26 736
De ondernemende samenleving: meer kansen, minder belemmeringen voor ondernemerschap

nr. 3
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 8 maart 2000

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 24 februari 2000 overleg gevoerd met staatssecretaris Ybema van Economische Zaken over de nota «De ondernemende samenleving» (26 736, nrs. 1 en 2).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Wijn (CDA) vond het een goede zaak dat Nederland inmiddels zijn ondernemersgeest herwint, want ondernemerschap is belangrijk als bron van flexibiliteit en vernieuwing en als banenmotor. Het is dan ook goed dat de staatssecretaris inziet dat het aantal starters sinds het eerste jaar van Paars stokt en dat maatregelen nodig zijn om dit aantal te vergroten. In het onderwijs is er op dit moment te weinig aandacht voor de praktijk van het ondernemerschap. Met het oog daarop is het te waarderen dat de overlegcommissie Ondernemerschap en onderwijs wordt ingesteld, die dit probleem in kaart gaat brengen en «best practices» gaat bundelen. Deze commissie dient dan ook snel van start te gaan. Het is evenwel te betreuren dat er niet veel meer nieuws in de nota «De ondernemende samenleving» is opgenomen, want er wordt vooral gesproken van eerder aangekondigd of al in gang gezet beleid. Zo lijkt het weinig zinvol om weer het belang te benadrukken van de plannen om de tijdens Paars zo fors gegroeide administratieve lasten aan te pakken.

Ten aanzien van de in de nota aangekondigde wijziging van de Faillissementswet onderkende hij dat de surseance van betaling thans te vaak een voorportaal voor het faillissement is, terwijl dit juist een fase zou moeten zijn om het bedrijf te reorganiseren. Tegelijkertijd is het ook van groot belang dat bedrijven hun afspraken nakomen, want het heeft een negatief effect op de economische groei als toeleveranciers en banken onvoldoende vertrouwen hebben in het betalingsvermogen van bedrijven.

Hij constateerde voorts dat het eenvoudiger en toegankelijker maken van stimulerings- en subsidieregelingen al jaren op de agenda staat. Daarvoor zijn dan ook geen nota's meer nodig, maar wel concrete actie. Het was beter geweest als in de nota een SWOT-analyse van alle bestaande beleidsinstrumenten was opgenomen, opdat duidelijk was geworden welke instrumenten in de praktijk goed werken. Het verdient aanbeveling dat de staatssecretaris daar nog eens uitgebreid op terugkomt.

In het Financieel Economisch Magazine van 4 december 1999 haalde de staatssecretaris fel uit naar de banken, omdat zij veel te terughoudend en te conservatief zouden zijn bij het beschikbaar stellen van kapitaal aan startende ondernemers. Dit wordt dan onderbouwd met de stelling dat je veel van banken kunt zeggen, maar niet dat zij noodlijdend zijn. Heeft de staatssecretaris echter onderzoek gedaan naar de kosten en baten van het starterssegment bij banken? Gezien het feit dat tweederde van de starters na drie jaar sneuvelt en dat zeker 80% van de gevraagde kredieten wel door banken wordt verleend, lijkt de opmerking van de staatssecretaris wel erg gratuit. Het kabinet heeft een groot vertrouwen in marktwerking, maar blijkbaar weinig affiniteit met marktpartijen en hun denkpatronen. Ook banken hebben een groot belang bij goede nieuwe starters. Er zijn wel degelijk financieringsproblemen, maar het is beter om deze op te lossen door samen met de financiële instellingen, die juist veel expertise hebben, naar nieuwe ideeën te zoeken. Waarom worden de regionale ontwikkelingsmaatschappijen niet in de nota genoemd? Wat zijn de resultaten na de verzelfstandiging van deze maatschappijen en wat betekent dit voor het beleid? Wat is überhaupt de stand van zaken bij de toegang van het midden- en kleinbedrijf (MKB) tot «venture capital»? Hoe beoordeelt de staatssecretaris het functioneren van de technostartersfondsen?

De heer Wijn miste in de nota een duidelijke analyse van de knelpunten die ondernemers in de praktijk ervaren, bijvoorbeeld op het gebied van personeel, bereikbaarheid en beschikbaarheid van bedrijfsterreinen. Tevens had hij aandacht gemist voor de positie van zelfstandigen zonder personeel (ZZP'ers), waarover MKB Nederland en de Raad voor zelfstandig ondernemerschap hebben gerapporteerd. In dat kader deed hij de suggestie om dit fenomeen aan de hand van een aparte notitie van EZ aan de orde te stellen.

