26 800 B
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het gemeentefonds voor het jaar 2000

nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 11 oktober 1999

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel brengt onderstaand verslag uit over haar bevindingen. De door de regering gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De griffier van de commissie,

Coenen

1

Ligt de veronderstelling niet voor de hand dat het gemeentefonds deze periode niet meer dan 2% zal stijgen? (blz. 3)

In het Regeerakkoord is, op basis van de toenmalige inzichten, de verwachting uitgesproken dat het gemeentefonds in de periode 1999–2002 met reëel 2% per jaar zou groeien. Dit in tegenstelling tot de periode 1994–1998, waarin de omvang van het gemeentefonds ongeveer met 0,3% reëel per jaar gestegen is. Op basis van de huidige inzichten kan nog steeds worden verwacht dat het gemeentefonds reëel met 2% zal groeien in de periode 1999–2002.

2

Is er enig ander argument dan dat van de «bestuurlijke rust» om de behoedbaarheidsreserve op het huidige niveau te handhaven? (blz. 3)

De behoedzaamheidsreserve is in 1997 ingesteld. In overeenstemming met VNG en IPO is vastgesteld dat de ervaringen van twee jaar te beperkt zijn om reeds over te gaan tot aanpassing van de hoogte van de behoedzaamheidsreserve. Dit zou te zeer een jojo-effect opleveren, hetgeen inderdaad ook de bestuurlijke rust niet zou bevorderen. Daarnaast zullen terugkerende aanpassingen van de behoedzaamheidsreserve telkens leiden tot eenmalige kaseffecten. Dergelijke effecten kunnen worden vermeden als de hoogte van de behoedzaamheidsreserve onveranderd blijft. Afgesproken is met VNG en IPO dat in 2002 opnieuw naar de hoogte van de behoedzaamheidsreserve zal worden gekeken.

3

Welke herverdeeleffecten zijn in 2000 te verwachten? (blz. 3)

Er zijn in 2000 geen herverdeeleffecten anders dan die als gevolg van reeds in gang gezette maatregelen te verwachten. De aanpassing van het verdeelstelsel in verband met de recente ijking van de tot nu toe nog niet geijkte uitgavenclusters is voorzien met ingang van het jaar 2001.

4

Wat is gebeurd met de behoedzaamheidsreserve 1999? (blz. 3)

De behoedzaamheidsreserve 1999 staat geparkeerd op de aanvullende post van het Rijk (nader te verdelen) voor 2000. In de Miljoenennota 2000 is aangegeven dat, op basis van de huidige cijfers f 444,5 miljoen van de behoedzaamheidsreserve van het gemeentefonds én het provinciefonds tot uitkering zal komen. Indien in het traject naar de Najaarsnota 1999 en de Voorlopige Rekening 1999 nog onderuitputting bij het Rijk zal optreden, heeft dit een neerwaarts effect op de hoogte van de uitbetaling van de behoedzaamheidsreserve.

5

Kunt u uiteenzetten waarom precies de uitgaven voor asielbeleid en watersnood niet kunnen doorwerken naar de fondsen? (blzn. 4, 23–24)

De uitgaven voor asielbeleid en watersnood werken wel door naar de fondsen. Bij de discussie rond de Voorjaarsnota 1999 is in het kabinet de vraag gesteld of er voor de verhoogde uitgaven voor asielbeleid en watersnood niet een correctiepost in de doorwerking naar het gemeentefonds en het provinciefonds gemaakt zou moeten worden. Een ambtelijke werkgroep van het Rijk, de VNG en het IPO heeft geconcludeerd dat dat gezien de globaliteit van de normeringssystematiek niet gewenst is. Daarnaast zijn er meer verschillen dan overeenkomsten met de thans reeds geldende correctieposten (rente-, EU- en ontwikkelingssamenwerkingsgelden). Ook uit oogpunt van bestuurlijke rust is een dergelijke correctiepost, aldus de werkgroep, ongewenst. De unanieme conclusies van de werkgroep zullen op het bestuurlijk overleg met VNG/IPO op 11 oktober 1999 worden besproken.

6

Wanneer verwacht u het advies van de Raad voor de Financiële Verhoudingen en uw positiebepaling over (her)verdeling van het gemeentefonds? (blz. 4)

Het advies van de Rfv over de voorstellen tot aanpassing van het verdeelstelsel per 2001 wordt in de tweede helft van oktober 1999 verwacht. Naar verwachting kunnen wij de (eventueel op basis van dat advies aangepaste) voorstellen vervolgens in de loop van november 1999 naar de Tweede Kamer sturen.

