26 733
Evaluatie basisvorming

nr. 19
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 mei 2003

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 hebben verschillende fracties de behoefte over de brief van 25 maart 2003 betreffende de stand van zaken over basisvorming (OCW-03-210) enkele vragen en opmerkingen aan de minister voor te leggen.

De minister heeft deze brief beantwoord bij brief van 16 mei 2003.

Vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Cornielje

De griffier van de commissie,

De Kler

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

1. Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de «Stand van zaken basisvorming». Zij onderstrepen dat nu niet de Kamer aan zet is. Het betreft een werkdocument voor de scholen. Met de minister zijn de leden van de CDA-fractie van oordeel dat ook de Kamer de scholen de ruimte moet gunnen om hierover te discussiëren. Daarvoor moet ook de tijd genomen worden. Gezien de noodzakelijke zorgvuldigheid is het daarom alleszins begrijpelijk dat er nu nog geen eindprodukt voor kerndoelen ligt.De leden van deze fractie hechten er wel aan om nu reeds hun verbazing uit te spreken over het feit dat de Proeve van kerndoelen nieuwe stijl het vakgebied Mens en Natuur kent, dat elementen bevat uit de vakken natuur- en scheikunde, techniek, biologie en verzorging. Deze leden hebben eerder gepleit voor meer duidelijkheid en sturing rond de leergebieden. Zij hebben gepleit voor één cluster natuurkunde, scheikunde en techniek en daarnaast een cluster biologie en verzorging. De leden van de CDA-fractie vragen waarom de minister afwijkt van de eerdere toezegging dat de taakgroep met voorrang zal werken aan deze clustering. Zij vragen de minister te bevorderen dat de eerdere toezegging wordt nagekomen.

2. Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben destijds in volle overtuiging het kabinet Lubbers III gesteund bij de invoering van de basisvorming. Concreet beoogde de basisvorming dat leerlingen meer dan in het verleden in de eerste leerjaren van het voortgezet onderwijs hun kennis leren toepassen, vaardigheden in de praktijk kunnen brengen en samenhangen kunnen ontdekken. Sinds 1993 bieden alle scholen voor voortgezet onderwijs de basisvorming aan en inmiddels hebben de scholen voldoende ervaring kunnen opdoen, om de resultaten en problemen te kunnen beoordelen. Daarom menen de leden van de PvdA-fractie dat scholen nu aan zet zijn om enerzijds na te gaan tot welke verbeteringen de basisvorming heeft geleid – die dus behouden moeten blijven – maar ook anderzijds een reactie te geven op de verbetervoorstellen. Mensen die de basisvorming nu mislukt noemen, proberen op die wijze veelal slechts te verhullen dat zij altijd al tegenstander waren van de hoofdbedoelingen achter de basisvorming en geven de scholen geen kans op een eerlijke beoordeling. Niettemin houden de leden van de PvdA-fractie een open oog voor de knelpunten die wel degelijk optreden in de praktijk. Deelt de minister deze attitude, zo vragen deze leden.

Een Taakgroep Vernieuwing Basisvorming heeft opdracht gekregen om in nauwe interactie met scholen, leraren, ouders en leerlingen de kerndoelen voor het kerncurriculum samen te stellen. Aan de hand van een proeve van kerndoelen nieuwe stijl zal deze Taakgroep met 120 scholen de discussie aangaan over de toekomst van de basisvorming. De leden van de PvdA-fractie kunnen instemmen met deze werkwijze. Zij pleiten voor een werkbare en haalbare basisvorming, maar achten de bestaande praktijk van scholen die funshoppen in het huidige kerndoelenprogramma geen goede oplossing. Wordt de discussie met de 120 scholen zodanig ingericht dat deze inderdaad resulteert in een algemeen aanvaard kerncurriculum, zo willen zij weten.

Veel problemen van overladenheid kunnen worden bestreden door meer vakoverstijgend te werken. Zo'n werkwijze ligt echter niet altijd in het verlengde van specifieke belangen van vakdocenten. Op welke wijze zal de Taakgroep waarborgen inbouwen opdat mogelijkheden en successen van vakoverstijgend werken voldoende voor het voetlicht komen?

Het middelbaar beroepsonderwijs zal ook zo haar eigen wensen koesteren ten aanzien van de kennis en vaardigheden die de basisvorming garandeert. De leden van de PvdA-fractie vinden dat de BVE-sector in een vroeg stadium in de discussie moet worden betrokken. Op welke wijze zullen de wensen vanuit deze sector worden betrokken in de discussie? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de suggestie van de leden van de PvdA-fractie zoals gedaan tijdens het algemeen overleg over het vmbo op 30 oktober 2002, dat regelvrije regio's de afstemming en flexibiliteit zouden kunnen bevorderen?

De Taakgroep wijst een advieslesurentabel voor andere vakken dan «kunst en cultuur» en «sport en beweging» af. Staat de minister hier neutraal tegenover, of vormt de vrije organisatie van de leertijd een randvoorwaarde voor de advisering? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan deze attitude, zo vragen deze leden.

3. Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met grote zorgen kennisgenomen van het werkdocument basisvorming van de Taakgroep vernieuwing Basisvorming. Na de evaluatie van de basisvorming door de Onderwijsinspectie en het Onderwijsraadadvies over de toekomst van de basisvorming is er een breed draagvlak ontstaan in welke richting de basisvorming hervormd zou worden. Er is door de Kamer meermalen van gedachten gewisseld met de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mevrouw Adelmund, over de basisvorming waarbij de staatssecretaris concrete toezeggingen heeft gedaan. Samengevat komen deze toezeggingen op het volgende neer: er dient meer differentiatie te komen in niveau, duur en het vakkenaanbod. De leden van de VVD-fractie betreuren het ten zeerste dat de taakgroep die is ingesteld om deze hoofdrichting verder uit te voeren, haar eigen opvattingen laat prevaleren boven de afspraken die de Kamer met voornoemde staatssecretaris heeft gemaakt. Zij zijn van mening dat de taakgroep bovengenoemde differentiaties alsnog moet uitwerken en als uitgangspunt moet nemen voor de overige werkzaamheden. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie hierop een toezegging van de minister.

Meer in het algemeen vragen de leden van deze fractie hoe het mogelijk is dat de taakgroep voorbij is kunnen gaan aan de afspraken die gemaakt zijn tussen Kamer en staatssecretaris? Zij vragen de minister om helder met het onderwijsveld te communiceren dat de uitwerking van de taakopdracht zoals neergelegd in een werkdocument voor scholen van de taakgroep, aangepast zal worden.

Evenals de leden van de CDA-fractie zijn ook de leden van de VVD-fractie niet gelukkig met de ontwikkeling van het nieuwe vak «science» wat nu «mens en natuur» genoemd wordt. Zij wijzen de minister erop dat vele malen met de Kamer overleg is gepleegd over dit vak. Voorbeelden hiervan betreffen de evaluatie door de onderwijsinspectie, het Onderwijsraadadvies, voorstellen van de SLO en AXIS en een voorstel van de lerarenopleidingen. De aan het woord zijnde leden hebben voortdurend voor de combinatievakken natuurkunde/scheikunde/techniek en biologie/verzorging gepleit. De toenmalige staatssecretaris heeft destijds ingestemd een spoedadvies te vragen over de uitwerking van deze twee combinatievakken. De leden van de VVD-fractie vrezen dat een leergebied «mens en natuur» (science) uiteindelijk zal leiden tot een vermindering van het aantal uren dat aan exacte vakken wordt besteed, hetgeen zij met klem afwijzen. Graag ontvangen zij een reactie van de minister hierop.

Ook vragen zij wat de taak van de Adviesraad basisvorming is en waarom geen zelfstandige gymnasia en vmbo-scholen deel uit maken van de groep scholen? Tenslotte vragen de leden van deze fractie welke ruimte het kabinet en het parlement nog hebben met betrekking tot de hervorming van de basisvorming als de taakgroep te werk gaat zoals voorgesteld in het werkdocument. Is de minister bereid de scholen vooraf te laten informeren over de bevoegdheden en verantwoordelijkheden die alle partners in dit proces hebben en dat de taakgroep onder politieke verantwoordelijkheid van de minister haar werkzaamheden uitvoert, zo vragen de leden van de fractie van de VVD.

4. Vragen en opmerkingen van de fractie van GroenLinks

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, d.d. 25 maart 2003 over de stand van zaken basisvorming. Zij zijn verheugd met de aandacht voor de aanhoudende klachten over het overladen en versnipperde programma dat onvoldoende recht doet aan de verschillen tussen leerlingen. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen bij de voorgestelde aanpak.

Allereerst merken de leden op dat er in de brief constant wordt gesproken over scholen en leraren. De leden van de GroenLinks-fractie laten weten dat zij de mening van leerlingen ook zeer belangrijk vinden en vragen zich af waarom er in de brief vrijwel alleen maar over scholen en leraren wordt gesproken.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn blij met de ruimte die scholen wordt geboden om eigen keuzes te maken. Echter, zij vinden wel dat er rekening gehouden moet worden met de diversiteit van de leerlingen. Zo kan een school die internationale betrekkingen erg belangrijk vindt, besluiten meer aandacht te geven aan talen. Als een school zich erg op talen richt kan het vervelend zijn voor een leerling die juist ontzettend goed is in de bètavakken maar geen talenknobbel heeft. Ook zouden er problemen kunnen ontstaan als een leerling verhuist en naar een andere school gaat. In hoeverre wordt hier rekening mee gehouden?

De leden van deze fractie zijn erg benieuwd naar de uitkomsten van de discussies die de komende maanden in veel scholen gevoerd zullen worden over de inrichting van de onderbouw in het voortgezet onderwijs. Nogmaals wijzen de leden van de GroenLinks-fractie er op dat in deze discussies niet alleen de scholen en leraren, maar ook de leerlingen zouden moeten meepraten.