Ook concepten als de kenniseconomie of de relatie tussen de virtuele en de fysieke economie komen in de nota helaas niet aan de orde, terwijl Nederland thans echt een fundamenteel andere economie ingaat. Het fundamentele verschil tussen de ICT-revolutie en andere technologische doorbraken is gelegen in het immateriële karakter ervan. Ook de verandering van gelijkblijvende marginale kosten in combinatie met kennis maakt dat de economische wetten echt veranderen voor een groter wordend deel van de economie. Ondernemerschap in 2010 vereist nog meer creativiteit, flexibiliteit en leervermogen. De nieuwe ondernemer gaat ook anders om met kennis: hij weet welke kennis en informatie nodig zijn, hoe deze worden ontwikkeld en toegepast, hoeveel hij voor bepaalde informatie over heeft en waar en van wie hij die kan krijgen. Het toenemende belang van ICT in de bedrijfsvoering betekent dat de rol van de ondernemer in de toekomst steeds belangrijker wordt. Ondernemen wordt complexer en dynamischer. Bedrijven zullen steeds beter in staat zijn om internet en e-commerce in het bedrijfsproces te integreren. Daar liggen veel kansen voor productiviteitsverbetering, maar met name het MKB heeft hierbij een extra duwtje nodig. Dan gaat het om meer dan alleen het scheppen van randvoorwaarden in de vorm van trusted third parties, elektronische handtekening of setprotocollen. Juist in het MKB is vaak niet de combinatie van technische kennis enerzijds en marketingkennis anderzijds aanwezig. Wellicht dat hiervoor een rol is weggelegd voor Syntens, of dat meer kan worden gedaan aan voorbeeldprojecten (e-commerce). Op al deze punten is nadere beleidsontwikkeling van de overheid nodig. Als de overheid niet duidelijk op de ICT-revolutie inspeelt, loopt Nederland het risico om achterop te raken. Wat zijn de concrete voornemens van de staatssecretaris op dit punt?

Tot slot concludeerde hij dat het bedrijfsleven het niet de moeite waard vond om op de nota «De ondernemende samenleving» te reageren. Het belangrijkste nieuws van de nota is onbedoeld dat er sprake is van enige ideeënarmoede bij Economische Zaken. De nota getuigt van weinig visie op de nieuwe economie. Meer toekomstvisie, meer ambitie en meer concretisering zijn noodzakelijk, want aan alleen een nota heeft de ondernemer geen jota!

De heer Hindriks (PvdA) wees er allereerst op dat het bedrijfsleven wel degelijk op de nota heeft gereageerd, gezien de recente reactie van MKB Nederland. Vooral onder Paars I, met name onder de impulsen van minister Wijers, zijn er veel beleidsinitiatieven genomen om het ondernemersklimaat in Nederland te verbeteren. Dat heeft ook resultaat gehad, want het aantal starters is toegenomen van 25 000 naar 40 000 per jaar. Inmiddels is echter een zekere stagnatie opgetreden. De groei is eruit, er zijn te weinig technostarters en er zijn te weinig starters in sectoren met een hoge toegevoegde waarde. De starters hebben gemiddeld te weinig personeel, er zijn relatief weinig snelle groeiers en het aandeel snelle groeiers stagneert eveneens. Er zijn relatief weinig bedrijven die een bredere markt bereiken en er zijn relatief weinig bedrijven die nieuwe producten en diensten introduceren. Het innovatievermogen van met name MKB-bedrijven blijft achter. Nederland is blijkbaar niet goed in staat om de op zichzelf grote hoeveelheid aanwezige kennis om te zetten in concrete producten die vervolgens op de markt worden afgezet.

