26 800 B
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het gemeentefonds voor het jaar 2000

nr. 2
MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

A.ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL2
   
B.ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING3
   
1.Inleiding3
1.1Inleiding3
1.2Periodiek OnderhoudsRapport gemeentefonds 20005
   
2Algemene uitkering en integratie-uitkeringen: omvang en opbouw5
2.1Inleiding5
2.2Vermoedelijke uitkomsten verplichtingen- en uitgavenbedrag algemene uitkering en integratie-uitkeringen 19996
2.3Totstandkoming verplichtingen- en uitgavenbedrag algemene uitkering en integratie-uitkeringen 20007
2.4Meerjarenraming algemene uitkering en integratie-uitkeringen 2001 tot en met 200416
   
3.Algemene uitkering en integratie-uitkeringen: verdeling en uitvoering19
3.1Inleiding19
3.2Aanvullende uitkering (artikel 12)19
3.3Integratie-uitkeringen20
3.4Evaluatieonderzoeken22
3.5Euro en millennium24
   
   
4.Specifieke uitkeringen en eigen inkomsten25
4.1Inleiding25
4.2Specifieke uitkeringen25
4.3Eigen inkomsten26
   
C.TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL28
   
5.Artikelsgewijze toelichting op de begroting28
5.1.Uitgaven en verplichtingen28
5.2.Ontvangsten32
5.3.Meerjarenramingen gemeentefonds 2000 tot en met 200332
   
D.BIJLAGEN BIJ DE BEGROTING33
 Bijlage 1. Economische en functionele classificaties33
 Bijlage 2. Stand wetgeving34
 Bijlage 3. Artikel 12-gemeenten35
 Bijlage 4. Moties en toezeggingen in het vergaderjaar 1998–199936
 Bijlage 5. Overzicht circulaires gemeentefonds40
 Bijlage 6. Adviezen Raad voor de financiële verhoudingen41
 Bijlage 7. Periodiek OnderhoudsRapport gemeentefonds 200043
 Bijlage 8. Evaluatieonderzoeken83
 Bijlage 9. Lijst van belangrijke termen en hun betekenis84

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL

Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)

De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van het gemeentefonds voor het jaar 2000 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2000. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2000.

Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven en ontvangsten voor het jaar 2000 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in de onderdelen B en C van deze memorie van toelichting.

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Financiën,

G. Zalm

B. ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING

1. Inleiding

1.1 Inleiding

In 1999 heeft de regering vergaande voorstellen gedaan om de presentatie en inhoud van begrotingsstukken te verbeteren. Onder de naam «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording» wordt getracht de informatieve waarde voor de volksvertegenwoordiging, de primaire gebruiker van de begrotingsstukken, te vergroten. Belangrijke vragen die in dit kader gesteld worden, zijn: «Wat moet bereikt worden?» en «Wordt bereikt wat beoogd is?». De consequenties van dit proces laten ook de begroting van het gemeentefonds, hoewel deze een aantal specifieke kenmerken heeft, niet ongemoeid.

In dit verband past het opnemen van het Periodieke OnderhoudsRapport gemeentefonds (POR) als bijlage bij de begroting van het gemeentefonds. In dit jaarlijkse rapport wordt de relatie tussen het verdeelstelsel van het gemeentefonds en de kostenverhoudingen beoordeeld. Signaleren, onderzoeken en bijstellen zijn daarbij centrale activiteiten met als oogmerk de verdeling steeds zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de kostenverhoudingen tussen gemeenten.

De begroting van het gemeentefonds biedt daarnaast de regering de mogelijkheid de verschillende aspecten van de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten, te weten specifieke uitkeringen, de algemene uitkering uit het gemeentefonds en de lokale belastingen, in zijn geheel aan de Staten-Generaal te presenteren.

Na jaren van een gematigde ontwikkeling van de algemene uitkering uit het gemeentefonds (+0,3% reëel per jaar in de vorige kabinetsperiode), kent het fonds in 1999 en 2000 een forse ontwikkeling. Door de koppeling aan de netto gecorrigeerde rijksuitgaven stijgt het fonds volgens de huidige ramingen met 6,4 procent in 1999 en met 4,0 procent in 2000. In nominale bedragen gaat het om ruim f 1,4 miljard in 1999 en bijna f 1,0 miljard in 2000. In het Regeerakkoord is de verwachting geuit dat het gemeentefonds in deze kabinetsperiode met 2 procent reëel per jaar stijgt. Afgezet tegen de ontwikkeling van het prijspeil van het Bruto Binnenlands Product (BBP) wordt deze verwachting naar huidig inzicht ruim gehaald. De ruime groei van de fondsuitkering stelt gemeenten onder meer in staat om een gezamenlijke aanpak ten aanzien van de sociale infrastructuur (met name jeugdbeleid en inburgeringscontracten) vorm te geven. De gezamenlijke aanpak, die is weergegeven in het Regeerakkoord, is onder andere neergelegd in het «Bestuursakkoord nieuwe stijl» met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).

In het voorjaar van 1999 zijn het Rijk, de VNG en het IPO op het gebied van de normeringssystematiek van gemeentefonds en provinciefonds een aantal punten overeengekomen. Allereerst is besloten de hoogte van de behoedzaamheidsreserve tot 2002 niet te wijzigen. Alle partijen benadrukken dat de bestuurlijke rust op dit punt zwaarder weegt dan argumenten om de hoogte van de behoedzaamheidsreserve aan te passen, mede ook omdat de hoogte van de behoedzaamheidsreserve op zich niet bepalend is voor de uiteindelijke hoogte van de uitkeringen uit het gemeentefonds.

Daarnaast is overeenstemming bereikt over de vraag hoe om te gaan met belastinguitgaven in relatie tot de normeringssystematiek. In de normeringssystematiek tellen rijksuitgaven wel mee voor de fondsen, maar fiscale regelingen niet. Overeengekomen is dat daar waar fiscale maatregelen leiden tot verdrukking van reguliere uitgaven, er compensatie zal plaatsvinden. Dit geldt uiteraard ook andersom.

Voorts heeft een ambtelijke werkgroep van Rijk, VNG en IPO gekeken naar de mogelijkheid om de doorwerking naar de fondsen van de uitgaven voor het asielbeleid en de watersnood te corrigeren. De werkgroep is tot de conclusie gekomen dat een eventuele correctie ongewenst is om de globaliteit van de normeringssystematiek niet in gevaar te brengen. In het najaarsoverleg tussen het Rijk, de VNG en het IPO zullen definitieve conclusies over dit onderwerp worden getrokken.

In het najaar zal de regering haar voorstellen inzake de verdeling van het gemeentefonds per 2001 aan de Tweede Kamer aanbieden. Het betreft de herziening van de onderdelen van het gemeentefonds, die bij de vorige herziening in 1997 niet zijn aangepast (het zogenoemde niet-geijkte deel). Dit zijn de uitgaven voor wegen en water, openbare orde en veiligheid (brandweer), fysiek milieu, bestuursorganen en bevolkingszaken.

Bij brief van 3 mei 1999 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang inzake de oprichting van een BTW-compensatiefonds (kamerstukken II 1998–1999, 26 200 C en D, nr. 13). Aangegeven is dat voor de verdeling van de korting op het gemeentefonds over de gemeenten niet zal worden aangesloten bij de feitelijke BTW per gemeente, maar dat een normatieve invalshoek wordt gekozen. Inmiddels is het onderzoek dat moet leiden tot een clusterspecifieke, normatieve korting in volle gang. Voorts wordt hard gewerkt aan de opstelling van de benodigde wetgeving. Volgens planning kan deze wetgeving begin 2000 aan de Tweede Kamer ter behandeling worden aangeboden.

Op het gebied van de eigen inkomsten van gemeenten speelt een aantal onderwerpen. Allereerst de ontwikkeling van de lokale lasten. De lokale lastenontwikkeling is dit jaar gematigd. Uit de Monitor Lokale lasten blijkt dat de lokale lasten voor gezinshuishoudingen uitgedrukt in procenten van het besteedbaar inkomen licht zijn gestegen. De verschillen in lokale lasten tussen gemeenten onderling zijn min of meer gelijk gebleven. De verschillen tussen waterschappen onderling zijn verder afgenomen.

De regering heeft in juni de notitie «Rioleringsinvesteringen en lokale lasten» naar de Tweede Kamer gezonden (kamerstukken II 1998–1999, 26 635, nr. 1). De notitie bevat een aantal beleidsvoorstellen die alle een beheersing van de lokale lasten als gevolg van het rioleringsbeleid beogen.

Vlak voor het zomerreces 1999 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel voortzetting f 100,– maatregel aangenomen. Daarmee wordt het gemeenten mogelijk gemaakt de lastenverlichting voor alle gezinshuishoudingen ook vanaf 2000 op dezelfde wijze als in 1998 en 1999 voort te zetten. In het wetsvoorstel is ook opgenomen dat de wet met ingang van 2002 kan vervallen, als daartoe op basis van de uitkomsten van de Monitor Lokale lasten 2001 aanleiding zou zijn.

De afschaffing van de omroepbijdrage heeft consequenties voor gemeenten. Zij zijn niet langer in staat opslagen voor een lokaal radiostation te heffen. De regering heeft besloten de gemeenten hiervoor te compenseren. In dit verband wordt vanaf 2000 f 3 miljoen aan het gemeentefonds toegevoegd.

Al met al ziet de financiële toekomst van de gemeenten er in deze kabinetsperiode veel rooskleuriger uit dan in de vorige kabinetsperiode, wat bij kan dragen aan een financieel daadkrachtig bestuur van het land.

1.2 Periodiek OnderhoudsRapport gemeentefonds 2000

Op 1 januari 1997 is het nieuwe verdeelstelsel voor het gemeentefonds in werking getreden. De verdeling van het gemeentefonds sluit sinds de wijziging van het verdeelstelsel aan op de (geobjectiveerde) kosten van gemeenten.

Bij de behandeling van het voorstel voor de (nieuwe) Financiële-verhoudingswet is reeds aangekondigd dat er na de vaststelling van het nieuwe verdeelsysteem onderhoud noodzakelijk zal zijn om te voorkomen dat de verdeling van het gemeentefonds in de loop van de tijd een zekere scheefgroei gaat vertonen ten opzichte van de kostenontwikkeling bij de gemeenten. Met ingang van 1997 is daarom jaarlijks een zogenoemd Periodiek OnderhoudsRapport (POR) voor het gemeentefonds gepubliceerd. In dit rapport kan de gehele financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten in samenhang worden beoordeeld en kunnen voorstellen tot wijziging daarvan worden gedaan.

Het POR gemeentefonds met de onderhoudsagenda voor de komende periode, is te vinden in bijlage 7 van deze begroting.

2. Algemene uitkering en integratie-uitkeringen: omvang en opbouw

2.1 Inleiding

Een belangrijk aantal van de in het Regeerakkoord neergelegde beleidsvoornemens heeft directe gevolgen voor de omvang van het gemeentefonds. Zo heeft de regering in het kader van het specifiek inkomensbeleid extra geld uitgetrokken voor de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Een deel van deze middelen is aan het gemeentefonds toegevoegd. In eerste instantie is overeengekomen met ingang van 1999 f 25 miljoen structureel toe te voegen. Bovenop deze toevoeging worden voor de Wvg vanaf 2000 extra middelen aan het gemeentefonds toegevoegd, oplopend van f 49,6 miljoen in 2000 tot f 174,6 miljoen in 2003.

Mede om de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen zijn uit hoofde van het Regeerakkoord extra middelen vrijgemaakt voor de uitbreiding van het aantal kinderopvangplaatsen. In 1999 wordt f 50 miljoen geïntensiveerd, oplopend tot f 250 miljoen in 2002. Tussen de ministeries van Financiën, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is overeenstemming bereikt over de invulling van deze intensiveringsmiddelen. Tot en met 2002 zullen de middelen via een specifieke uitkering van het Ministerie van VWS worden uitgekeerd. In 2003 zullen de extra middelen ter grootte van f 250 miljoen in principe structureel naar het gemeentefonds worden overgeheveld.

Voorts zijn in het kader van het Regeerakkoord middelen, oplopend tot f 150 miljoen in 2003, aan het gemeentefonds toegevoegd voor de bijzondere bijstand.

Het resterende deel van de integratie-uitkering onderwijshuisvesting wordt in 2002 in de algemene uitkering geïntegreerd. De totale omvang van de integratie-uitkeringen neemt daardoor af.

2.2 Vermoedelijke uitkomsten verplichtingen- en uitgavenbedrag algemene uitkering en integratie-uitkeringen 1999

De bedragen van de algemene uitkering, de integratie-uitkeringen en de relatief kleine categorie «algemeen gemeentefonds» (hieronder vallen de kosten in verband met de uitvoering van de Financiële-verhoudingswet alsmede de gemeentelijke bijdrage aan de kosten voor de Waarderingskamer) zijn op kas- en verplichtingenbasis opgenomen in tabel 2.2.1. Deze tabel is toegevoegd om de verschillende begrotingsonderdelen beter in onderlinge samenhang te kunnen overzien.

Tabel 2.2.1 Overzicht algemene uitkering en integratie-uitkeringen 1999 (in NLG1000)
Vermoedelijke Uitkomsten 1999VerplichtingenKasmutatiesUitgaven
Algemeen gemeentefonds7 000 7 000
Algemene uitkering23 436 385– 24 31823 412 067
Integratie-uitkeringen587 600900588 500
Algemene uitkering + integratie-uitkeringen24 023 985 24 000 567
Totaal gemeentefonds24 030 985– 23 41824 007 567
Totaal gemeentefonds (EUR1000)10 904 786– 10 62710 894 159

De totale kasmutatie bestaat uit de volgende mutaties (in NLG1000):

inhouden behoedzaamheidsreserve 1999– 460 000
uitbetalen behoedzaamheidsreserve 1998346 900
eindejaarsmarge 199888 782
integratie-uitkering precariobelasting omroepkabels900
 – 23 418

Algemene uitkering

Het verplichtingenbedrag 1999 voor de algemene uitkering bedraagt volgens de eerste wijziging (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het gemeentefonds voor het jaar 1999 f 23 436 855 000. Dit bedrag wordt thans als volgt nader gewijzigd:

Tabel 2.2.2 Vermoedelijke uitkomsten algemene uitkering 1999 (in NLG1000)
Omschrijving mutatieBedrag per mutatie
Verplichtingenbedrag algemene uitkering Voorjaarsnota 199923 436 885
Algemene mutaties
1. Naar BZK: wachtgelden herindeling– 500
Totaal mutaties– 500
Verplichtingenbedrag algemene uitkering Vermoedelijke Uitkomsten 199923 436 385
Kasmutatie algemene uitkering (zie tabel 2.2.1)– 24 318
Uitgavenbedrag algemene uitkering Vermoedelijke Uitkomsten 199923 412 067

1. Naar BZK: wachtgelden herindeling

Jaarlijks vindt een mutatie plaats van de algemene uitkering op basis van de uitputting van het artikel «wachtgelden gemeentelijke herindeling» op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In 1999 zal ten laste van deze begroting een eenmalige nabetaling plaatsvinden aan personen met recht op wachtgeld. Daarom dient op deze begroting een hoger budget beschikbaar te zijn dan aanvankelijk was voorzien. Ter compensatie zal in 1999 een uitname van f 0,5 miljoen uit het gemeentefonds worden gedaan.

Integratie-uitkeringen

De ramingen van de integratie-uitkeringen worden ten opzichte van de ramingen in de eerste suppletore begroting niet aangepast.

2.3 Totstandkoming verplichtingen- en uitgavenbedrag algemene uitkering en integratie-uitkeringen 2000

De bedragen van de algemene uitkering, de integratie-uitkeringen en de relatief kleine categorie «algemeen gemeentefonds» zijn op kas- en verplichtingenbasis opgenomen in tabel 2.3.1. Deze tabel is toegevoegd om de verschillende begrotingsonderdelen beter in onderlinge samenhang te kunnen overzien. In de rest van de paragraaf wordt dieper ingegaan op achterliggende berekeningen.

Tabel 2.3.1 Overzicht algemene uitkering en integratie-uitkeringen 2000 (in NLG1000)
Ontwerpbegroting 2000VerplichtingenKasmutatiesUitgaven
Algemeen gemeentefonds7 000 7 000
Algemene uitkering24 094 985– 460 00023 634 985
Integratie-uitkeringen588 300 588 300
Algemene uitkering + integratie-uitkeringen24 683 285 24 223 285
Totaal gemeentefonds24 690 285– 460 00024 230 285
Totaal gemeentefonds (EUR1000)11 203 963– 208 73910 995 224

De kasmutatie bestaat uit het inhouden van de behoedzaamheidsreserve 2000 van f 460 miljoen.

Algemene uitkering en integratie-uitkeringen

De algemene uitkering en de integratie-uitkeringen nemen in 2000 op verplichtingenbasis ten opzichte van 1999 (stand Miljoenennota 2000) per saldo toe met een bedrag van f 659 300 000 en komen daarmee uit op een bedrag van f 24 683 285 000. Dit saldo is opgebouwd uit algemene mutaties, mutaties in de clusters sociale dienst/bijstand en zorg en overige mutaties.

Bij het lezen van de tabel is van belang op te merken dat het de opbouw van de uitkering betreft waarbij wordt gerekend op basis van de bedragen uit het vorige jaar. Als bijvoorbeeld in 1999 een bedrag van f 100 miljoen wordt toegevoegd aan het fonds, dan blijft dit in 2000 deel uitmaken van het basisbedrag van waaruit de fondsomvang voor 2000 opgebouwd wordt. Wanneer de f 100 miljoen een ophoging met een eenmalig karakter betreft, dan dient het bedrag in 2000 weer in mindering te worden gebracht.

Tabel 2.3.2 Overzicht opbouw verplichtingenbedrag algemene uitkering en integratie-uitkeringen 2000 per mutatie en per cluster (in NLG1000)

 
Omschrijving mutatie Bedrag per mutatie
Algemene uitkering en integratie-uitkeringen 1999 (stand Miljoenennota 2000) 24 023 985
   
Algemene mutaties  
1. Accres578 700 
2. Afschaffen milieuleges8 500 
3. Afschaffen precario35 400 
4. Van BZK: wachtgelden herindeling900 
5. Compensatie afschaffing omroepbijdrage3 000  
  626 500
   
Cluster sociale dienst / bijstand  
6. Compensatie RBH-IHS– 10 200 
7. Van SWZ/OCW: Wet inkomensvoorziening kunstenaars300 
8. Regeerakkoord: efficiency SWI / Arbvo– 11 000 
9. Regeerakkoord: impuls bijzondere bijstand25 000 
10. Amendement bijzondere bijstand– 50 000 
  – 45 900
   
Cluster zorg  
11. Naar SZW: stichting KBOH0 
12. Reorganisatie indicatiestelsel zorg– 5 000 
13. Bejaardenoorden– 10 000 
14. Sociaal vervoer AWBZ0 
15. Van SZW: woningaanpassingen > f 45 00011 400 
16. Regeerakkoord: Wvg49 600 
17. Huisvesting onderwijs– 25 000 
18. Regeerakkoord: kwaliteit onderwijs50 000 
  71 000
   
Overige mutaties  
19. Van BZK: wijziging Kieswet (Europese verkiezingen)– 900 
20. Afloop verfijning monumenten– 4 800 
21. Van VROM: apparaatskosten Bouwstoffenbesluit13 500 
22. Centraal nautisch beheer (Nautisch beheer Noordzeekanaalgebied)– 100 
  7 700
Totaal mutaties +659 300
Verplichtingenbedrag algemene uitkering en integratie-uitkeringen 2000 24 683 285
Behoedzaamheidsreserve – 460 000
Uitgavenbedrag algemene uitkering en integratie-uitkeringen 2000 24 223 285
Tabel 2.3.3 Verplichtingenbedrag algemene uitkering en integratie-uitkeringen 2000 (in NLG1000)
UitkeringenStand ontwerpbegroting 2000
Algemene uitkering24 094 985
Integratie-uitkering WUW-middelen133 800
Integratie-uitkering huisvesting onderwijs166 400
Integratie-uitkering Verdi5 700
Integratie-uitkering sociale vernieuwing144 300
Integratie-uitkering afschaffing milieuleges76 600
Integratie-uitkering precariobelasting omroepkabels61 500
  
Totaal integratie-uitkeringen588 300
  
Totaal algemene uitkering en integratie-uitkeringen24 683 285

Toelichting op de mutaties

Algemene mutaties

1. Accres

Als gevolg van ontwikkelingen in de netto gecorrigeerde rijksuitgaven is het accres 2000 op de aanvullende post «accres gemeentefonds/provinciefonds» bij Voorjaarsnota/Kaderbrief vastgesteld op f 578,7 miljoen. Omdat de Voorjaarsnota/Kaderbrief een bijstellingsmoment is voor de uitkering van het gemeentefonds, is dit bedrag overgeboekt van de aanvullende post op het gemeentefonds zelf. De bevoorschotting aan de gemeenten zal tot de Voorjaarsnota 2000 op dit bedrag gebaseerd zijn, waarna een nieuw bijstellingsmoment is aangebroken. Deze systematiek is op verzoek van de VNG ingevoerd, om een zekere stabiliteit in de fondsuitkering te bewerkstelligen.

Het accres 2000 is gebaseerd op een stijging van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven van 2,39 % voor 2000 ten opzichte van 1999. De volgende tabel geeft de accressen voor de periode 2000–2003 op basis van de Voorjaarsnota 1999.

Tabel 2.3.4 Accressen stand Voorjaarsnota 1999 (in NLG1000)
 2000200120022003
Accres578 700920 300597 800612 900
Accrespercentage2,393,722,322,32

Ter informatie geeft de volgende tabel de accressen voor het gemeentefonds op basis van de stand Miljoenennota 2000. Voor de bevoorschotting van het jaar 2000 heeft het verschil tussen de stand Voorjaarsnota en de stand Miljoenennota thans geen consequenties. Op basis van de ontwikkelingen bij de Voorjaarsnota 2000 wordt, zoals hierboven reeds aangegeven, het accres opnieuw aangepast.

Tabel 2.3.5 Accressen stand Miljoenennota 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Accres966 400943 700664 600999 3001 045 400
Accrespercentage4,003,742,543,713,71

2. Afschaffen milieuleges

In het kader van de verlichting van de lokale lastendruk voor bedrijven heeft de regering met ingang van 1998 de gemeentelijke milieuleges afgeschaft. Milieuleges zijn leges die door gemeenten werden geheven voor beschikkingen tot het verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning of ontheffing op grond van de Wet milieubeheer. De gemeenten worden voor het vervallen hiervan via een integratie-uitkering gecompenseerd. De compensatie vindt plaats op basis van de gederfde legesinkomsten.

Tabel 2.3.6 Compensatiebedragen vanaf 1998 (in NLG1000)
 19981999200020012002
Compensatie64 20068 10076 60085 10085 100
Mutatie per jaar64 2003 9008 5008 500

Met ingang van 2001 zal structureel een volledige compensatie plaatsvinden ter grootte van f 85,1 miljoen. In de periode ervoor wordt de compensatie gefaseerd opgebouwd van circa 70% naar 100% kostendekkendheid, hetgeen aansluit bij een veronderstelde tariefgroei van de leges naar volledige kostendekkendheid van 100% indien de leges niet waren afgeschaft.

3. Afschaffen precario

Als onderdeel van de nieuwe Telecommunicatiewet is de mogelijkheid voor gemeenten om precariobelasting op omroepkabels te heffen, afgeschaft. De inkomstenderving voor gemeenten die daarmee gepaard gaat wordt gericht en reëel gecompenseerd. De compensatie is gebaseerd op de opgaven van gemeenten, voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring. De gemeenten krijgen voor het wegvallen van de precariobelasting op omroepkabels dus een compensatie op basis van de feitelijke inkomstenderving.

Tabel 2.3.7 Compensatiebedragen (verplichtingen) vanaf 1998 (in NLG1000)
 19981999200020012002
Compensatie90026 10061 50097 60097 600
Mutatie per jaar90025 20035 40036 100

4. Van BZK: wachtgelden herindeling

Jaarlijks vindt er een mutatie plaats van de algemene uitkering op basis van de uitputting van het artikel «wachtgelden gemeentelijke herindeling» op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Voor 2000 wordt een positief effect van f 0,9 miljoen op het gemeentefonds geraamd.