7

Wat is de hoogte van de compensatie aan gemeenten voor de afschaffing van de omroepbijdragen (als deze tijdig is geëffectueerd) tot stand gekomen? (blz. 4)

In het wetsvoorstel Afschaffing omroepbijdragen (kamerstukken II 1998–1999, 26 707) is het kabinetsvoornemen opgenomen om met ingang van 2000 f 3 miljoen structureel toe te voegen aan het gemeentefonds in verband met het vervallen van de mogelijkheid om lokale opslagen te heffen op de omroepbijdrage.

8

Zijn de intensiveringen in het Fonds wat betreft de WvG-kosten gerelateerd aan de omvang van de beleidsverplichtingen van de gemeenten terzake van de WvG, of is een willekeurig bedrag aan het Fonds toegevoegd? (blz. 4)

De intensivering volgens het Regeerakkoord in het gemeentefonds met betrekking tot de Wvg houdt verband met de verwachte toename van het beroep op de Wvg. Een belangrijk deel van de middelen is bedoeld voor maatregelen voor het ondersteunen van chronisch zieken en mensen met een handicap.

9

Volgens welke sleutel worden de f 3 miljoen verdeeld die aan het Gemeentefonds worden toegevoegd als compensatie voor het afschaffen van de omroepbijdrage? (blz. 4)

Over de verdeling moet nog advies worden gevraagd aan de Raad voor de financiële verhoudingen. De adviesaanvraag zal uitgaan na het Bestuurlijk najaarsoverleg op 11 oktober 1999 met VNG en IPO. Na het advies volgt definitieve besluitvorming. Op dit moment wordt gedacht aan een beperkte afkoopsom via een integratie-uitkering van in totaal f 15 miljoen in 2000 voor een groep van circa 100 gemeenten. Deze groep is al financiële verplichtingen aangegaan voor de duur van hooguit vijf jaar. Aangezien f 3 miljoen beschikbaar is wordt gedacht aan een eenmalige verlaging van het bedrag per inwoner van de algemene uitkering, die over alle gemeenten tezamen f 12 miljoen oplevert. Met ingang van 2001 wordt vervolgens het bedrag per inwoner voor alle gemeenten verhoogd. De verhoging zorgt ervoor dat met ingang van 2001 structureel f 3 miljoen via de algemene uitkering wordt verdeeld. Hierdoor krijgen vanaf die datum alle gemeenten een tegemoetkoming in hun structurele behoefte aan lokale omroep. Hierdoor zijn ook kleinere gemeenten, bijvoorbeeld ook door samenwerking, eerder in de gelegenheid om lokale omroep mee te bekostigen.

10

Welke herverdeeleffecten ontstaan als gevolg van het toevoegen van de WVG-gelden aan het Gemeentefonds? (blz. 5)

Herverdeeleffecten ontstaan als bestaand geld anders in het gemeentefonds wordt verdeeld. Bij toevoeging van nieuw geld voor de Wvg aan het gemeentefonds ontstaan geen herverdeeleffecten. Wel kan een zekere scheefgroei in de gemeentefondsverdeling ontstaan als de gemeentefondsverdeelsleutel niet goed blijkt aan te sluiten op de ontwikkeling van de kosten in de gemeenten.

11

Wat is de oorzaak van de eenmalige nabetaling aan personen met recht op wachtgeld? (blz. 7)

De nabetaling dient ertoe een onbeoogd effect te herstellen, dat voortvloeit uit het feit dat ambtenaren sinds 1 juni 1985 zelf de premie AOW/AWW en thans AOW/AWW/ANW moeten betalen over het ambtelijk inkomen. Het zelf betalen van de premie brengt met zich dat er voor bepaalde categorieën personen die wachtgeld of uitkering ontvangen (c.q. ontvingen), onbedoeld netto minder overbleef van de financiële tegemoetkoming in hun premie ziektekostenverzekering. Tot die categorieën behoren ook de ambtenaren die vanwege een gemeentelijke herindeling met een datum van herindeling vóór 1 januari 1988 recht op wachtgeld of een uitkering hebben ontvangen ten laste van hoofdstuk VII (BZK) van de rijksbegroting. Voor de periode 1985 tot 1 januari 1991 heeft aan die categorie reeds nabetaling plaatsgevonden. Voor de periode daarna is de nabetaling in voorbereiding. Er is voor die periode een afzonderlijke algemene maatregel van bestuur nodig om deze nabetaling te formaliseren. Die amvb is in voorbereiding.