5. Vragen en opmerkingen van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stand van zaken zoals weergegeven in de brief. Ze stemmen in met de gekozen bottom-up werkwijze inzake de wijzigingen in de basisvorming. Ze onderschrijven het belang van een breed draagvlak.

Voornoemde leden spreken de verwachting uit dat het vernieuwingstraject basisvorming voortgezet zal worden in lijn met de opmerkingen die de Kamer tijdens het algemeen overleg van 9 april 2002 daarover heeft gemaakt. Daarbij valt onder andere te denken aan de invulling van het vak science, de aandacht voor de didactische ontwikkeling bij de implementatie van verschillende vernieuwingen, de gefaseerde invoering en een tweede moderne vreemde taal in het kerncurriculum.

De leden van deze fractie wijzen erop dat het traject van aanpassingen in de basisvorming al (te) veel tijd heeft gekost en hoewel ze de noodzaak tot brede discussie binnen de scholen inzien vragen ze de minister waarom er voor discussie, die in de afgelopen jaren toch allang op gang is gekomen en had kunnen komen, nogmaals een aantal maanden moet worden uitgetrokken. Welk resultaat wordt er van deze discussie verwacht en wat zal er met het resultaat worden gedaan? Wat zal, kortom de status van de uitkomst(en) zijn?

De minister geeft in haar brief aan rond september te willen bezien of het dan opportuun is aan de Kamer een set kerndoelen als tussenproduct aan te bieden. Aangezien de leden van de fractie van de ChristenUnie graag op de hoogte blijven van de ontwikkelingen ten aanzien van de basisvorming vragen ze de minister waarvan de opportuniteit afhangt. Ofwel, waarom zou de Kamer niet tussentijds inzage krijgen in de ontwikkelde set kerndoelen, zo vragen deze leden.

6. Vragen en opmerkingen van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie stellen met instemming vast dat ernaar wordt gestreefd om in nauwe samenwerking met het onderwijsveld te komen tot een nieuwe vormgeving van de basisvorming. Zij steunen de doelstelling om te komen tot een minder overladen en versnipperd programma. Ook hechten zij veel waarde aan het creëren van ruimte voor scholen om recht te doen aan de verschillen tussen leerlingen en om zichzelf te kunnen profileren.

De verandering in de besturingsfilosofie, waarbij de overheid meer kaderstellend functioneert en de scholen meer ruimte krijgen om eigen keuzen te maken, beoordelen de leden van de SGP-fractie als een ontwikkeling in de juiste richting. Zij ervaren echter een spanning tussen de beoogde kaderstellende functie van de overheid ten aanzien van de vormgeving van de basisvorming en het instrument van door de overheid voorgeschreven kerndoelen, die een breed bereik hebben en sterk sturend van aard zijn. Naar de mening van de leden van deze fractie dient het vaststellen van de kerndoelen, uiteraard binnen het daarvoor aangegeven wettelijke kader, tot de competentie van de scholen zelf te behoren. Zij vragen de minister nader in te gaan op de veranderende besturingsfilosofie in relatie tot de aard van en de verantwoordelijkheid voor het instrument van de kerndoelen. Ook vragen deze leden welke rol leerstandaarden naar de mening van de minister zouden kunnen of moeten spelen bij de nieuwe vormgeving van de basisvorming. Tenslotte vragen voornoemde leden welke criteria de Taakgroep vernieuwing basisvorming heeft gehanteerd met het oog op de representativiteit van de 120 geselecteerde scholen, waarmee de Taakgroep in discussie zal treden over de toekomst van de basisvorming.

II. REACTIE VAN DE MINISTER

Hierbij ontvangt u de antwoorden op de vragen en opmerkingen van de verschillende fracties over de brief van 25 maart jl. (OCW-03-210) inzake de stand van zaken basisvorming. De antwoorden zijn zoveel mogelijk themagewijs gegroepeerd.

Het vernieuwingstraject basisvorming is ingezet in lijn met de opmerkingen van de Tweede Kamer, gemaakt tijdens het Algemeen Overleg van 13 maart 2002 (kamerstuk 26 733, nr. 15). Rond mei 2004 zal de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming (verder Taakgroep te noemen) zijn integrale advies uitbrengen. Daarin is onder meer aandacht voor onderwerpen als doorlopende leerlijnen, didactische ontwikkeling bij de implementatie van verschillende vernieuwingen, gefaseerde invoering en de invulling van leergebieden als «science». Uitdrukkelijk is voor deze integrale aanpak gekozen om te garanderen dat al deze elementen met elkaar in samenhang worden beschouwd. Dat komt de kwaliteit van het advies ten goede.

De fracties hebben de werkwijze van de Taakgroep – in nauwe samenwerking met scholen komen tot een integraal advies voor vernieuwing in de onderbouw van het voortgezet onderwijs – met instemming begroet. Door uit te gaan van een interactieve aanpak, waarin scholen onderwijsvernieuwing binnen globale kaders vanuit de praktijk vormgeven, ontstaat breed draagvlak voor die vernieuwing in het onderwijsveld. De waardering voor deze aanpak blijkt wel uit het grote aantal scholen (meer dan 400) dat zich heeft aangemeld voor gespreksronden met de Taakgroep over kerndoelen en scenario's voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Ook veldorganisaties hebben zich positief uitgelaten over de aanpak.