5. Compensatie afschaffing omroepbijdrage

Aan het gemeentefonds wordt vanaf 2000 structureel een bedrag van f 3 miljoen toegevoegd in verband met de afschaffing van de omroepbijdrage. Dit bedrag is bedoeld voor gemeenten die als gevolg van de afschaffing van de omroepbijdrage de mogelijkheid verliezen opslagen te heffen.

Cluster sociale dienst / bijstand

6. Naar VROM: compensatie RBH-IHS

De algemene uitkering wordt vanaf 2000 structureel verlaagd met f 10,2 miljoen in verband met de herziening van de Regeling bijdrage huurlasten (RBH), die per 1 juli 1998 door gemeenten wordt uitgevoerd. De verlaging is gebaseerd op voorlopige cijfers over de besparingen op de bijzondere bijstand als gevolg van deze regeling. Naar de daadwerkelijke hoogte van deze besparingen wordt nog nader onderzoek verricht.

7. Van SZW/OCW: Wet Inkomensvoorziening kunstenaars

De Wet Inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) maakt het mogelijk dat kunstenaars die momenteel een uitkering ontvangen uit hoofde van de Algemene bijstandswet (Abw), kiezen voor een WIK-uitkering. Deze wordt verstrekt door bepaalde, aan te wijzen gemeenten. Deze mogelijkheid is geopend per 1 januari 1999. De gemeenten die zijn aangewezen kunnen de WIK-uitkering declareren bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarnaast wordt aan de betrokken gemeenten een specifieke uitkering verstrekt voor apparaatskosten. In 2000 wordt per saldo een bedrag van f 0,3 miljoen uit het gemeentefonds genomen. Ook na 2000 zullen bedragen uit het gemeentefonds worden genomen. De uit te nemen middelen zullen enerzijds worden ingezet voor de uitkeringen die aan gemeenten worden verstrekt door het Ministerie van SZW en anderzijds voor flankerend beleid ten laste van de begroting van het Ministerie van OCW voor de betrokken kunstenaars. Vanaf 2003 wordt structureel f 12 miljoen uit het gemeentefonds genomen ten behoeve van SZW (inkomensvoorziening) en OCW (flankerend beleid).

Tabel 2.3.8 Uitname uit het gemeentefonds ten behoeve van de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (in NLG1000)
 199920002001200220032004
Naar OCW– 8 200– 13 200– 14 600– 10 500– 6 700– 6 700
Naar SZW– 16 000– 10 700– 10 500– 8 300– 5 300– 5 300
Totaal uitname– 24 200– 23 900– 25 100– 18 800– 12 000– 12 000
Mutatie per jaar– 24 200300– 1 2006 3006 800

8. Regeerakkoord: efficiency Swi /Arbvo

In 2000 wordt f 11 miljoen uit het gemeentefonds genomen als tweede stap van een meerjarige reeks in verband met de efficiencyvoordelen die behaald kunnen worden door de uitvoering van het project Samenwerking werk en inkomen (Swi).

Tabel 2.3.9 Regeerakkoord: uitname in verband met efficiency Swi (in NLG1000)
 19992000200120022003
cumulatief– 11 000– 22 000– 34 000– 45 000– 45 000
mutatie per jaar– 11 000– 11 000– 12 000– 11 000

9. Regeerakkoord: impuls bijzondere bijstand

De regering heeft overeenkomstig het Regeerakkoord extra middelen beschikbaar voor de bijzondere bijstand als onderdeel van het lokale inkomensondersteuningsbeleid. Deze middelen zijn vanaf 1999 aan het gemeentefonds toegevoegd, oplopend tot f 150 miljoen in 2002. Voor 2000 wordt op grond van het Regeerakkoord f 25 miljoen aan het gemeentefonds toegevoegd, waarmee de cumulatieve toevoeging uit hoofde van het Regeerakkoord in 2000 op f 75 miljoen komt.

10. Amendement bijzondere bijstand

In 1999 heeft, in aanvulling op de f 50 miljoen die op grond van het Regeerakkoord voor de bijzondere bijstand in het gemeentefonds is opgenomen, een toevoeging aan het fonds plaatsgevonden van f 50 miljoen. Deze toevoeging is het gevolg van een door de Tweede Kamer aangenomen amendement ten laste van de begroting van SZW (kamerstukken II 1998–1999, 26 200 XV, nr. 18). Bij de behandeling van het amendement heeft de Tweede Kamer tevens aangegeven dat de middelen die uit hoofde van het Regeerakkoord in 2000 beschikbaar worden gesteld (f 75 miljoen, zie onder 9) met f 25 miljoen moeten worden verhoogd tot f 100 miljoen. De verhoging met f 25 miljoen zal om begrotingstechnische redenen zijn beslag krijgen in de eerste suppletore begroting van het gemeentefonds voor het jaar 2000. Vanwege het feit dat de toevoeging in een later stadium plaatsvindt, is onder punt 10 voor 2000 een uitsluitend boekhoudkundige «tegenboeking» van f 50 miljoen voor de uit het amendement voortvloeiende verhoging in 1999 opgenomen.

Cluster zorg

11. Stichting KBOH

De uitname in verband met de (mede-)bekostiging van de Stichting Kwaliteits- en Bruikbaarheidsonderzoek van Hulpmiddelen voor Gehandicapten en Bejaarden (KBOH) wordt na 1999 voortgezet. Vanaf 1996 is jaarlijks een bedrag van f 1,6 miljoen uit het gemeentefonds genomen ter (mede-)bekostiging van de Stichting KBOH. Eerder was gerekend met een beëindiging van deze uitname uit het gemeentefonds, in 1999 was daarom een verhoging van f 1,6 miljoen opgenomen. Voortzetting van de uitname houdt in dat vanaf 2000 het gemeentefonds structureel met een bedrag van f 1,6 miljoen verlaagd blijft. In de tabel is dit weergegeven door een nul-mutatie.

12. Reorganisatie indicatiestelsel zorg

In 1999 wordt voor het laatst f 5 miljoen verstrekt voor de inrichting van de gemeentelijke indicatie-organen. In 2000 leidt dit tot een uitname van f 5 miljoen.

13. Bejaardenoorden

Op 1 januari 1997 is de Wet op de bejaardenoorden (WBO) ingetrokken. De gemeenten hebben daardoor niet langer een taak bij de inning en de vaststelling van de eigen bijdrage van bewoners van bejaardenoorden. Voor gemeenten resteren door de beëindiging van deze taak desintegratiekosten. In verband met deze kosten wordt de algemene uitkering niet ineens, maar in fasen verlaagd. In 2000 vindt de laatste uitname van f 10 miljoen plaats.

14. Sociaal vervoer AWBZ

De Regeling sociaal vervoer bewoners AWBZ-instellingen zal in afwachting van de resultaten van een onderzoek naar de realisaties 1997 ook in 2000 nog van toepassing zijn. De uitname uit het gemeentefonds van f 11,0 miljoen die voor 1999 aan de orde is, blijft ook voor 2000 relevant. Onderzocht wordt of de middelen van de Regeling met ingang van 2001 kunnen worden overgeheveld naar het gemeentefonds. Vooralsnog is voor 2001 een boekhoudkundige «tegenboeking» van f 11 miljoen opgenomen (zie tabel 2.4.1). In de tabel is dit weergegeven met een nulmutatie.

15. Woningaanpassingen groter dan f 45 000

De regering heeft naar aanleiding van de tweede evaluatie van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) besloten tot één wettelijk en bestuurlijk kader voor de woningaanpassingen (kamerstukken II 1997–1998, 25 847, nr. 1). Als gevolg hiervan wordt de verantwoordelijkheid van de gemeenten niet langer beperkt tot aanpassingen per woning van maximaal f 45 000, maar is deze verruimd tot aanpassingen per woning van maximaal f 100 000. Het Ministerie van SZW vergoedt het grootste deel van de kosten via een specifieke uitkering teneinde de financiële risico's van de gemeenten te beperken. Voor elke woningaanpassing boven f 45 000 geldt voor gemeenten een bijdrage in de kosten van f 22 000 per aanpassing. Ter compensatie van de kosten die ten laste van de gemeente komen, worden middelen aan het gemeentefonds toegevoegd. Het gaat voor 2000 om een toevoeging van f 11,4 miljoen. Deze toevoeging is afkomstig van de begroting van SZW.

16. Regeerakkoord: Wvg

Deze mutatie betreft een toevoeging in 2000 van f 49,6 miljoen aan het gemeentefonds van middelen uit het Regeerakkoord in verband met de verwachte toename van het beroep op de Wvg (chronisch zieken). De middelen zijn bedoeld voor maatregelen gericht op het ondersteunen van chronisch zieken en mensen met een handicap. Voor flankerend beleid blijft f 0,4 miljoen op de begroting van SZW. De extra middelen komen in aanvulling op het bedrag van f 25 miljoen dat reeds in 1999 structureel voor dit doel aan het gemeentefonds is toegevoegd. Het structurele niveau van de toevoeging, met inbegrip van de f 25 miljoen van 1999, wordt in 2002 bereikt en bedraagt f 199,6 miljoen.

Tabel 2.3.10 Regeerakkoordgelden Wvg (in NLG1000)
Uitkeringsjaar199920002001200220032004
Cumulatief25 00074 600124 600199 600199 600199 600
Mutatie per jaar25 00049 60050 00075 000

17. Huisvesting onderwijs

Als uitvloeisel van de decentralisatie-operatie van de huisvesting onderwijs vindt voor 2000 een uitname uit het gemeentefonds plaats van f 25 miljoen. Het betreft de laatste tranche van de efficiency-korting, die met de VNG is afgesproken.

18. Regeerakkoord: kwaliteit onderwijs

In het Regeerakkoord 1998 is geld vrijgemaakt ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Deze intensiveringen hebben onder andere betrekking op de verkleining van de klassen in de onderste groepen van de basisschool. De kleinere klassen maken meer maatwerk bij de scholing van de jongste leerlingen mogelijk. Daarnaast leiden kleinere klassen tot minder werkdruk bij docenten. Groepsverkleining leidt tot een grotere behoefte aan klaslokalen. Om aan deze behoefte te kunnen voldoen, worden aan het gemeentefonds middelen toegevoegd oplopend tot f 180 miljoen in 2002. In 2000 gaat het om een toevoeging van f 50 miljoen.

Tabel 2.3.11 Regeerakkoord: toevoegingen voor klassenverkleining (NLG1000)
 19992000200120022003
cumulatief40 00090 000130 000180 000180 000
mutatie per jaar40 00050 00040 00050 000

Overige mutaties

19. Van BZK: wijziging Kieswet (Europese verkiezingen)

Via het gemeentefonds worden de gemeenten gecompenseerd voor de uitvoeringskosten voortvloeiend uit een tweetal wijzigingen in de Kieswet met betrekking tot in Nederland woonachtige niet-Nederlandse EU-onderdanen, die zich kunnen laten registreren als kiezer voor het Europese Parlement en met betrekking tot in het buitenland woonachtige Nederlanders die kiesgerechtigd zijn voor de Tweede Kamer. In 1999 heeft dit geleid tot een eenmalige toevoeging aan het gemeentefonds ad f 0,9 miljoen. In 2000 leidt dit in de tabel tot een uitname van f 0,9 miljoen.

20. Afloop verfijning monumenten

De uitname uit het gemeentefonds voor 2000 volgt uit het besluit «geleidelijke beëindiging van de verfijning monumenten» (Stb. 1983, nr. 58). De laatste uitname vindt plaats in 2008.

21. Van VROM: apparaatskosten Bouwstoffenbesluit

Deze mutatie betreft een overboeking van middelen van de VROM-begroting naar het gemeentefonds voor vergoeding van apparaatskosten aan gemeenten voor invoering en handhaving van het Bouwstoffenbesluit ingaande 1 juli 1999. In het kader van het Bouwstoffenbesluit is aan de gemeenten een aantal toezichts- en handhavingstaken toegewezen. Om de kosten hiervan voor de gemeenten te compenseren is in 1999 een bedrag van f 16,5 miljoen aan het gemeentefonds toegevoegd. In aanvulling op dit bedrag wordt in 2000 f 13,5 miljoen toegevoegd, waarmee het bedrag van f 30,0 miljoen wordt bereikt. Dit bedrag wordt vooralsnog tot en met het uitkeringsjaar 2001 aan het gemeentefonds toegevoegd. De gemeentelijke inspanningen worden voor de periode 1999–2000 geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie zullen worden gebruikt bij de besluitvorming over een structurele overboeking van de begroting van VROM naar het gemeentefonds na 2001.

22. Centraal nautisch beheer (Nautisch beheer Noordzeekanaalgebied)

De uitvoering van nautische en enige andere rijkstaken in het Noordzeekanaalgebied is in mandaat opgedragen aan het openbaar lichaam Centraal nautisch Beheer in het Noordzeekanaalgebied. De deelnemende gemeenten zijn Amsterdam, Zaanstad, Velsen en Beverwijk. De feitelijke uitvoering van de bedoelde rijkstaken geschiedt door het Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam. Met de neerwaartse aanpassing in 2000 van f 0,1 miljoen wordt het structurele budget van f 6,3 miljoen bereikt.

2.4 Meerjarenramingen algemene uitkering en integratie-uitkeringen 2001 tot en met 2004

De algemene uitkering en de integratie-uitkeringen nemen op verplichtingenbasis over 2001 tot en met 2004 toe met een bedrag van f 344 200 000 en komen daarmee uit op een bedrag van f 25 040 185 000. Ook dit saldo is opgebouwd uit algemene mutaties, mutaties in de clusters sociale dienst/bijstand en zorg en overige mutaties.

In de toelichting wordt niet ingegaan op mutaties die slechts een meerjarige doorwerking zijn van mutaties die reeds in paragraaf 2.3 zijn behandeld.

Tabel 2.4.1 Overzicht opbouw meerjarenramingen verplichtingen- en uitgavenbedrag algemene uitkering en integratie-uitkeringen per mutatie en per cluster (in NLG1000)
Omschrijving mutatie2001200220032004
Algemene uitkering en integratie-uitkeringen ultimo vorig jaar (stand Miljoenennota 2000)24 683 28524 695 98524 801 28525 045 885
     
Algemene mutaties    
1. Accrespmpmpmpm
2. Loon- en prijscompensatie voor taakmutatiespmpmpmpm
3. Afschaffen milieuleges8 500    
4. Afschaffen precario36 100   
5. Van BZK: wachtgelden herindeling100100200100
     
Cluster sociale dienst/bijstand    
6. Van SZW/OCW: Wet Inkomensvoorziening kunstenaars– 1 2006 3006 800 
7. SWI-besparingen– 1 200– 1 200  
8. Uitstel toeslagenbudget bijstand– 155 500    
9. Regeerakkoord: efficiency SWI/Arbvo– 12 000– 11 000  
10. Regeerakkoord: impuls bijzondere bijstand50 00025 000  
     
Cluster zorg    
11. Leerlingenvervoer– 9 000   
12. Kinderopvang  250 000  
13. Sociaal vervoer AWBZ-instellingen11 000    
14. Woningaanpassingen > f 45 000  – 6 800 
15. Regeerakkoord: Wvg50 00075 000   
16. Huisvesting onderwijs – 2 000   
17. Regeerakkoord: kwaliteit onderwijs40 00050 000   
     
Overige mutaties    
18. Van VROM: Milieu-apparaatskosten 500   
19. Afloop verfijning monumenten– 4 100– 7 200– 5 400– 5 800
20. WTS-compensatie Wadden – 200– 200 
21. Apparaatskosten Bouwstoffenbesluit – 30 000  
Totaal mutaties12 700105 300244 600– 5 700
Verplichtingenbedrag algemene uitkering en integratie-uitkeringen (stand Miljoenennota 2000)24 695 98524 801 28525 045 88525 040 185
Behoedzaamheidsreserve– 460 000– 460 000– 460 000– 460 000
Uitgavenbedrag algemene uitkering en integratie-uitkeringen (stand Miljoenennota 2000)24 235 98524 341 28524 585 88524 580 185

Toelichting op de mutaties

Algemene mutaties

1. Accres

Het accres voor de periode 2001–2004 is niet in de meerjarenramingen van het gemeentefonds opgenomen. De accressen worden gereserveerd op de aanvullende post «accres gemeentefonds en provinciefonds». Deze aanvullende post is weergegeven in de Miljoenennota 2000. In tabel 2.3.5. zijn reeds de indicatief geraamde accressen op basis van de Miljoenennota 2000 weergegeven.

Cluster sociale dienst/bijstand

7. Besparing Swi

In 2001 wordt het gemeentefonds met f 1,2 miljoen verlaagd in verband met besparingen op de uitvoeringskosten bijstand die de Samenwerking werk en inkomen (Swi) met zich mee zal brengen. In 2002 vindt een aanvullende uitname uit het gemeentefonds plaats van f 1,2 miljoen, waarmee het structurele bedrag van f 2,4 miljoen is bereikt.

8. Uitstel toeslagenbudget bijstand

In het bestuurlijk overleg van 29 juni 1999 tussen een kabinetsdelegatie en vertegenwoordigers van de VNG en de G25 is in beginsel afgesproken om met ingang van 1 januari 2001 een Fonds voor Werk en Inkomen (FWI) in te voeren. Het kabinet overweegt om daarbij de toeslagen Abw te betrekken. Komend najaar zal opnieuw bestuurlijk overleg plaatsvinden om tot een nadere uitwerking van de afspraken van juni te komen. Vanuit dat oogpunt is de behandeling van het wetsvoorstel toeslagen (kamerstukken II, 25 761) door de Tweede Kamer aangehouden tot het moment dat de definitieve conclusies kunnen worden getrokken omtrent genoemd wetsvoorstel in relatie tot het FWI. De Tweede Kamer is daarover schriftelijk geïnformeerd door de minister van SZW op 13 juli 1999. Eerder was het voornemen om met ingang van 2000 het 10%-gemeentelijk aandeel in de kosten van de toeslagen uit het gemeentefonds te nemen en over te hevelen naar de begroting van SZW. Het bijbehorende bedrag zou samen met het bedrag behorend bij het 90%-rijksaandeel als specifieke uitkering ten laste van de begroting van SZW aan de gemeenten worden verstrekt (zie ook de memorie van toelichting bij de ontwerpbegroting gemeentefonds 1999, kamerstukken II, 1998–1999, 26 200 C, nr. 2, blz. 16–17). Achtergrond van de overheveling naar SZW en de specifieke uitkering was de decentralisatie van de financiële verantwoordelijkheid voor het toeslagenbudget bijstand naar de gemeenten. De afspraken die op 29 juni 1999 zijn gemaakt brengen met zich mee dat de voorgenomen decentralisatie van de toeslagen in 2000 niet meer kan doorgaan. Voor dat jaar zal dan ook de bestaande financieringswijze van toeslagen Abw worden voortgezet. De ongewijzigde voortzetting betekent dat de mutatie, zoals opgenomen in tabel 2.3.2, nihil is. In afwachting van de verdere ontwikkelingen bij het FWI is nu voor het jaar 2001 het bedrag van de uitname opgenomen dat eerder per 2000 werd voorzien (f 155,5 miljoen). Omtrent de uitkomsten van het bestuurlijk overleg in het najaar met betrekking tot het FWI in samenhang met de toeslagen Abw, zal de Tweede Kamer dit najaar nader schriftelijk worden geïnformeerd.

Cluster zorg

11. Leerlingenvervoer

Met ingang van 1 augustus 1998 is de Regeling zitplaatsverdeling leerlingenvervoer herzien. Voor bepaalde categorieën gehandicapte leerlingen moet nu een eigen zitplaats gegarandeerd zijn. Voor 1999 en 2000 vindt hiervoor compensatie plaats vanuit het gemeentefonds. In de loop van 2000 zal op basis van een onderzoek naar mogelijke verbeteringen in doelmatigheid en doeltreffendheid van het doelgroepenvervoer een beslissing worden genomen over een eventuele structurele verhoging van het gemeentefonds. In 2001 vindt vooralsnog een uitname uit het gemeentefonds plaats van f 9,0 miljoen.

12. Kinderopvang

De regering heeft besloten om de extra middelen voor kinderopvang uit hoofde van het Regeerakkoord in eerste instantie uit te keren door middel van een specifieke uitkering van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze specifieke uitkering loopt eind 2002 af. In 2003 worden de extra middelen voor kinderopvang ter grootte van f 250 miljoen structureel overgeheveld naar het gemeentefonds.

Overige mutaties

16. Milieu-apparaatskosten

Op 1 januari 1998 is de «Vervolgbijdrage-regeling gemeentelijk milieubeleid» (VOGM) beëindigd. De financiële middelen die ingevolge deze regeling voor gemeenten beschikbaar waren voor de milieu-apparaatskosten, zijn vanaf die datum toegevoegd aan het gemeentefonds. In de jaren 1998 tot en met 2001 wordt ten laste van de begroting van VROM een bedrag van f 0,5 miljoen aan de VNG beschikbaar gesteld ten behoeve van het uitvoeren van flankerend beleid. Met ingang van 2002 zal het bedrag van f 0,5 miljoen niet langer aan de VNG worden verstrekt, maar zal het structureel aan het gemeentefonds worden toegevoegd.

18. WTS – compensatie Wadden

Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is met de Waddengemeenten een speciale regeling overeengekomen voor de extra kosten van uitwonende studerenden afkomstig van de Waddeneilanden. Deze gemeenten verstrekken vanaf 1 augustus 1997 aan studerenden die in aanmerking komen voor een bijdrage op grond van de WTS een aanvulling op de reguliere Rijksbijdrage. De Waddengemeenten worden voor deze uitkeringen gecompenseerd via het gemeentefonds. De regeling wordt in 2002 geëvalueerd op basis van de gerealiseerde uitkomsten in de jaren 1997–2001. Vooralsnog wordt in 2002 en 2003 f 0,2 miljoen uit het gemeentefonds genomen.

3. Algemene uitkering en integratie-uitkeringen: verdeling en uitvoering

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verdeling en de uitvoering van de algemene uitkering en de aanvullende uitkering (artikel 12) en de integratie-uitkeringen van het gemeentefonds. Tevens wordt aandacht besteed aan evaluatieonderzoeken alsmede de komst van de euro en de aanpak van het millennium-probleem.

3.2 Aanvullende uitkering (artikel 12)

In de onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van het aantal artikel 12-gemeenten en de omvang van de uitkeringen die daarmee gemoeid zijn, weergegeven.

Tabel 3.2.1 Aantal gemeenten dat beroep doet op een aanvullende uitkering (artikel 12) en het geraamde bedrag van de verstrekte aanvullende uitkeringen (in NLG1000)
 199819992000
aantal gemeenten964
artikel 12-uitkering101 50064 00046 200

In 1998 is er met de artikel 12-uitkeringen naar huidig inzicht een bedrag gemoeid van ruim f 100 miljoen. In aanvulling hierop (niet in de tabel opgenomen) vindt er uit het gemeentefonds in de periode 1998–2004 een gespreide terugbetaling plaats van een voorfinanciering van f 1024,4 miljoen in verband met het ineens beëindigen van de artikel 12-status van de gemeente Den Haag.

Zoals uit de tabel blijkt, wordt een afname verwacht van het aantal artikel 12-gemeenten. Hierbij past een tweetal kanttekeningen. In de eerste plaats is in de tabel geen rekening gehouden met een mogelijke artikel 12-status van de gemeente Winschoten. Een rapport van de Inspectie Financiën Lokale en provinciale Overheden (IFLO) voor de aanvraag over 1999 wordt verwacht rond 1 december 1999. Voorts is in de tabel uitgegaan van de technische veronderstelling van ongewijzigd beleid op het punt van het «toegangskaartje» voor de artikel 12-status. Zoals is weergegeven in de Notitie rioleringsinvesteringen en lokale lasten zal in samenhang met de effecten van de herziening van de verdeelsystematiek van het gemeentefonds worden bezien of het genoemde beleid wijziging behoeft.

Onderstaande grafiek geeft een historisch overzicht van het aantal artikel 12 gemeenten.

Aantal artikel 12-gemeenten

3.3 Integratie-uitkeringen

In elk van de jaren 1994 tot en met 1997 kende het gemeentefonds twee integratie-uitkeringen. Vanaf 1998 is het aantal integratie-uitkeringen gestegen tot zes. De oorzaak hiervan ligt in het beleid ter verlichting van de lokale lasten. Dit beleid bestond onder meer uit het afschaffen van milieuleges en precariobelasting op omroepkabels. Het totaal te verdelen bedrag via een integratie-uitkering bedraagt in 2000 f 588,3 miljoen.