12

Is met de gemeenten overeenstemming bereikt over de hoogte van de compensatie voor gederfde milieuleges? (blz. 11)

Bij de compensatie voor gederfde milieuleges zijn algemene regels toegepast die voor de overgrote meerderheid van de gemeenten geen onduidelijkheden hebben opgeleverd. In een beperkt aantal gevallen is er contact geweest met de betrokken gemeenten over de interpretatie van de regels. Verder hebben gemeenten de mogelijkheid gehad van beroep tegen beschikkingen met betrekking tot deze integratie-uitkering. Daarvan is geen gebruik gemaakt.

13

Worden in de toekomst de gelden voor de WIK-uitkering opgenomen in het Fonds Werk en Inkomen? (blz. 18)

De WIK is in 1999 ingevoerd. Daarbij is een evaluatie van de regeling voorgenomen. Inmiddels is het traject van de invoering van het Fonds Werk en Inkomen (FWI) in gang gezet. In dit traject, dat zal uitmonden in een wetsvoorstel, zal worden bezien of de WIK-gelden eventueel passen bij de reikwijdte van het FWI.

14

Leidt de invoering van de nieuwe BBZ-regeling niet tot een aanvulling van het gemeentefonds, gezien het feit dat het gaat om meerkosten? (blz. 18)

De invoering van het nieuwe BBZ-regeling (Besluit Bijstand Zelfstandigen) leidt niet tot een toevoeging aan het gemeentefonds. Voorzover de uitkeringslasten door de nieuwe regeling toenemen, geldt de gebruikelijke financieringsverhouding van 90% via het Rijk en 10% via de gemeenten. Voorzover de rijksuitgaven door de nieuwe regeling stijgen, is er via de normeringssystematiek een automatisch opwaarts effect op het gemeentefonds. Het ligt niet in de rede dat de nieuwe regeling tot een toename van de uitvoeringskosten bij de gemeenten leidt, zodat ook daarvoor geen compensatie aan de gemeenten behoeft te worden geboden.

15

Kan een nadere uitleg worden gegeven over de wijze waarop de feitelijke toevoeging van de extra bijzondere bijstand in 2000 gaat plaatsvinden? (blz. 20)

Op grond van een door de Tweede Kamer aangenomen amendement op de begroting van SZW (kamerstukken II 1998–1999, 26 200 XV, nr. 18) is in 1999 een bedrag van f 50 miljoen aan het gemeentefonds toegevoegd voor bijzondere bijstand. Bij de behandeling van het amendement heeft de Tweede Kamer tevens aangegeven dat in 2000 het gemeentefonds voor bijzondere bijstand met nog eens f 25 miljoen moet worden verhoogd. Deze verhoging zal om begrotingstechnische redenen in de eerste suppletore begroting van het gemeentefonds voor het jaar 2000 verwerkt worden.

16

Wat is de argumentatie om de middelen van de integratie uitkeringen afschaffing milieuleges en sociale vernieuwing per 2001 in de algemene uitkering te integreren in nauwe samenhang met de herverdeling van het niet-geijkte deel? (blz. 21)

Artikel 5, lid 2 van de Financiële-verhoudingswet (wel aangeduid als het integratie-artikel) biedt de mogelijkheid om tijdelijk in het gemeentefonds bedragen als verplichting op te nemen om aan gemeenten uit te keren op een andere wijze dan door middel van de algemene uitkering. Deze mogelijkheid is gecreëerd om ook wanneer nog geen duidelijkheid bestaat over de wijze waarop de middelen binnen het gemeentefonds moeten worden verdeeld (als er nog geen ijkpunt voorhanden is) toch alvast middelen naar het gemeentefonds te kunnen overhevelen. Het is uitdrukkelijk wel de bedoeling om deze middelen in de algemene uitkering te integreren. Er moet daarom ook worden aangegeven op welke termijn dit zal gebeuren (artikel 13, lid 3 van de Fvw). Het is dus uitdrukkelijk de bedoeling om bedragen die via het integratie-artikel worden verdeeld binnen afzienbare tijd op te nemen in de algemene uitkering van het gemeentefonds.