De regering onderschrijft de opvatting van de fractie van de PvdA dat het vernieuwingstraject gekarakteriseerd moet worden als verbetering met behoud van het goede. Knelpunten in de onderbouw van het voortgezet onderwijs worden aangepakt in en vanuit de onderwijspraktijk zelf, de in de afgelopen jaren gegroeide goede ervaringen en verbeteringen worden gecontinueerd en er kan ingespeeld worden op de ontwikkelingen in en om de school.

De fractie van de ChristenUnie merkt op dat het traject van aanpassingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs al veel tijd heeft gekost en vraagt zich af waarom het nu nogmaals een aantal maanden moet duren. De discussie over de basisvorming heeft inderdaad al veel tijd in beslag genomen. Die tijd is nodig geweest voor zorgvuldig politiek overleg over de procedures en de inhoudelijke kaders daarbij om tot een andere invulling te komen van het programma in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Het is echter niet zo dat het traject nu stil staat – in tegendeel. Met de start van de werkzaamheden van de Taakgroep is het overleg in een volgende fase gekomen waarin vooral de betrokkenen in de scholen zelf aan zet zijn. Van hen kan niet worden verwacht dat ze dat proces binnen enkele weken afgerond hebben. Bovendien speelt de discussie zich af in een nieuwe, bijzondere aanpak, namelijk die van een samenspel van processen van schoolontwikkeling en regelgeving. Het gaat niet om het eenzijdig formuleren van nieuwe regels, maar om een productieve wisselwerking tussen (voorgestelde) regelgeving en ervaren relaties met de ontwikkeling van het personeel en de organisatie van het onderwijs.

Beoogde opbrengst van het adviestraject is een advies van de Taakgroep voor regelgeving die door scholen beleidrijk kan worden aangegrepen om verbeteringen door te voeren. Centraal in dit advies staat een voorstel voor kerndoelen voor alle leerlingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. De Taakgroep zal rond mei 2004 een definitief advies voor deze kerndoelen uitbrengen. Het advies zal tegelijk met een voorstel voor een nieuw wettelijk kader voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs voorgelegd worden aan de Tweede Kamer opdat medio 2004 politieke besluitvorming – inclusief besluitvorming over het tijdstip van invoering – kan plaatsvinden. Het streven is dat bij overeenstemming per die datum het wettelijk referentiepunt voor scholen verandert. Dat is overigens principieel iets anders dan dat er dan «een nieuwe basisvorming wordt ingevoerd». Zolang scholen binnen de nieuwe wettelijke kaders opereren, kunnen ze zelf kiezen of, en zo ja in welke mate, zij hun onderwijsprogramma veranderen. In die zin is er sprake van een gefaseerde aanpak. De school kan voor een scenario kiezen dat is afgestemd op de eigen situatie. De Taakgroep geeft in het werkdocument een aantal voorbeelden van scenario's die scholen hierbij behulpzaam kunnen zijn.

Werkwijze Taakgroep Vernieuwing Basisvorming

De kamerfracties ondersteunen de werkwijze van de Taakgroep. De VVD-fractie echter geeft aan niet gelukkig te zijn met de uitwerking van de taakopdracht door de Taakgroep, en vraagt om in het proces in te grijpen.

De leden van de VVD-fractie uiten hun zorg naar aanleiding van de inhoud van het werkdocument «Basisvorming: keuzes aan de school» met daarin een proeve van kerndoelen nieuwe stijl. Het is u bij brief van 25 maart jl. toegezonden. In het document zijn de toegezegde differentiaties in niveau, duur en vakkenaanbod inderdaad niet direct terug te vinden. Het werkdocument is echter nadrukkelijk bedoeld als tussenproduct van de Taakgroep op weg naar een samenhangend integraal advies. Ook de aanduiding«proeve van» voor de concept kerndoelen wijst op het proceskarakter van het document. Het dient als basis voor bespreken, uittesten en verder ontwikkelen in en met scholen om te komen tot een definitief voorstel. Daarbij worden nu in scholen vragen en dilemma's aan de orde gesteld waarover we ons eerder ook in de Kamer hebben gebogen en weer zullen buigen, zoals «Waar ligt het juiste evenwicht tussen ruimte en sturing? Hoe wordt de kwaliteit gewaarborgd? Hoe kan de uitwerking naar de verschillende niveaus plaatsvinden?» Het werkdocument is dus vooral een instrument in het vernieuwingsproces. Over de plaats en de functie van het werkdocument wordt door de Taakgroep helder gecommuniceerd naar de scholen, bijvoorbeeld via de websitewww.vernieuwingbasisvorming.nl en met brieven en brochures. Gezien de grote belangstelling van scholen om betrokken te worden bij de verdere uitwerking van het werkdocument lijkt de werkwijze van de Taakgroep grote kans van slagen te hebben. Ingrijpen in het proces lijkt daarom voorshands niet gewenst.