Integratie-uitkeringen: aantal en omvang

De Financiële-verhoudingswet biedt de mogelijkheid om middelen voor gemeenten niet via de algemene uitkering te verdelen, maar via een integratie-uitkering. Bij een integratie-uitkering aan de gemeenten worden de middelen niet via de reguliere maatstaven van het gemeentefonds verdeeld, maar op een andere wijze. Een integratie-uitkering is altijd tijdelijk van karakter.

Van het integratie-artikel wordt onder meer gebruik gemaakt om herverdeeleffecten te beperken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de integratie-uitkering WUW-middelen en bij de integratie-uitkering huisvesting onderwijs. Middels een overgangsregeling worden de gemeenten in de gelegenheid gesteld zich aan te passen aan de nieuwe situatie. Voor de integratie-uitkering huisvesting onderwijs is reeds vastgelegd dat 2001 het laatste jaar zal zijn. Vanaf 2002 zullen de bijbehorende middelen in de algemene uitkering worden opgenomen. De integratie-uitkering WUW-middelen is nog veel langer relevant. Deze loopt tot en met 2017.

Een andere reden om het integratie-artikel te gebruiken, is wanneer er geen eenduidige verdelingsmogelijkheid bekend is. In afwachting van een definitieve verdeling via de maatstaven van het gemeentefonds worden de middelen dan per integratie-uitkering verdeeld. Deze reden geldt bijvoorbeeld bij de integratie-uitkeringen sociale vernieuwing, afschaffing precariobelasting op omroepkabels en afschaffing milieuleges. Het kabinet heeft het voornemen de middelen van de integratie-uitkeringen afschaffing milieuleges en sociale vernieuwing per 2001 in de algemene uitkering te integreren. De integratie zal plaatsvinden in nauwe samenhang met de herverdeling van het niet-geijkte deel (het «verzamelcluster») die eveneens per 2001 is voorzien. Voor de integratie-uitkering afschaffing precariobelasting op omroepkabels is het kabinet voornemens per 2002 tot integratie in de algemene uitkering over te gaan. Deze integratie zal los van de herverdeling van het niet-geijkte deel van het gemeentefonds worden geëffectueerd.

De verwachting is dat er per 2002 nog slechts twee integratie-uitkeringen relevant zullen zijn, namelijk de integratie-uitkering WUW-middelen en de integratie-uitkering Verdi (personele consequenties). De laatstgenoemde uitkering gaat alleen naar gemeenten die niet zijn gelegen in een Kaderwet-gebied. Zolang de personele consequenties van het Verdi-convenant voor gemeenten die wel in een Kaderwet-gebied zijn gelegen anders worden bekostigd, ligt integratie in de algemene uitkering niet in de rede.

3.4 Evaluatieonderzoeken

1. Herziening niet-geijkte deel 2001

Een dezer dagen wordt aan de Rfv advies gevraagd over de herziening van het gemeentefonds per 2001. Het betreft de herziening van die onderdelen van het gemeentefonds die bij de herziening per 1997 niet zijn aangepast.

De eerdere herziening per 1997 was noodzakelijk omdat uit evaluatieonderzoek was gebleken dat het oude verdeelstelsel leidde tot scheefheid en starheid. Voor de uitgavenclusters die het meeste leidden tot die scheefheid zijn destijds ijkpunten gemaakt. Het betrof ongeveer twee derde van de gemeentelijke uitgaven (cijfers 1992). Van het resterende deel was diepgaand ijkpuntonderzoek minder dringend, omdat het oude stelsel redelijk voldeed voor de uitgaven voor deze (meer aan de fysieke structuur van de gemeente gelieerde) clusters.

Thans is ook dit laatste deel van de gemeentelijke uitgaven geijkt. Het betreft de gemeentelijke uitgaven voor wegen en water (infrastructuur), (openbare) orde en veiligheid (met name brandweer), fysiek milieu, bestuursorganen en bevolkingszaken. De huidige herziening kan worden beschouwd als de afronding van het nieuwe verdeelstelsel. De afronding heeft meerdere achtergronden. Ten eerste moesten de nieuwe gegevens inzake de bodemgesteldheid en de alternatieve aanpak voor de maatstaf Oppervlakte bebouwde kom in het stelsel worden ingepast. Aangezien deze maatstaven vooral een rol spelen in het aanvankelijk nog niet-geijkte uitgavencluster wegen en water (infrastructuur), is besloten om alsnog tot ijking van dit uitgavencluster over te gaan.

Daarnaast was er voor het beleidsterrein van de brandweer de wens om via onderzoek een model te ontwikkelen, dat een relatie diende te leggen tussen de kosten en de prestaties van de brandweer. De link met het maken van een ijkpunt voor openbare orde en veiligheid was toen snel gelegd.

Het vervallen van de milieuleges vormde voorts een goede aanleiding om ook voor het cluster fysiek milieu een ijkpunt te maken. Tot slot zijn met het maken van ijkpunten voor de uitgaven voor bestuursorganen en bevolkingszaken alle uitgavenclusters geijkt. Dit alles overziende is besloten het zogenaamde «niet-geijkte deel» van het gemeentefonds volledig te ijken.

Het ijken van de nog resterende uitgavenclusters moet tevens worden bezien in het licht van het periodieke onderhoud dat aan het verdeelstelsel van het gemeentefonds wordt gepleegd. In het Periodiek OnderhoudsRapport 1999 (POR1999) is aangegeven dat een aantal nog openstaande vraagstukken, dat nog voortvloeit uit de parlementaire behandeling van de Fvw, zal worden betrokken bij het opstellen van het ijkpunt wegen en water. Het betreft onder andere de posities van de gemeente Haarlemmermeer en de Zuidlimburgse gemeenten.

Op korte termijn zullen de beheerders van het gemeentefonds hun voorstellen inzake de verdeling per 2001 aan de Tweede Kamer aanbieden. Daarbij zal tevens ingegaan worden op het advies van de Rfv.

Naast de beschreven herziening per 2001 zijn er nog andere aanpassingen die op de agenda staan. Het betreft hier enkele andere aspecten van het reguliere periodiek onderhoud. In bijlage 7 is het Periodiek Onderhoudsrapport 2000 (POR 2000) opgenomen. Daarin wordt uitgebreid ingegaan op deze onderwerpen.

2. Belastinguitgaven

Dit voorjaar hebben de fondsbeheerders onderzoek gedaan naar de werking van belastinguitgaven op de normeringssystematiek van het gemeentefonds. De jaarlijkse groei van de uitkering uit het gemeentefonds wordt bepaald door de groei van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. Wanneer het Rijk extra geld uitgeeft of bespaart, stijgen respectievelijk dalen het gemeente- en provinciefonds met circa 20% mee.

Wanneer het Rijk bestaande (subsidie-)uitgaven vervangt door een fiscale regeling, dan heeft dat doorwerking naar de fondsen. Immers de netto rijksuitgaven dalen, dus de fondsen dalen voor 20% mee. Dit is een ongewenst effect, want het betreft hier geen daadwerkelijke ombuiging van het Rijk: er treedt slechts een verschuiving van de bekostiging van beleid op. Dit geldt echter andersom ook wanneer het Rijk een fiscale regeling opheft en vervangt door reguliere uitgaven.

In overleg met de VNG en IPO is afgesproken om verstorende effecten in de normeringssystematiek van de ontwikkeling van de belastinguitgaven te corrigeren. Dit gebeurt eenmaal per jaar, na het verschijnen van de Miljoenennota. Het gaat daarbij om de mutaties (instelling, wijziging in omvang of opheffing) in belastinguitgaven dieaantoonbaar andere uitgaven verdringen dan wel aantoonbaar leiden tot nieuwe Rijksuitgaven. Zowel VNG, IPO als het Rijk benadrukken dat veranderingen in de omvang van belastinguitgaven als gevolg van exogene ontwikkelingen of ontwikkelingen in de primaire heffingstructuur (onder andere tariefstelling) geen rol dienen te spelen in de normeringsmethodiek.

3. Doorwerking kosten asielzoekers en wateroverlast

In het voorjaarsoverleg met VNG en IPO is afgesproken dat een ambtelijke werkgroep van Rijk, VNG en IPO de doorwerking van de uitgaven voor asielzoekers en waterschade via de normeringssystematiek naar het gemeentefonds/provinciefonds nader zou onderzoeken. Dit onderzoek is inmiddels afgerond.

De ambtelijke werkgroep heeft geconcludeerd dat het aanbrengen van nieuwe correctieposten in de normeringssystematiek in de vorm van de uitgaven asielzoekers en waterschade de globaliteit van de methodiek in gevaar brengt. Op dit moment zijn er in de normeringssystematiek vier grote correctieposten op de netto rijksuitgaven: de rente-uitgaven, de EU-afdrachten, de uitgaven voor de ontwikkelingssamenwerking en de fondsen zelf. Er zijn parallellen tussen deze correctieposten en asielzoekers/waterschade, maar ook verschillen. De werkgroep acht de verschillen, en met name de beleidsmatige vrijheid van het Rijk om bij asielzoekers en waterschade de hoogte van de extra uitgaven te beïnvloeden, belangrijker dan de overeenkomsten. In de ogen van de werkgroep zijn de uitgaven asielzoekers en waterschade hierdoor minder geschikt om als correctiepost voor de netto gecorrigeerde rijksuitgaven te worden gebruikt.

Ook uit oogpunt van bestuurlijke rust heeft de werkgroep geconcludeerd dat een ingreep in de normeringssystematiek thans niet gewenst is. Een zware aanpassing als het corrigeren van de uitgaven asielzoekers en waterschade dient eigenlijk te worden bekeken in een bredere evaluatie van de normeringssystematiek als geheel. De conclusies uit het ambtelijk rapport zullen in het najaarsoverleg met de besturen van de VNG en IPO worden besproken. Dan zullen de definitieve conclusies worden getrokken.

3.5 Euro en millennium

Euro

Op 1 januari 1999 is de derde fase van de EMU in werking getreden: de euro is daarmee een feit geworden. Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen treffen voorbereidingen voor de omschakeling naar de euro per 1 januari 2002. Vanuit het Rijk is het afgelopen jaar een aantal initiatieven ontplooid om de omschakeling naar de euro door gemeenten te ondersteunen. Zo is een voorlichtingspakket ontwikkeld, hebben de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Financiën een speciale eurocirculaire verspreid en is een vijftal regionale eurobijeenkomsten voor gemeenten georganiseerd door het Nationaal Forum voor de introductie van de euro.

De voortgang van het voorbereidingstraject bij gemeenten wordt gevolgd door middel van een Euromonitor Gemeenten die elk najaar wordt uitgevoerd. In de zesde voortgangsrapportage van de Interdepartementale Werkgroep Euro wordt op basis van deze monitor opnieuw uitgebreid en in kwantitatieve zin ingegaan op de voortgang van het europroject bij gemeenten. Deze rapportage zal de Tweede Kamer begin 2000 bereiken.

De Ministerraad heeft in februari 1999 een tijdpad voor de omschakeling naar de euro door de rijksoverheid vastgesteld. In navolging hierop wordt de komende maanden door het Landelijk Euro Gemeente Overleg een veilige en realistische «normplanning» opgesteld voor de omschakeling van gemeenten. Deze normplanning is bedoeld als handreiking; gemeenten kunnen de planning zelf verfijnen en toesnijden op de eigen organisatie(onderdelen). De normplanning zal daarnaast als referentiekader worden gebruikt voor de uitkomsten van de Euromonitor Gemeenten en de rapportage daarover aan de Tweede Kamer.

Millennium

Bij de bouw van het systeem voor de uitkeringen uit het gemeentefonds (GEF97) is reeds rekening gehouden met de overgang naar het volgende millennium. Voor de zekerheid is het systeem nogmaals getest. Op 18 november 1998 is voor GEF97 een millennium-certificaat uitgegeven. Op korte termijn wordt een verklaring van de BNG verwacht dat ook daar de systemen millennium-bestendig zijn.

4. Specifieke uitkeringen en eigen inkomsten

4.1 Inleiding

In het afgelopen jaar is het aandeel specifieke uitkeringen bij gemeenten licht gedaald ten opzichte van het aandeel van de algemene uitkering. Dit is gelegen in het feit dat bij het Regeerakkoord extra middelen aan het gemeentefonds zijn toegevoegd voor onderwijshuisvesting en specifiek inkomensbeleid. Daarnaast is de stijging van het accres van het gemeentefonds aanzienlijk. De verhouding tussen het gemeentelijk belastinggebied en de overige inkomstenbronnen van gemeenten is in 1999 vrijwel gelijk gebleven. Uit de Monitor Lokale Lasten blijkt dat de lokale lasten voor gezinshuishoudingen uitgedrukt in procenten van het besteedbaar inkomen in 1999 licht zijn gestegen.

4.2 Specifieke uitkeringen

De onderstaande grafiek toont de ontwikkeling van de hoogte van de algemene uitkering gerelateerd aan de hoogte van de specifieke uitkeringen.

Verhouding algemene en specifieke uitkeringen

In 1999 bedraagt het aantal specifieke uitkeringen 116 (in 1998 114). In 1999 is met specifieke uitkeringen een totaalbedrag van circa f 31,3 miljard gemoeid, tegen circa f 30,7 miljard in 1998. Van dit bedrag gaat f 25,3 miljard naar de gemeenten, f 1,9 miljard naar de provincies en f 2,1 miljard naar de Kaderwetgebieden en Wgr-organen. Deze stijging van de omvang wordt met name veroorzaakt door specifieke uitkeringen op het terrein van de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zo zijn bij het Ministerie van OCW nieuwe uitkeringen ontstaan voor onderwijs in allochtone levende talen en gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (GOA). Bij het ministerie van SZW wordt de toename vooral veroorzaakt door de nieuwe specifieke uitkering «Instroom/Doorstroom-banen» ter bevordering van de werkgelegenheid en de nieuwe specifieke uitkering aan gemeenten voor de kosten van grote woningaanpassingen voor gehandicapten. De 15 grootste specifieke uitkeringen hebben een budgettair beslag van f 26,3 miljard. Dit is circa 84% van het totale bedrag aan specifieke uitkeringen.

Ten aanzien van specifieke uitkeringen is de ontwikkeling zichtbaar dat in toenemende mate specifieke uitkeringen worden samengevoegd in een brede doeluitkering. Dit is een specifieke uitkering waarbij slechts globaal is omschreven waaraan het geld besteed moet worden. Binnen ruime grenzen kunnen gemeenten en provincies zelf hun beleid invullen en wordt de rol van het Rijk steeds geringer. Voorbeelden hiervan zijn het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing van het Ministerie van VROM en de regeling Sociale Integratie en Veiligheid uit het grotestedenbeleid (Ministeries van BZK, OCW en VWS) waarin middelen voor leefbaarheid, veiligheid, inburgering oudkomers en voor het tegengaan van voortijdig school verlaten zijn samengevoegd.

4.3 Eigen inkomsten

Monitor Lokale lasten

Gelijktijdig met de ontwerpbegroting wordt de Monitor Lokale lasten 1999 aan de Tweede Kamer aangeboden met daarin een overzicht van de ontwikkelingen op het gebied van de lokale lasten.

Uit de Monitor blijkt dat de lokale lasten voor gezinshuishoudingen uitgedrukt in procenten van het besteedbaar inkomen licht zijn gestegen. De verschillen in lokale lasten tussen gemeenten onderling zijn min of meer gelijk gebleven. De verschillen tussen waterschappen onderling zijn verder afgenomen.

Het door gemeenten gevoerde kwijtscheldingsbeleid is in 1999 verder verruimd. Hierdoor betalen de meeste belastingplichtigen met de laagste inkomens geen lokale lasten. De gemeenten hebben de in 1998 ingevoerde f 100-maatregel intensief uitgevoerd; vrijwel alle gemeenten hebben zich ingespannen om ook de onzelfstandige huishoudens te bereiken, conform de bedoeling van de wetgever.

De lastenmutatie voor de in de Monitor onderscheiden typen bedrijven en instellingen is vergelijkbaar met het inflatiepercentage.

Lokale lastenverlichting voor gezinshuishoudingen (Zalmsnip)

De gemeenten ontvangen vanaf 1998 een bedrag van f 100 per woonruimte ten behoeve van de lokale lastenverlichting voor gezinshuishoudingen. De compensatie voor alle gemeenten tezamen bedraagt f 680 miljoen structureel. In 1998 en 1999 waren de gemeenten wettelijk verplicht om de lastenverlichting vorm te geven door een vermindering met f 100,– van de aanslag voor de OZB-gebruikersbelasting, de rioolafvoerretributie of de reinigingsheffingen. De bestaande artikelen in de Gemeentewet die de lastenverlichting op genoemde manieren mogelijk maken, vervallen op 1 januari 2000. Vlak voor het zomerreces 1999 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel voortzetting f 100-maatregel aangenomen. Dit voorstel beoogt het mogelijk te maken de lastenverlichting van f 100 voor alle gezinshuishoudingen ook vanaf 2000 op dezelfde manier als in 1998 en 1999 voort te zetten. In het wetsvoorstel is opgenomen dat de wet met ingang van 2002 kan vervallen, als daartoe op basis van de uitkomsten van de Monitor Lokale Lasten 2001 aanleiding blijkt te zijn. In de Monitor Lokale lasten worden de resultaten van de evaluatie van deze lokale lastenverlichting vermeld. Het beeld dat tot nu toe uit de Monitor naar voren komt, is dat gemeenten de f 100-maatregel in het algemeen goed uitvoeren.

Waardeontwikkelingen onroerende zaken

Voorlopige inzichten geven aan dat samenhangend met de lopende hertaxatie WOZ, waarvoor 1 januari 1999 als peildatum geldt, twee belangrijke waardeontwikkelingen zijn te verwachten: een veel hogere waardeontwikkeling van woningen ten opzichte van niet-woningen en een grote diversiteit in waardeontwikkeling binnen de categorie woningen. Dergelijke ontwikkelingen, die kunnen doorwerken in de OZB, kunnen leiden tot lastendrukverschuivingen op het gemeentelijk niveau in het tweede tijdvak WOZ (2001–2004). Een ambtelijke werkgroep met vertegenwoordigers van Rijk en VNG is begonnen met een onderzoek naar de uiteenlopende waardeontwikkelingen voor de diverse soorten onroerende zaken ten einde mogelijke knelpunten te inventariseren.

C. TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL

5. Artikelsgewijze toelichting op de begroting

5.1 Uitgaven en verplichtingen

De totale uitgaven van het gemeentefonds voor 2000 worden geraamd op f 24 230 285 000. In het navolgende wordt per artikel aangegeven welk uitgavenbedrag wordt geraamd.

Algemeen

artikel 01.03. De raming voor de kosten uitvoering financiële verhoudingen wordt gesteld op f 5 500 000. Op dit artikel worden de kosten voor het benodigde onderzoek voor het onderhoud van de verdeelmaatstaven voor zowel het gemeentefonds als het provinciefonds geraamd. Een overschot of tekort op dit artikel wordt niet verrekend met het gemeentefonds maar met het generale beeld.

Opbouw uitgaven en verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1000)
  1998199920002001200220032004
Stand ontwerpbegroting 1999  5 5005 5005 5005 5005 500 
1e suppletore wet 1999        
Mutatie        
Stand ontwerpbegroting 2000 3 1625 5005 5005 5005 5005 5005 500
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 1 4352 4962 4962 4962 4962 4962 496

– artikel 01.04. De raming van het artikel kosten Waarderingskamer wordt gesteld op f 1 500 000.

Opbouw uitgaven en verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1000)
  1998199920002001200220032004
Stand ontwerpbegroting 1999  1 4001 4001 4001 4001 400 
1e suppletore wet 1999  100100100100100 
Mutatie        
Stand ontwerpbegroting 2000 1 3751 5001 5001 5001 5001 5001 500
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 623681681681681681681

Algemene uitkering

artikel 02.01. De algemene uitkering wordt voor het jaar 2000 geraamd op f 23 634 985 000. Voor de opbouw van de algemene uitkering ten opzichte van de stand eerste suppletore begroting 1999 (wijziging samenhangend met de Voorjaarsnota) wordt verwezen naar de toelichting in hoofdstuk 2.

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1000)
  1998199920002001200220032004
Stand ontwerpbegroting 1999  23 128 38523 155 48523 232 88523 428 58523 432 985 
1e suppletore wet 1999  308 500793 400999 7001 065 8001 314 700 
Mutatie  – 500146 1001 5001 4001 400 
Stand ontwerpbegroting 2000 21 695 28023 436 38524 094 98524 234 08524 495 78524 749 08524 752 785
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 9 844 88910 634 96810 933 82810 996 94811 115 70311 230 64511 232 324
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1000)
  1998199920002001200220032004
Stand ontwerpbegroting 1999  22 668 38522 695 48522 772 88522 968 58522 972 985 
1e suppletore wet 1999  744 182793 400999 7001 065 8001 314 700 
Mutatie  – 500146 1001 5001 4001 400 
Stand ontwerpbegroting 2000 21 752 78223 412 06723 634 98523 774 08524 035 78524 289 08524 292 785
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 9 870 98310 623 93310 725 08910 788 20910 906 96411 021 90611 023 585

Integratie-uitkeringen

artikel 03.02. In 2000 zal f 133 800 000 van de middelen in verband met de herverdeling wegenbeheer via de integratie-uitkering WUW-middelen gemeentefonds worden verdeeld.

Opbouw uitgaven en verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1000)
  1998199920002001200220032004
Stand ontwerpbegroting 1999  142 900133 800126 800117 100108 400 
1e suppletore wet 1999        
Mutatie        
Stand ontwerpbegroting 2000 152 388142 900133 800126 800117 100108 40099 000
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 69 15164 84560 71657 53953 13849 19044 924

artikel 03.06. Van de middelen voor de onderwijshuisvesting zal in 2000 naar verwachting f 166 400 000 via de integratie-uitkering worden verdeeld.

Opbouw uitgaven en verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1000)
  1998199920002001200220032004
Stand ontwerpbegroting1999  200 500166 400146 700   
1e suppletore wet 1999        
Mutatie        
Stand ontwerpbegroting 2000 254 709200 500166 400146 700   
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 115 58290 98375 50966 570   

– artikel 03.07. De middelen voor de integratie-uitkering Verdi (perso- nele consequenties) worden geraamd op f 5 700 000.

Opbouw uitgaven en verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1000)
  1998199920002001200220032004
Stand ontwerpbegroting 1999  5 7005 7005 7005 7005 700 
1e suppletore wet 1999        
Mutatie        
Stand ontwerpbegroting 2000 5 6505 7005 7005 7005 7005 7005 700
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 2 5642 5872 5872 5872 5872 5872 587

artikel 03.09. In 2000 zal naar verwachting f 144 300 000 via de integratie-uitkering sociale vernieuwing worden verdeeld.

Opbouw uitgaven en verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1000)
  1998199920002001200220032004
Stand ontwerpbegroting 1999  144 300     
1e suppletore wet 1999        
Mutatie   144 300    
Stand ontwerpbegroting 2000 144 306144 300144 300    
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 65 48365 48065 480    

– artikel 03.10. Van de middelen in verband met het afschaffen van de milieuleges zal in 2000 naar verwachting f 76 600 000 via de integratie-uitkering afschaffing milieuleges worden verdeeld.

Opbouw uitgaven en verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1000)
  1998199920002001200220032004
Stand ontwerpbegroting 1999  68 10076 60085 10085 10085 100 
1e suppletore wet 1999        
Mutatie        
Stand ontwerpbegroting 2000 63 02968 10076 60085 10085 10085 10085 100
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 28 60130 90234 76038 61738 61738 61738 617

– artikel 03.11. In 2000 zal f 61 500 000 via de integratie-uitkering precariobelasting omroepkabels worden verdeeld.

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1000)
  1998199920002001200220032004
Stand ontwerpbegroting 1999  50 00050 00050 00050 00050 000 
1e suppletore wet 1999  – 23 90011 50047 60047 60047 600 
Mutatie        
Stand ontwerpbegroting 2000 90026 10061 50097 60097 60097 60097 600
Stand ontwerpbegroting EUR 1 000 40811 84427 90744 28944 28944 28944 289
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1000)
  1998199920002001200220032004
Stand ontwerpbegroting 1999  50 00050 00050 00050 00050 000 
1e suppletore wet 1999  – 23 00011 50047 60047 60047 600 
Mutatie        
Stand ontwerpbegroting 2000 027 00061 50097 60097 60097 60097 600
Stand ontwerpbegroting EUR 1 000 012 25227 90744 28944 28944 28944 289

5.2 Ontvangsten

1. Algemeen

– artikel 01.04. Op dit ontvangstenartikel worden eventuele terugontvangsten van de Waarderingskamer opgenomen. Voor 2000 wordt een pro memorie raming opgenomen.

2. Ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet

– artikel 02. Wetsartikel 4, eerste lid van de Financiële-verhoudingswet regelt dat bij (begrotings)wet voor ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen voor het Rijk wordt afgezonderd ten behoeve van het gemeentefonds. Op grond van het tweede lid zijn de uitgaven en de «afgezonderde» inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. Gelet hierop is ten behoeve van de dekking van de uitgaven ten laste van het gemeentefonds een post «ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet» geraamd.

5.3 Meerjarenramingen gemeentefonds 2001 tot en met 2004

In onderstaande tabel zijn de meerjarenramingen van de uitgaven van het gemeentefonds voor de jaren 2001 tot en met 2004 weergegeven.

Tabel 5.3.1 Meerjarenraming uitgaven gemeentefonds 2001–2004 (in NLG 1000)
 2001200220032004
Algemene uitkering (uitgaven)23 774 08524 035 78524 289 08524 292 785
Integratie-uitkering WUW-middelen126 800117 100108 40099 000
Integratie-uitkering huisvesting onderwijs146 700   
Integratie-uitkering Verdi5 7005 7005 7005 700
Integratie-uitkering afschaffing milieuleges85 10085 10085 10085 100
Integratie-uitkering precariobelasting omroepkabels97 60097 60097 60097 600
     
Algemene uitkering en integratie-uitkeringen24 235 98524 341 28524 585 88524 580 185
     
Kosten uitvoering financiële verhoudingen5 5005 5005 5005 500
Kosten Waarderingskamer1 5001 5001 5001 500
Totaal gemeentefonds (NLG 1000)24 242 98524 348 28524 592 88524 587 185
Totaal gemeentefonds (EUR 1000)11 000 98711 048 77011 159 76511 157 178

De integratie-uitkering sociale vernieuwing wordt ultimo 2000 beëindigd. De middelen ter grootte van f 144 300 000 zullen in 2001 in de algemene uitkering worden geïntegreerd.

D. BIJLAGEN BIJ DE BEGROTING

BIJLAGE 1

Economische en functionele classificaties

Overzicht verplichtingen en uitgaven met economische en functionele codering per begrotingsartikelonderdeel
   VERPLICHTINGENUITGAVENCODERING
Art. 199819992000199819992000econ.funct.
1 Algemeen        
 03Kosten uitvoering financiële verhoudingen3 1625 5005 5003 1625 5005 5001213.2
 04Kosten Waarderingskamer1 3751 5001 5001 3751 5001 50043.A13.2
2 Algemene uitkering        
 01Algemene uitkering21 695 28023 436 38524 094 98521 752 78223 412 06723 634 98543.C13.2
3 Integratie-uitkeringen        
 02Integratie-uitkering WUW-middelen152 388142 900133 800152 388142 900133 80043.C13.2
 06Integratie-uitkering huisvesting onderwijs25 709200 500166 400254 709200 500166 40043.C13.2
 07Integratie-uitkering Verdi5 6505 7005 7005 6505 7005 70043.C13.2
 09Integratie-uitkering sociale vernieuwing144 306144 300144 300144 306144 300144 30043.C13.2
 10Integratie-uitkering afschaffing milieuleges63 02968 10076 60063 02968 10076 60043.C13.2
 11Integratie-uitkering precariobelasting omroepkabels90026 10061 500027 00061 50043.C13.2
  Totaal (NLG 1000)22 320 79924 030 98524 690 28522 377 40124 007 56724 230 285  

 
   ONTVANGSTENCODERING
Art. 199819992000econ.funct.
1 Algemeen     
 04Terugontvangsten Waarderingskamer237PMPM47.A13.2
2 Ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet22 377 16124 007 56724 230 28536, 3713.6
 Totaal22 377 39824 007 56724 230 285  

BIJLAGE 2

Stand wetgeving

Uitkeringsjaar 1997

• Vaststelling begroting

Wet van 23 januari 1997 (Stb. 1997, nr. 107)

• Eerste wijziging; wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota

Wet van 11 september 1997 (Stb. 1997, nr. 446)

• Tweede wijziging; wijziging samenhangende met de Najaarsnota

Wet van 29 januari 1998 (Stb. 1998, nr. 71)

• Slotwet

Wet van 12 november 1998 (Stb. 1998, nr. 669).

Uitkeringsjaar 1998

• Vaststelling begroting

Wet van 4 februari 1998 (Stb. 1998, nr. 64)

• Eerste wijziging; wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota

Wet van 2 juli 1998 (Stb. 1998, nr. 468)

• Tweede wijziging; wijziging samenhangende met de Najaarsnota

Wet van 28 januari 1999 (Stb. 1999, nr. 73)

• Slotwet

Wetsvoorstel is op 17 juni 1999 ingediend bij de Tweede Kamer

(kamerstukken II, 1998–1999, 26 619)

Uitkeringsjaar 1999

• Vaststelling begroting

Wet van 28 januari 1999 (Stb. 1999, nr. 91)

• Eerste wijziging; wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota

Wet van 8 juli 1999 (Stb. 1999, nr. 350)

BIJLAGE 3

Artikel 12-gemeenten

De onderstaande gemeenten hebben over 1999 een artikel 12-uitkering aangevraagd. Tevens is aangegeven in welk stadium de eventuele toekenning van een aanvullende uitkering zich bevindt en om welk bedrag het gaat.

 
Gemeente Stand van zakenBedrag in miljoenen guldens
Goudabeschikking is afgegeven13,3
Lelystadbeschikking is afgegeven26,5
Ouderkerkafgewezen
Purmerendbeschikking is afgegeven13,8
Reiderlandbeschikking is afgegeven2,5
Scheemdabeschikking is afgegeven2,7
Schoonhovenbeschikking is afgegeven5,3
WinschotenIFLO rapport verwacht rond 1 december 1999memorie

IFLO staat voor de Inspectie Financiën Lokale en provinciale overheden van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

BIJLAGE 4

MOTIES EN TOEZEGGINGEN IN HET VERGADERJAAR 1998–1999

A. Door de Staten-Generaal aanvaarde moties

Onderdeel A.1 Afgedaan
Omschrijving van de motieVindplaatsStand van zaken
Verzoek aan de regering om door middel van een AMvB aan betreffende (heringedeelde) gemeenten de gewenningsbijdrage van het vijfde jaar in het eerste jaar uit te betalen.Kamerstukken II 1997–1998, 25 655, nr. 9 (motie Noorman-den Uyl, Cornielje, Hoekema en Oedayraj Singh Varma)De motie wordt uitgevoerd. De gewenningsbijdrage wordt voor herindelingen die ingaan op of na 1 januari 1999 uitbetaald volgens het nieuwe betaalritme (1e jaar 200%, daarna 3 jaar 100%). De aanpassing wordt geregeld in het «Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven gemeentefonds 1999». Dit besluit wordt in september 1999 in het Staatsblad geplaatst. De relevante gemeenten worden reeds volgens het nieuwe betaalritme bevoorschot.
Verzoek aan de regering om de uitvoering van het onderdeel gewenningsbijdrage te betrekken bij het eerstvolgende monitorrapport over de Financiële-verhoudingswet.Kamerstukken II 1997–1998, 25 656, nr. 11 (motie Noorman-den Uyl en Cornielje)De Tweede Kamer is bij brief van 24 november 1998 op de hoogte gebracht van de voornemens terzake. Aangegeven is dat de eerste resultaten van een in te stellen onderzoek naar de financiën in relatie tot recente herindelingen zullen worden gemeld in het POR 2000 (zie kamerstukken II 1998–1999, 26 200 C, nr. 7). De Tweede Kamer is bij brief van 31 augustus 1999, FO99/U82 346, geïnformeerd over het voorstel voor een nieuwe gemeentefondsmaatstaf herindeling, zoals voor advies voorgelegd aan de Raad voor de financiële verhoudingen.
Verzoek aan de regering om een nulpunt-meting uit te voeren om inzicht te verkrijgen in de feitelijke ontwikkeling en effecten van de toepassing van de werktuigenvrijstelling.Handelingen II 1998–1999, blz. 1037 (28 oktober 1998) (motie Van der Hoeven)Dit onderwerp is voor advies voorgelegd aan de Waarderingskamer. De Tweede Kamer heeft eind januari 1999 een afschrift van de adviesaanvraag ontvangen. De Waarderingskamer heeft begin april 1999 meegedeeld eind 2000 een onderzoeksrapport te kunnen aanbieden. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 28 april 1999 (FO98/U63 879).
Verzoek aan de regering om een monitor te ontwikkelen over de financiële effecten van de Wet wijziging werktuigenvrijstelling en de Kamer binnen twee jaar na invoering van de wet daarover te rapporteren.Handelingen II 1998–1999, blz. 1037 (28 oktober 1998) (motie Noorman-den Uyl)Dit onderwerp is voor advies voorgelegd aan de Waarderingskamer. De Tweede Kamer heeft eind januari 1999 een afschrift van de adviesaanvraag ontvangen. De Waarderingskamer heeft begin april 1999 meegedeeld eind 2000 een onderzoeksrapport te kunnen aanbieden. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 28 april 1999 (FO98/U63 879).
Voor de vernieuwing, verbetering en aanleg van rioleringen zijn grote investeringen noodzakelijk. Deze zullen mogelijk leiden tot een scherpe stijging van de lokale lasten. De motie verzoekt om een onderzoek naar de financiering van deze investeringen teneinde de lastenstijging beperkt te houden.Kamerstukken II 1998–1999, 26 213, nr. 8 (motie Noorman-den Uyl c.s.)Op 22 juni 1999 heeft de staatssecretaris van Financiën de notitie «Rioleringsinvesteringen en lokale lasten» naar de Tweede Kamer gestuurd (kamerstukken II 1998–1999, 26 635, nr. 1).
Onderdeel A.2 In behandeling
Omschrijving van de motieVindplaatsStand van zaken
Motie over toevoeging aan het gemeentefonds van 9 miljoen ten behoeve van de verbetering van de veiligheid van het leerlingenvervoer.Kamerstukken II 1997–1998, 25 600 C, nr.18 (motie Noorman-den Uyl en Van der Hoeven)Ten laste van het ministerie van V&W en het ministerie van OCenW is voor de jaren 1999 en 2000 9 miljoen overgeheveld naar het gemeentefonds. Over de structurele overheveling vanaf 2001 dient nog nadere besluitvorming plaats te vinden. Verwezen wordt ook naar de brief van de minister van V&W van 2 juni 1999 aan de Tweede Kamer met als onderwerp «doelgroepenvervoer».
Het verdient aanbeveling om enige vormen van binnengemeentelijke decentralisatie in het herindelingsgebied Twente te stimuleren en voor dit doel een passend bedrag aan de voor de regio bestemde gewenningsbijdrage toe te voegen.Kamerstukken II 1998–1999, 26 353, nr. 26 en handelingen II 1998–1999, nr. 72, blz. 4243Er is extern een opdracht gegeven voor het opstellen van een essay over (o.a.) binnengemeentelijk zelfbeheer. Daarbij zal tevens aandacht worden besteed aan mogelijkheden om binnengemeentelijke decentralisatie te stimuleren.

B. Door de bewindspersonen gedane toezeggingen

Onderdeel B.1 Afgedaan
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Aanpassing WOZ-instructies (inzake belangenverstrengeling); Staatssecretaris Van de Vondervoort; Dit onderwerp is in behandeling bij de WaarderingskamerKamerstukken II 1997–1998, 25 610, nr. 3 (17 juni 1998)De Waarderingskamer heeft op 1 april 1999 de Staatssecretaris van Financiën in kennis gesteld van haar standpunt terzake. Het onderwerp wordt meegenomen in de evaluatie Wet WOZ.
Wvg en verdeling gemeentefonds; Staatssecretaris Van de Vondervoort; Toewerken naar de verdeling uit het advies; als er meer geld beschikbaar komt (bijvoorbeeld in de derde, laatste evaluatie) dan wordt al eerder naar het Cebeon-advies toegewerkt.Kamerstukken II 1997–1998, 25 610, nr. 3 (17 juni 1998)Het kabinet heeft meer geld beschikbaar gesteld voor de voorzieningen gehandicapten (onderwerp is opgenomen in het Regeerakkoord). De extra middelen zijn voor het grootste deel toegevoegd aan het gemeentefonds. Bij de verdeling wordt aangesloten bij het Cebeon-advies (verdeling via de maatstaven ouderen en woonruimten).
Werktuigenvrijstelling (Wet wijziging werktuigenvrijstelling); Minister van BZK; Na overleg met de Waarderingskamer de Tweede Kamer schriftelijk mededelen hoe de moties betreffende de monitoring en de nulmeting worden uitgevoerd.Handelingen II 1998–1999 (28 oktober 1998)Na ontvangst van het advies van de Waarderingskamer is de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze waarop de moties betreffende monitoring en de nulpunt-meting worden uitgevoerd. De opdracht is inmiddels aan de Waarderingskamer verstrekt.
Werktuigenvrijstelling (Wet wijziging werktuigenvrijstelling); Minister van BZK; Waarderingskamer officieel vragen om bij de kwaliteitscontroles aandacht te besteden aan de toepassing van de werktuigenvrijstelling in de praktijk en te overleggen met de Waarderingskamer over de uitvoering van de nulmeting en monitoring.Handelingen II 1998–1999, blz. (28 oktober 1998)Na ontvangst van het advies van de Waarderingskamer is de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze waarop de moties betreffende monitoring en de nulpunt-meting worden uitgevoerd. De opdracht is inmiddels aan de Waarderingskamer verstrekt.
Lokale lastendruk. Toezegging van de staatssecretaris van Financiën, mede namens de minister van BZK, om een onderzoek uit te voeren naar de hoge kosten van rioleringen en de effecten op de lokale lasten. Daarmee wordt ook tegemoetgekomen aan een door de Tweede Kamer aanvaarde motie.Kamerstukken II 1998–1999, 26 200 C, nr. 11 (2 december 1998) en Handelingen II 1998–1999, nr. 39, blz. 2830 (17 december 1998)Op 22 juni 1999 is de notitie «Rioleringsinvesteringen en lokale lasten» naar de Tweede Kamer gezonden (kamerstukken II 1998–1999, 26 635, nr. 1)
Wvg-budget binnen gemeentefonds; Minister van BZK; De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de mening van de beheerders van het gemeentefonds over het Wvg-budget binnen het gemeentefonds (naar aanleiding van opmerkingen in een brief van de VNG).Kamerstukken II 1998–1999, 26 200 C, nr. 11 (2 december 1998)Met de VNG zijn afspraken gemaakt over de te volgen handelwijze. Die heeft zijn neerslag gevonden in het rapport de «Kerncijfers 1997». De minister van SZW heeft dit rapport bij brief van 19 april 1999 aan de Tweede Kamer aangeboden (kamerstukken II 1998/99, 26 435, nr. 5 herdruk).
De toegezegde notitie van de minister van Financiën en de minister van BZK omtrent de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer, met betrekking tot de toetsing van de specifieke uitkeringen bij gemeenten en provincies, zal met de grootst mogelijke voortgang (voorjaar 1999) naar de Tweede Kamer worden gezonden.Kamerstukken II 1998–1999, 24 036, nr. 124 (4 februari 1999)De Tweede Kamer is bij brief van 16 juli 1999 van de minister van Financiën over dit onderwerp geïnformeerd (kamerstukken II 1998–1999, 24 479 en 24 500, nr. 5).
Onderdeel B.2 In behandeling
Omschrijving van de motieVindplaatsStand van zaken
Staatssecretaris Van de Vondervoort; gemeentefonds en provinciefonds; lokale lasten. Er wordt bezien of het zinvol is bij wijziging in de verdeelmaatstaven in het gemeentefonds een overgangsperiode in acht te nemen. De Tweede Kamer wordt te zijner tijd over de bevindingen geïnformeerd.Kamerstukken II, 1997–1998, 25 600 C, nr. 10 (24 november 1997)Deze problematiek is aan de orde in relatie met het onderwerp «cumulatie herverdeeleffecten». De Raad voor de financiële verhoudingen heeft over dat onderwerp op 16 april 1998 een advies uitgebracht. De toenmalige fondsbeheerders hebben hun standpunt over het advies aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt in een brief van 17 juli 1998 (kamerstukken II 1997–1998, 25 600 C, nr. 26). In deze brief is aangegeven dat een nader standpunt zal worden bepaald nadat de uitkomsten van de afronding van de evaluatie bekend zijn. Het gaat bij deze afronding om de ijking van het niet-geijkte deel van het gemeentefonds en de verdeeltechnische gevolgen die daaraan worden verbonden. Dit traject zal naar verwachting in september 1999 in een adviesaanvraag aan de Rfv resulteren. Aan de Tweede Kamer zal een afschrift van de advies-aanvraag worden gezonden. In de adviesaanvraag zal op de cumulatie worden ingegaan.
Toezegging om een breed onderzoek te laten verrichten naar de fiscale behandeling van «agrarische» versus «industriële» benutting van grond. De staatssecretaris van Financiën, verantwoordelijk voor de Monitor Lokale lasten, heeft een dergelijk onderzoek toegezegd in het AO van 2 december 1998. De minister van BZK heeft deze toezegging op 17 december 1998 (her-) bevestigd.Handelingen II 1998–1999, blz. 2831 (17 december 1998)Het onderzoek is toegezegd door de staatssecretaris van Financiën. Het bedoelde onderzoek is bij het ministerie van Financiën in voorbereiding.
De staatssecretaris van Financiën, eerstverantwoordelijke voor de Monitor Lokale lasten, zal de effecten op de lokale lasten die zich mogelijk zullen voordoen als gevolg van de invoering van de euro, aan de orde te stellen in het overleg met de VNG en het IPO.Kamerstukken II 1998–1999, 26 200 C, nr. 11 (2 december 1998) en Handelingen II 1998–1999, nr. 39, blz. 2830 (17 december 1998)Indien noodzakelijk zal dit onderwerp in het regulier overleg met de VNG en het IPO geagendeerd worden.
Zitplaatsverdeling leerlingenvervoer; Minister van BZK; Voor de Kaderbrief 1999 zal worden geagendeerd welke structurele oplossing vanaf 2001 wordt gekozen voor de kwestie «Zitplaatsverdeling leerlingenvervoer» (f 9 miljoen). BZK denkt mee aan een oplossing.Kamerstukken II 1998–1999, 26 200 C, nr. 11 (2 december 1998)Bij brief van 2 juni 1999 met als onderwerp «doelgroepenvervoer» heeft de minister van Verkeer en Waterstaat aan de Tweede Kamer een brief gezonden over de mogelijke efficiencyverbeteringen in de bijzondere vervoersvormen (Wvg, WSW, leerlingenvervoer, etc.). Daarbij is aangekondigd dat er nog nader onderzoek zal worden verricht. De (nadere) onderzoeksresultaten zullen worden meegenomen bij de besluitvorming over de voortzetting vanaf 2001 van de toevoeging aan het gemeentefonds in verband met de zitplaatsverdeling leerlingenvervoer. In verband met de wijziging van de regeling is, vooralsnog uitsluitend voor de jaren 1999 en 2000, ten laste van de begroting van V&W en OCenW f 9 miljoen aan het gemeentefonds toegevoegd. Het kabinet zal de besluitvorming over de voortzetting uiterlijk bij Kaderbrief 2001 afronden.
Toetsing specifieke uitkeringen; Minister van BZK; De minister van BZK zal de minister van Financiën aanspreken met het verzoek vaart te maken met de toetsing van de Wet Onroerende zaakbelasting (WOZ).Kamerstukken II 1998–1999, 24 036, nr. 124 (4 februari 1999)Het voornemen is de evaluatie van de Wet WOZ op Prinsjesdag 1999 aan de Tweede Kamer te zenden.
Vrijstelling OZB voor substraatteelt; Minister van BZK. Het wetsvoorstel vrijstelling OZB voor substraatteelt wordt aangemeld bij de Europese Commissie.Handelingen II 1998–1999, nr. 96, blz. 5576 (1 juli 1999)De aanmelding is in voorbereiding.
Vrijstelling OZB voor substraatteelt; Minister van BZK. Op betrekkelijk korte termijn zal een nadere inventariserende notitie over OZB-vrijstellingen, inclusief de cultuurgrond, aan de Tweede Kamer worden verzonden. Deze beleidsnotitie zal ook een beleidsvormend karakter hebben.Handelingen II 1998–1999, nr. 96, blz. 5576 (1 juli 1999)De notitie is in voorbereiding.

BIJLAGE 5

Overzicht circulaires gemeentefonds

 
Datum NummerOnderwerpMaximale geldigheidsduur
A. Nog geldende circulaires aan de gemeentebesturen verzonden vóór 1 juni 1998
    
2 juni 1994FIP94/363Bebouwingsgegevensuiterlijk 1 januari 2001
    
B. Aan de gemeentebesturen in de periode 1 juni 1998 tot 1 juni 1999 verzonden circulaires
    
7 september 1998FO98U1437Septembercirculaire gemeentefonds 1998uiterlijk 1 juli 1999
    
6 oktober 1998FIP 98/765 MAantallen leerlingen uitkeringsjaar 1997 en 1998 
    
12 november 1998FIP 98/854 MGegevens regeling belastingcapaciteit uitkeringsjaar 1998 
    
17 december 1998FO98/U62518Circulaire uitkeringen gemeentefonds 1998uiterlijk 1 juli 1999
    
1 maart 1999FO99/U57496Maartcirculaire gemeentefonds 1999uiterlijk 1 juli 1999
    
10 mei 1999FO99/U68602Meicirculaire gemeentefonds 1999uiterlijk 1 juli 2000

BIJLAGE 6

Adviezen Raad voor de financiële verhoudingen

De Raad voor de financiële verhoudingen heeft dit jaar onder andere de volgende adviezen uitgebracht1:

 
DatumOnderwerpKenmerk
16 februari 1999Monitoring bij de algemene uitkering en afsplitsing onderwijshuisvestingRfv 14.40/006.002
25 februari 1999Actualisering Wet Filo1999055797
1 maart 1999IJkpunt Wegen en WaterRfv 14.30/001.006
25 maart 1999Overige ijkpunten verzamelclusterRfv 14.30/006.002

BIJLAGE 7 PERIODIEK ONDERHOUDS RAPPORT GEMEENTEFONDS 2000

Periodiek OnderhoudsRapport gemeentefonds 2000

ONDERHOUDSRAPPORT

INHOUDSOPGAVE

1.INLEIDING EN SAMENVATTING47
 1.1. Inleiding47
 1.2. Samenvatting47
   
2.RAPPORTAGE OVER DE AGENDA VAN HET POR1999 EN ACTUELE ONTWIKKELINGEN49
 2.1. Inleiding49
 2.2. Stand van zaken49
   
3.SCAN57
 3.1. Inleiding57
 3.2. Conclusies57
 3.3. Ontwikkelingen in de scan57
 3.4. Trendanalyses/scannen59
   
4.DE INVENTARISATIE VAN BELEIDSVOORNEMENS VAN HET RIJK67
 4.1. Inleiding67
 4.2. Beleidsvoornemens per ministerie67
5.WERKPROGRAMMA VOOR DE RAAD VOOR DE FINANCIËLE VERHOUDINGEN81
 5.1. Kader en achtergrond81
 5.2. Lijst van onderwerpen voor advisering81
   
Opgenomen figuren 
   
1. Agenda voor 200048
2. Overige onderwerpen van de agenda 199955
3. Kostenniveau 1999 per inwoner (kaart)60
4. De inkomstenmaatstaf 1999 per inwoner (kaart)61
5. Netto-uitgaven per cluster in 1997, 1998 en 199962
6. Verschil tussen netto-uitgaven en algemene uitkering per cluster in 1997, 1998 en 1999 (alle gemeenten)63
7. Verschil tussen netto-uitgaven en algemene uitkering per cluster in 1997, 1998 en 1999 (zonder G4 en waddengemeenten)64
   

1. INLEIDING EN SAMENVATTING

1.1. Inleiding

Bij de parlementaire behandeling van de Financiële-verhoudingswet is vastgesteld dat het nodig is het verdeelstelsel van het gemeentefonds voortdurend op zijn werking te bezien. Op deze wijze zouden grote schoksgewijze veranderingen als in 1997 kunnen worden vermeden.