Veelal zal het overgaan van een specifieke verdeling via een integratie-uitkering naar de algemene uitkering gepaard gaan met herverdeeleffecten. Om het aantal momenten waarop sprake is van herverdeeleffecten zoveel mogelijk te beperken is ervoor gekozen de overgang van het Fonds sociale vernieuwing (FSV) naar de algemene uitkering te laten samenvallen met de aanpassing in verband met het niet-geijkte deel.

De afschaffing van de milieuleges is expliciet betrokken bij het opstellen van het ijkpunt fysiek milieu. De daarbij behorende verdeling omvat dus ook dit element. De verdeling van dit uitgavencluster vervangt dus mede de middelen die nu in verband hiermee via het integratie-artikel worden verdeeld. Daarom vervalt ook die integratie-uitkering per 2001.

17

Wat is de stand van zaken t.a.v. het lopende onderzoek naar de jonge monumenten? (blz. 23)

In het kader van het project is Nederland opgedeeld in 18 gebieden, 12 provincies en 6 stadsgebieden. Op dit moment is bij 6 van de 18 gebieden de registratie afgerond. De verwachting is dat eind 2000 de registratie in alle gebieden zal zijn afgerond

18

Hoe kan een besparing op SWI-vorming worden verwezenlijkt, terwijl de invoering daarvan nog niet tot stand is gebracht en door de vertraagde besluitvorming inzake SUWI in 2000 nog niet verwezenlijkt kan worden? Hoe en door wie worden de extra kosten in gebouwen, hardware en software gefinancierd? (blz. 26)

De vorming van Centra voor Werk en Inkomen (CWI's) is door het kabinet gestimuleerd met een financiële bijdrage om tegemoet te komen in de aanloopkosten die met de totstandkoming van de CWI's gepaard gaan. Uitgangspunt bij de vorming van de CWI's is dat de cliënt sneller wordt begeleid naar betaald werk. Daarnaast is een verbetering van de efficiency van de uitvoeringsorganisatie als bijkomend voordeel onderkend. Die efficiencyverbetering is door het kabinet ingezet ter dekking van de financiering van de stimuleringsregeling.

In het kader van de Suwi-operatie worden verdere efficiencyverbeteringen verwacht. In het Regeerakkoord zijn daarvoor besparingen ingeboekt bij de drie kolommen die bij Suwi zijn betrokken. De verdeling van deze besparing over de kolommen is gemaakt op basis van het toenmalige inzicht in de kosten en baten van de Suwi-operatie. Hoe de efficiencyverbeteringen straks exact gaan uitpakken is op dit moment nog niet te kwantificeren. Op dit moment bestaan voornemens om eind 1999/begin 2000 onderzoek te verrichten naar de kosten en baten van de Suwi-operatie. Indien dat onderzoek leidt tot andere inzichten dan de tot nu toe gehanteerde veronderstellingen kunnen de in het huidige cijferbeeld opgenomen efficiencykortingen als gevolg van de Suwi-operatie worden bijgesteld.

19

Welke gemeenten doen de komende jaren een beroep op artikel 12? Op grond van welke overwegingen per gemeente wordt een afbouw voorzien? Welke gemeenten hebben nog meer een aanvraag artikel 12 gedaan of aangekondigd? Wordt een toename van het aantal artikel 12 gemeenten verwacht door wijziging m.b.t. het onderwerp rioleringen in het gemeentefonds? (blz. 28)

Gemeenten dienen een aanvraag voor een artikel 12-uitkering te doen vóór 1 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor aangevraagd wordt, i.c. 1 december 1999 voor het jaar 2000. Voor die datum is er derhalve geen volledige zekerheid te geven omtrent het aantal gemeenten dat daadwerkelijk een beroep op artikel 12 voor het jaar 2000 doet. Dit geldt in nog sterkere mate voor de jaren daarna. Op dit moment is wel bekend welke gemeenten een verzoek voor het jaar 1999 hebben ingediend dan wel over dat jaar een (aflopende) uitkering hebben ontvangen. Een overzicht hiervan is opgenomen in bijlage 3 van de gemeentefondsbegroting. Tevens is van de laatstgenoemde gemeenten ook bekend hoe het verdere verloop van de artikel 12-uitkering is. Mede op basis daarvan is in tabel 3.2.1 van de memorie van toelichting bij de gemeentefondsbegroting een raming gegeven van het aantal gemeenten met een artikel 12-uitkering en het vermoedelijk daarmee gepaard gaande bedrag. De wijziging van het toegangsbeleid van artikel 12 in verband met het onderdeel rioleringen zal naar verwachting niet tot een forse toename van het aantal artikel 12-gemeenten leiden.