Als bijlage bij deze brief ontvangt u ter informatie de opdracht aan de Taakgroep.1 Hieruit komt naar voren dat de Taakgroep handelt binnen haar opdracht, met dien verstande dat de fasering is aangepast (zie hierna).

Overigens blijft het aanbod van de Taakgroep om de werkwijze en uitvoering van de opdracht aan de VKC toe te lichten en ter discussie te stellen indien dat tot verbeteringen kan leiden, zoals onder meer verwoord in de brief aan u van 14 oktober 2002 (OCW-02-822), onverkort van kracht.

De Taakgroep bespreekt het werkdocument met ruim 120 geselecteerde scholen («platformscholen»). Een aantal fracties (SGP, VVD) heeft gevraagd naar de samenstelling van de groep van scholen waarmee de Taakgroep deze gesprekken voert. De taakgroep heeft alle locaties van alle scholen een brief geschreven waarin ze werden uitgenodigd om zich aan te melden voor de platforms. Daarop ontving de taakgroep ruim 400 positieve reacties. Er moest dus geselecteerd worden. Die selectie is in eerste instantie aselect uitgevoerd per regionaal platform. Vervolgens is bekeken of de verschillende denominaties, schoolsoorten en schoolgrootten in voldoende mate waren vertegenwoordigd. Als gevolg daarvan zijn nog enkele reformatorische scholen en enkele categoriale gymnasia aan de selectie toegevoegd. Er zijn onder de deelnemende «scholen» ook een aantal specifieke havo/vwo-locaties en vmbo-locaties die tot een scholengemeenschap of AOC behoren.

Voor de scholen die niet in de zes regionale platforms konden worden opgenomen, zijn door de taakgroep op 16 plaatsen verspreid over het land, meestal in scholen van leden van de taakgroep, kleinschalige bijeenkomsten georganiseerd. Op deze manier zijn nog ruim 250 scholen in de discussies betrokken. Daarnaast houdt de taakgroep steeds de lijn open naar andere (groepen van) scholen. Zo is er bijvoorbeeld contact met een netwerk van categoriale gymnasia die zich heroriënteren op de basisvorming en is de taakgroep ingegaan op een uitnodiging voor een bijeenkomst van een aantal reformatorische scholen. De website van de Taakgroep staat ook open voor inbreng.

De fractie van de PvdA vraagt of de discussie met de 120 scholen zodanig wordt ingericht dat deze inderdaad resulteert in een algemeen aanvaard kerncurriculum.

Voor de discussies in en met de scholen heeft de taakgroep twee werkvormen gebruikt, enquêtes en gespreksleidraden, en deze breed ingezet voor de verschillende geledingen (brugklasleerlingen, brugklasmentoren, brugklasteam, brugklasouders, schoolleiding, gehele lerarenteam, leerlingenraad, decanen). Deze eerste peiling met het werkdocument als uitgangspunt was gericht op meer algemene achtergrondthema's als: omgaan met beleidsruimte, differentiële ruimte, leergebieden, doorlopende leerlijnen, veranderingswensen en -capaciteit, niveaus, en dergelijke. De proeve van kerndoelen vormden daarbij de inhoudelijke achtergrond. De taakgroep gaat op deze manier om met de notie dat onderwijsinhoud, organisatie, personeel en ontwikkeling op elkaar betrokken zijn. Uitwerking van de proeve van kerndoelen tot een breed aanvaard kerncurriculum ligt in het verlengde van de activiteiten met en in de platformscholen. Voorts ondervindt de Taakgroep in de discussies met de scholen tot heden steun voor een nieuw raamwerk voor de basisvorming, ingebed in het kader van schoolontwikkeling. Daarmee kan de vraag van de fractie van de PvdA positief worden beantwoord.

De fractie van GroenLinks vraagt in hoeverre leerlingen betrokken zijn in het vernieuwingstraject. De mening van leerlingen (en ook die van ouders) is zeker van belang. Dat vindt de Taakgroep ook. Het spreken over «scholen» houdt enige onduidelijkheid in: wie worden daarmee eigenlijk bedoeld? In dit geval zeker ook leerlingen en ouders. De taakgroep heeft dan ook al in een vroeg stadium contact opgenomen met het LAKS. Na het uitbrengen van het werkdocument zijn ook de ouderorganisaties voor een gesprek daarover uitgenodigd. Ook in de peiling die in en door de 120 platformscholen wordt uitgevoerd, zijn ouders en leerlingen nadrukkelijk aanwezig: er zijn gesprekken en enquêtes in opgenomen met leerlingen (complete brugklassen en leerlingenvertegenwoordigingen) en ouders.

