Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 26733 nr. 15 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 26733 nr. 15 |
Vastgesteld 9 april 2002
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 13 maart 2002 overleg gevoerd met staatssecretaris Adelmund van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de basisvorming.
Hierbij werden de volgende documenten betrokken:
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 16 oktober 2001 ter aanbieding van het advies van de Onderwijsraad «De basisvorming: aanpassing en toekomstbeeld» (OCW-01-1086);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 14 december 2001 ter aanbieding van het kabinetsstandpunt «Variëteit in de basis van het voortgezet onderwijs» (26 733, nr. 13);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 4 maart 2002 over het overleg met de organisaties inzake het kabinetsstandpunt op het advies van de Onderwijsraad over de basisvorming (26 733, nr. 14).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Barth (PvdA) herinnert eraan dat haar fractie tijdens het grote debat over de basisvorming heeft gepleit voor een werkbare en haalbare basisvorming. Het is om meer dan een reden belangrijk dat er een einde komt aan het gedogen van het «shoppen» in de wet dat nu plaatsvindt, omdat geen school in Nederland erin slaagt het huidige kerndoelenprogramma volledig te realiseren. Dat de wetgever dit toestaat, is geen goed voorbeeld voor jonge mensen. De wet is de wet en zij moet ook in het onderwijs te handhaven zijn. Zo niet, dan moet een keuze worden gemaakt tussen een hardere aanpak of aanpassing van de wet. De staatssecretaris heeft gekozen voor dit laatste en dit is verstandig.
Ook de uitvoering die zij kiest, is op hoofdlijnen verstandig. Een kerncurriculum dat ongeveer tweederde van het lesprogramma in beslag neemt, zal ertoe leiden dat de basisvorming in de praktijk haalbaar wordt. De scholen kunnen dan hun verantwoordelijkheid nemen. Dit hangt uiteraard nauw samen met de invoering van leerstandaarden.
Een onafhankelijke commissie zal zich buigen over een beperking van de huidige kerndoelen. Die commissie moet genoeg gezag hebben om aan de mensen in het land uit te leggen welke pijnlijke keuzes waarom zijn gemaakt.
In haar brief schrijft de staatssecretaris over de vakken in het kerncurriculum. Mevrouw Barth zou de keuze liever enten op de inhoud van de kerndoelen. Op dit moment is eigenlijk niet een vak in het vaste programma van de basisvorming overbodig. Uiteraard krijgen de scholen de beschikking over een vrij gedeelte, maar dit wordt voor een deel belegd met het examenprogramma. Daarom moet in het verplichte programma veel meer worden gekeken naar de inhoud van de kerndoelen en minder worden gelet op het vullen van een vak of het aantal uren van een vak.
In het ideale model hebben de scholen zelf grote vrijheid in de manier waarop zij de inhoud van dit verplichte programma aanbieden. Zij onderschrijft de ontwikkeling van leergebieden en clustering. Er komt een einde aan de overladenheid in de basisvorming door te schrappen in het kerndoelenprogramma en een einde aan de versnippering door te gaan werken met clustering van vakken en door samenhang te brengen in de inhoud van het verplichte deel. Een aantal scholen in Nederland werkt al creatief aan het clusteren en bijeenbrengen van leergebieden. Die ontwikkeling moet worden gestimuleerd. Clustering is niet alleen van belang voor het vmbo, al ligt het daar voor de hand, omdat het voor veel leerlingen moeilijk is verbanden te leggen tussen de verschillende vakken, maar ook voor een twaalfjarige op het vwo die 17 vakken krijgt, zal dit een verbetering zijn.
In het verleden is meermalen gesproken over een nieuw aansturingmodel voor het onderwijs. Daaruit komt naar voren dat de overheid in het kerncurriculum bepaalt wat leerlingen moeten leren, terwijl de scholen bepalen hoe zij dit leren. Hoe meer ruimte de scholen voor dit laatste krijgen, hoe beter. Dan komen de professionaliteit van de leerkracht en de identiteit van de school tot hun recht. Mevrouw Barth pleit er daarom voor dat de clustering wordt vrijgelaten en dat het aan de scholen wordt overgelaten hoe zij die inrichten. Aan de andere kant moet zeker worden gesteld dat die clustering tot stand komt. Als de scholen volledig worden vrijgelaten, kunnen er bijvoorbeeld problemen ontstaan met de ontwikkeling van leermiddelen. Hoe denkt de staatssecretaris hierover? Hoeveel vrijheid wil zij de scholen geven? Acht zij het mogelijk de creativiteit van de scholen te stimuleren met geld, menskracht en denkkracht?