Jaarlijks voeren de beheerders van het gemeentefonds dit zogenaamde onderhoud uit. Het onderhoud mondt uit in een Periodiek OnderhoudsRapport (POR). Dat rapport wordt als bijlage bij de begrotingsstukken van het gemeentefonds aan de Tweede Kamer aangeboden.

Het verslag aan de Tweede Kamer heeft ten doel de Kamer inzicht te bieden in de agenda van de beheerders van het gemeentefonds.

Het voorliggende POR2000 is het derde in de reeks. Het zwaartepunt ligt bij de agenda voor 2000, die aan het eind van dit hoofdstuk is weergegeven. De agenda wordt samengesteld uit zaken die voortvloeien uit de agenda van de afgelopen jaren (hoofdstuk 2), de bevindingen uit de «scan» (het onderzoek op basis van gemeentebegrotingen en -rekeningen om mogelijke tekortkomingen in de verdeling van het gemeentefonds op de sporen; hoofdstuk 3) en de beleidsvoornemens van het Rijk met gevolgen voor de gemeentelijke financiën (hoofdstuk 4). Het POR wordt afgesloten met het werkprogramma voor de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv), dat grotendeels is afgeleid van de agenda en van de beleidsvoornemens in hoofdstuk 4.

1.2. Samenvatting

Agenda van het POR1999

Belangrijk onderwerp op de agenda van 1999 is de voorgenomen aanpassing van het verdeelstelsel in verband met de opgestelde ijkpunten voor infrastructuur, openbare orde en veiligheid, fysiek milieu, bestuursorganen en bevolkingszaken. Met de afronding van deze ijkpunten kan het verzamelcluster verdwijnen en zullen de genoemde uitgavenclusters als aparte clusters daarvoor in de plaats komen. De aanpassing van het verdeelstelsel zal met ingang van het uitkeringsjaar 2001 kunnen worden doorgevoerd.

De scan

Uit de scan blijkt dat de algemene uitkering over het algemeen goed blijft aansluiten bij de begrote netto-uitgaven van gemeenten. Voor enkele clusters geldt dat de netto-uitgaven meer dan tien gulden per inwoner afwijken van het deel van de algemene uitkering dat wij aan het cluster verbinden. Ook treden (hierbij) voor enkele clusters tekenveranderingen op. Gelet op de omstandigheden met betrekking tot deze clusters en in afwachting van de uitsplitsing van het verzamelcluster achten wij het nu niet nodig over te gaan tot het (laten) verrichten van nader onderzoek.

Beleidsvoornemens van het Rijk

In hoofdstuk 4 van het POR2000 wordt een overzicht gegeven van de beleidsvoornemens van het Rijk met financiële gevolgen voor gemeenten. Het hoofdstuk laat de veelheid aan onderwerpen zien waarbij het Rijk en de gemeenten gezamenlijk zijn betrokken.

Conform artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet is in de meeste gevallen duidelijk welke de financiële gevolgen voor de gemeenten zijn en op welke wijze deze gevolgen worden opgevangen. Soms is echter nog geen structurele oplossing voorhanden (bijvoorbeeld bij het leerlingenvervoer) en in enkele gevallen (zoals bij de bodemsanering) is er nog niet duidelijk wat de financiële gevolgen voor de gemeenten zullen zijn.

Het komt ook voor (bijvoorbeeld bij breedtesport) dat voor de bekostiging mede een beroep wordt gedaan op de algemene middelen van de gemeenten. De gevolgen hiervan voor de gemeentelijke financiën zullen in de komende scan meer duidelijk worden.

Agenda voor 2000

Figuur 1. Agenda voor 2000

OnderwerpOnderhoudsfase agenda voor 2000Informatietijdstip Tweede KamerVindplaats POR2000Onderhoudsfase* agenda voor 1999
Infrastructuuraanpassingnajaar 19992.2.1aanpassing
     
Groeikernen en onderwijshuisvestingonderzoekseptember 19992.2.2onderzoek
     
Verzamelclusteraanpassingnajaar 19992.2.3aanpassing
     
Leerlingmaatstafaanpassing 2.2.5aanpassing
     
Precariobelastingaanpassingvoorjaar 20002.2.6onderzoek
     
Cluster Bijstand/Sociale Dienst i.v.m. FWIaanpassingvoorjaar 20002.2.8 
     
Integratie FSVaanpassingnajaar 19992.2.9aanpassing
     
Sociaal vervoer AWBZ-instellingenaanpassing 2.2.17aanpassing
     
BTW-compensatiefondsaanpassingvoorjaar 20004.2 Fin-1 
     
Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV)aanpassingeind 19994.2 VROM-1signalering
     
Gdu kleine infrastructuuraanpassing 4.2 V&W-1 

* Waar niets is ingevuld betreft het een nieuw onderwerp ten opzichte van het POR1999.

2. RAPPORTAGE OVER DE AGENDA VAN HET POR1999 EN ACTUELE ONTWIKKELINGEN

2.1. Inleiding

Een belangrijk onderdeel van het onderhoudsconcept betreft de rapportage over de onderwerpen op de agenda van het voorafgaande jaar. De rapportage geeft inzicht in de vorderingen die zijn geboekt en vormt de basis voor de agenda van het komende jaar.

Allereerst worden de onderwerpen besproken die in het POR1999 op de agenda stonden. Het betreft in belangrijke mate onderwerpen die naar voren zijn gebracht ten tijde van de parlementaire behandeling van de Financiële-verhoudingswet. Zij worden kort ingeleid, waarna de stand van zaken wordt weergegeven. Nogal wat onderwerpen zijn de aanleiding voor de komende aanpassing van het verdeelstelsel per 2001; concreet gaat het om het inpassen van de nieuwe ijkpunten voor infrastructuur (wegen en water), openbare orde en veiligheid, fysiek milieu, bestuursorganen en bevolkingszaken. Deze uitgavenclusters vormen nu nog te zamen het verzamelcluster. Tevens worden daarbij diverse andere onderwerpen betrokken.

Vervolgens worden enkele nieuwe onderwerpen op de agenda opgevoerd, zoals het ijkpunt rioleringen.

2.2. Stand van Zaken

1. Infrastructuur

Zoals aangekondigd in het POR1999 is er een ijkpunt infrastructuur gemaakt. Op basis van dit ijkpunt wordt het verdeelstelsel van het gemeentefonds aangepast, te zamen met het inpassen in het verdeelstelsel van de andere uitgavenclusters waarvoor recent ijkpunten zijn opgesteld.

Daarmee zal de evaluatie van het gemeentefonds en de invoering van het nieuwe verdeelstelsel volledig zijn.

In het ijkpunt infrastructuur zijn de gemeentelijke uitgaven en inkomsten voor wegen en water onderzocht. Zoals eerder al is afgesproken naar aanleiding van ons onderzoek naar de financiële positie van enkele Zuid-Limburgse gemeenten in het nieuwe verdeelstelsel, is daarbij expliciet gekeken naar de mogelijke invloed van geaccidenteerdheid van het terrein op kostenverschillen tussen gemeenten. De resultaten van het ijkpuntonderzoek geven echter geen aanleiding tot aanpassing van het verdeelstelsel voor dit aspect. Er zijn geen hogere kosten gevonden, terwijl de totale effecten voor de Zuid-Limburgse gemeenten overwegend positief zijn.

Het ijkpunt infrastructuur zou naar verwachting ook meer duidelijkheid geven over de positie van de gemeente Haarlemmermeer in het verdeelstelsel. Uit eerder onderzoek naar de financiële positie van deze gemeente was immers de vraag naar voren gekomen in hoeverre de aanwezigheid van een groot net van (lange) wegen alsmede een grote hoeveelheid (al dan niet beweegbare) bruggen voldoende in het verdeelstelsel is verdisconteerd. Het ijkpuntonderzoek heeft aangetoond dat factoren als meerkernigheid en oeverlengte een rol moeten spelen in het verdeelstelsel. De totale effecten voor de gemeente Haarlemmermeer zijn beperkt positief.

De voorstellen tot aanpassing van het verdeelstelsel op basis van de recent opgestelde ijkpunten (waarbij het dus gaat om ijkpunten voor infrastructuur, voor (openbare) orde en veiligheid, voor fysiek milieu, voor bestuursorganen en voor bevolkingszaken) zullen binnenkort om advies naar de Raad voor de financiële verhoudingen worden verzonden.

Naar verwachting zullen ze dit najaar in de Tweede Kamer aan de orde kunnen komen. De gemeenten zullen daarna per circulaire worden geïnformeerd over de stand van zaken.

Mede op basis van het oordeel van de Kamer zal ook de algemene maatregel van bestuur worden opgesteld met de juridische vertaling van de aanpassingen. Deze zal naar verwachting medio volgend jaar bij de Tweede Kamer kunnen worden voorgehangen, zodat de gemeenten rond de zomer van 2000 definitieve duidelijkheid kunnen krijgen over hun financiële positie vanaf het jaar 2001.

Het onderwerp infrastructuur zit in de aanpassingsfase van het periodieke onderhoud.

2. Groeikernen en onderwijshuisvesting

Zoals aangegeven in het POR1999 is er een vooronderzoek gedaan naar de decentralisatie van de onderwijshuisvesting en de financiële positie van groeigemeenten. Bij niet (sterk) groeiende gemeenten blijken de inkomsten uit het gemeentefonds om verschillende redenen min of meer parallel te lopen aan de kosten in verband met de onderwijshuisvesting; de uitkering uit het gemeentefonds biedt een structurele compensatie voor de gemeentelijke uitgaven voor onderwijshuisvesting. Anders ligt het bij gemeenten die (sterk) groeien. Daar is gedurende een bepaalde periode (afhankelijk van de duur van de groei) sprake van een negatief financieel effect omdat de gemiddeld jongere leeftijd van de voorraad schoolgebouwen tijdens de groei tot een cumulatie van kapitaallasten leidt die niet door het gemeentefonds wordt vergoed. Er is eind vorig jaar besloten om vervolgonderzoek te doen naar de geldigheid van de bevindingen uit het vooronderzoek voor alle of voor bepaalde typen groeigemeenten. Onderzoeksbureau Cebeon heeft inmiddels opdracht gekregen tot het doen van dat vervolgonderzoek. Daarnaast heeft Kolpron Consultancy bv opdracht gekregen de mogelijkheden en onmogelijkheden rondom het vraagstuk van de grondexploitatie in relatie met onderwijshuisvesting in beeld te brengen.

De resultaten van beide onderzoeken zullen naar verwachting in september van dit jaar beschikbaar komen.

Dit onderwerp zit in de onderzoeksfase van het periodieke onderhoud.

3. IJkpunt onderdelen verzamelcluster

Bij de invoering van het nieuwe verdeelstelsel van het gemeentefonds per 1997 waren nog niet alle uitgavenclusters geijkt. De nog niet geijkte clusters zijn samengevoegd in een zgn. verzamelcluster. Het bevat de uitgavenonderdelen infrastructuur (wegen en water), openbare orde en veiligheid, fysiek milieu, bestuursorganen en bevolkingszaken.

In de afgelopen maanden zijn voor elk van deze uitgavenclusters ijkpunten gemaakt. Op basis van deze ijkpunten wordt het verdeelstelsel per 2001 aangepast (zie ook onderdeel 1). Na advisering door de Raad voor de financiële verhoudingen zal het voorstel voor aanpassing aan de Tweede Kamer worden verzonden. In dat verband zal tevens inzicht worden gegeven in de financiële effecten. Daarbij zal tevens aandacht worden geschonken aan de samenloop met de financiële effecten uit hoofde van andere beleidsvoornemens (cumulatie herverdeeleffecten).

Dit onderwerp zit in de aanpassingsfase van het periodieke onderhoud.

4. Doeluitkering brandweer

Voor gemeentelijke uitgaven voor brandweer is ook een ijkpunt opgesteld. Daarnaast is er nog een onderzoek gaande naar de verdere ontwikkeling van de bekostiging in regionaal verband in de vorm van een specifieke uitkering. Met ingang van 2000 kan de nieuwe specifieke uitkering van kracht worden.

Dit onderwerp zit in de aanpassingsfase van het periodieke onderhoud.

5. Leerlingmaatstaf

In het kader van de totstandkoming van de Wet primair onderwijs is met ingang van 1999 een technische wijziging aangebracht in de leerlingmaatstaf in het gemeentefonds. In de wetgeving is het beleid van Weer Samen Naar School geformaliseerd. Het voortgaande proces op dat terrein maakt het nodig te bezien of ook verdergaande wijzigingen in de maatstaf nodig zijn (zie ook hoofdstuk 4).

Met ingang van 2000 wordt de maatstaf opnieuw aangepast in verband met de positie van gemeenten met scholen voor extra duur (voortgezet) speciaal onderwijs. De Tweede Kamer is over de financiële effecten van de aanpassing op 18 april 1999 geïnformeerd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de staatssecretaris van Financiën en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Mw. K.Y.I.J. Adelmund.

Dit onderwerp zit in de onderzoeksfase van het periodieke onderhoud.

6. Precariobelasting

Op 15 december 1998 is een groot aantal artikelen van de nieuwe Telecommunicatiewet in werking getreden. Als gevolg hiervan is er een gedoogplicht voor ondergrondse kabels ontstaan; gemeenten kunnen dus geen precariobelasting meer heffen op omroepkabels.

Ter compensatie zijn vanaf 1998 bedragen aan het gemeentefonds toegevoegd; voor de jaren 1998 t/m 2001 worden deze middelen in de vorm van integratie-uitkeringen uitgekeerd. Met ingang van 2002 wordt de integratie-uitkering zo mogelijk geïntegreerd in de algemene uitkering.

Dit onderwerp zit in de aanpassingsfase van het periodieke onderhoud.

7. Wet voorzieningen gehandicapten

Bij de decentralisatie van de Wet voorzieningen gehandicapten is een uitgebreide evaluatie afgesproken. Voor wat het gemeentefonds betreft gaat het om de omvang en de verdeling van het gemeentefonds.

In het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) is in 1999 de verdeling van het gemeentefonds gewijzigd. Bij de derde evaluatie (in 2000) zal worden bezien of deze gewijzigde verdeling voldoet, dan wel dat deze nog een nadere aanpassing behoeft.

In het Regeerakkoord zijn intensiveringen aangekondigd oplopend van 50 miljoen gulden in 1999 naar 225 miljoen gulden in 2002 voor gehandicapten en chronisch zieken. Met het oog op het verhoogde beroep op de Wvg heeft het kabinet besloten deze intensiveringsmiddelen volledig te bestemmen voor de Wvg. Een deel van de extra middelen zal worden toegevoegd aan het gemeentefonds: in 1999 is f 25 mln toegevoegd, in 2000, 2001 en 2002 wordt ten opzichte van 1999 respectievelijk f 59,6, f 99,6 en f 174,6 mln toegevoegd.

Dit onderwerp zit in de onderzoeksfase van het periodieke onderhoud.

8. Fonds Werk en Inkomen

Naar verwachting zal per 1-1-2001 het Fonds Werk & Inkomen starten. Dit fonds bestaat uit een werkcompartiment en een inkomenscompartiment.

Voor het gemeentefonds is relevant dat het inkomenscompartiment wordt gevuld met uitkeringsgelden ABW. Daarbij zal ook het 10% gemeentelijk aandeel worden betrokken. Op welke wijze dit zal geschieden zal in het kader van het FWI nog nader worden uitgewerkt. Vooralsnog zal ook onder het nieuwe regime een substantieel deel van de ABW-uitkeringen op declaratiebasis aan de gemeenten worden vergoed.

In samenhang met het FWI kan eveneens worden bezien welke aanpassingen binnen het resterende cluster Bijstand/Sociale Dienst moeten worden overwogen.

Dit onderwerp zit in de aanpassingsfase van het periodieke onderhoud.

9. Integratie Fonds sociale vernieuwing

Het ligt in ons voornemen om de huidige integratie-uitkering in verband met het Fonds Sociale Vernieuwing per 2001 te integreren in de algemene uitkering. Dit wordt betrokken bij de aanpassing van het verdeelstelsel uit hoofde van de opsplitsing van het verzamelcluster (zie onder 1).

Dit onderwerp zit in de aanpassingsfase van het periodieke onderhoud.

10. Groen

In het POR1999 is aangegeven dat wij ons zouden beraden op de betekenis van de resultaten van het onderzoek naar afwijkende dynamiek voor het cluster groen in het gemeentefonds en de mogelijke effecten daarvan voor het verdeelstelsel van het gemeentefonds.

Noch uit de scan, noch uit andere onderzoeken is gebleken dat er aanleiding is tot aanpassing van het gemeentefonds voor het onderdeel groen van het gemeentefonds.

Dit onderwerp wordt van de agenda afgevoerd en wordt onderdeel van de reguliere scan.

11. Herindeling (gewenningsbijdrage)

Mede naar aanleiding van signalen van recent heringedeelde gemeenten heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Kamer toegezegd een onderzoek te doen naar de frictiekosten van deze gemeenten. Dit onderzoek is inmiddels verricht. De Rfv is op 31 augustus 1999 advies gevraagd over een voorstel om de bestaande maatstaf gewenningsbijdrage te vervangen door een nieuwe maatstaf herindeling. De adviesaanvraag gaat vergezeld van het onderzoeksrapport over de frictiekosten. Het traject is er op gericht om gemeenten in de septembercirculaire van 1999 te kunnen berichten over de nieuwe maatstaf.

Dit onderwerp zit in de aanpassingsfase van het periodieke onderhoud.

12. Jonge monumenten

In het POR 1997 is aangegeven dat het onderwerp jonge monumenten op de onderhoudsagenda 2000 kon worden opgenomen in de fase van nader onderzoek. De reden is dat het Monumenten Registratie Project eind 1999 gereed zou zijn. Om objectief te kunnen bepalen wat wel en wat niet als monument wordt aangeduid, is een dergelijke lijst onontbeerlijk.

Inmiddels is duidelijk geworden dat het MRP een jaar vertraging heeft opgelopen1. Dit betekent dat nu naar verwachting in de loop van het jaar 2001 kan worden onderzocht of, en zo ja in welke mate gemeenten met (veel) jonge monumenten hogere kosten hebben dan gemeenten zonder jonge monumenten. Op basis van een dergelijk onderzoek kan vervolgens worden beoordeeld of aanpassing van het verdeelstelsel in verband met jonge monumenten noodzakelijk is.

Dit onderwerp zit in de signaleringsfase van het periodieke onderhoud; het uit te voeren onderzoek wordt op de onderhoudsagenda voor 2001 geplaatst.

13. Monitor onderwijshuisvesting

De toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mw. T. Netelenbos, heeft de Tweede Kamer op 14 november 1996 bericht over de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de aan de Tweede Kamer toegezegde monitoring2. De monitoring omvat drie kerngebieden: de fysieke aspecten van de huisvesting, de gemeentelijke werkwijzen en de financiële aspecten. Met name dit laatste deel van de monitoring is relevant voor het verdeelstelsel van het gemeentefonds; het wordt via een enquête bij alle gemeenten vormgegeven.

In september 1999 kan voor de jaren 1997 en 1998 een volledige monitoring over alle drie de kerngebieden plaatsvinden, waarover de Tweede Kamer zal worden gerapporteerd.

In aansluiting op de monitor houden wij de ontwikkelingen in de gemeentelijke inkomsten en uitgaven voor onderwijshuisvesting in het oog (zie paragraaf 3.3).

Het onderwerp onderwijshuisvesting is onderdeel van de reguliere scan en zit in de onderzoeksfase van het periodiek onderhoud.

14. Overige eigen middelen

In opdracht van de beheerders heeft het adviesbureau Andersson Elfers Felix (AEF) deze zomer een vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden en wenselijkheden om beter zicht te krijgen op de Eigen Inkomsten van de gemeenten, met name ten aanzien van wat in het verdeelstelsel wordt aangeduid als Overige Eigen Middelen (OEM). Dit vooronderzoek is onlangs afgerond. Voor het einde van het jaar wordt door de fondsbeheerders een conclusie ten aanzien van een mogelijk vervolgonderzoek getrokken. Dat kan leiden tot een aanpassing en verdere invulling van de zogenaamde scan, waarover in het POR verslag wordt gedaan. De beheerders zullen de Kamer hierover zo spoedig mogelijk berichten.

Dit onderwerp zit in de onderzoeksfase van het periodiek onderhoud.

15. IJkpunt rioleringen

Onlangs heeft Cebeon in opdracht van de fondsbeheerders een voorstudie verricht naar het onderdeel Rioleringen in de algemene uitkering van het gemeentefonds. De aanleiding voor deze voorstudie was enerzijds de aandacht die er vanuit de Tweede Kamer was voor rioleringen in relatie tot lokale lasten (motie Noorman-den Uijl). Daarnaast heeft de Rfv op 28 december 1998 geadviseerd om, uit oogpunt van een gelijkmatige lokale lastenverdeling, de maatstaven van het cluster riolering nader te bezien. Voorts is het zo, dat het bestaande ijkpunt rioleringen is gebaseerd op oude gegevens inzake de bodemgesteldheid. Bovendien is destijds (1994) al aangegeven dat de uitgaven voor riolering in de toekomst nog zullen stijgen. De ijkformule is destijds daarom niet gebaseerd op de toen aangetroffen situatie, maar op (een inschatting van) de toekomstige situatie.

Tegen deze achtergrond is daarom gevraagd te onderzoeken in hoeverre de «voorspellende» ijkformule op basis van de situatie in 1992 voldoet wanneer wordt gekeken naar de feitelijke uitgaven van 1999, uitgaande van nieuwe gegevens over slechte bodem. Tevens is gevraagd of er aanleiding is tot herijking, en zo ja op welk moment, en of er aanleiding is tot aanpassing van het verdeelstelsel, bijv. het ophogen van de 50%-vergoeding in verband met slechte boden of het betrekken van andere gevonden indicatoren (zoals oppervlakte land buiten de bebouwde kom).

Deze voorstudie heeft opgeleverd, dat er aanwijzingen zijn om het ijkpunt riolering aan te passen. De feitelijke uitgavenpatronen geven aan dat bepaalde onderdelen moeten worden aangepast; bovendien bieden nieuwe gegevens en inzichten (inzake bodemgesteldheid in bebouwd en niet-bebouwd gebied) de mogelijkheid om bij een aanpassing een andere differentiatie aan te brengen. In het onderzoek worden twee «logische» momenten voor actualisering/herijking genoemd: het voorbereiden van een actualisatie over 1 à 2 jaar en het meer definitief beoordelen/ herijken op langere termijn (over 7 à 10 jaar, wanneer de uitgaven voor rioleringen meer zullen zijn uitgekristalliseerd).

Dit onderwerp zit in de signaleringsfase van het periodieke onderhoud en wordt op de onderhoudsagenda voor het jaar 2001 geplaatst.

16. Functie en betekenis lokaal belastinggebied

Bij de behandeling van de nota Gemeentelijk herindelingsbeleid op 1 februari 1999 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegezegd in het periodiek onderhoudsrapport aandacht te besteden aan de betekenis van het gemeentelijk belastinggebied (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 331, nr. 6, pag. 45, 3e kolom).

Inmiddels heeft de Minister van BZK, conform afspraak in het Regeer- akkoord, een adviesaanvraag verzonden aan de Raad voor het openbaar bestuur en de Raad voor de financiële verhoudingen met de vraag de mogelijkheden ten aanzien van verdere decentralisatie van taken te bezien. De beide Raden is gevraagd daarover in juni 2000 adviseren.

Het kabinet geeft er de voorkeur aan het gevraagde advies te betrekken bij de toegezegde beschouwing. Hiertoe bestaat aanleiding aangezien de rol en de betekenis van het gemeentelijk belastinggebied moet worden bezien in het geheel aan taken en verantwoordelijkheden van de gemeenten. Dit betekent dat de toegezegde beschouwing zal worden opgenomen in de reactie op het te ontvangen advies.

17. Overige onderwerpen

Naast bovengenoemde onderwerpen bevat de agenda van het POR1999 nog enkele onderwerpen in verband met verwachte mutaties in de omvang van het gemeentefonds. De stand van zaken daarover is als volgt.

Figuur 2. Overige onderwerpen van de agenda 1999

OnderwerpStand van zaken
1BijstandZie het onderwerp Fonds werk en inkomen.
   
2ToeslagenbudgetEr wordt bezien of het wetsvoorstel Toeslagenbudget moet worden doorgezet.
   
3Investeringsfonds stedelijke vernieuwingDe bekostiging zal grotendeels plaatsvinden via een specifieke uitkering.
   
4Sociaal vervoer AWBZ-instellingenDe overheveling naar het gemeentefonds is uitgesteld. De specifieke uitkering is ook voor het jaar 2000 van toepassing.

3. SCAN

3.1. Inleiding

In het kader van het onderhoud aan het verdeelstelsel van het gemeentefonds hebben de beheerders aangegeven veranderingen in de gemeentelijke kostenstructuur voortaan op een stelselmatige wijze en vanuit een geobjectiveerd referentiekader te gaan volgen. Het instrumentarium dat wordt gebruikt om die veranderingen te volgen heet de «scan». Het doel van de scan is wijzigingen in de kostenstructuur te signaleren die mogelijk consequenties voor de verdeling kunnen hebben. Hierdoor kan in het nieuwe verdeelstelsel scheefgroei worden voorkomen.

De scan is bedoeld als een «eerste lijn diagnose», die correspondeert met de eerste fase van het periodiek onderhoud: de signalering. Op basis van de scan wordt een oordeel gevormd over de vraag of een signaal van een bepaalde verandering in de kostenstructuur noodzaakt tot de volgende onderhoudsfase: de fase van nader onderzoek. Op die fase kan een fase van aanpassing volgen. De scan bestaat uit drie beelden: één van de gemeentelijke uitgaven, één van het verdeelstelsel van het gemeentefonds en één van een confrontatie van de gemeentelijke uitgaven met het verdeelstelsel. In het POR1998 is in hoofdstuk 3 uitgebreid ingegaan op de achtergrond en de functies van de scan.

De indeling van dit hoofdstuk is als volgt. Paragraaf 3.2. bevat de conclusies van dit hoofdstuk. Paragraaf 3.3. besteedt aandacht aan de ontwikkelingen in de scan. In paragraaf 3.4. worden de resultaten van de scan voor de jaren 1997, 1998 en 1999 gegeven.

3.2. Conclusies

Over het algemeen blijft de algemene uitkering goed aansluiten op de begrote netto uitgaven van gemeenten. Voor enkele clusters geldt dat de netto uitgaven meer dan tien gulden per inwoner afwijken van het deel van de algemene uitkering dat wij aan het cluster verbinden. Ook treden (hierbij) voor enkele clusters tekenveranderingen op. Gelet op de omstandigheden met betrekking tot deze clusters en in afwachting van de uitsplitsing van het verzamelcluster achten wij het nu niet nodig over te gaan tot het (laten) verrichten van nader onderzoek.

3.3. Ontwikkelingen in de scan

Zoals in het POR1999 is aangekondigd, is het instrumentarium van de scan ook het afgelopen jaar bijgesteld en getest. Hierover merken wij het volgende op.

a) ontwikkeling instrumentarium

In het afgelopen jaar is het overzicht van naar het gemeentefonds overgehevelde middelen bijgewerkt tot het jaar 2000. Ten behoeve van de scan zijn de gegevensbestanden voor de jaren 1997 en 1998 geactualiseerd. Verder is in het kader van de uitsplitsing van het verzamelcluster begonnen met het inpassen van de toekomstige nieuwe clusters binnen het instrumentarium.

b) ontwikkeling scan-methodiek

In het afgelopen jaar is gewerkt aan het verder ontwikkelen van de scan-methodiek. Hierbij is een begin gemaakt met het naar maatstaven indelen van gemeenten op clusterniveau. Hiermee wordt het mogelijk aansluitverschillen tussen gemeentelijke uitgaven en algemene uitkering meer cluster-specifiek te volgen.

c) gegevensverzameling

Het CBS is al enige tijd bezig de kwaliteit van de gegevens over de gemeentelijke rekeningen, die onder meer gebruikt worden bij de scan, te verbeteren. De kwaliteit was teruggelopen doordat de gemeenterekeningen steeds minder informatie bieden over categorieën uitgaven en inkomsten. Verbetering vindt plaats in het kader van het EFLO-project. Het CBS heeft in dat kader direct toegang tot de geautomatiseerde boekhoudingen van gemeenten, waardoor zowel de «enquêtedruk» bij gemeenten afneemt als de kwaliteit van de gegevens toeneemt. Inmiddels zijn de gegevens van ongeveer 170 gemeenten langs die weg beschikbaar. In de komende jaren zal dit aantal worden uitgebreid. Gedurende de looptijd van het EFLO-project zal de kwaliteit van de data steeds beter worden.

De beheerders ondersteunen het project uit het onderzoeksartikel van het gemeentefonds.

d) clusterindeling

– Onderwijshuisvesting

In het POR1999 is een afsplitsing van het onderdeel onderwijs uit het cluster zorg aangekondigd. De Rfv heeft in zijn reactie1 op het POR1999 zich negatief uitgesproken over deze afsplitsing, omdat zijns inziens het monitoren van een enkele gemeentelijke taak afdoet aan de autonomie van gemeenten. Wij kunnen ons vinden in de opvatting van de Rfv en komen daarom terug op het aangekondigde voornemen. Wij houden overigens onverminderd vast aan ons voornemen om in de eerste jaren na de decentralisatie in de scan bijzondere aandacht te blijven besteden aan de onderwijshuisvesting. Binnen het gemeentefonds volgen wij daartoe de mutaties in verband met deze gemeentelijke taak. Wat de gemeentelijke uitgaven betreft streven wij met het CBS naar een heldere en volledige verslaglegging in de gemeentelijke begrotingen (zie voorts paragraaf 2.2, nr. 13 voor de monitor onderwijshuisvesting).

– Verzamelcluster

In het POR1999 is de uitsplitsing van het verzamelcluster aangekondigd. Binnen het verzamelcluster zijn nu nog de clusters wegen en water, openbare orde en veiligheid, fysiek milieu, bestuursorganen en bevolkingszaken opgenomen. Voor deze vijf clusters zijn in het afgelopen jaar afzonderlijke ijkpunten ontwikkeld, waarna een omzetting naar maatstaven heeft plaatsgevonden. De Tweede Kamer zal naar verwachting in het najaar van 1999 over de resultaten worden geïnformeerd.

e) samenloop met de overgangsfase van het nieuwe verdeelstelsel

De eerste vier jaren van het nieuwe verdeelstelsel, dus tot en met het jaar 2000, kunnen gezien worden als een overgangsfase tussen het oude en het nieuwe stelsel gekenmerkt door trapsgewijze veranderingen. Door de geleidelijke overschakeling op het nieuwe verdeelmodel kunnen mogelijke nieuwe signalen minder goed zichtbaar zijn. In de loop van de tijd zal dit effect kleiner worden. Wij verwachten dat de uitsplitsing van het verzamelcluster het kleiner worden van verstoringen door overgangsfasen nog enkele jaren zal doen vertragen. Wel zullen de beschikbare meerjarige cijferreeksen in het komend jaar gebruikt kunnen worden voor trendanalyses.

3.4. Trendanalyses/scannen

Kostenstructuur en belastingcapaciteit

De nieuwe verdeling van de algemene uitkering uit het gemeentefonds sluit aan bij verschillen in de kostenstructuur tussen gemeenten die het gevolg zijn van verschillen in sociale en fysieke structuurkenmerken en centrumfunctie. Zowel de begrote netto uitgaven van gemeenten alsook de algemene uitkering zijn ingedeeld in negen clusters. Bij de uitgaven is hierbij rekening gehouden met de eigen inkomsten van gemeenten en met de specifieke baten. De eigen inkomsten bestaan voor een groot deel uit de opbrengsten van de onroerende-zaakbelastingen en voor een kleiner deel uit leges, tarieven en parkeergelden.

Uit figuur 3.4.1 blijken de verschillen in kostenstructuur tussen gemeenten. In de figuur is per gemeente aangegeven van welk kostenniveau wordt uitgegaan bij de verdeling. Dit niveau, het bedrag dat uit de algemene middelen wordt bekostigd, is uitgedrukt in algemene uitkering plus OZB-inkomsten in guldens per inwoner. Duidelijk herkenbaar zijn de gemeenten met een zwakke sociale structuur: hoge werkloosheid en dus veel bijstandsgerechtigden. Ook duidelijk herkenbaar zijn de gemeenten met een centrumfunctie voor de omringende gemeenten en gemeenten met een bijzondere kostenstructuur zoals de waddengemeenten.

In het nieuwe verdeelstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van de onroerende zaakbelastingen van gemeenten. Figuur 3.4.2 geeft de hoogte van de hieraan gerelateerde inkomstenmaatstaf weer in guldens per inwoner.

Een globale vergelijking1 van figuur 3.4.1 met figuur 3.4.2 laat zien dat waar de inkomsten vanuit de onroerende zaakbelasting relatief laag zijn, de uitgaven van gemeenten veelal relatief hoog zijn. Dit is onder andere een gevolg van de zwakke sociale structuur. Daarom is voor deze gemeenten de algemene uitkering relatief hoog.

Wanneer de figuren 3.4.1. en 3.4.2 worden vergeleken met de figuren uit het POR19992 dan blijkt dat zich in het afgelopen jaar weinig veranderingen hebben voorgedaan3. Wel is voor bijna alle gemeenten een stijging in de algemene uitkering zichtbaar.

De scan

Het periodiek onderhoud richt zich in de scan met name op de verdeling van de algemene uitkering over gemeenten zoals afgebeeld in figuur 3.4.1. De centrale vraag hierbij is of de algemene uitkering aan gemeenten nog voldoende aansluit op de verschillen in kostenstructuur tussen gemeenten.

In de scan wordt onderzocht of ontwikkelingen in de netto uitgaven ook werkelijk gevolgd worden door ontwikkelingen in de algemene uitkering. In deze paragraaf wordt eerst een overzicht gegeven van de begrote netto uitgaven per cluster voor de jaren 1997, 1998 en 1999. De begrote uitgaven van gemeenten zijn hierbij ingedeeld in negen uitgaven clusters. Dit zijn de clusters zorg, sociale dienst/ bijstand, kunst en ontspanning, groen, volkshuisvesting/ruimtelijke ordening/stadsvernieuwing, oudheid, reiniging, riolering en het verzamelcluster.

Figuur 3.4.3 bevat de begrote netto-uitgaven per cluster voor de jaren 1997, 1998 en 1999.

In figuur 3.4.31 is te zien dat gemeenten voor 1999 voor bijna alle clusters verwachten meer uit te gaan geven dan in 1998. Dit geldt vooral voor het cluster zorg en het verzamelcluster. Ook voor de clusters bijstand, kunst en ontspanning en groen is een duidelijke stijging in de netto uitgaven te zien. Voor de meeste van deze clusters geldt dat deze stijging die tussen 1997 en 1998 overtreft.

Tegenover de stijging van de netto uitgaven staat een stijging van de algemene uitkering. Deze stijging komt voort uit veranderingen in het accres, de volume mutaties voor taakoverhevelingen en taakintensivering. Wanneer een specifieke uitkering wordt gesaneerd en decentralisatie naar gemeenten plaatsvindt, worden middelen toegevoegd aan het gemeentefonds. Ook stijgt de algemene uitkering wanneer het Rijk geld toevoegt aan het gemeentefonds voor de intensivering voor een taak. Idealiter sluit de ontwikkeling van de netto uitgaven aan op de ontwikkelingen in de algemene uitkering.

Figuur 3.4.4 geeft het verschil tussen de netto-uitgaven en de algemene uitkering voor 1997, 1998 en 1999 weer. Hierbij is aan elk van de negen clusters een deel van de algemene uitkering toegerekend, waarbij rekening is gehouden met de specifieke baten en de eigen inkomsten van gemeenten. Specifieke baten bestaan voornamelijk uit specifieke uitkeringen. De eigen inkomsten bestaan voor een groot deel uit de opbrengsten van de onroerende zaakbelastingen. Daarnaast zijn er ook overige eigen inkomsten zoals leges, tarieven en parkeergelden.

Geen rekening is gehouden met de suppletie-uitkeringen en de vaste bedragen voor de G4 en de waddengemeenten.

In figuur 3.4.4 wordt het verschil tussen de algemene uitkering en de netto begrotingsuitgaven in guldens per inwoner gegeven voor alle negen uitgavenclusters afzonderlijk voor de jaren 1997, 1998 en 1999 voor alle gemeenten1. Een klein aantal begrotingen zijn hierbij door het CBS geraamd, omdat per jaar niet over alle gemeentelijke begrotingen beschikt kon worden.

Vooral de G4 hebben een sterke invloed op de verschilscores in figuur 3.4.4. Figuur 3.4.5 geeft het macrobeeld exclusief de gemeenten waarvan de begrotingen zijn geraamd, de vier grootste gemeenten en de waddengemeenten.

Uit figuur 3.4.5 valt af te leiden dat na uitsluiting van de G4 en de waddengemeenten vanuit het macrobeeld de clusters kunst & ontspanning en vhrosv redelijk binnen de bandbreedte van f 10,– per inwoner blijven. Voor beide clusters werden de afwijkingen in figuur 3.4.4. vooral door de G4 veroorzaakt. De achterliggende oorzaak is hier de bijzondere positie die de G4 inneemt binnen het verdeelstelsel van het gemeentefonds. De vaste bedragen voor de G4 zijn van de verschilscores uitgesloten1 en ook zijn deze gemeenten niet meegenomen bij de ijkpunten die ten grondslag liggen aan de herziening van het gemeentefonds in 1997. Voor het cluster vhrosv geldt dat, op de groep allerkleinste gemeenten na, de algemene uitkering hoger ligt dan de netto begrotingsuitgaven. Gemiddeld houden de meeste groottegroepen gemeenten op dit cluster over. Zonder de G4 en de waddengemeenten blijft het verschil in de buurt van de plus tien gulden per inwoner.

In figuur 3.4.5. is te zien dat het verschil tussen de algemene uitkering en de netto begrotingsuitgaven in guldens per inwoner voor het cluster bijstand van teken is veranderd. Hielden gemeenten in 1998 gemiddeld nog 10 gulden per inwoner «over» op dit cluster, in 1999 is dit gedaald tot een «tekort» van gemiddeld 1 gulden per inwoner. Dit verschil wordt voornamelijk veroorzaakt door gemeenten met hogere percentages uitkeringsgerechtigden en huishoudens met een laag inkomen.

Het komend jaar zal worden bezien of deze daling zich doorzet.

In afwachting hiervan zien wij op dit moment voor het cluster bijstand geen aanleiding tot nader onderzoek over te gaan.

Uit figuur 3.4.5. valt voor het cluster zorg af te leiden dat het verschil tussen de algemene uitkering en de netto begrotingsuitgaven kleiner wordt en voor 1999 binnen de gekozen bandbreedte valt. Het verschil van twaalf gulden positief in 1998 en drie gulden negatief in 1999 wordt binnen het cluster zorg voornamelijk veroorzaakt door hogere begrote netto uitgaven voor onderwijshuisvesting in 1999. Voor de rest van het cluster blijven de begrote uitgaven onder de algemene uitkering. Zoals werd genoemd in het POR1999 kan een na-ijl-effect van het begroten van uitgaven na decentralisatie van onderwijshuisvesting een verklaring bieden voor de verschillen tussen jaren. Het is daarnaast aannemelijk dat gemeenten bezig zijn met het herschikken van accommodaties, hetgeen uiteraard initieel uitgaven met zich meebrengt.

Uitgaven die met het cluster reiniging te maken hebben worden binnen de algemene uitkering niet gehonoreerd. Dit omdat wordt verondersteld dat de reinigingsheffing kostendekkend is in elke gemeente. Wanneer er toch onderdekking wordt geconstateerd wordt van een relatie met de tarieven voor de OZB uitgegaan. In figuur 3.4.5. valt te zien dat het verschil tussen de algemene uitkering en de netto begrotingsuitgaven gemiddeld groter wordt en sinds 1998 de -10 gulden grens overschrijdt. Nadere beschouwing van de gegevens geeft aan dat het vooral de gemeenten met de hoogste adressendichtheid zijn die hogere uitgaven begroten dan zij aan algemene uitkering voor dit cluster ontvangen.

Wanneer per cluster alleen zou worden gekeken naar het macro-beeld, zou scheefgroei van de verdeling op meso-niveau onzichtbaar kunnen blijven. Daarom wordt in de scan ook altijd onderzocht of de verdeling van de algemene uitkering nog goed aansluit bij de gemeentelijke uitgaven op meso-niveau. Standaard is hierbij een groepsindeling van gemeenten op basis van het inwoneraantal. Aanvullend wordt ook gekeken naar indelingen van gemeenten op andere kenmerken zoals bijvoorbeeld sociale structuur, fysieke structuur, centrumfunctie of, zoals in het voorgaande, op basis van clustermaatstaven. Op meso-niveau zijn in de jaren 1997, 1998 en 1999 geen andere belangrijke afwijkingen gebleken tussen de netto-uitgaven en de algemene uitkering anders dan de ontwikkelingen die ook al op macro-niveau zijn gesignaleerd of die op meso-niveau in het bovenstaande zijn genoemd.

4. DE INVENTARISATIE VAN BELEIDSVOORNEMENS VAN HET RIJK

4.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de beleidsvoornemens van het Rijk die kunnen leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten van gemeenten, en die daarmee van invloed kunnen zijn op de financiën van de gemeenten1. Bezien vanuit het perspectief van het onderhoudsconcept van het POR is er behoefte aan een integraal beeld van de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten. Het betreft daarom niet alleen de beleidsvoornemens die tot een mutatie in het gemeentefonds leiden. De inventarisatie strekt zich ook uit tot beleidsvoornemens waarin specifieke uitkeringen, belastingen of (overige) eigen inkomsten aan bod komen. Kwalitatief goed onderhoud vereist naast deze «verbreding» ook vervroeging. Idealiter komt een beleidsvoornemen twee à drie jaar voor de implementatie in beeld (zie het POR1998).

Inzicht in de beleidsvoornemens is ook belangrijk voor het overleg tussen de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën enerzijds en de minister van een vakministerie anderzijds. Artikel 2, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet schrijft voor dat tijdig overleg moet plaatsvinden over relevante beleidsvoornemens die de gemeenten raken. Het overzicht vormt in belangrijke mate de agenda voor dit overleg.

In hoofdstuk 1 is in de agenda voor 2000 de selectie van beleidsvoornemens opgenomen waarvoor wij als fondsbeheerder (mede)verantwoordelijk zijn. Daarnaast is mede op basis van het overzicht een werkprogramma voor de Rfv opgesteld (hoofdstuk 5).

4.2 Beleidsvoornemens per ministerie

Ministerie van Justitie

1. Wet op de jeugdzorg

Zie VWS.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

1. C 2000, een integrale communicatie-infrastructuur voor brandweer, politie en ambulancediensten

In het jaar 2004 zal naar verwachting een gezamenlijk mobiel communicatienetwerk voor politie, brandweer, ambulancediensten, Korps Landelijke Politiediensten en de Koninklijke marechaussee operationeel zijn.

De totale projectkosten zijn begroot op f 1 071 miljoen. Hiervan dient de gemeentelijke brandweer uit de algemene middelen f 79 miljoen bij te dragen voor de vervanging van de randapparatuur. Bij deze f 79 miljoen gaat het om investeringsuitgaven, die al naar gelang de afschrijvings- termijnen van de apparatuur periodiek terugkeren.

De proef in de Startregio Amsterdam-Amstelland, waarvan de evaluatie in augustus 2001 zal worden afgerond, dient inzicht te verschaffen in de totale kosten voor de verschillende gebruikersorganisaties. Geen van de gebruiksorganisaties krijgt compensatie, daar het gaat om kosten die vergelijkbaar zijn met de kosten die men maakt voor de huidige netwerken.

De Tweede Kamer wordt twee maal per jaar op de hoogte gebracht over de voortgang van C2000.

Op 20 mei 1999 is er een Algemeen Overleg met de Tweede Kamer geweest (onderliggende stukken BZK99–314 en BZK99–477). Medio oktober zal de Tweede Kamer weer geïnformeerd worden.

2. Integraal Veiligheidsprogramma

Juni 1999 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het integraal veiligheidsprogramma (IVP) namens het kabinet aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 345, nr. 1). Het IVP is samen met de Minister van Justitie opgesteld. Ook andere ministers zijn daarbij betrokken geweest. In het IVP is de inzet van het kabinet bij het integrale veiligheidsbeleid voor de komende jaren aangegeven.

De spilfunctie bij het veiligheidsbeleid ligt bij de lokale overheid. Zij streeft in samenwerking met de verschillende veiligheidspartners naar een resultaatgericht veiligheidsbeleid. De samenhang met het rijksbeleid wordt met name gezocht in veiligheidsafspraken in het bestuursakkoord- nieuwe-stijl en de stadsconvenanten in het kader van het grotestedenbeleid.

De voortgang van het IVP zal regelmatig worden geëvalueerd. De Tweede Kamer zal daarover worden geïnformeerd onder meer via de Integrale Veiligheidsrapportages die in 2000 en in 2002 zijn voorzien.

Er is niet voorzien in een financiële compensatie voor gemeenten. Het IVP zal leiden tot ondermeer een versterking van het bestuurlijk instrumentarium en het verruimen van de mogelijkheden tot bestuurlijke handhaving voor gemeenten en in die zin het gemeentelijk veiligheidsbeleid kunnen ondersteunen.

3. Grotestedenbeleid

In december 1998 heeft het Rijk een doorstartconvenant gesloten met de G4 en de G21. De pijlers sociale infrastructuur, economie en werken en fysieke infrastructuur staan daarbij centraal. In december 1999 worden er op basis van ontwikkelingsprogramma's, opgesteld door de steden, stadsconvenanten gesloten tussen steden en rijk. Het rijk stelt tot en met 2003 middelen beschikbaar aan de G25. Deze zijn opgenomen in het zogenaamde «extra-comptabele overzicht» dat als bijlage 14 bij de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is opgenomen. Het gaat om een bedrag van circa f 3 miljard per jaar. De steden zullen in hun ontwikkelingsprogramma's doelstellingen formuleren. In de stadsconvenanten zullen vervolgens resultaatsafspraken worden vastgelegd.

4. Regeling sociale integratie en veiligheid (Van Montfrans/oudkomers/ leefbaarheid)

Het kabinet heeft in het Regeerakkoord 1998–2002 opgenomen dat een forse impuls zal worden gegeven aan het grotestedenbeleid.

Ter versterking van de sociale infrastructuur wordt een regeling sociale integratie en veiligheid ingesteld. Daarin wordt een viertal geldstromen gebundeld: leefbaarheid en inburgering oudkomers vanaf 1999 en de Van Montfransgelden en middelen voortijdig schoolverlaten vanaf 2000. Hiermee wordt een eerste stap gezet in de richting van een grotere beleidsvrijheid voor de G25 op het gebied van het oplossen van knelpunten voor de kwetsbare groepen. De doelstellingen die in de beoogde regeling worden opgenomen zijn verbonden met de achterliggende budgetten.

Om voor deze bedragen in aanmerking te komen zullen de steden in hun ontwikkelingsprogramma's doelstellingen moeten formuleren, in de stadsconvenanten zullen vervolgens resultaatsafspraken worden vastgelegd (december 1999). Voor 1999 tot en met 2003 is een bedrag van f 693,7 miljoen beschikbaar. De Tweede Kamer is hierover in de voortgangsbrief grotestedenbeleid (Kamerstukken II, 21 062, nr. 77) geïnformeerd. De bedragen zijn tevens opgenomen in het zogenaamde «extra-comptabele overzicht» dat als bijlage 14 bij de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is opgenomen. De regeling sociale integratie en veiligheid zal in de staatscourant worden gepubliceerd. De adviesaanvraag aan de Raad voor de financiële verhoudingen wordt in augustus 1999 verzonden.

5. Minderheden

Het kabinet heeft in november 1998 de nota «Kansen krijgen, kansen pakken» (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 333, nr. 1) naar de Kamer gestuurd waarin de voornemens voor het integratiebeleid 1999–2002 zijn uitgewerkt. Daarbij is aandacht voor jeugdigen, bestrijding van werkloosheid, voorkoming en bestrijding van discriminatie en communicatie. Met name wordt ingegaan op de regiefunctie van gemeenten bij het tot stand brengen van ketenmanagement. Doel is het garanderen van een doorgaande ontwikkelingslijn, van consultatiebureau – GGD – voorschoolse voorzieningen – basisschool – voortgezet onderwijs. Het streven is om afspraken te maken met gemeenten over gekwantificeerde resultaten en termijnen in het kader van bestuursakkoord-nieuwe-stijl en de doorstartconvenanten GSB. In de nota «Kansen krijgen, kansen pakken» is gesteld dat voor wat betreft de positie van minderheden het grotestedenbeleid zichtbaar succes moeten boeken. Bij de beoordeling van de meerjarige ontwikkelingsprogramma's G25 wordt uitdrukkelijk bekeken of wordt ingegaan op de positie van minderheden.

