachtte de stukken over de impuls in het kader van de voorjaarsnota af. De inzet op een klantvriendelijkere aanpak sprak hem aan. Hij had toezeggingen van de staatssecretaris genoteerd op het punt van het antispeculatiebeding, de bureaucratie, de nadeelgemeenten, de voorfinanciering en de vennootschapsbelasting. Daarbij tekende hij aan dat de kwestie van de voorfinanciering opgelost zal moeten worden. Hij vroeg de staatssecretaris het moment «voor de zomer» nader te specificeren.

Mevrouw Ravestein (D66) stelde vast dat er extra aandacht wordt besteed aan de wederopbouwarchitectuur en dat er in 2001 extra 11 000 monumenten, waaronder jonge monumenten, worden aangewezen. Zij pleitte voor de mogelijkheid om uitzonderingen te maken op de leeftijdsgrens van 50 jaar voor jongere gebouwen die de moeite waard zijn om tot monument te worden aangewezen.

Als steun voor de staatssecretaris naar aanleiding van zijn toezegging om zich in te zetten om bij de voorjaarsnota extra middelen vrij te maken voor de monumentenzorg, stelde mevrouw Ravestein voor het verslag van dit algemeen overleg te agenderen voor de plenaire vergadering.

De staatssecretaris was blij dat de steun van de Kamer voor meer geld voor de monumentenzorg. Hij zegde toe het gevoelen van de Kamer duidelijk in te brengen in het kabinet. Hij keek met belangstelling uit naar de ontwikkelingen betreffende een erfgoedfonds en constateerde dat de Kamer hem steunde in zijn streven naar klantvriendelijkheid en deregulering.

Om tegemoet te komen aan de ontmoedigende effecten van de voorfinanciering wordt toegestaan dat alle MSP-panden (monumentenselectieproject) die pas na de behoefteraming van 1997 zijn geregistreerd alsnog in de behoefteraming van 2001 worden meegeteld, ook als het desbetreffende pand in de tussenliggende periode is gerestaureerd. In dat geval telt de technische restauratiebehoefte van voor de restauratie. Gezien het geringe aantal projecten is er geen sprake van een ernstige inbreuk op het principe van verdeling van middelen op basis van concrete restauratieachterstand. Met de VNG wordt gesproken over de fundamentele problematiek.

Het stelsel zal breed worden geëvalueerd. Een dergelijke fundamentele heroverweging kan ertoe leiden dat de Monumentenwet zelf moet worden aangepast. De staatssecretaris is voornemens om voorstellen gericht op een betere onderhoudsregeling te realiseren. De inzet in het overleg met Financiën is gericht op vrijstelling van de vennootschapsbelasting voor restauraties. Hierbij tekent hij aan dat er een afweging moet worden gemaakt omtrent de consistentie van het fiscale stelsel.

Het beleid is erop gericht dat provincies en vooral gemeenten aandacht krijgen voor jonge monumenten en op de eigen lijsten plaatsen. Bij het bereiken van de 50 jaar kunnen ze op de rijksmonumentenlijst worden geplaatst. De staatssecretaris zal voor de zomer komen met een evaluatierapport over de wijze waarop de gebruikers het functioneren van de verschillende monumentenzorginstellingen waarderen en waarin suggesties op dat gebied worden gedaan. Hij wacht dit rapport af alvorens nieuwe voorstellen te doen.

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier van de commissie,

Mattijssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Schutte (RPF/GPV), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, De Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Passtoors (VVD), Wijn (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Örgü (VVD), Nicolaï (VVD), Kortram (PvdA), Halsema (GroenLinks), Eurlings (CDA), Belinfante (PvdA), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Hamer (PvdA).

Plv. leden: Schimmel (D66), Stellingwerf (RPF/GPV), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Van Baalen (VVD), De Cloe (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), Verhagen (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Rijpstra (VVD), Brood (VVD), Middel (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Visser-van Doorn (CDA), Gortzak (PvdA), Poppe (SP), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA).

Naar boven