Mevrouw Barth stemt in met de keuzes die zijn gemaakt voor de omvang van het kerncurriculum, maar zij herhaalt dat zij geen hele vakken wil verwijzen naar het vrije deel. De staatssecretaris wil tot het leergebied is ontwikkeld, de scholen binnen het leergebied science laten kiezen welke vakken zij willen aanbieden. Mevrouw Barth voelt hier weinig voor. De inhoud van het kerncurriculum moet eerst goed zijn ontwikkeld voordat het wordt ingevoerd.
Het kerncurriculum moet zich natuurlijk bepalen tot de kern, maar de beperking tot Nederlands en Engels verhoudt zich slecht met de hedendaagse ontwikkelingen. In het middelbaar beroepsonderwijs (BVE-sector) wordt steeds meer ingezet op het aanbieden van twee vreemde talen. Als dan op het vmbo, de belangrijkste aanvoerroute naar het mbo, nog maar een vreemde taal verplicht wordt aangeboden, komen leerlingen misschien met een onoverbrugbare lacune te zitten. Wil de staatssecretaris overwegen of het mogelijk is een tweede vreemde taal naar keuze in het kerncurriculum op te nemen?
Desgevraagd merkt mevrouw Barth op dat zij voorstander is van een kerncurriculum dat voor alle leerlingen geldt en waarop alleen in individuele gevallen een uitzondering kan worden gemaakt als een kind het echt niet redt. Dit kerncurriculum moet in alle leerwegen van het vmbo worden aangeboden, maar dit betekent niet dat alle leerlingen dit in de praktijk zullen volgen. Voor sommige leerlingen zal een kerncurriculum zonder tweede vreemde taal naar keuze al te hoog gegrepen zijn. Zij is er echter niet voor dat kinderen al op twaalfjarige leeftijd moeten kiezen voor een langere leerweg.
Wat wordt bedoeld met een vloeiende invoering? Het wetgevingstraject moet in 2004 klaar zijn, maar het is onduidelijk wanneer de scholen met de nieuwe regels aan de slag zullen gaan. De veranderingen die nu weer worden voorzien, pleiten ervoor dat de invoering wordt uitgesteld tot 2005 of 2006. Het veld is bereid om met een nieuwe basisvorming aan de slag te gaan, maar vraagt terecht om tijd en ruimte voor de uitvoering. Ook de lerarenopleidingen moeten hierop worden aangepast. In het ideale model van onderwijsvernieuwing wordt een vernieuwing pas in de school gebracht als de eerste lichting leraren die daarin is opgeleid, van de opleiding afkomt.
De commissie kan natuurlijk aan het werk, maar ook zij moet de tijd krijgen om een voorstel te formuleren dat door het veld wordt gedragen. Verder kan een begin worden gemaakt met de wetgeving, maar de implementatieperiode moet ruim genoeg zijn om te kunnen slagen.
Welke gedachten heeft de staatssecretaris over het derde jaar havo/vwo? Het oorspronkelijke voorstel ging er immers van uit dat er een programma komt dat in twee jaar kan worden gedaan, terwijl de scholen de ruimte krijgen om het uit te smeren over het derde en in het vmbo zelfs het vierde jaar.
Wordt ICT een verplicht vak of niet en wordt het een apart vak of niet? Mevrouw Barth pleit ervoor dat het wordt opgenomen in andere vakken.
De heer Mosterd (CDA) stelt vast dat de basisvorming in het voortgezet onderwijs niet die inhoud heeft gekregen die bij de invoering werd beoogd. Toch zegt vrijwel iedereen dat de eerste jaren van het voortgezet onderwijs voldoende kwaliteit hebben. In het verleden is te veel uitgegaan van wat «Den Haag» wenselijk achtte voor de leerlingen en was er te weinig oog voor de problemen die in de praktijk ontstaan door de grote diversiteit. In de nieuwe voorstellen wordt daarmee meer rekening gehouden. Het uitgangspunt is de leerling en daarbij wordt het best passende onderwijs gezocht.
De basisvorming is geen eiland. De basisvorming wordt beïnvloed door het onderwijs dat eraan voorafgaat in het basisonderwijs en het onderwijs dat erop volgt in de bovenbouw en kan daarom niet in een keurslijf worden gedwongen. Het opsplitsen van het curriculum in een kerncurriculum en een differentieel curriculum verdient daarom instemming. Dit geeft leerlingen en scholen de ruimte die nodig is in hun specifieke situatie.