Hij had waardering voor het overzicht in de nota van bestaand beleid en de voortgang op deze beleidsterreinen. Uit deze samenvatting blijkt hoe belangrijk dit beleid is voor de economie en dat veel onderwerpen inmiddels gereed of vergevorderd zijn. Hij miste evenwel een analyse van de redenen waarom het Nederlandse ondernemerschap zo achterblijft. Is dat gedeeltelijk te wijten aan de Nederlandse ondernemerscultuur, met zijn lichte kartelvorming, lage enthousiasme voor concurrentie en dus lage toegankelijkheid voor nieuwe toetreders? Dat geldt overigens ook voor banken. Wat zijn de opvattingen van VNO-NCW op dit punt? Opvallend is het gebrek aan samenhang in het bestaande beleidsinstrumentarium van de overheid. Deregulering is een van de belangrijkste elementen in het stimuleren van het ondernemerschap, maar in de nota wordt te weinig gezegd over de activiteiten van de projectgroep MDW (marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit). Deze projectgroep dreigt bij gebrek aan initiatieven een ondergeschoven kindje te worden. De OESO constateerde al dat de deregulering zich in Nederland te veel beperkt tot de puur commerciële markten en zich nauwelijks uitstrekt tot overheidssectoren. Op dat gebied is nog veel te winnen.

Met de heer Wijn was hij van opvatting dat er inderdaad een nieuwe agenda nodig is, omdat anders het risico bestaat dat Nederland blijft hangen in de bestaande situatie. Van de huidige bewindslieden van Economische Zaken mag worden verwacht dat zij meer doen dan de agenda van oud-minister Wijers afmaken. In dat kader riep hij de staatssecretaris op tot nieuwe creativiteit, niet door beleid op beleid te stapelen maar wel door oud beleid in te ruilen voor nieuw beleid. De mogelijkheden daartoe zijn aanwezig. De laatste eisen op grond van de Vestigingswet zullen uiterlijk per 1 januari 2006 verdwijnen. De invoering van de nieuwe Faillissementswet zal waarschijnlijk per 1 januari 2001 kunnen geschieden. Van belang is dat deze nieuwe wet geen belemmering oplevert voor het nemen van risico's, dat de fase van surseance van betaling mogelijkheden biedt voor het maken van een doorstart en dat gefailleerde ondernemers de kans krijgen om een nieuwe start te maken. Voorts is het noodzakelijk dat het traject voor het terugbrengen van de administratieve lasten nog in 2000 met volle vaart wordt ingezet. Ook het bedrijvenloket kan per 1 januari 2001 gereed zijn. De evaluatie van de kamers van koophandel kan eveneens per 1 januari 2002 gereed zijn. Al deze zaken bieden de nodige ruimte om op basis van een SWOT-analyse te beoordelen wat wel en niet werkt en welke nieuwe initiatieven nodig zijn.

Voorts pleitte de heer Hindriks voor het strakker doorvoeren van marktordening, opdat sectoren als de bouw, de hulpmiddelen en geneesmiddelen meer toegankelijk worden dan zij thans zijn. Daarnaast dient de overheid de kwaliteit van de dienstverlening aan bedrijven drastisch te verbeteren. Verder dient de belastingdruk voor met name kleine ondernemers te worden verlaagd. Kleine ondernemers die investeren in innovaties, dienen te worden beloond, bijvoorbeeld via een innovatie-investeringsaftrek. Ook moeten er initiatieven worden genomen om het werken terug te brengen in de oude wijken van de grote steden. Bij het investeren in arbeidsverzamelgebouwen en het terugbrengen van werk in de wijk kan Economische Zaken een coördinerende rol vervullen. Het MKB heeft grote problemen om voldoende technische vakkrachten aan te trekken, alsmede om voldoende hoogopgeleid personeel te krijgen vanwege de aantrekkingskracht van grote bedrijven. Wat doet de staatssecretaris op dit punt? De Tante Agaath-regeling is zeer succesvol, maar het bodembedrag van f 5000 vormt een belemmering voor mensen om geld ter beschikking te stellen. Is EZ bereid om het initiatief te nemen om die grens naar beneden te brengen? Welke belemmeringen zijn er voor het starten van de ZZP'ers? Tegelijkertijd dient EZ in overleg in overleg met SZW te waarborgen dat het fenomeen van ZZP'ers niet leidt tot het afbrokkelen van de grondslag voor sociale verzekeringen, bijvoorbeeld door tot flexwetachtige constructies te komen. In dat verband sloot hij zich aan bij het verzoek om een notitie op dit punt. Daarin kan dan ook aandacht worden besteed aan de fiscale behandeling van ZZP'ers.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD) wees ook op het belang van het ondernemerschap in Nederland als bron van innovatie en werkgelegenheid en het opstarten van business cycles. De meeste bedrijven die over 25 jaar op de AEX-index voorkomen, zullen nu nog moeten worden opgericht. Hoewel het economisch klimaat in Nederland op verschillende onderdelen is verbeterd, behoort Nederland nog steeds tot de middenmoot in Europa als het gaat om het aantal ondernemers per 1000 inwoners.