Besturingsfilosofie

Het uitgangspunt van het vernieuwingstraject is dat de kaders die de overheid stelt meer dan voorheen ruimte bieden aan scholen om eigen keuzes te maken. De overheid geeft door middel van de kerndoelen van het kerncurriculum op hoofdlijnen de richting aan. Scholen bepalen zelf de inrichting van het programma voor de verschillende groepen leerlingen, waarmee ze recht kunnen doen aan verschillen tussen leerlingen en in de gelegenheid zijn om zich te profileren. Deze verandering in de besturingsfilosofie, waarbij de overheid meer kaderstellend functioneert en de scholen meer ruimte krijgen om eigen keuzen te maken, wordt breed gesteund in het onderwijsveld. Ook uit de reacties van de Kamerfracties komt naar voren dat dit een goed uitgangspunt wordt gevonden.

De kerndoelen vormen het kader waarbinnen scholen keuzes kunnen maken ten aanzien van de inrichting van het programma. Dit komt tegemoet aan de door de VVD-fractie en andere fracties bepleite differentiatiemogelijkheid voor scholen. Scholen kunnen op basis van een globaal geformuleerd en door de overheid voorgeschreven «totaalpakket» van kerndoelen verschillende programma's aanbieden, passend bij de verschillende groepen leerlingen binnen de school. Dat zal betekenen dat er op schoolniveau differentiatie naar niveau, duur en programma-aanbod plaatsvindt. Op schoolniveau: in het onderwijsveld zelf is de professionaliteit aanwezig om de feitelijke inrichting en organisatie maatwerk te realiseren voor leerlingen.

Er is uitdrukkelijk voor gekozen de uitwerking van de differentiatie naar duur, niveau en programma-aanbod op schoolniveau te laten plaatsvinden en hierin als Rijksoverheid niet regulerend op te treden. Hier is sprake van proportionaliteit van regelgeving. De examens in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs, én systemen van kwaliteitszorg en medezeggenschap in de scholen, geven voldoende aanknopingspunten voor kwaliteitsborging op schoolniveau. De kerndoelen van het kerncurriculum in de onderbouw en de examens in de bovenbouw geven de kaders die de overheid stelt ten aanzien van het programma. Daarom is het niet nodig dat de Rijksoverheid voorschrijft hoe scholen hun programma inrichten. Keuzes die een school maakt over de inrichting moeten tenminste gebaseerd zijn op de in het schoolplan vastgelegde onderwijskundige visie en op de beschikbaarheid van voor de gekozen onderwijskundige inrichting bekwaam onderwijspersoneel. Hierover zal het bevoegd gezag verantwoording moeten afleggen in het schoolplan en aan de medezeggenschapsraad. Dit geeft scholen de mogelijkheid rekening te houden met de diversiteit van de leerlingen, zowel naar capaciteit als achtergrond. Via schoolplan en medezeggenschap zijn hiervoor garanties ingebouwd. Dit is ten principale de verantwoordelijkheidsverdeling die wordt voorgestaan: de overheid stelt kaders, de onderwijsprofessionals vullen deze kaders in en de gebruikers (leerlingen, ouders) hebben op schoolniveau inspraak over de wijze waarop dit gebeurt.

Het vernieuwingstraject rondom de onderbouw van het voortgezet onderwijs is derhalve niet alleen een onderwijskundige, maar zeker zo sterk een bestuurlijke vernieuwing. Deze sterkere accentuering van de bestuurlijke component moet ook in de opdracht aan de Taakgroep tot uiting komen. Dit is mogelijk gebleken binnen de opdracht aan de Taakgroep. Op één punt is ervoor gekozen de opdracht aan de Taakgroep aan te scherpen.

Deze afwijking betreft een aanpassing van de fasering in de uitvoering van de opdracht. In de opdracht wordt uitgegaan van deeladviezen die op verschillende momenten worden aangeboden. Mede op advies van de Taakgroep heb ik echter gekozen voor een integraal advies in het voorjaar van 2004. De Taakgroep geeft in de begeleidende brief bij het werkdocument aan dat de verschillende onderdelen van de opdracht zo samenhangen dat het niet goed mogelijk is, en uit oogpunt van draagvlak en schoolontwikkeling ook ongewenst, om afzonderlijke deeladviezen uit te brengen. De elementen hangen dusdanig met elkaar samen, dat integraliteit in advisering de kwaliteit van het advies ten goede komt. Dat betekent dat deeladviezen over onder meer leergebieden zoals «science», de positie van een tweede moderne vreemde taal, van het vak Fries en van het onderwerp maatschappelijke oriëntatie in het integrale advies verwerkt zullen zijn. Als tussenstap heeft de Taakgroep een werkdocument voor scholen uitgebracht. Hier wordt later dieper op ingegaan. Over de ontwikkelingen brengt de Taakgroep regelmatig verslag uit. Hierover zult u tijdig worden geïnformeerd. In ieder geval zal in het najaar van 2003 een tussenrapportage van de Taakgroep aan de Tweede Kamer worden gezonden.

