26 800 IXB
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2000

nr. 16
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 15 november 1999

De vaste commissie voor Financiën1 en de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 hebben op 4 november 1999 overleg gevoerd met staatssecretaris Vermeend van Financiën over de voorhangprocedure inzake aanpassing uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 aan WIK-advies (zie bijlage).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Hoewel mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) haar waardering erover uitsprak dat in ieder geval reeds een deel van de door de Kamer voorgestelde verbeteringen inzake de uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 verzilverd kan worden, zoals de erkenning van vrijlating van het persoonsgebonden AWBZ-budget voor hulp, zorg en dienstverlening, was zij op een aantal punten nog niet tevredengesteld.

Volgens de nieuwe regeling is voor de betrokkenen die in aanmerking willen komen voor kwijtschelding slechts een reservering van f 5000 toegestaan die rechtstreeks verband dient te houden met een uitvaartvoorziening. Gelet op de vorige regeling betekent dit voor met name 65-plussers een achteruitgang, aangezien destijds wel een algemene reservering ten behoeve van bijvoorbeeld de vervanging van een televisietoestel of een ander duurzaam goed werd toegestaan. Op deze manier wordt iedere vorm van zelfredzaamheid teneinde het aangaan van schulden te voorkomen, onmogelijk gemaakt. Mevrouw Noorman bepleitte dan ook invoering van een bescheiden vrijstellingsbedrag, bijvoorbeeld f 2000, ter reservering voor de noodzakelijke vervanging van duurzame gebruiksgoederen.

Waar de inkomenspositie van AOW'ers de laatste jaren extra verbeterd is, is daarvan wel het gevolg dat veelal geen kwijtschelding dan wel beperkte kwijtschelding verleend wordt, hetgeen betekent dat betrokkenen er in bestedingstechnische zin geen cent beter van worden. Een dergelijke armoedeval mag toch niet de bedoeling zijn? In dit verband refereerde mevrouw Noorman dan ook aan de moties die zij terzake heeft ingediend in het kader van respectievelijk de begrotingen van SZW voor 1997 en 1998 en aan de vragen die zij regelmatig heeft gesteld in het licht van de Armoedenota teneinde deze scheve situatie recht te trekken. Gelet op de daarop toen namens het kabinet gedane toezeggingen nader onderzoek hiernaar te plegen, vroeg zij of dit inmiddels is afgerond en of voorstellen hieromtrent de Kamer nog dit jaar zullen bereiken. Oplossing van deze problematiek die breed onderkend wordt, mag niet langer op zich laten wachten.

Hoewel het is te waarderen dat het kabinet de suggestie van de werkgroep inkomensbeleid/kwijtscheldingsbeleid (WIK) heeft overgenomen om de uitstroompremies die in het kader van de bijstand worden verstrekt, niet mee te tellen bij de vaststelling van de draagkracht in relatie tot de kwijtschelding, verzocht mevrouw Noorman deze vrijlating ook te relateren aan de WW, de WIW en de WAO, juist waar de hoogte van het inkomen en niet de herkomst van het inkomen het criterium is. Het weghalen van dat bescheiden bedrag ter stimulering van participatie en activering in het kader van armoedebestrijding, heeft namelijk wel degelijk een demotiverend effect op betrokkenen.

Antwoord van de regering

De staatssecretaris zette uiteen dat het de bedoeling is dat het rapport waarnaar mevrouw Noorman vroeg, in december naar de Kamer gaat.

Het uitsluitend beperken tot de rijksoverheid en de lokale overheden waar het gaat om het toepassen van een algemeen, overigens bescheiden vrijlatingsbedrag, houdt in dat betrokkenen er weinig voordeel van zullen ondervinden vanwege de weglek naar andere crediteuren die de ruimte die de belastingdienst en de lokale overheden wat dat betreft laten, zullen benutten. De suggestie van mevrouw Noorman, die op zichzelf wel aanspreekt, zou pas zoden aan de dijk zetten als over de gehele linie een algehele wettelijke vermogensvrijstelling bij incasso van schulden zou worden geïncorporeerd. De invoering van zodanige vrijstelling behoort echter tot de bevoegdheid van de minister van Justitie die overigens reeds eerder heeft gezegd daarvoor niet veel te voelen.