Zij wees er voorts op dat de hoge administratievelastendruk een belangrijke belemmering vormt voor zowel het bestaande bedrijfsleven als de starters. Het is dan ook verheugend dat de regering daartegen maatregelen neemt die dan ook snel moeten worden uitgevoerd. Vanwege de complexe wet- en regelgeving is het dringend noodzakelijk om de MDW-operatie voort te zetten, want het creëren van transparante markten met lage toe- en uittredingsdrempels is nodig. Het is dan ook goed dat de Vestigingswet als zodanig is aangepakt, waardoor het aantal starters sinds 1996 met 30% is toegenomen. Ook de wijziging van de faillissementswetgeving is noodzakelijk. Wanneer wordt dat wetsvoorstel naar de Kamer gezonden? Het overheidsinstrumentarium is met zijn huidige aantal van 500 regelingen op nationaal en regionaal niveau onoverzichtelijk. Met hoeveel voortvarendheid wil de staatssecretaris komen met eenduidige maatregelen op dit punt om versnippering in het beleid tegen te gaan?

Voorts benadrukte mevrouw Voûte dat het Overheidsloket 2000 veel mogelijkheden kan bieden voor integratie van de overheidsdienstverlening op regionaal, lokaal en nationaal niveau. Gecombineerd met alle mogelijkheden van ICT kan dit een enorme impuls bieden voor de startende ondernemer, zeker als dit ook nog wordt gecombineerd met het bedrijvenloket. Ook op dit onderdeel dient de staatssecretaris in overleg met zijn collega van Binnenlandse Zaken meer maatregelen te nemen. In dat kader hield zij ook een pleidooi voor het van overheidswege stimuleren van netwerkvorming à la het Twinningprogramma, met name voor de kleine bedrijven. Ook zag zij graag meer voortvarendheid aan de dag gelegd ten aanzien van het stimuleren van e-commerce. Tevens vroeg zij om uitwerking van concrete maatregelen op het gebied van de kennisuitwisseling tussen onderwijs en bedrijfsleven, aangezien een grotere wisselwerking tussen bijvoorbeeld het middelbaar beroepsonderwijs en het MKB goede kansen biedt.

Vervolgens sloot zij zich aan bij de vragen naar de ontwikkeling van de ZZP'ers. Met het oog op het ondernemerspakket ten bedrage van 850 mln. hield zij een pleidooi voor een verdere verlaging van de vennootschapsbelasting en voor meer innovatiestimulering in het MKB via de regeling voor afdrachtvermindering voor speur- en ontwikkelingswerk (WBSO). In verband met de financieringsproblematiek voor starters en doorstarters overhandigde zij aan de staatssecretaris een plan om het bestaande borgstellingskrediet op een andere manier aan te wenden, namelijk door dit actiever in te zetten voor begeleiders en adviseurs. Zij vernam graag zijn reactie terzake. Desgevraagd gaf zij te kennen dat niet één organisatie het monopolie moet krijgen bij de advisering van starters. Zij kon zich vinden in de rol van regionale ontwikkelingsmaatschappijen bij de financiering van technostarters, maar voor het overige zag zij voor deze maatschappijen geen rol weggelegd. Voor kansrijke projecten zijn immers op de markt al voldoende financieringsmogelijkheden aanwezig.

Tot slot memoreerde zij dat op het onderhavige beleidsveld nog veel te doen is. Het ondernemerschap verdient veel aandacht van de staatssecretaris. Is hij bereid om concrete beleidspunten om te zetten in een actieplan?

De heer Van Walsem (D66) wees er allereerst op dat de afgelopen jaren al de nodige maatregelen zijn genomen ter stimulering van het ondernemerschap, ook op het gebied van deregulering en het wegnemen van belemmeringen. Het is ook goed om maatregelen de tijd te geven om succes te kunnen hebben. Enig geduld is dan ook zeker op zijn plaats.