Leergebieden

Het uitgangspunt dat de overheid kaders stelt, de onderwijsprofessionals deze kaders invullen en de gebruikers (leerlingen, ouders) op schoolniveau inspraak hebben over de wijze waarop dit gebeurt, is ook van toepassing op de werkwijze ten aanzien van leergebieden. Een aantal fracties heeft vragen gesteld over leergebieden. Conform de afspraak uit het overleg met de Tweede Kamer is in de opdracht van de Taakgroep opgenomen dat de varianten natuur-/scheikunde/techniek en biologie/verzorging in de ontwikkeling prioriteit krijgen. De argumenten daarachter waren dat de behoefte aan verbreding in een belangrijk deel van de scholen groot is en dat deze varianten het meest kansrijk zijn en ook het snelst te realiseren. Die argumenten blijven overeind. In het werkdocument groepeert de Taakgroep kerndoelen uit de vakken natuurkunde, scheikunde, biologie, techniek en verzorging in een leergebied «Mens en Natuur». Het gaat er daarbij nadrukkelijk niet om dat er van bovenaf een ordening van het onderwijsaanbod aan leerlingen wordt opgelegd in zo'n breed leergebied. Aangegeven wordt dat het gaat om een ordening van de kerndoelen op basis van een inhoudelijke relatie, omschreven in de karakteristiek, die didactische ordening van het onderwijsaanbod aan leerlingen in vakken, smallere leergebieden of projecten mogelijk maakt. Uit het werkdocument blijkt een opzet waarin geen leergebieden worden«ingevoerd», maar wel keuzes van scholen in de ordening van het aanbod worden gefaciliteerd. Daarin past goed dat de Taakgroep bij de verdere ontwikkeling de wens van de Tweede Kamer zal volgen zoals verwoord in de opdracht en de door de leden van de fracties van CDA en VVD bedoelde varianten voorrang zal geven.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre er waarborgen zijn dat mogelijkheden en successen van vakoverstijgend werken voldoende voor het voetlicht komen. De mogelijkheden en successen van vakoverstijgend werken worden door leraren concreet ervaren in hun scholen. In die context ervaren leraren een breder belang dan dat van hun vak. De taakgroep betrekt leraren (en overigens ook andere betrokkenen) ook niet in de eerste plaats als (vak)belangenbehartiger, maar vooral als lid van een team binnen de eigen school. Dat doet een beroep op de bredere taakopvatting van leraren als lid van een team van begeleiders van leerlingen. Natuurlijk ontbreekt daarin niet het belang van de leraren zelf, maar het staat in een ander, meer reëel perspectief en is ook breder dan het pure vakbelang. De waarborg ligt dus in een aanpak die direct op scholen is gericht.

Kerndoelen als instrument

De leden van de SGP-fractie ervaren een spanning tussen de beoogde kaderstellende functie van de overheid ten aanzien van de vormgeving van de onderbouw van het voortgezet onderwijs en het instrument van door de overheid voorgeschreven kerndoelen, die een breed bereik hebben en sterk sturend van aard zijn. Naar de mening van de leden van de SGP-fractie dient het vaststellen van de kerndoelen, uiteraard binnen het daarvoor aangegeven wettelijke kader, tot de competentie van de scholen zelf te behoren. Zij vragen de regering nader in te gaan op de veranderende besturingsfilosofie in relatie tot de aard van en de verantwoordelijkheid voor het instrument van de kerndoelen. Op de besturingsfilosofie is hiervoor al ingegaan, wat betreft wie de kerndoelen vaststelt is het de overheid die de kerndoelen vaststelt – op voorspraak van het onderwijsveld, in dit geval via de Taakgroep – maar dat het tot de competentie van de scholen zelf behoort hier invulling aan te geven. De regering is voornemens in het nieuwe wettelijk kader te regelen dat indien een bevoegd gezag van een bijzondere school dringend bedenkingen heeft tegen één of meer kerndoelen, het bevoegd gezag onder een aantal voorwaarden voor één of meer programmaonderdelen eigen kerndoelen voor de school kan vaststellen.

Leerstandaarden

De leden van de SGP-fractie vragen welke rol leerstandaarden zouden kunnen of moeten spelen bij de nieuwe vormgeving van de onderbouw van het voortgezet onderwijs. De rol die leerstandaarden in het voortgezet onderwijs kunnen en eventueel zullen spelen, is nog niet helder. Zonder verdere uitwerking van het idee van leerstandaarden zijn voor- en nadelen moeilijk zichtbaar te krijgen. Juist om de mogelijkheden en wenselijkheden van leerstandaarden verder te onderzoeken, is de Taakgroep in de opdrachtbrief gevraagd de kerndoelen voor de vakken geschiedenis, aardrijkskunde, wiskunde en het leergebied «science» te concretiseren op het niveau van de kaderberoepsgerichte/gemengde/theoretische leerweg en aan de hand daarvan te adviseren over de wenselijkheid van invoering van leerstandaarden. Hierover zal in het integrale advies van mei 2004 worden geadviseerd. Indien er in de tussenrapportage van het najaar 2003 al ontwikkelingen te melden zijn, zullen die u uiteraard ook gemeld worden.