20

Welk bedrag per jaar zal de volgende jaren aan het gemeentefonds bij de reservering artikel 12 worden ontnomen vanwege de «afkoop» Den Haag? Wanneer zal de laatste uitneming zijn? (blz. 28)

Zoals uit onze brief van 11 februari 1998 (kamerstukken II 1997/98, 25 600 C, nr. 21) blijkt, wordt de voorfinanciering van f 1024,4 miljoen vanwege de «afkoop» Den Haag terugbetaald met een uitname uit het gemeentefonds van f 181,8 miljoen per jaar. De laatste uitname van dit bedrag vindt plaats in 2004.

21

Met de verandering van de nieuwe asielzoekerswetgeving zal de verdeling van asielzoekers tussen gemeenten veranderen, daar de vestingplaats dan immers vrij is. Is dat gegeven aanleiding om de kostencomponent terzake opnieuw te bezien? (blz. 33)

Met de invoering van de nieuwe vreemdelingenwet verandert er naar verwachting niets voor wat betreft de verdeling van middelen via het gemeentefonds. Net als nu het geval is, tellen asielzoekers en vergunninghouders, voorzover ze op 1 januari van een uitkeringsjaar zijn ingeschreven in een gemeente, mee bij de bepaling van de hoogte van de uitkering uit het gemeentefonds aan die gemeente voor het betreffende uitkeringsjaar.

Derhalve is er vooralsnog geen aanleiding de kostencomponent terzake opnieuw te bezien.

22

Welke kosten worden voorzien in die samenhangen met de invoering van de Euro? Op welke wijze worden de gemeenten gecompenseerd in deze kosten? Vindt een toevoeging in het gemeentefonds plaats, zoals dat ook voor de rijksdeelbegrotingen heeft plaatsgevonden? (blz. 33)

Er zijn geen extra toevoegingen aan het gemeentefonds gedaan vanwege kosten voor de invoering van de euro bij de gemeenten. Wel is het zo dat de extra uitgaven van het rijk voor de invoering van de euro via de normeringssystematiek leidt tot een extra stijging van het gemeentefonds.

De normeringssystematiek houdt in dat het accres van het gemeentefonds (en het provinciefonds) is genormeerd; de norm is de jaarlijkse procentuele ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven.

23

In welke mate zal de voorziene lastenverschuiving door het verschil in waarde-ontwikkeling doorwerken naar de verdeling in uitkeringen aan gemeenten in het gemeentefonds? Worden hier ook correctiefactoren voorzien? Is een doorwerking in het huurwaardeforfait en een lastenverschuiving daarbinnen voorzien? (blz. 37)

In het Periodiek OnderhoudsRapport gemeentefonds 1999 is de beleidslijn van het kabinet weergegeven inzake het rekentarief dat behoort bij de OZB-maatstaf (de inkomstenmaatstaf) van het gemeentefonds. De beleidslijn houdt in dat het rekentarief per 2001 zodanig wordt verlaagd dat de opbrengst van de inkomstenmaatstaf, gecorrigeerd voor areaaluitbreiding en inflatie, constant blijft.

Aangezien het rekentarief één uniform tarief is, zullen gemeenten met een meer dan gemiddelde waardeontwikkeling een lagere uitkering uit het gemeentefonds gaan ontvangen, terwijl voor gemeenten met een minder dan gemiddelde waardeontwikkeling een hogere uitkering uit het gemeentefonds zal resulteren.

In de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is een bijstellingsmechanisme opgenomen. De bedoeling daarvan is dat de huurwaardebijtelling in guldens gelijke tred houdt met de ontwikkeling van de huurprijzen. Dit mechanisme bestaat uit twee componenten. Enerzijds vindt aanpassing plaats aan de hand van de ontwikkeling van de huren. Anderzijds wordt het huurwaardeforfait aangepast aan de ontwikkeling van de woningwaarden. Dit laatste houdt in dat éénmaal in de vier jaar het huurwaardepercentage wordt bijgesteld met de verhouding van het gemiddelde van de eigenwoningwaarden van het voorafgaande WOZ-tijdvak en het gemiddelde van die waarden van het geldende tijdvak. Met deze aanpassingsmethodiek wordt beoogd het huurwaardepercentage te corrigeren voor waardeontwikkelingen van eigen woningen. Deze correctiemethode leidt ertoe dat indien de woningwaarden in het komende WOZ-tijdvak hoger zijn dan die van het vorige tijdvak, dit een neerwaarts effect zal hebben op het huurwaardepercentage bij aanvang van het komende WOZ-tijdvak. Het wettelijk bijstellingsmechanisme gaat uit van de ontwikkeling van het gemiddelde van de eigenwoningwaarden. Naarmate de waardeontwikkeling voor specifieke woningen van het landelijk gemiddelde zal afwijken, zal dit resulteren in een andere aanpassing van het huurwaardeforfait.