Ook hij onderkende dat het aantal starters, hoewel dat de afgelopen jaren behoorlijk is gestegen, thans stagneert. Dat wordt echter mede verklaard door de huidige situatie op de arbeidsmarkt. Van groot belang is dat in het onderwijs voldoende aandacht wordt geschonken aan het ondernemerschap. Welke maatregelen zijn op dit gebied te verwachten, uitgesplitst naar hoger en middelbaar onderwijs? Zijn er nog nieuwe beleidsvoornemens te verwachten voor startende allochtonen en vrouwen?

Hierna herinnerde hij aan zijn suggestie om de voorlichting over ruimtelijke ordening aan MKB-ondernemers bij Syntens te versterken, want thans krijgt vooral de voorlichting over technologie de aandacht. Heeft de staatssecretaris inmiddels naar dit aspect gekeken?

De heer Van Walsem maakte zich zorgen over de almaar toenemende administratievelastendruk. Hij sprak de hoop uit dat het tij zal keren als de aanbevelingen van de commissie-Slechte binnenkort worden uitgevoerd. Van belang is ook dat er één definitie komt voor het begrip «ondernemer», want in de praktijk blijken bijvoorbeeld het GAK, de kamers van koophandel en de belastingdienst verschillende definities te hanteren.

Tevens merkte hij op het altijd buitengewoon onrechtvaardig te hebben gevonden dat de fiscus en bedrijfsverenigingen bij faillissementen preferente schuldeisers zijn ten opzichte van leveranciers van diensten en goederen. Deze bevoorrechte positie voor fiscus en bedrijfsvereniging zou hij dan ook graag afgeschaft zien.

Voorts memoreerde hij dat in het kader van het grotestedenbeleid ook veel geld beschikbaar komt voor starters in de grote steden. In hoeverre werken Economische Zaken en Binnenlandse Zaken op dit punt samen? Wordt gemeenschappelijk gewerkt aan het oplossen van de huisvestingsknelpunten van kleine ondernemingen in de grote steden?

Tot slot sloot hij zich aan bij de vragen over de ZZP'ers. In dat verband wees hij erop al eens soortgelijke vragen te hebben gesteld over de positie van franchisenemers, want ook daarvoor dient aandacht te bestaan.

Antwoord van de regering

De staatssecretaris bracht allereerst onder de aandacht dat de nota «De ondernemende samenleving» een inventarisatie van het beleid bevat, waarbij hoofdstuksgewijs is aangegeven welke acties zullen worden ondernomen. Economische Zaken heeft bij de opstelling van de nota veel overleg gevoerd met de betrokken organisaties uit het veld en de nota is zeker ook positief ontvangen door het georganiseerde bedrijfsleven. Daarnaast is er in het buitenland ook veel belangstelling voor.

Hij gaf aan dat sinds het uitbrengen van de nota in september 1999 reeds een aantal acties in gang is gezet. Ten eerste is een plan voor de Vestigingswet gepresenteerd. Ten tweede is de aanpassing van de Faillissementswet in de steigers gezet. Ten derde wordt thans de oriëntatiefase doorlopen van de commissie Onderwijs en ondernemerschap. Ten vierde wordt in het kader van belastingherziening 2001 een fiscaal ondernemerspakket ontwikkeld dat rond de zomer mag worden verwacht. Daarin komen zaken aan de orde als de verhoging van de zelfstandigenaftrek, de arbeidskorting voor zelfstandigen, de overgangsstimuleringsregeling, de verlaging van het toptarief vennootschapsbelasting en de bodem inzake de Tante Agaath-regeling, terwijl ook een faciliteit voor «venture capital» wordt geïntroduceerd. Ten vijfde heeft de Kamer inmiddels het kabinetsstandpunt over het rapport van de commissie-Slechte ontvangen. Ten zesde zijn in het kader van het grotestedenbeleid met 25 grote steden en met 5 aanleunsteden convenanten ondertekend, mede om de economische kracht van de steden te stimuleren. Ten zevende is advies aan de SER gevraagd over het onderwerp maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ten achtste steunt EZ sinds enkele maanden een initiatief van een aantal snel groeiende bedrijven in de ICT-sector (growth plus). Ten negende is in december met de provincies een convenant gesloten om de vele regelingen voor technostarters te structureren. Ten tiende is actie ondernomen ter verbetering van de werking van de kapitaalmarkt, zoals een onderzoek naar «corporate venturing» en de ontwikkeling van een beoordelingsinstrument voor immateriële activa. Ten elfde komt EZ binnenkort met een ondernemerschapsmonitor, bedoeld om de ontwikkelingen in kaart te brengen en bij te houden. Ten twaalfde wordt binnenkort het probleem van de bedrijfsopvolging onder de loep genomen.