Advieslesurentabellen

De fractie van de PvdA vraagt hoe de regering aankijkt tegen de opvatting van de Taakgroep dat een advieslesurentabel voor andere vakken dan «kunst en cultuur» en «sport en beweging» niet nodig is. De fractie vraagt of de regering hier neutraal tegenover staat, of dat vrije organisatie van de leertijd een randvoorwaarde voor de advisering vormt. Als antwoord daarop het volgende. Voor de meeste vakgebieden zijn de examens in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs richtinggevend voor het onderwijsaanbod en de daarvoor benodigde lestijd in de onderbouw. Omdat scholen verantwoordelijk zijn voor toeleiding van hun leerlingen naar de examens, zullen zij hun onderbouwprogramma dusdanig moeten inrichten dat de leerlingen goed zijn toegerust voor het bovenbouwprogramma en de examens. Ruimte bieden aan het onderwijsveld betekent ook dat het veld aan zet is om tenminste dezelfde prestaties (in termen van doorstroom naar bovenbouw en vervolgonderwijs) te leveren als de goede prestaties die nu worden geleverd. Horizontale (schoolplan, medezeggenschap) en verticale (Inspectietoezicht) kwaliteitsborging geven hierbij garanties voor kwaliteit. Voor genoemde vakgebieden zijn het bovenbouwprogramma en de examens minder richtinggevend, vandaar dat hiervoor mogelijk een (soort) advieslesurentabel nodig is in de onderbouw. Overigens heb ik de Inspectie gevraagd een voorstel te doen voor een systeem van kwaliteitsborging op basis van het werkdocument van de Taakgroep. Dit voorstel van de Inspectie zou in september beschikbaar moeten zijn. Hierover zult u in het najaar van 2003 ook bericht worden.

Adviesraad

De VVD-fractie vraagt naar de taak van de Adviesraad basisvorming (hierna Adviesraad te noemen). Vanwege de grote maatschappelijke betrokkenheid en het brede belang bij de invulling van de onderbouw van het voortgezet onderwijs wordt de Taakgroep ondersteund door een breed samengestelde Adviesraad. Deze Adviesraad ondersteunt en/of adviseert de Taakgroep over haar opdracht en binnen de kaders van die opdracht.

De Adviesraad is zo samengesteld dat reflectie op het werk van de Taakgroep wordt gerealiseerd vanuit de breedte van het maatschappelijk leven en het bedrijfsleven; en vanuit deskundigheid op het gebied van de relatie tussen maatschappelijke trends en onderwijs, de aansluiting en samenhang met het voorafgaand en volgend onderwijs, schoolontwikkeling en schoolmanagement, curriculumontwikkeling en competentiedenken. De leden van de Adviesraad vertegenwoordigen het «brede maatschappelijke veld» niet, maar vormen wel een goede afspiegeling ervan.

De leden van de PvdA-fractie bepleiten een vroegtijdige betrokkenheid van de BVE-sector in de discussie. Hierin is voorzien via de samenstelling van de Taakgroep, waarvan een groot aantal leden werkzaam is (geweest) in het vmbo. Ook zijn er veel vmbo-afdelingen onder de platformscholen. Via de leerwegen in het vmbo is de BVE-sector goed in het vizier. Ook via de Adviesraad is de inbreng vanuit de BVE-sector gegarandeerd.

Hoe verder?

In de brief aan uw Kamer van 25 maart jl. is aangegeven dat rond september 2003 zal worden bezien of het dan opportuun is aan de Kamer een set kerndoelen als tussenproduct aan te bieden. Vanzelfsprekend zaltussentijds aan u gerapporteerd worden indien zich ontwikkelingen voordoen ten aanzien van de ontwikkelde set kerndoelen.

De leden van de VVD-fractie vragen ten slotte welke ruimte regering en parlement nog hebben met betrekking tot het advies van de Taakgroep over de vernieuwing van de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Voordat de Taakgroep van start ging is veel aandacht besteed aan het politiek overleg over de procedures en de inhoudelijke kaders daarbij om tot een andere invulling te komen van het programma in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Zoals eerder opgemerkt is het overleg met de start van de werkzaamheden van de Taakgroep in een volgende fase gekomen waarin vooral de betrokkenen in de scholen zelf aan zet zijn. Maar ook de mening van de veldorganisaties zal betrokken worden. Vanzelfsprekend blijft de uiteindelijke besluitvorming over de wettelijke kaders en de kerndoelen voorbehouden aan de Tweede Kamer. Het streven is dat medio 2004 besluitvorming kan plaatsvinden over een gedegen, breed gedragen voorstel.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), voorzitter, Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Karimi (GL), Van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Slob (CU), Vergeer-Mudde (SP), Van Bochove (CDA), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Hessels (CDA), De Vries (CDA), Aptroot (VVD), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), ondervoorzitter, Nijs (VVD), Van der Laan (D66), Rutte (VVD), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF) en Van Dam (PvdA).

Plv. leden: Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Van der Knaap (CDA), Boelhouwer (PvdA), Halsema (GL), Lazrak (SP), Tonkens (GL), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Wijn (CDA), Dijksma (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Van der Hoeven (CDA), Sterk (CDA), De Vries (VVD), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Grave (VVD), Van der Ham (D66), Örgü (VVD), Van Beek (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF) en Adelmund (PvdA).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven