nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 april 2004
Naar aanleiding van uw bovenvermelde brief inzake de verordening van incidentele
vangsten van walvisachtigen deel ik u het volgende mede.
Inleiding
De Raad van ministers van Landbouw en Visserij heeft met gekwalificeerde
meerderheid ingestemd met de verordening van de Raad tot vaststelling van
maatregelen betreffende de incidentele vangsten van walvisachtigen bij de
visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98 (hierna: de verordening).
Bij deze brief wordt u – naar aanleiding van verzoek daartoe in uw brief
van 8 april jl. – nader geïnformeerd over de implementatie
en uitvoering van de verordening waarbij tevens wordt ingegaan op de mogelijkheid
om de kosten die samenhangen met het plaatsen van waarnemers aan boord van
een vissersvaartuig door te berekenen aan de sector.
Achtergrond
Uit het doel van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) – zoals
opgenomen in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van
20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie
van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid
(PbEG L 358) – blijkt dat rekening moet worden gehouden met het
effect van de visserijactiviteiten op de mariene ecosystemen. Het GVB dient
voorts in overeenstemming te zijn met ander communautair beleid in het bijzonder
het milieubeleid. Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake
de instandhouding van de natuurlijke habitat en wilde flora en fauna (PbEG
L 206) verleent een strikte beschermstatus aan walvisachtigen en bepaalt
dat de lidstaten toezicht moeten uitoefenen op de staat van instandhouding
van deze soorten. Voorts dienen de lidstaten onder meer een systeem in te
voeren om toezicht uit te oefenen op het incidenteel vangen en doden van deze
soorten. De beschikbare wetenschappelijke informatie en de technieken
die zijn ontwikkeld rechtvaardigen het nemen van aanvullende maatregelen.
De verordening geeft invulling aan voornoemde verplichtingen.
Implementatie
De verordening behelst drie soorten maatregelen: het gebruik van akoestische
afschrikapparaten, het plaatsen van waarnemers aan boord van vissersvaartuigen
en de beperking van het gebruik van drijfnetten in de Baltische Zee. De beperking
van het gebruik van drijfnetten in de Baltische Zee is voor de Nederlandse
vissers niet relevant aangezien deze niet vissen in dat zeegebied.
Het gebruik van akoestische afschrikapparatuur is verplicht bij gebruik
van vistuig als vermeld in bepaalde perioden en gebieden, waaronder gebieden
waar een zeer beperkt aantal Nederlandse vissers actief is. De Nederlandse
vissers die in die wateren vissen zullen akoestische afschrikapparatuur moeten
gebruiken. De verplichting daartoe zal in de nationale regelgeving worden
opgenomen.
De verordening verplicht voorts tot het plaatsen van waarnemers aan boord
van vissersvaartuigen die bepaalde visserijtakken beoefenen in bepaalde gebieden.
In de nationale regelgeving zal voor Nederlandse vissersvaartuigen die het
betreft de verplichting worden opgenomen tot het plaatsen van waarnemers aan
boord en zullen eventuele nadere voorwaarden daaromtrent worden opgenomen.
Voornoemde verplichting heeft met name betrekking op de pelagische vloot.
Het plaatsen van waarnemers zal plaatsvinden overeenkomstig een nog op
te stellen waarnemerschema. Bij het opstellen van het schema zal de sector
worden betrokken.
Doorberekenen van kosten
In mijn brief van 15 maart jl. aan uw Kamer (Kamerstukken II 2003/04,
21 501–32, nr. 65) heb ik aangegeven dat naar mijn mening
de kosten die samenhangen met het waarnemersysteem moeten kunnen worden doorberekend
aan de sector. Commissaris Fischler heeft – mede naar aanleiding van
een verzoek van de Nederlandse regering daartoe – verklaard dat de kosten
kunnen worden doorberekend. De mogelijkheid tot het doorberekenen van de kosten
heb ik expliciet open willen houden omdat ik van mening ben dat degene die
een economische activiteit onderneemt in beginsel verantwoordelijk is voor
het voldoen aan de aan die activiteit verbonden randvoorwaarden die samenhangen
met natuur en milieu. De wijze waarop deze verplichting voor de overheid kostendekkend
wordt gemaakt, wil ik nog nader onderzoeken en daarover overleg voeren met
de sector. In dat verband wijs ik erop dat mogelijk op dit punt een verbreding
van de tariefbasis in de Visserijwet noodzakelijk is.
Of andere lidstaten gebruik zullen maken van de mogelijkheid om de kosten
die samenhangen met het waarnemersysteem door te berekenen is mij niet bekend.
In dit verband merk ik op dat in het Verenigd Koninkrijk recent een rapport
van de Strategy Unit van minister-president Blair is verschenen. In dit rapport –
genaamd «Net Benefits: A sustainable and profitable future for UK fishing» –
wordt een aantal aanbevelingen gedaan waaronder het doorberekenen van kosten
aan de visserijsector.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C. P. Veerman