In reactie op de vragen over e-commerce wees hij erop dat de nota «De ondernemende samenleving» ook in samenhang moet worden bezien met andere beleidsnota's die de overheid heeft uitgebracht. Zo zijn het beleid en de ambities van de overheid op ICT-gebied in de nota «De digitale delta» gepresenteerd. ICT vormt wel degelijk een belangrijke component bij de uitvoering van de nota «De digitale delta», maar dit onderdeel behoort primair tot de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken. In het convenant met de provincies inzake de technostarters is afgesproken dat elke bijdrage van EZ in dezen door de provincies zal worden gematched. In de beleidsnotitie die voor juni wordt verwacht, wordt ingegaan op de rol van regionale ontwikkelingsmaatschappijen. Daarbij zal ook de taak van Syntens worden betrokken. De borgstellingsregeling wordt op dit moment geëvalueerd met als insteek om dit instrument beter in te zetten voor de financieringsvraag in het MKB. Het plan van mevrouw Voûte zal daarbij worden betrokken. Daarnaast zal aan ondernemers meer voorlichting worden verstrekt over de financieringsmogelijkheden die de kapitaalmarkt biedt. Zo participeert EZ in een «road show» met een tiental netwerkbijeenkomsten voor «informal investors», hetgeen met name van belang is voor de financiering van jonge ondernemers. Daarnaast wordt met de banken gesproken over de terughoudendheid die bij hen blijkt te bestaan bij de financiering van startende ondernemingen, zij het dat banken in toenemende mate deze markt aan het ontdekken zijn. Tevens onderneemt EZ het nodige om de mogelijkheden van de WBSO-faciliteit te verruimen, hetgeen aan de orde zal komen bij de besprekingen over de Voorjaarsnota 2000 en de begroting 2001.

Vervolgens attendeerde de staatssecretaris erop dat EZ al enige tijd bezig is met het in kaart brengen en stroomlijnen van de verschillende beleidsinstrumenten voor nationale en internationale activiteiten. Doelstelling daarbij is om instrumenten te clusteren, opdat het instrumentarium voor het bedrijfsleven transparanter wordt. Hij gaf voorts te kennen dat het ministerie van Verkeer en Waterstaat zich nadrukkelijk bezighoudt met het bereikbaarheidsprobleem. In de discussie met het bedrijfsleven op dit punt wordt ook aandacht gevraagd voor de mogelijkheden van het bedrijfsleven zelf op het gebied van flexibele werktijden, telewerken en dergelijke. Als gevolg van de grote ontwikkelingen op ICT-gebied wordt ook steeds meer van dit soort mogelijkheden gebruik gemaakt.

In het kader van de MDW-operaties is bij EZ reeds veel in gang gezet waarmee belemmeringen voor het ondernemerschap worden weggenomen. Te denken valt aan de werkzaamheden van de commissie-Slechte, het preventief toezicht op vennootschappen, de prijsconcurrentie in de advocatuur, de vereenvoudiging van regels op het gebied van milieubeheer, openbare inrichtingen en binnenstadsdistributie. Binnenkort komt de MDW-rapportage gereed over de harmonisatie van het ondernemers- en zelfstandigenbegrip. Het is een geweldige klus om alle MDW-operaties goed op stoom te houden, want deze zijn zeer omvangrijk en diepgaand. Zij krijgen evenwel absoluut de aandacht van EZ. De Kamer krijgt de resultaten daarvan ook regelmatig gepresenteerd. Hij zegde toe dat de suggestie van de heer Hindriks op dit punt zal worden betrokken bij het formuleren van nieuwe MDW-trajecten. Met hem was hij van opvatting dat Nederland nog te veel een werknemerscultuur heeft in plaats van een ondernemerscultuur, maar dat is niet van vandaag op morgen veranderd. Dat vergt dan ook een structurele aanpak, bijvoorbeeld door aanpassing van de Faillissementswet op dit punt. Allereerst wordt bekeken welke verbeteringen in dezen op korte termijn kunnen worden gerealiseerd; de voorstellen daartoe liggen thans ter advisering bij de Raad van State. Het wetsvoorstel zal de Kamer rond 1 juli worden aangeboden. Het MDW- rapport over de tweede fase van het project, waarin wordt gekeken naar de veranderingen op de langere termijn, wordt in oktober verwacht.