De staatssecretaris zegde toe de Kamer de volgende week bij brief nader te informeren over de mogelijkheid van verbreding van de vrijstellingsregeling inzake de uitstroompremie tot de WW, de WIW en de WAO.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Van Gijzel

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Terpstra

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Janssen

Aan de voorzitter van de vaste Commissie voor Financiën uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 september 1999

Onderwerp Voorhangprocedure inzake aanpassing Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 aan WIK-advies

Als bijlage bij deze brief ontvangt u een concept-wijziging van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. De voorgestelde wijzigingen komen overeen met het advies dat de Werkgroep Inkomensbeleid/Kwijtscheldingsbeleid (WIK) heeft uitgebracht inzake de f 5000-regeling voor personen van 65 jaar en ouder en de uitstroompremies. Dit advies van de WIK is op 1 september jongstleden aangeboden aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1998/99, 24 515, nr. 53).

De voorgestelde wijzigingen houden in dat de vermogensvrijstellingen voor de inboedel en de auto beide worden verhoogd van f 3000 tot f 5000. Verder is de vrijstelling van f 5000 voor personen van 65 jaar en ouder vervangen door een vrijstelling voor rechten uit uitvaartpolissen voor alle belastingplichtigen. Tot slot wordt voorgesteld de uitstroompremies ingevolge de Algemene bijstandswet niet in aanmerking te nemen bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen. Ook is van de gelegenheid gebruik gemaakt om vast te leggen dat, conform de huidige uitvoeringspraktijk, een persoonsgebonden budget niet in aanmerking wordt genomen bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen en het vermogen.

Ik ga er overeenkomstig de afgesproken voorhangprocedure van uit dat, indien ik voor 31 oktober aanstaande niet van u verneem dat u met mij over de voorgehangen wijziging van gedachten wilt wisselen, de Commissie instemt met de voorgestelde wijzigingen van de Uitvoeringsregeling in vorderingswet 1990.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. Vermeend

Concept-wijziging van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel 26 van de Invorderingswet 1990;

Besluit:

Artikel I

De Uitvoeringsregeling Invorderingswet 19901 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 12, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «f 3000» vervangen door: f 5000.

2. Onderdeel b komt te luiden:

b. rechten op kapitaalsuitkeringen of prestaties uit levensverzekering, uitsluitend bestaande uit een kapitaalsuitkering bij overlijden van de belastingschuldige of zijn echtgenoot, mits deze kapitaalsuitkering is bestemd voor de verzorging van de uitvaart van de belastingschuldige of zijn echtgenoot, dan wel uit prestaties in natura ter zake van de verzorging van een uitvaart van de belastingschuldige of zijn echtgenoot;.

3. Onderdeel c komt te luiden:

c. een auto die op het moment van het verzoek een waarde heeft van f 5000 of minder; een auto met een waarde van meer dan f 5000 wordt niet als vermogen beschouwd indien jegens de ontvanger aannemelijk kan worden gemaakt dat die auto absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van een beroep dan wel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit;.

4. In onderdeel d wordt «andere dan de onder b bedoelde» vervangen door: andere dan de onder f bedoelde.

5. In onderdeel e wordt «rentedragende leningen» vervangen door: rentedragende leningen of dat is verkregen in het kader van een regeling voor persoonsgebonden budget, welke regeling is gegrond op artikel 1p, eerste lid, onderdeel d, van de Ziekenfondswet;.

6. Na onderdeel e wordt een nieuw onderdeel toegevoegd. luidende

f. een bedrag van f 5000 aan financiële middelen per persoon voor personen die op 31 december 1999 de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt.

B. Artikel 14, onderdeel c komt te luiden:

c. overige inkomsten met uitzondering van de uitkeringen ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet. de artikelen 229d, tweede lid. en 255a van de Gemeentewet en een regeling voor persoonsgebonden budget, welke regeling is gegrond op artikel 1p. eerste lid. onderdeel d. van de Ziekenfondswet alsmede inkomsten als bedoeld in artikel 43, tweede lid, onderdelen h, i, l, m en o, van de Algemene bijstandswet.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2000.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Toelichting

De wijziging van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 geeft uitvoering aan het advies dat de Werkgroep Inkomensbeleid/Kwijtscheldingsbeleid (WIK) heeft uitgebracht inzake de f 5000-regeling voor personen van 65 jaar en ouder en de armoedevalproblematiek en uitstroompremies. Dit advies van de WIK is op 1 september 1999 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 1998/99, 24 616, nr. 53). De wijzigingen houden een ophoging in van de vermogensvrijstelling voor de inboedel van f 3000 naar f 5000 en voor de auto eveneens van f 3000 naar f 5000. Verder is de vrijstelling van f 5000 voor personen van 65 jaar en ouder vervangen door een vrijstelling voor alle belastingschuldigen van rechten op uitvaartpolissen. Tot slot worden uitstroompremies in de zin van de Algemene bijstandswet niet in aanmerking genomen bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen. Ook is van de gelegenheid gebruik gemaakt om vast te leggen dat, conform de huidige uitvoe- ringspraktijk, een persoonsgebonden budget niet in aanmerking wordt genomen bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen en het vermogen.

Artikel I, onderdeel A

In artikel 12, tweede lid, onderdelen a en c, wordt het bedrag van f 3000 vervangen door een bedrag van f 5000. Het betreft de waarde van de inboedel, onderscheidenlijk de waarde van de auto. De vrijstelling van de waarde van de inboedel bedraagt sinds 1991 f 3000 en de vrijstelling van de waarde van de auto f 3000 sinds 1988. Inmiddels bestaat er gelet op zowel het advies van de WIK als op de sedert de invoering verlopen tijdsspanne van 8 tot 10 jaar, aanleiding om de bedragen van f 3000 te verhogen tot f 5000. Daarbij is van de gelegenheid gebruik gemaakt om onderdeel c zodanig aan te passen, dat een auto van f 5000 niet tot de bezittingen wordt gerekend.

Verder is artikel 12, tweede lid, onderdeel b, aangepast. Voorheen was in dit onderdeel geregeld dat personen van 65 jaar en ouder recht hadden op een vermogensvrijstelling van f 5000.

Door deze vrijstelling werd aan ouderen de mogelijkheid geboden om te reserveren voor de kosten van een uitvaart waarvoor zij niet, of onvoldoende, verzekerd zijn. Tijdens het algemeen overleg inzake de lokale lastendruk op 4 december 1996 is door het Kamerlid Rabbae een motie ingediend die ertoe strekt ook aan personen die jonger zijn dan 65 jaar een vermogensvrijstelling te gunnen omdat voor een onderscheid tussen personen die 65 jaar of ouder zijn en personen die jonger dan 65 jaar zijn geen goede gronden aanwezig zijn (Kamerstukken II 1996/97, 25 011, nr. 12). Dit voorstel is ingebracht in de WIK. Naar aanleiding van het advies van deze werkgroep heeft het kabinet vervolgens besloten om een gelijkstelling tot stand te brengen tussen personen ouder dan 65 jaar en jonger dan 65 jaar (Kamerstukken II 1997/98, 24 515, nr. 45). In haar advies van 1 juni 1999 heeft de WIK vervolgens voorgesteld om een gelijkschakeling tussen beide groepen personen te bereiken door de vermogensvrijstelling van f 5000 als zodanig af te schaffen. Daarvoor in de plaats zou dan een bepaling kunnen worden opgenomen dat voor iedereen, ongeacht de leeftijd, een uitvaartvoorziening wordt vrijgelaten mits de voorziening is vastgelegd in een verzekeringsvorm. Het gewijzigde onderdeel b van artikel 12, tweede lid, komt overeen met dit advies van de WIK. Opgenomen is dat rechten op kapitaalsuitkeringen, uitsluitend bestaande uit een kapitaalsuitkering bij overlijden van de belastingschuldige of zijn echtgenoot ingeval van kwijtschelding niet tot het vermogen van de belastingschuldige worden gerekend, mits de uitkering is bestemd voor de verzorging van de uitvaart van de belastingschuldige of zijn echtgenoot. Ook polissen die recht geven op prestaties uit levensverzekering in het kader van de verzorging van een uitvaart (zogenoemde naturapolissen) worden niet tot het vermogen van de belastingschuldige gerekend.