24

Op blz. 75 wordt onder paragraaf 3, Specifiek Inkomensbeleid (Bijzondere Bijstand), melding gemaakt van de afspraak opgenomen in het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BZK 99 447). Om na te gaan, hoe in het lokale inkomensbeleid rekening kan worden gehouden met de kosten op de arbeidsmarkt. Is de regering voornemens hierin ook te betrekken:

– de effecten van het Belastingplan voor de 21ste eeuw

– de inkomenseffecten van de moties, die zijn aanvaard bij de Algemene Politieke Beschouwingen

– de effecten van het initiatiefwetsvoorstel Eigen Woning Bijdrage (TK 25 309)? (blz. 75)

Het specifiek inkomensbeleid van de gemeenten is één van de kaders waarin aandacht wordt gegeven aan de vergroting van kansen op de arbeidsmarkt. Hetzelfde geldt voor de drie genoemde aandachtspunten (belastingplan 21e eeuw, moties APB en Eigen Woningbijdrage). Het bredere verband waarin deze onderwerpen in samenhang worden bezien wordt gevormd door de follow up van de activiteiten van de Commissie Derksen (Werkgroep Harmonisatie Inkomensafhankelijke Regelingen). De BANS-werkgroep Armoedebestrijding en sociale activering is het platform waar onder andere gekeken wordt naar de effecten van lokale inkomensafhankelijke regelingen.

Vragen over het Periodiek Onderhoud Gemeentefonds

25

Is de invoering van de nieuwe vreemdelingenwet en daarmee een versnelling van instroom in de gemeenten en een te voorziene concentratie van instroom in een beperkt aantal gemeenten aanleiding om de bekostigingssystematiek van de Wet Inburgeren Nieuwkomers opnieuw te bezien? (blz. 32)

Op voorhand is er geen reden om de bekostigingssystematiek die ten grondslag ligt aan de Wet Inburgering Nieuwkomers, opnieuw te bezien.

26

Kan worden aangegeven welke positieve effecten voor de gemeente Haarlemmermeer aanwezig zijn, mede in relatie tot het gesprek dat met deze gemeente zal plaatsvinden? (blz. 49)

De voorstellen tot aanpassing van het verdeelstelsel in verband met het niet-geijkte deel leiden voor de gemeente Haarlemmermeer (op basis van de thans beschikbare gegevens) in het jaar 2001 tot een iets hogere algemene uitkering (een tiental guldens per inwoner). Het gecombineerde effect van de integratie van de afschaffing van de milieuleges en het FSV in de algemene uitkering leidt echter per saldo tot een neutraal effect voor de gemeente Haarlemmermeer.

De reactie op de brief van de gemeente Haarlemmermeer waarin wordt verzocht om een gesprek met de fondsbeheerders wordt betrokken bij de aanbieding van de voorstellen tot aanpassing van het verdeelstelsel aan de Tweede Kamer. (Zie antwoord op vraag 6)

27

Het uitstel van de behandeling jonge monumenten is teleurstellend. Is er zekerheid dat het onderzoek in 2001 plaatsvindt? (blz. 53)

Zodra de Monumenten Registratie Procedure (MRP) is afgerond kan het onderzoek in het kader van het gemeentefonds plaatsvinden. Het MRP is volgens planning eind 2000 afgerond. Het onderzoek kan derhalve begin 2001 van start gaan.

28

Waardoor is het verschil te verklaren v.w.b. het ijkpunt rioleringen tussen korte termijn actualisatie en de lange termijn aanpassing? (blz. 54)

In het POR99 wordt aangegeven dat er door Cebeon een vooronderzoek is gedaan naar de «houdbaarheid» van het ijkpunt rioleringen, zoals dat op basis van gegevens 1992 is opgesteld. Dat ijkpunt wordt nu als basis van de verdeling (in het cluster Riool) van het gemeentefonds gebruikt.