Er is niet voorzien in een financiële compensatie voor gemeenten. De nota «Kansen krijgen, kansen pakken» gaat uit van de bestaande financiële middelen. Op Prinsjesdag zal de Tweede Kamer middels het Jaaroverzicht Integratiebeleid minderheden verder worden geïnformeerd.

6. Rampenbestrijding

In de motie Wagenaar (Kamerstukken II 1998–1999, 26 200 VII, nr. 15) heeft de Tweede Kamer er bij de regering op aangedrongen in overleg met andere overheden mogelijkheden te scheppen om f 145 miljoen voor de versterking van de rampenbestrijding beschikbaar te krijgen.

Het rijksaandeel in de rampenbestrijding zal, samen met de extra middelen die reeds vorig jaar en dit jaar zijn vrijgemaakt, in 2003 zijn toegenomen tot f 85 miljoen structureel (zie BZK-begroting). Deze middelen worden via specifieke uitkeringen verdeeld waarbij niet uit het oog wordt verloren dat deze middelen later, naar bevind van zaken, worden toegevoegd aan het gemeentefonds.

De gemeenten hebben in de afgelopen jaren aangetoond dat zij hun verantwoordelijkheid nemen. Zo hebben de gemeenten in de periode 1997–1999 tussen f 55 miljoen en f 65 miljoen extra besteed voor brandweerzorg en rampenbestrijding, waarvan een deel voor de versterking van de rampenbestrijding. Dit blijkt uit een extern onderzoek dat in opdracht van de Koninklijke Nederlandse Brandweervereniging is verricht.

Op basis van het voorgaande mag verwacht worden dat de voorgestane versterking van de rampenbestrijding de komende jaren geleidelijk kan worden gerealiseerd.

7. Uitvoering WW overheidspersoneel

Ingaande 1-1-2001 zal USZO voor het gehele overheidspersoneel de WW uitvoeren (Brief van de minister van BZK aan de Tweede Kamer d.d. 15 juli 1999, kenmerk AB1999/U77393). De huidige wachtgeldregelingen worden omgezet in een wettelijk en een bovenwettelijk deel. Onderzocht wordt of de zelfdoeners (waaronder provincies en gemeenten) administratieve lasten zullen ondervinden i.v.m. de overdracht aan USZO van de gegevens van de op dat moment lopende uitkeringen.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

1. Voortijdig schoolverlaten

Op 21 mei 1999 is het Plan van Aanpak Voortijdig Schoolverlaten aan de Tweede Kamer toegezonden (brief met kenmerk OCW99–509). In het Plan worden maatregelen aangekondigd om het voortijdig schoolverlaten te voorkomen en terug te dringen. Onderstreept wordt het grote belang van een coördinerende functie van de gemeente temidden van de onderwijsinstellingen, de jeugdzorg en de instanties voor de uitvoering van de Wet inschakeling Werkzoekenden. Besloten is om de tijdelijke specifieke uitkering voor de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) om te zetten in een structurele regeling. Een wetsvoorstel is hiervoor in voorbereiding. Extra middelen worden verstrekt aan enerzijds de contactgemeenten in gebieden ingedeeld conform de Wet Gemeenschappelijke Regeling voor de RMC-functie (f 12 miljoen, dit is een verdubbeling van de huidige rijksbijdrage) en anderzijds in het kader van het grotestedenbeleid. De G 25 ontvangen hiervoor f 48 miljoen via de bijdrageregeling sociale integratie en veiligheid.

Via de voortgangsrapportages GSB en de indiening van het wetsvoorstel inzake Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten wordt de Tweede Kamer geïnformeerd. Het wetsvoorstel zal naar verwachting in september voor advies naar de Raad van State worden gezonden. Ook is een adviesaanvraag aan de Raad voor de financiële verhoudingen in voorbereiding.

2. Leerlingenvervoer

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verzorgen van leerlingenvervoer voor leerlingen in het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs, zodat leerlingen in de gelegenheid worden gesteld om op passende wijze de «dichtstbij gelegen en toegankelijke school» van de door de ouder(s) gewenste richting te bereiken. Gemeenten kunnen in hun verordening ouders een tegemoetkoming in de reiskosten aanbieden, dan wel zelf het vervoer aanbieden. Gemeenten ontvangen hiervoor middelen uit het gemeentefonds.

Voor 1999 en 2000 is er f 9 miljoen extra in het gemeentefonds gestort ter tegemoetkoming aan de hogere kosten in verband met de zitplaatsregeling (circulaire van 18 december 1998, FO98/U62518), die onder meer voorschrijft dat gehandicapte leerlingen recht hebben op een stoel per persoon. Voor de jaren daarna moet nog een oplossing gevonden worden.

In aanvulling hierop is een nieuwe regeling in voorbereiding voor leerlingenvervoer in het voorbereidend speciaal onderwijs, waarbij de keuze wordt gemaakt dat alleen leerlingen die naar het praktijkonderwijs gaan recht hebben op leerlingenvervoer. Dit voorstel is in juni naar de Raad van State voor advies verzonden.

3. Leerlingmaatstaf in het gemeentefonds

Het in gang gezette beleid rondom integratie van vbo, mavo en vso en de nieuwe Wet op het primair onderwijs (dit is de formalisering van het Weer Samen Naar School beleid) zal leiden tot een vermindering van het aantal leerlingen dat naar het speciaal onderwijs gaat. De consequenties voor de leerlingmaatstaf in het gemeentefonds zullen bezien moeten worden (zie ook Hoofdstuk 2). Dit geldt eveneens voor de invoering van leerlinggebonden financiering voor gehandicapte leerlingen (het rugzakje). De invoering hiervan is inmiddels uitgesteld tot 1 augustus 2001.

4. Omroepbijdrage

Het kabinet is voornemens om de omroepbijdrage per 1 januari 2000 af te schaffen (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 200 VIII, nr. 101). De Mediawet zal daartoe gewijzigd worden. In plaats van het innen van de omroep- bijdrage door de Dienst Omroepbijdrage (DOB), zal er belasting geheven worden. De DOB verzorgt momenteel ook de provinciale en gemeentelijke opslagen op de omroepbijdrage ten behoeve van de regionale en lokale radio en televisie (bedrag van circa f 84,0 miljoen in 1998). Deze opslagen kunnen niet meer geheven worden als de omroepbijdrage is afgeschaft. De provincies en de gemeenten zullen hiervoor gecompenseerd worden via een toevoeging van rijksmiddelen aan het provinciefonds respectievelijk het gemeentefonds. De financiële gevolgen van dit wetsvoorstel en de nadere uitwerking hiervan voor provincies en gemeenten worden nader bezien in overleg met VNG en IPO.

5. Toekomstige evaluaties

Het vorige kabinet heeft op het onderwijsterrein een aantal taken gedecentraliseerd, zoals de huisvesting, het onderwijs in allochtone levende talen, schoolbegeleidingsdiensten en onderwijsachterstandenbeleid. De huisvesting wordt bekostigd via het gemeentefonds.

De uitgaven van gemeenten worden via een monitor gevolgd. De resultaten van de monitor kunnen mogelijk te zijner tijd leiden tot aanpassing van de verdeelmaatstaven in het gemeentefonds. De andere drie gedecentraliseerde taken worden via specifieke uitkeringen bekostigd. Deze uitkeringen zijn vastgelegd tot 2002. De evaluaties die voor deze taken zijn afgesproken kunnen mogelijk leiden tot een andere bekostiging of verdeling van de middelen over gemeenten.

Ministerie van Financiën

1. BTW-compensatiefonds

Bij brief van 3 mei 1999 hebben de bewindslieden van Financiën de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken omtrent hun voornemen een BTW-compensatiefonds in te voeren. Voor het gemeentefonds is met name de voorziene uitname relevant. Er wordt gestreefd naar een invoering met ingang van 2001.

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu

1. Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing

Met het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) stelt de rijksoverheid de gemeenten voor een langere periode een omvangrijk budget in het vooruitzicht ter stimulering en ondersteuning van de stedelijke vernieuwing (Tweede Kamer, 1997–1998, 25 427 nr. 3 en 1998–1999, 25 427 nr. 17). In het ISV worden vrijwel alle geldstromen op het gebied van wonen, milieu, ruimte en groen gebundeld. Gemeenten kunnen op grond van de «Wet ter stimulering van integrale stedelijke vernieuwing» (Wet stedelijke vernieuwing) die naar verwachting in het eerste kwartaal van 2000 in werking treedt (in mei 1999 met een spoedaanvraag bij de Raad van State ingediend) in aanmerking komen voor een rijksbijdrage als ze voldoen aan de voorwaarden die de wet stelt. Van belang is ook de samenhang van het ISV met het grotestedenbeleid. In december 1999 worden met de G25 stadsconvenanten gesloten worden op grond waarvan het investeringsbudget voor deze gemeenten wordt toegekend.

In het eerste ISV-tijdvak (2000 t/m 2004) gaat het om f 4 275 miljoen (waarvan f 1 122 miljoen. afkomstig is uit het Regeerakkoord). Het ISV is een groeimodel, en zal in de tweede periode waarschijnlijk omvangrijker zijn. Eind juni 1999 zal een indicatieve verdeling van de ISV-gelden bekend gemaakt worden. Bekostiging zal grotendeels plaatsvinden door middel van een specifieke uitkering, ca. 7,5 % eigen bijdrage (op dit moment gecompenseerd via het gemeentefonds).

2. Wetsvoorstel meldingen Wet Milieubeheer

Als gevolg van de deregulering in het kader van het MDW1 -project «Aanpassing Besluit Inrichtingen en Vergunningen wet Milieubeheer» zijn in plaats van 45% slechts 25% van de bedrijven nog vergunningplichtig en wordt 75% meldingsplichtig.

De kosten voor de gemeenten zullen daardoor afnemen, omdat er aan de meldingsplicht minder kosten vastzitten dan aan de vergunningsplicht. Ruwweg betekent dit een besparing van 75% per niet-vergunningsplich- tig bedrijf. Het wetsvoorstel is inmiddels gezonden aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 552 nr. 1).

De inschatting is dat een vermindering van de lastendruk snel zal leiden tot een besparing van enkele miljoenen guldens. Bij het traject van invoering c.q. evaluatie van het wetsvoorstel zal het verkrijgen van nader inzicht in de werkelijke lastenbesparing één van de aspecten zijn waaraan aandacht zal worden besteed.

3. Modernisering instrumentarium geluidshinder

Het instrumentarium voor het bestrijden van geluidshinder wordt vernieuwd naar aanleiding van het MDW-project (Kamerstukken II, 1994–1995, 24 036). Hierdoor kunnen gemeenten op lokaal niveau maatwerk bieden door het ontwikkelen van gebiedsgericht geluidsbeleid.

Voor het opzetten en uitvoeren van het gemeentelijke geluidbeleid worden van rijkswege geen extra middelen ter beschikking gesteld, met uitzondering van de decentralisatie van de rijksmiddelen voor de sanering van woningen. Het gemeentelijk geluidbeleid wordt als een normaal onderdeel van het totale gemeentelijk milieubeleid beschouwd. De lastenverzwaring ten gevolge van MIG zal grotendeels kunnen worden gecompenseerd door de afname van de administratieve lastendruk ten gevolge van het vervallen van de wet geluidhinder. De uitvoering van het decentrale geluidbeleid wordt gefaciliteerd door bijvoorbeeld een nog te ontwikkelen handreiking (Start project eind 1999).

Ook de uitvoering van de saneringsoperatie wegverkeer- en spoorweglawaai, nu nog gebaseerd op de Wet Geluidhinder zal worden aangepast. De middelen voor gevelisolatie tot 2010 zullen in het ISV worden ondergebracht (zie 1-ISV).

4. Heroverweging bodemsanering

Het bodemsaneringsbeleid wordt op basis van bevindingen van de Evaluatiecommissie Wet Milieubeheer, de beleidsvernieuwing bodemsanering (BEVER) en het interdepartementaal beleidsonderzoek bodemsanering gewijzigd (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 411, nr. 6). Kernwoorden hierbij zijn functiegerichtheid, vergroting van de marktdynamiek, verbreding van het saneringsdraagvlak en externe integratie. Daarnaast is er sprake van een verdere ontwikkeling van een flankerend financieel, fiscaal en juridisch instrumentarium, en van een veranderde organisatie en verdeling van taken tussen overheden. Er vindt een overdracht plaats van taken en bevoegdheden naar provincies (generiek) en gemeenten (specifiek/maatwerk). De bestuurslasten voor de mede-overheden zijn nog onduidelijk. In het najaar 1999 zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over de algemene aspecten van de decentralisatie. Daarna kan het traject ingezet worden om de bestuurslasten nader te bepalen. Een deel van de beschikbare middelen zal vanaf 2000 in het ISV worden ingebracht (zie 1-ISV).

Ministerie van Verkeer & Waterstaat

1. Gebundelde doeluitkering (gdu) voor kleine infrastructuurprojecten

De voorziene overheveling van deze middelen naar provincie- en gemeentefonds is conform de motie Remkes (Kamerstukken II, 1997/98, 25 337, nr. 9) uitgesteld. Eerst is het ijkpuntenonderzoek naar de kostenstructuur van gemeenten op het terrein van de infrastructuur afgerond. Op basis daarvan wordt een keuze voor verdeling van deze middelen gemaakt, die vervolgens aan de Tweede Kamer zal worden voorgelegd. Overheveling zal derhalve op zijn vroegst per 1 januari 2001 aan de orde zijn.

2. Gemeentelijke baggerproblematiek/sanering waterbodems

Onderzoek heeft uitgewezen dat aan de sanering van waterbodems, waaronder die van gemeenten, hoge kosten zijn verbonden. Het kabinet heeft daarvoor in het Regeerakkoord voor de periode van 1999 tot en met 2002 f 115 miljoen uitgetrokken. Hiervan is tot 2002 f 15 miljoen ingezet voor de programmering van waterbodemsanering in gemeentelijke wateren. Na de programmering zullen de gemeenten vermoedelijk financieel betrokken worden bij de uitvoering.

3. Decentralisatie en marktwerking Openbaar Vervoer

De rijksbijdrage in de exploitatie Openbaar Vervoer wordt verdeeld volgens de systematiek van de regiobekostiging, een prestatiebekostiging, die met ingang van het jaar 1998 van kracht is. De bijdrage wordt verstrekt aan de decentraal bevoegde overheden.

De komende vier jaar moet, zo staat in het Regeerakkoord, de toegankelijkheid van het openbaar vervoer voor mensen met een handicap daadwerkelijk verbeteren. Structureel is in de rijksbijdrage een bedrag van f 18 miljoen opgenomen.

Het kabinet is voornemens de komende jaren de verantwoordelijkheid voor het regionaal spoorvervoer gefaseerd te decentraliseren en de bijbehorende budgetten te integreren in de regiobekostiging (Nota 3e eeuw spoor, Kamerstukken II 1998–1999, 26 464).

4. Rekening rijden

In de komende kabinetsperiode zal het systeem van «rekening rijden» worden geïntroduceerd. Rekening rijden is een systeem van elektronische tolheffing. Met het systeem wordt een gedifferentieerde vorm van prijsbeleid geïntroduceerd in het Nederlandse verkeer. Door het instellen van een heffing wil het kabinet de bereikbaarheid verbeteren. Het kabinet heeft besloten rekeningrijden gefaseerd in te voeren. In de eerste fase zal rekeningrijden in één regio worden ingevoerd. Deze fase start in september 2001 en duurt twee jaar. Na evaluatie van het systeem volgt eventuele landelijke invoering. De opbrengst van rekening rijden zal dan, conform het Regeerakkoord, worden ingezet voor lastenverlichting.

De regio waar het rekeningrijden als eerste wordt ingevoerd ontvangt gedurende 2 jaar een bedrag dat overeen komt met de opbrengst van rekening rijden op het hoofdwegennet. Dit bedrag dient besteed te worden aan openbaar vervoer en infrastructuur. In nauw overleg met de verschillende stadsregio's zal de Minister van Verkeer en Waterstaat beslissen waar rekening rijden als eerste wordt ingevoerd. Gemeenten, provincies en waterschappen kunnen zelf beslissen hoe zij het sluipverkeer bestrijden. De investeringskosten komen voor rekening van het Rijk. Wanneer overheden besluiten om betaalpoorten te plaatsen mogen zij de opbrengst daarvan besteden aan OV en infrastructuur.

Ministerie van Economische Zaken

1. Structuurfondsen Europese Unie 2000–2006 (met medeverantwoordelijkheid van de minister voor LNV en GSI)

De Europese Commissie heeft in de agenda 2000 voorstellen gepresenteerd voor het complete pakket van EU-financiën in de periode 2000–2006. Vanuit doelstelling 2 zal voor de steden f 422miljoen beschikbaar komen. De verdeling van deze middelen vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van de minister van GSI. De geselecteerde steden zijn de G4, alsmede Eindhoven, Maastricht, Enschede, Arnhem en Nijmegen. Gemeenten zullen de programma's die de EU gaat subsidiëren uit eigen middelen voor ten minste een zelfde bedrag mee moeten financieren (cofinanciering).

Naar verwachting zullen de steden hiervoor gebruik maken van o.a. het stadseconomiebudget. De Tweede Kamer wordt in september nader geïnformeerd over de gebiedsaanwijzing (naast de steden komen ook een deel van het Noorden (EZ) en de reconstructiegebieden van LNV voor Doelstelling 2 in aanmerking).

2. Tender Investeringsprogramma's Provincies (TIPP)

De TIPP bouwt voort op de StiREA-regeling (Nota Ruimtelijk Economisch Beleid, Kamerstukken II, 1998–1999, 26 570). Ook de TIPP zal zich richten op ontwikkeling en herstructurering van bedrijventerreinen. Van 2000 tot en met 2010 is er een budget van f 550 miljoen beschikbaar. De TIPP zal een specifieke uitkering voor gemeenten en provincies worden.

3. Niet-fysieke stadseconomie

De intensivering van stedelijke economische structuur krijgt vorm in een stadseconomiebudget (bundeling middelen EZ en VROM). Het budget kent een fysiek deel (zie VROM, ISV) en een niet-fysiek deel (f 220 miljoen t/m 2010). Voor dit deel zal een regeling worden ontwikkeld ter stimulering van ondernemerschap en kansrijke economische sectoren en clusters in de grote steden (Nota Ruimtelijk Economisch Beleid, Kamerstukken II, 1998–1999, 26 570).

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

1. FWI: Financiële decentralisatie bijstand

In het Regeerakkoord is aangegeven dat gemeenten meer financiële verantwoordelijkheid voor de Bijstand zullen krijgen. Dit zal naar de huidige inzichten per 2001 vorm krijgen via het Fonds Werk (bundelen reïntegratiegelden) en Inkomen (budgetteren bijstandsgelden).

De verwachting is dat het kabinetsstandpunt nog dit najaar (1999) zal worden verzonden naar de Tweede Kamer.

2. SUWI

Met de stimuleringsregeling SWI-centra (Staatscourant, december 1997) wordt de totstandkoming van Centra voor Werk en inkomen (CWI's) bevorderd. De budgettaire dekking van deze regeling is gevonden in de besparingen die de CWI's naar verwachting opleveren, oplopend tot f 100 miljoen in 2002 (zie Regeerakkoord). De besparingen zijn vanaf 2001 ingeboekt, waarvan een deel bij gemeenten (f 45 miljoen). Aan deze besparing is een nacalculatie verbonden.

In het kabinetsstandpunt SUWI (Tweede Kamer 1998–1999, 26 448 nr. 1) is het CWI niet langer een samenwerkingsverband tussen de drie kolommen maar een zelfstandig werkende organisatie met eigen taken, landelijk aangestuurd door een ZBO. De basisdienstverlening van Arbvo wordt geïntegreerd in het CWI. Daarnaast worden (bepaalde) gemeenten verantwoordelijk voor het instellen van een regionaal overlegplatform voor betrokken partijen.

3. Specifiek inkomensbeleid (bijzondere bijstand)

Als onderdeel van een intensivering voor specifiek inkomensbeleid zijn in het Regeerakkoord extra middelen uitgetrokken voor bijzondere bijstand, oplopend naar f 150 miljoen in 2002. Met de gemeenten wordt overlegd hoe in het lokale inkomensondersteuningsbeleid rekening kan worden gehouden met het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt. Naast de bijzondere bijstand speelt daarin ook een minder belemmerende toepassing van het kwijtscheldingsbeleid een rol. Deze afspraak is opgenomen in het Bestuurakkoord Nieuwe Stijl (BZK99–447).

4. I/D banen

In het Regeerakkoord is opgenomen dat de Regeling Extra Werkgelegen- heid Langdurig Werklozen (EWLW, instroom) wordt uitgebreid met 20 000 banen en dat met ingang van 2000 nieuwe, hoger gekwalificeerde banen mogelijk worden gemaakt in de collectieve en non-profit sector (doorstroom). Daarnaast zal een uitstroompremie worden verstrekt bij uitstroom naar een baan buiten de regeling. De uitvoering van de I/D-banen komt met ingang van 2000 geheel bij de gemeenten te liggen (overheveling zorgbanen).

Oplopend tot 2002 is uiteindelijk f 800 miljoen bruto per jaar beschikbaar (bovenop de f 1 600 miljoen voor de 40 000 banen). De instroombanen en de uitstroompremies worden volledig bekostigd. De doorstroombanen zullen voor een beperkt deel mede worden bekostigd door de lokale overheid en betrokken instellingen. De bestaande regeling EWLW zal vanaf 2000 worden vervangen door een Amvb.

5. Sluitende Aanpak

Om langdurige werkloosheid te voorkomen is in het Regeerakkoord opgenomen dat aan nieuwe werklozen binnen 12 maanden een reïntegratietraject worden aangeboden in de vorm van scholing, werkervaring of werk. Deze aanpak is onderdeel van het Nationaal Actieplan Werkgelegenheid dat voortvloeit uit Europese afspraken over het terugdringen van de werkloosheid. Voor de financiering zijn structureel extra middelen uitgetrokken (f 250 miljoen). Daarnaast worden bespaarde uitkeringen en ESF-gelden ingezet. Voor 2000 is Arbvo nog verantwoordelijk voor de reïntegratie van de niet-uitkeringsgerechtigden. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de reïntegratie van de nieuwe instroom in de Abw en ontvangen daarvoor middelen via het scholings- en activeringsbudget van de Wiw.

6. Wet sociale werkvoorziening (WSW)

In het Regeerakkoord zijn extra middelen voor de WSW beschikbaar gesteld, oplopend naar f 200 miljoen bruto in 2002 om meer mensen met een handicap een kans te bieden op een arbeidsplaats. Met de extra beschikbare middelen kunnen in 2002 tussen de 4000 en 5000 extra WSW-plaatsen worden gerealiseerd.

7. Voorzieningen Gehandicapten

In het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) is in 1999 de verdeling van het gemeentefonds gewijzigd (zie hoofdstuk 2). Bij de derde evaluatie (in 2000) zal worden bezien of deze gewijzigde verdeling voldoet, dan wel dat deze nog een nadere aanpassing behoeft (Kamerstukken II, 1998–1999, 25 847, nr. 1).

Het kabinet onderzoekt of de tijdelijke regeling voor sociaal vervoer bewoners AWBZ-instellingen, die thans via de SZW-begroting wordt bekostigd, kan worden overgeheveld naar het gemeentefonds.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

1. Jeugdgezondheidszorg

Bij brief van 25 juni 1999 (Kamerstukken II 1998–1999, 26 211, nr. 11) is de Tweede Kamer geïnformeerd over verschillende onderzoeken naar de kwaliteit, structuur en toegankelijkheid van de Ouder en Kindzorg (0–4 jaar) in Nederland en de relatie tot de jeugdgezondheidszorg (4–19 jaar). De ouder-kindzorg wordt nu uitgevoerd onder de hoede van thuiszorginstellingen door consultatiebureaus. De jeugdgezondheidzorg wordt uitgevoerd door gemeentelijke gezondheidsdiensten. In de brief aan de Tweede Kamer wordt aangegeven dat uitgangspunt van beleid een kwalitatief hoogwaardige integrale JGZ 0–19 jaar is waarvan financiering «eenvormig» plaatsvindt. Onderzoek zal worden verricht naar de (on-)mogelijkheden van bovenstaande, uitgaande van budgettair neutraal beleid. Financiering van de gemeentelijke gezondheidsdiensten loopt via het gemeentefonds (ca f 676 miljoen in 1998), financiering van de ouder-kindzorg via de AWBZ (f 309,6 miljoen in 1999).