De wijziging van onderdeel d bewerkstelligt dat de algemene vrijstelling van financiële middelen tot een bedrag van f 5000 voor personen die op 31 december 1999 65 jaar of ouder zijn, in aanmerking wordt genomen bij de berekening van het ingevolge dat onderdeel vrijgestelde bedrag aan financiële middelen.

Verder is onderdeel e aangevuld in die zin dat tevens niet tot het vermogen van de belastingschuldige behoort een bedrag op een bank- of girorekening dat door de belastingschuldige of zijn echtgenoot is verkregen in het kader van een regeling voor persoonsgebonden budget. welke regeling is gegrond op artikel 1p, eerste lid, onderdeel d, van de Ziekenfondswet.

In onderdeel f is een overgangsregeling opgenomen voor personen die op 31 december 1999 de leeftijd van 65 jaar al bereikt hebben. Deze personen blijven recht behouden op een algemene vermogensvrijstelling van f 5000 om zo voor hen de status quo te handhaven. Gezien de lange periode waarin deze regeling toepassing kan vinden, heb ik er de voorkeur aan gegeven deze in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 zelf op te nemen.

Artikel I, onderdeel B

Aan artikel 14, onderdeel c, is toegevoegd dat voor de toepassing van de kwijtscheldingsregeIing uitstroompremies en persoonsgebonden budgetten niet in aanmerking worden genomen bij het bepalen van het netto-besteedbare inkomen. Uitstroompremies zijn inkomsten als bedoeld in artikel 43, tweede lid, onderdelen h, i, l, m en o, van de Algemene bijstandswet. Een persoonsgebonden budget kan aan een AWBZ-verzekerde of verzekerde voor de Ziekenfondswet worden toegekend om hem in staat te stellen zelf zorg in te kopen. Tot 1 juli 1999 werden regelingen betreffende dit persoonsgebonden budget vastgesteld door de Ziekenfondsraad. Met ingang van 1 juli 1999 is hier verandering ingekomen. Vanaf deze datum kan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op grond van artikel 1p van de Ziekenfondswet bij ministeriële regeling bepalen dat het College voor zorgverzekeringen subsidies verstrekt aan AWBZ-verzekerden en ziekenfondsverzekerden om hen de mogelijkheid te geven om zelf te voorzien in de zorg die zij nodig hebben, bijvoorbeeld via persoonsgebonden budgetten (Kamerstukken II 1997/98, 26 011, nr. 3).

In de praktijk werd een persoonsgebonden budget op grond van artikel 26, paragraaf 2, lid 17A, van de Leidraad Invordering 1990 al niet in aanmerking genomen bij de berekening van de betalingscapaciteit van de belastingschuldige. In navolging hiervan behoren tevens niet tot het inkomen persoonsgebonden budgetten die op grond van artikel 4 van de Regeling overgangsrecht wet uitvoeringsorganen volksgezondheid worden toegekend met overeenkomstige toepassing van de Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring persoonsgebonden budget 1999 of de Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring tijdelijke voortzetting persoonsgebonden budget in de geestelijke gezondheidszorg 1999.

Artikel II

De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2000.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Reitsma (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Balkenende (CDA), Stroeken (CDA), Patijn (VVD), Van Beek (VVD), Vendrik (GroenLinks), Bos (PvdA), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Smits (PvdA), Duijkers (PvdA), Koenders (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Hofstra (VVD), De Wit (SP), Kalsbeek (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Dankers (CDA), Bijleveld-Schouten (CDA), Hillen (CDA), Blok (VVD), Weekers (VVD), Rabbae (GroenLinks), Hindriks (PvdA), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Kalsbeek (PvdA), Schimmel (D66), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Balkenende (CDA), De Wit (SP), Harrewijn (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Örgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA), Wilders (VVD).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hamer (PvdA), Giskes (D66), Van der Hoek (PvdA), Dankers (CDA), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Hofstra (VVD), Van Middelkoop (GPV), Van Vliet (D66), Klein Molekamp (VVD), Stroeken (CDA), Mosterd (CDA), Marijnissen (SP), Vendrik (GroenLinks), Rosenmöller (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Eisses-Timmerman (CDA), Wagenaar (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA), De Vries (VVD).

XNoot
1

Stcrt. 1990, 103; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 8 oktober 1998 (Stcrt. 193).

Naar boven