Het vooronderzoek van Cebeon geeft aan dat er aanleiding is om het ijkpunt te herzien. Cebeon geeft aan dat daarvoor twee logische momenten zijn: een actualisatie met betrekking tot het belang van de factor bodem (het vooronderzoek geeft aan dat er sprake zou kunnen zijn van enige overwaardering) en een complete herijking over 7 à 10 jaar (aanpassing na afloop van de verfijning Riolering).

De onderzoekers geven aan dat er voor 2005 nog geen voldoende uitgekristalliseerd kostenpatroon is, terwijl duidelijk is dat de verfijning Riolering nu een essentiële rol speelt bij de verdeling op grond van kostenoriëntatie.

Een actualisatie (voor de korte termijn) zou naar verwachting inhouden dat voor een aantal gemeenten met slechte bodem de uitkering zou moeten dalen en dat voor een groot aantal gemeenten met goede bodem een lichte stijging op zou treden. De orde van grootte die daarbij in het geding is betekent dat tot het moment van actualisatie verwacht mag worden dat dit uitstel voor enkele jaren van enig voordeel niet tot financiële problemen zal leiden, terwijl voorkomen moet worden dat een overhaaste correctie van een te groot nadeel voor gemeenten met slechte bodem op basis van betere gegevens weer zou moeten worden teruggedraaid.

29

Hoe staat het met de uitvoering van de motie Wagenaar om 145 miljoen voor de versterking van de rampenbestrijding beschikbaar te krijgen? Tot nu toe blijkt er slechts 85 miljoen in 2003 beschikbaar te zijn. (blz. 69)

De Tweede Kamer is bij brief van 11 juni 1999 (nr. EB1999/72771) geïnformeerd over de uitvoering van de motie-Wagenaar. Deze brief is ten geleide van een afschrift van de brief van 10 juni 1999 (nr. PVB99/72056) van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezamenlijk met de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Brandweervereniging aan het brandweerveld (de besturen van de regionale brandweren, in afschrift aan de gemeentebesturen, de commandanten regionale brandweren en de regionale projectleiders PVB) gestuurd.

30

Wanneer wordt de Kamer nader geïnformeerd over de decentralisatie van bodemsanering?

Waarom worden niet tegelijkertijd de bestuurslasten nader bepaald?

Welk deel van de beschikbare middelen wordt per 2000 in het ISV ingebracht? Wat zijn daarvan de financiële c.q. herverdeeleffecten? (blz. 73)

De Kamer zal eind 1999 nader worden geïnformeerd over de beleidsvernieuwing bodemsanering, vooral met betrekking tot de nadere invulling van de saneringsaanpak. In overleg met IPO en VNG wordt de nadere invulling van de decentralisatie nog dit jaar afgerond. Hierover zal de Kamer voorjaar 2000 bericht ontvangen.

Het is niet mogelijk de bestuurslasten nu reeds te bepalen, juist omdat overleg gaande is met IPO en VNG over de vormgeving van de decentralisatie. Er zijn «instapprofielen» ontwikkeld, op basis waarvan provincies en gemeenten kunnen bepalen welke mate van decentralisatie wenselijk en mogelijk is.

Bodemsanering hanteert thans geen indicatieve verdeelsleutel voor toevoeging van middelen aan het ISV. De toevoeging van bodemsaneringsmiddelen vindt plaats op basis van de in te dienen ontwikkelingsprogramma's door de rechtstreekse gemeenten en op basis van de voorstellen van de provincies inzake niet-rechtstreekse gemeenten. Inschatting is dat circa de helft van de middelen, thans beschikbaar in het kader van de Wet Bodembescherming, overgeheveld zal worden naar het ISV. De systematiek van het werken op basis van een indicatieve verdeelsleutel is nu nog niet aan de orde, omdat een landelijk overzicht van de bodemverontreiniging ontbreekt. Naar verwachting zal dit beeld wel in 2004 beschikbaar zijn, zodat de toedeling van middelen voor bodemsanering dan via een verdeelsleutel integraal de ISV-systematiek kan volgen.

Met name voor de rechtstreekse gemeenten alsmede voor de ISV-programmagemeenten kunnen er gevolgen zijn voor zowel het apparaat als de financiën. De kwantificering kan pas plaatsvinden zodra de verdeling van de middelen vaststaat.