De staatssecretaris waardeerde het als positief dat het aantal ZZP'ers blijkt toe te nemen, want daaruit spreekt ook een grotere waardering voor het ondernemerschap. De kracht van een ZZP'er ligt vaak in de flexibiliteit waarmee men op ontwikkelingen kan inspelen. Samen met het departement van SZW wordt gekeken naar de relatie van ZZP'ers met sociale verzekeringen, want voorkomen moet worden dat ZZP'ers via freeridersgedrag meeliften met de verworvenheden van de sociale zekerheid zonder daaraan zelf een bijdrage te leveren. In het kader van de harmonisatie van het ondernemers- en zelfstandigenbegrip komt ook de positie van ZZP'ers aan de orde, terwijl ook de commissie-Slechte aandacht besteedt aan de problemen die zich voordoen als een ZZP'er zijn eerste werknemer in dienst wil nemen. Hij zegde desgevraagd toe in overleg met de departementen van SZW en Financiën te zullen bezien of over de ZZP'ers een aparte notitie kan worden uitgebracht. De Kamer zal zo snel mogelijk worden geïnformeerd over de uitkomst daarvan.

Hij deelde vervolgens mee dat het Overheidsloket 2000 een algemene functie heeft voor alle burgers, terwijl het bedrijvenloket juist een specifieke functie zal vervullen voor het bedrijfsleven. Hij was geen voorstander van een koppeling van beide zaken, omdat een dergelijke integratie veel vertraging met zich zou brengen. Daar komt bij dat het bedrijvenloket op zichzelf al een complexe aangelegenheid is, want het gaat om het creëren van een «front office» waar men het overgrote deel van de vragen van ondernemers zelfstandig kan afhandelen. Daartoe dient men toegang te krijgen tot de data van de betrokken gemeente, de belastingdienst, de kamer van koophandel, het GAK en dergelijke. Op 13 april vindt een conferentie plaats waarin verslag wordt gedaan van de gang van zaken in de drie pilotprojecten. Doelstelling is om de onderhavige operatie uiteindelijk in 2001 af te ronden.

Tot slot benadrukte hij de noodzaak om in het onderwijs meer aandacht te besteden aan het ondernemerschap. Medio april 2000 is een startconferentie voorzien van de commissie Onderwijs en ondernemerschap. Deze commissie zal de «best practices» inventariseren om deze vervolgens ook aan de onderwijsinstellingen aan te bieden. Overigens zijn er al een aantal goede projecten op dit punt in het onderwijs in gang gezet, bijvoorbeeld op de TU Twente en de Ichtus Hogeschool in Rotterdam. Van belang is dat ook andere instellingen gebruik gaan maken van de positieve ervaringen van deze witte raven op dit gebied.

De voorzitter van de commissie,

Biesheuvel

De griffier van de commissie,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Van Zuijlen (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Rabbae (GroenLinks), Marijnissen (SP), Hessing (VVD), Giskes (D66), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Van Walsem (D66), Hofstra (VVD), Wagenaar (PvdA), Verburg (CDA), Stroeken (CDA), Ravestein (D66), Geluk (VVD), Bos (PvdA), Van den Akker (CDA), Blok (VVD), De Boer (PvdA), Hindriks (PvdA).

Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Kalsbeek (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Schoenmakers (PvdA), Van der Steenhoven (GroenLinks), Vendrik (GroenLinks), Poppe (SP), Kamp (VVD), Van den Berg (SGP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Van Baalen (VVD), Herrebrugh (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Van der Hoeven (CDA), Bakker (D66), Van Beek (VVD), Koenders (PvdA), De Haan (CDA), Udo (VVD), Smits (PvdA), Hamer (PvdA).

Naar boven