De Tweede Kamer zal eind 1999 worden geïnformeerd over de stand van zaken.

2. Wet op de jeugdzorg

In het Regeerakkoord is een nieuwe Wet op de jeugdzorg aangekondigd ter vervanging van de Wet op de jeugdhulpverlening. De nieuwe Wet op de jeugdzorg dient de sturingsproblemen op te lossen. Er is de afgelopen jaren gestreefd naar één toegang tot de jeugdzorg per regio in de vorm van regionale bureaus jeugdzorg. Deze Bureaus jeugdzorg zouden onder één planning en financiering moeten komen.

Voor 1999 en volgende jaren komen extra middelen beschikbaar voor de verdere implementatie van deze structuur en het meer vraaggericht maken en vernieuwen van het zorgaanbod. Een betere aansluiting bij de lokale voorzieningen en het gemeentelijke beleid is een belangrijk aandachtspunt.

De middelen zijn afkomstig uit verschillende clusters uit het Regeerakkoord: de versterking van de sociale infrastructuur (oplopend tot f 50 miljoen in 2002), de cluster «Politie en overige justitiële keten» (oplopend tot f 19 miljoen in 2002) en uit de afschaffing van de omroepbijdragen (oplopend tot f 55 miljoen in 2002).

Voor het bepalen van het bestuurlijk kader voor de Wet op de jeugdzorg is de Adviescommissie Wet op de jeugdzorg (cie Günther) ingesteld (Kamerstukken II 1998–1999, 26 211, nr. 7). Deze commissie brengt volgens de planning voor 1 oktober 1999 haar advies uit. Voor eind 1999 wordt hierover door de regering een standpunt bepaald.

3. Kinderopvang en Buitenschoolse opvang

Het kabinet heeft in de beleidsnota kinderopvang (Tweede Kamer 1998–1999, 26 587 nr. 1 en 2) een verdere uitwerking en concretisering van haar voorstellen in deze neergelegd. Het kabinet beschouwt kinderopvang als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van ouders, overheid en werkgevers. Het stimuleringsbeleid dat de rijksoverheid voert, gaat daarom uitdrukkelijk uit van een inbreng van deze drie partijen. De Wet basisvoorziening kinderopvang zal een adequaat wettelijk kader bieden voor de sector kinderopvang na deze nieuwe fase van uitbreiding.

De planning is erop gericht een wetsontwerp eind 2000 bij de Tweede Kamer in te dienen. Er wordt gestreefd naar een uitbreiding van de kinderopvangcapaciteit met circa 71 000 plaatsen in de periode 1999–2002 met een accent op opvang voor 4–12 jarigen. Onderdeel van deze uitbreiding is een structurele voortzetting van de plaatsen buitenschoolse opvang die via de Tijdelijke stimuleringsmaatregel buitenschoolse opvang worden gerealiseerd. Instrument voor deze capaciteitsuitbreiding is een subsidieregeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang.

De regeling richt zich op gemeenten.

In de stimuleringsperiode (1999–2002) is jaarlijks een bedrag, oplopend tot f 268 miljoen in 2002, beschikbaar voor de uitbreiding van de kinderopvang en buitenschoolse opvang. Het is de bedoeling dat deze middelen in 2003 worden toegevoegd aan het gemeentefonds.

4. Maatschappelijke opvang, verslavingszorg en vrouwenopvang

Over de verdeelsleutel van de specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid over de centrumgemeenten is advies aangevraagd bij de Raad voor de financiële verhoudingen. Bij brief van 15 juli 1999 (Kenmerk GVM/Vz/993 135) heeft de minister van VWS aangegeven dat het kabinetsstandpunt op het advies aan de Tweede Kamer zal worden gezonden na de besluitvorming in het kabinet rond de begroting in augustus.

De Rfv heeft de minister van VWS geadviseerd over de verdeelsleutel van de specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid over de centrumgemeenten.

Uitvoering van het advies (kosten: f 34,1 miljoen) is mogelijk gemaakt doordat het kabinet vanaf het jaar 2000 structureel een bedrag van f 35 miljoen beschikbaar heeft gesteld voor de maatschappelijke opvang. Daarvan wordt f 19,1 miljoen aan de begroting van VWS toegevoegd en een bedrag van f 15,9 miljoen aan de begroting van BZK.

Van het voor VWS beschikbaar gekomen bedrag van f 19,1 miljoen wordt f 17,4 miljoen toegevoegd aan de specifieke uitkeringen voor de maatschappelijke opvang en het verslavingsbeleid. Hieraan toegevoegd wordt een bedrag van f 16,7 miljoen dat vrijvalt door het beëindigen van de projecten van de Stuurgroep Vermindering Overlast (SVO). In totaliteit is er dan een bedrag van f 34,1 miljoen beschikbaar dat verdeeld kan worden over de centrumgemeenten.

Door het betrekken van de SVO middelen bij de verdeling zijn er gemeenten die er per saldo toch nog op achteruit gaan. Daar dit niet de bedoeling is zullen de betreffende gemeenten worden gecompenseerd.

Gemeenten die niet tot de G25 horen worden via de VWS begroting gecompenseerd. Het gaat hierbij om een bedrag van f 1,7 miljoen.

Gemeenten die wel tot de G25 behoren kunnen voor de compensatie een beroep doen op de Regeling Sociale Integratie en Veiligheid G25 bij BZK. Daarvoor wordt f 7,2 miljoen van de extra middelen ingezet. Het restant van de f 15,9 miljoen extra op de BZK-begroting zal worden ingezet voor een verruiming van de capaciteit van de zogenaamde 24-uursopvang.

5. Modernisering AWBZ

Via de nota «Zicht op Zorg» (Kamerstukken II 1998–1999, 26 631, nr. 1) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de modernisering van de AWBZ. Doel is te komen tot een meer klantgericht zorgaanbod in de AWBZ. Dit gebeurt onder andere door het (regionale) zorgkantoor meer mogelijkheden te geven om het gecontracteerde zorgaanbod af te stemmen op de wensen van de cliënten. Deze modernisering leidt op termijn tot een andere taakverdeling tussen zorgkantoor, provincie en de G4.

In de benadering van «Zicht op Zorg» zijn de provincies en de G4 verantwoordelijk voor het periodiek uitbrengen van een regiovisie voor de AWBZ zorg. Deze regiovisie heeft het karakter van een richtinggevend kader dat moet passen binnen het rijksbeleid.

De gemeenten dragen verantwoordelijkheid voor aanpalende gebieden, zoals wonen, welzijn en Wvg. Daarnaast zijn zij verantwoordelijk voor de instelling van indicatieorganen.

De rol van de provincies en G4 in het kader van de regiovisie komt in de plaats van de huidige rol bij de bouwactualisatie ziekenhuisvoorzieningen. Met de taken zijn daarom geen extra middelen gemoeid. In september 1999 is overleg met de Tweede Kamer voorzien.

6. Wet Inburgering Nieuwkomers

Ook voor 2000 heeft VWS een bedrag van ongeveer f 104 miljoen beschikbaar voor WIN-uitkeringen aan gemeenten. Dit bedrag wordt via specifieke uitkeringen aan gemeenten ter beschikking gesteld. Met ingang van het jaar 2000 verandert de wijze van verdeling van de middelen over de gemeenten (Bekostigingsbesluit inburgering nieuwkomers, Staatsblad d.d. 21 juli 1998, nr. 441). Tot en met 1999 werden de middelen verdeeld op grond van onder andere ramingen van het aantal nieuwkomers (gebaseerd op ramingen van Justitie) en op de instroom in het laatst bekende jaar. Vanaf 2000 zullen de prestaties van de gemeenten bepalend worden voor de verdeling. Dit houdt in dat de middelen in 2000 gebaseerd worden op grond van prestaties in 1998, in 2001 op grond van prestaties in 1999 etc. Prestaties worden gemeten aan de hand van twee criteria: het aantal door een gemeente afgegeven beschikkingen inzake een inburgeringsprogramma en het aantal door de educatieve instelling afgegeven verklaringen dat het educatieve deel is afgerond. Er wordt een landelijke optelling gemaakt en iedere gemeente ontvangt naar rato van de eigen prestatie een aandeel uit het landelijk beschikbare budget.

7. Breedtesport

In het Regeerakkoord is een gefaseerde verhoging van het sportbudget afgesproken. Deze verhoging wordt voor driekwart besteed aan het stimuleren van de breedtesport. In dit verband is een stimuleringsregeling lokale breedtesport voor gemeenten ontwikkeld. Op basis hiervan kunnen gemeenten subsidies ontvangen voor projecten gericht op impulsen voor de breedtesport. De Tweede Kamer is bij brief van 29 juni 1999 (Kamerstukken II 1998–1999, 26 632, nr. 1.) geïnformeerd dat deze stimuleringsregeling lokale breedtesport voor gemeenten per 1 oktober 1999 in werking treedt.

De stimuleringsregeling staat open voor elke gemeente in Nederland. Gezien de omvang van het beschikbare budget dat fasegewijs zal groeien wordt voorzien dat het budget in het begin onvoldoende zal zijn om alle gemeenten in Nederland gelijktijdig te kunnen ondersteunen. Daarom kunnen in de eerste tranche in 1999 gemeenten met meer dan 50 000 inwoners plus de provinciale hoofdsteden aanvragen indienen. In 2000 kunnen alle gemeenten een aanvraag indienen. Gemeenten met minder dan 10 000 inwoners kunnen alleen een aanvraag indienen in samenwerking met een of meerdere gemeenten.

Het betreft een tijdelijke regeling die voorlopig voor 8 jaar zal gelden. De financiële omvang loopt op van f 5,5 miljoen in 1999 naar f 30 miljoen in 2002. De bijdrage bedraagt 50% van de werkelijk gemaakte en subsidiabel gestelde kosten en varieert tussen circa f 50 000,– en f 750 000,– op jaarbasis. Bij een gezamenlijke aanvraag van buurgemeenten gaat het om 55%.

5. WERKPROGRAMMA VOOR DE RAAD VOOR DE FINANCIËLE VERHOUDINGEN

5.1. Kader en achtergrond

Op grond van de Kaderwet adviescolleges verschijnt gelijktijdig met de begroting van het gemeentefonds het werkprogramma van de Rfv.

Op 5 juli 1999 hebben de fondsbeheerders een voorlopig werkprogramma aan de Rfv voorgelegd. De Rfv heeft daarop gereageerd bij brief van 16 juli 1999, waarin de Raad ook een concept-werkprogramma presenteert. In zijn brief stelt de Rfv dat het door de fondsbeheerders gepresenteerde voorlopige werkprogramma beperkt van omvang is en geen onderwerpen bevat die de samenwerking met de Raad voor het openbaar bestuur bevordert. Daarom heeft de Rfv in zijn concept-werkprogramma enkele onderwerpen opgenomen, die zich bij uitstek lenen voor deze samenwerking. Concreet noemt de Rfv in dit verband enkele vraagstukken met een algemeen karakter, zoals decentralisatie, bandbreedtes, kwaliteit van functionele besturen, nieuwe infrastructuur en Europese geldstromen.

In reactie hierop merken wij op dat wij deze onderwerpen niet in onderstaand werkprogramma hebben opgenomen omdat wij geen voornemens hebben over deze thema's de komende tijd voorstellen te ontwikkelen, waarover wij de Rfv om advies zouden willen vragen.

Aandachtspunt blijft de relatieve onbekendheid van de Rfv binnen het Rijk. Als onderdeel van zijn coördinerende functie blijft BZK in zijn contacten met de vakministeries extra aandacht besteden aan de rol van de Rfv bij de advisering over beleid.

5.2. Lijst van onderwerpen voor advisering

Onderstaand is een lijst met adviesaanvragen van het werkprogramma opgenomen. De lijst met adviesaanvragen is in hoofdzaak afgeleid van de onderhoudsagenda voor 2000 (zie hoofdstuk 1) en de lijst met geïnventa- riseerde beleidsvoornemens (zie hoofdstuk 4). De lijst bevat tevens de onderwerpen aangaande de provincies.

I. Gemeentefonds en provinciefonds

Periodiek OnderhoudsRapport 2001

Het POR2001, dat in het jaar 2000 zal verschijnen, geeft de stand van zaken ten aanzien van het periodieke onderhoud van het verdeelstelsel van het gemeentefonds weer. Vanzelfsprekend zal daarover het advies van de Rfv worden gevraagd. Naar analogie geldt hetzelfde voor het POR2001 voor het provinciefonds.

Evaluatie decentralisatie onderwijshuisvesting

De uitgaven van gemeenten voor onderwijshuisvesting worden via een monitor gevolgd. De resultaten van de monitor kunnen mogelijk te zijner tijd leiden tot aanpassing van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds. Indien er inderdaad aanleiding is tot aanpassing dan zal de Rfv om advies worden gevraagd.

Onderwijshuisvesting en groeigemeenten

Het vervolgonderzoek naar onderwijshuisvesting en de financiële positie van groeigemeenten zal naar verwachting eind augustus van dit jaar worden afgerond. Op basis van de resultaten van dat onderzoek zal worden bezien of, en zo ja welke aanpassing van het verdeelstelsel noodzakelijk wordt geacht. Indien er inderdaad aanleiding is tot aanpassing dan zal de Rfv om advies worden gevraagd.

Evaluatie Wet voorzieningen gehandicapten

In het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten is in 1999 de verdeling van het gemeentefonds gewijzigd. Bij de derde evaluatie (in 2000) zal worden bezien of er aanleiding is deze verdeling aan te passen. Indien er inderdaad aanleiding is tot aanpassing dan zal de Rfv om advies worden gevraagd.

II. Beleidsvoornemens ex artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet

BZK

Trekkingsrechten (conform Bestuursakkoord Nieuwe Stijl)

In het Bestuursakkoord nieuwe stijl (BANS) wordt aangekondigd dat er prestatiegericht gewerkt moet gaan worden. Prestatie-afspraken tussen overheden gaan bijna altijd gepaard met financiële consequenties, waarbij het zaak is een goed evenwicht te vinden tussen enerzijds de gezamenlijke verantwoordelijkheid van verschillende overheden voor bepaalde taken en anderzijds de zelfstandige positie van provincies en gemeenten.

Om in dit evenwicht te voorzien moeten nieuwe financiële instrumenten worden ontwikkeld, waarbij één veelbelovend instrument concreet wordt genoemd: de trekkingsrechten. Trekkingsrechten geven de beoogde ontvangers van de middelen een vast recht op een bepaald maximum bedrag, dat aan de hand van een projectplan wordt uitgekeerd.

Hierover zal het advies van de Rfv worden gevraagd.

V&W

Gdu kleine infrastructuur

De overheveling van de middelen van de gdu kleine infrastructuur naar het gemeentefonds en het provinciefonds is uitgesteld totdat er meer duidelijkheid zou zijn over het gemeentelijke ijkpunt voor wegen en water. Inmiddels is het ijkpunt gereed, zodat een voorstel tot overheveling van de gdu naar de fondsen kan worden voorbereid. Hierover zal de Rfv om advies worden gevraagd.

SZW

Tijdelijke regeling sociaal vervoer bewoners AWBZ-instellingen

Het kabinet onderzoekt of de middelen die horen bij de tijdelijke regeling voor sociaal vervoer bewoners AWBZ-instellingen kunnen worden overgeheveld naar het gemeentefonds. Indien dit leidt tot concrete voorstellen dan zal de Rfv om advies worden gevraagd.

Fonds werk en inkomen

Het kabinet heeft met de gemeenten afgesproken dat per 2001 het FWI zal starten. Dit fonds zal bij de start behalve werkmiddelen 25% van de uitkeringslasten bevatten voor alle gemeenten. Het Toeslagenbudget wordt hierin geïntegreerd. Op termijn zal het percentage budgettering waarschijnlijk toenemen. Verdeling geschiedt op basis van historische kostenaandelen. Over dit voorstel zal het advies van de Rfv worden gevraagd.

BIJLAGE 8

Evaluatieonderzoeken gemeentefonds

Onderstaande evaluatieonderzoeken zijn nader toegelicht in hoofdstuk 3.

 
TitelAuteurKorte inhoud
Doorwerking kosten asielzoekers en watersnood in de normeringssystematiek van het gemeentefonds en provinciefondsMinisterie van Financiën, juni 1999Onderzoek naar de mogelijkheid van een correctie op de doorwerking van de kosten voor de opvang van asielzoekers en de watersnood op de ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven.
   
Monitor Lokale Lasten 1999Ministerie van Financiën, september 1999Overzicht van de ontwikkelingen op het gebied van de lokale lasten (op Prinsjesdag aangeboden aan de Staten-Generaal).
   
Periodiek Onderhouds- Rapport gemeentefondsMinisterie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, september 1999Jaarlijks onderzoek naar de vraag of de verdeling van het gemeentefonds nog voldoende aansluit bij de relatieve kostenstructuur van gemeenten (bijgevoegd als bijlage 7 van deze begroting).

BIJLAGE 9

Lijst van belangrijke termen en hun betekenis

 
Aanvullende uitkeringUitkering op aanvraag van gemeenten waar de algemene middelen aanmerkelijk en structureel tekortschieten om in de noodzakelijke uitgaven te voorzien, ondanks een redelijk peil van de eigen inkomsten.
  
AccresBedrag waarmee het beschikbare bedrag van het gemeentefonds jaarlijks wordt aangepast, gebaseerd op een bestuurlijk overeengekomen normeringsmethode.
  
Algemene uitkering uit het gemeentefondsUitkering aan alle gemeenten die ten goede komt aan de algemene middelen.
  
Artikel 12-uitkeringZie aanvullende uitkering uit het gemeentefonds.
  
BehoedzaamheidsreserveGedeelte van de algemene uitkering (f 460 000 000) dat niet aan de gemeenten wordt uitgekeerd, maar als reservering apart wordt gehouden. Eventuele fluctuaties in de hoogte van de algemene uitkering uit hoofde van de normeringsmethode worden na afloop van het begrotingsjaar verrekend met de behoedzaamheidsreserve. Een positief resultaat wordt alsnog aan de gemeenten overgemaakt, een negatief resultaat leidt tot een verlaging van de algemene uitkering.
  
ClusterSamenhangend geheel van beleidsterreinen uit oogpunt van kostenoriëntatie en verdeling. Aggregatieniveau voor het verdelen van middelen voor één of meer maatregelen over een uitkeringsjaar.
  
Financiële-verhoudingswetWet waarin de wijze van verdeling van het gemeentefonds en provinciefonds is vastgelegd. Per 1 januari 1997 is de wet voor het gemeentefonds herzien. Per 1 januari 1998 is eenzelfde operatie afgerond voor het provinciefonds.
  
Integratie-uitkering uit het gemeentefondsUitkering die wordt toegepast als overheveling van een specifieke uitkering of eigen middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering.
  
IPOInterprovinciaal Overleg, landelijk samenwerkingsverband van alle Nederlandse provincies.
  
Meicirculaire, septembercirculaireCirculaires van de gemeentefondsbeheerders aan de gemeenten met mededelingen over het niveau en de verdeling van de gemeentefondsuitkeringen voor een aantal uitkeringsjaren.
  
Monitor Lokale lastenJaarlijkse monitor van de fondsbeheerders, waarin gerapporteerd wordt over de hoogte en de ontwikkeling van de lokale heffingen voor gezinnen en bedrijven.
  
Netto gecorrigeerde rijksuitgavenGrondslag voor de berekening van het accres van het gemeentefonds. De nettorijksuitgaven zijn de brutorijksuitgaven minus de niet-belastingontvangsten van het Rijk. Correcties hierop vormen onder meer de uitgaven voor de rente op de staatsschuld, ontwikkelingssamenwerking, de Europese Unie, het gemeentefonds en het provinciefonds.
  
NormeringsmethodeBepaling van het accres van het gemeentefonds op basis van een norm. De norm is de jaarlijkse procentuele ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. De methode is sinds 1995 van toepassing.
Periodieke onderhouds-rapportage (POR)Jaarlijkse rapportage aan de Staten-Generaal over de staat van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds. Wanneer de bestaande verdeling niet meer voldoet aan de kostenstructuren bij de gemeenten, dan wordt gerapporteerd hoe de verdeling kan worden aangepast, c.q. welke onderzoeken op dat gebied lopen. Het rapport is bijgevoegd als bijlage bij de gemeentefondsbegroting.
  
Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv)Adviesorgaan op het terrein van de gemeentelijke en provinciale financiën.
  
Suppletie-uitkering uit het gemeentefondsUitkering die als bijzondere vorm van overgangsregeling wordt toegekend aan gemeenten.
  
UitkeringsjaarHet kalenderjaar waarover het recht op uitkering ontstaat.
  
VerdeelmaatstafMaatstaf ter verdeling van de algemene uitkering die verband houdt met de gemeentelijke behoefte aan algemene middelen. De Financiële-verhoudingswet bevat op dit moment 34 verdeelmaatstaven.
  
VNGVereniging van Nederlandse Gemeenten, landelijk samenwerkingsverband van alle Nederlandse gemeenten.
  
WaarderingskamerZelfstandig bestuursorgaan dat toeziet op een correcte waardering van onroerende zaken in Nederland. De gemeenten dragen via het gemeentefonds bij aan de bekostiging van dit orgaan.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Zie Kamerstukken 25 600 VIII, brief d.d. 19 december 1997 ter aanbieding van de tussenrapportage inzake de uitvoering regeling rijkssubsidiëring restauratie monumenten (OCW-98–23).

XNoot
2

Kamerstukken II, 1996/97, 24 455, nr. 50.

XNoot
1

Rfv advies Monitoring bij de algemene uitkering en afsplitsing onderwijshuisvesting: Rfv 14.40/006.002, 16 februari 1999. Ook overigens nemen wij met instemming kennis van de waarschuwende woorden van de Rfv over het toepassen van monitoring bij toevoegingen aan het gemeentefonds. De rekenwijze die de Rfv voorstelt om bij de monitoring van een voorziening de waarde vast te stellen van een toevoeging aan het gemeentefonds van een aantal jaren daarvoor nemen wij evenwel niet over. De benadering van de Rfv gaat uit van de maatschappelijke behoefte aan een voorziening en is dus niet relevant om de feitelijke waarde vast te stellen van een toevoeging aan het gemeentefonds van een aantal jaren daarvoor.

XNoot
1

Evenals vorig jaar moet bij de interpretatie van de genoemde landenplaatjes bedacht worden dat het nieuwe verdeelstelsel pas in 1997 in werking is getreden. De effecten van de nieuwe verdeling zijn nog niet volledig van toepassing omdat deze nog beïnvloed worden door de overgangsfase van het oude naar het nieuwe stelsel.

XNoot
2

POR1999, figuur 3.4.1 en figuur 3.4.2., p. 20–21.

XNoot
3

Voor 1999 ligt de inkomstenmaatstaf lager dan die voor 1998 in het POR1999 is afgebeeld. Dit komt omdat voor 1999 rekening is gehouden met de Zalmsnip. Hiernaast treden soms veranderingen op bij gemeenten door de herwaardering ingevolge de wet WOZ.

XNoot
1

Door herberekening en correcties wijkt deze figuur voor 1997 en 1998 af van figuur 3.4.3 in het POR1999.

XNoot
1

Door herberekening en correcties wijkt deze figuur voor 1997 en 1998 af van figuur 3.4.4 in het POR1999.

XNoot
1

De vaste bedragen van de G4 zijn niet toe te delen aan de afzonderlijke clusters.

XNoot
1

De zogenaamde artikel 2-beleidsvoornemens. Artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet luidt als volgt: 1. Indien beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies of gemeenten, wordt in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting met redenen omkleed en met kwantitatieve gegevens gestaafd, welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de provincies of gemeenten zijn. 2. In de toelichting wordt tevens aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de provincies of gemeenten kunnen worden opgevangen. 3. Over de toepassing van het eerste en tweede lid vindt tijdig overleg plaats met Onze Ministers.

XNoot
1

Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit.

Naar boven