31

Kan een overzicht worden gegeven van de mate waarin Europese fondsen de financiële positie van gemeenten beïnvloeden?

Krijgen de gemeenten die vanuit doelstelling 2 worden gesubsidieerd extra middelen uit het stadseconomiebudget voor hun co-financiering? Zo ja wat blijft er dan nog over voor de rest? (blz. 74)

Op rijksniveau bestaat niet op één centraal punt zicht op alle financiële geldstromen vanuit Brussel die naar individuele gemeenten en provincies gaan. Overigens kan wel worden aangegeven dat de structuurfondsen verreweg de grootste subsidiebron zijn. Wel heeft het ministerie van BZK een haalbaarheidsonderzoek laten uitvoeren om zicht te krijgen op de financiële geldstromen die vanuit Brussel naar gemeenten en provincies gaan. Het gaat dan om het opzetten van een informatiesysteem dat inzicht kan bieden in de Europese geldstromen, die terecht komen in Nederlandse provincies en gemeenten. Aan het onderzoeksbureau Buck Consultants International is gevraagd te becijferen welke kosten gemoeid zouden zijn met een informatiesysteem dat inzicht zou bieden in de volgende zaken:

– De omvang van de Europese geldstromen, die bij Nederlandse provinciale en gemeentelijke instanties terecht komen.

– De omvang en afkomst van aan Europese subsidies verbonden cofinancieringsmiddelen.

– De beleidsvelden waarvoor de Europese en cofinancieringsmiddelen worden aangewend.

Het ingeschakelde onderzoeksbureau heeft in het voorjaar van 1999 gerapporteerd.

Buck Consultants constateert dat de Europese Commissie zich vooral richt op totalen van committeringen, betalingen en bestedingen op voornamelijk programma- en prioriteitniveau. De ministeries van EZ, LNV en SZW worden regelmatig door de programma's geïnformeerd over de voortgang ervan. Gegevens op het niveau van individuele gemeenten en provincies zijn niet beschikbaar. Het ontwerpen van een gedetailleerd systeem met gegevens per gemeente en provincie kost volgens de becijfering van Buck Consultants een investering van f 1 à 2 miljoen en de jaarlijkse exploitatiekosten bedragen f 200 000,–.

Gegeven de bij de genoemde departementen aanwezige informatie zou een dergelijk systeem alleen ontwikkeld worden met het oog op de financiële verhoudingen. Wij achten de geraamde uitgaven in dat licht bezien erg hoog. Dit punt wordt in overleg met de betrokken departementen nader bezien.

De 25 steden die meerjarige ontwikkelingsplannen voorbereiden in het kader van het grote stedenbeleid ontvangen vanaf het jaar 2000 een budget voor de stadseconomie. Steden die worden gesubsidieerd vanuit de doelstelling 2 kunnen deze budgetten inzetten voor cofinanciering, voorzover dit binnen de desbetreffende programma's voor D2 kan worden ingepast. De steden krijgen geen afzonderlijke extra budgetten voor cofinanciering van de doelstelling 2 programma's.

32

De verdeling van de WIN-uitkeringen worden vanaf 2000 gebaseerd op prestaties waarbij T-2 als criterium geldt. Tot welke herverdeeleffecten leidt dit? Waarom T-2 niet T-1? (blz. 79)

De verdeling van het inburgeringsbudget 2000 wordt op korte termijn bekend gemaakt. Dan pas zullen de herverdeeleffecten duidelijk zijn.

De t-2 systematiek is gekozen omdat de verdeling wordt vastgesteld op basis van de rapportages van de gemeenten over het aantal gerealiseerde inburgeringsprogramma's. Deze rapportages zijn pas na afloop van het jaar op te stellen. Dit betekent dat pas in de loop van het jaar waarvoor het budget is toegekend de gegevens over het jaar daarvoor (t-1) beschikbaar komen. Deze kunnen dus niet meer worden gebruikt voor de budgettoedeling voor dat jaar. Derhalve moet worden teruggegrepen op gegevens van twee jaar terug.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GL), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Rehwinkel (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wagenaar (PvdA), De Boer (PvdA), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GL), Kant (SP), Balemans (VVD).

Plv. leden: Van den Doel (VVD), Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Rabbae (GL), Wijn (CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Nicolaï (VVD), Van Oven (PvdA), Brood (VVD), Apostolou (PvdA), Kuijper (PvdA), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Eurlings (CDA), Van Gent (GL), Poppe (SP), Essers (VVD).

Naar boven