Het kerncurriculum is op een afgewogen wijze totstandgekomen. Het is gebaseerd op goede argumenten met betrekking tot doorstroming, maatschappelijke relevantie en toekomstkansen van de leerlingen. Daarom moet heel voorzichtig worden gehandeld als er iets wordt uitgehaald.
De Onderwijsraad stelt voor het vak verzorging in het differentieel curriculum onder te brengen, maar de staatssecretaris wil het in het kerncurriculum onderbrengen. Kan zij haar keuze toelichten?
In het advies van de Onderwijsraad wordt uitgegaan van een differentiatie op drie niveaus. Het kabinet kiest voor meer differentiatie. Mag dit zo worden uitgelegd dat er evenveel differentiatie ontstaat als er leerwegen en scholen zijn? Is het de bedoeling dat er zeven niveaus komen? Wat blijft er dan nog over van de originele basisvorming? Is die nog te vinden in de vakken die specifiek door iedere leerling worden gevolgd of op andere terreinen?
De leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg zijn aangewezen op praktijkonderwijs. Krijgen zij voldoende ruimte voor meer praktijkgeoriënteerd onderwijs of wordt dit belemmerd door de eisen die gelden voor het differentieel deel?
De heer Mosterd betuigt zijn instemming met het voorstel om de basisvorming te beperken tot twee jaar. Hij leidt uit de stukken af dat de scholen dit over drie jaren mogen uitsmeren waardoor vakken uit de achterliggende periode kunnen worden ingehaald. Dit biedt de flexibiliteit waaraan de scholen behoefte hebben.
Het kerncurriculum bepaalt of een leerling op- of afstroomt. Daarom moet zorgvuldig worden bepaald wat in het kerncurriculum wordt voorgeschreven. De vraag is echter of in het differentieel curriculum zoveel moet worden voorgeschreven. Zelfs is de vraag gesteld of het differentieel curriculum überhaupt moet worden benoemd. Zouden de scholen niet zelf de keuzes moeten maken? De Onderwijsraad wil dit beperken, maar de staatssecretaris gaat verder. Wil zij het differentieel curriculum vrijlaten opdat de scholen dit kunnen invullen op een manier die past bij hun schooltype?
Hij is het ermee eens dat het leergebied science niet wordt opgelegd, maar dit roept wel problemen op, want met verzorging erbij zijn er vijf vakken. Daaruit mogen twee vakken worden gekozen. Dit wekt verwarring. De indruk bestaat immers dat iedereen verplicht hetzelfde moet doen in het kerncurriculum, terwijl het differentieel curriculum veel vrijheid biedt. Dit is niet waar, want veel van de huidige voorschriften blijven terecht gehandhaafd. De echte vrije ruimte in het differentieel deel is kleiner dan verwacht, terwijl het kerncurriculum onverwacht keuzeruimte biedt. Dit brengt ook moeilijkheden met zich mee voor een leerling op een lerarenopleiding die zal proberen zijn onderwijsprogramma aan te passen aan de ontwikkelingen in de basisvorming. De heer Mosterd dringt er daarom op aan dat de commissie in haar onderzoek ook de gevolgen voor de lerarenopleiding in kaart brengt, opdat die scholen weten in welke richting zij moeten gaan.
Hij zegt dat niemand zomaar alle vakken bij elkaar wil harken, maar aan de andere kant moet de versnippering worden bestreden. De keuze wordt overgelaten aan het onderwijsveld. Om dit een kans van slagen te bieden, is een zekere sturing gewenst in de uitwerking die wordt voorbereid door de commissie. De Onderwijsraad schrijft dat de mogelijkheden voor clustering onvoldoende zijn gebruikt. Hij vreest dat in de nieuwe situatie geen clustering zal ontstaan of wellicht op een andere manier dan gewenst. De overladenheid kan worden beperkt door clustering en het wegnemen van kerndoelen. Verder moet het programma voor de vakken nadrukkelijk worden gevolgd om te voorkomen dat langs die weg overladenheid ontstaat.
Hij is geen tegenstander van leerstandaarden en niveaubewaking, maar die moeten wel zodanig zijn dat de scholen ermee uit de voeten kunnen. De nieuwe situatie zal beter moeten zijn dan de oorspronkelijke, want de huidige toetsen hebben nooit gefunctioneerd.
De basisvorming moet zich op lange termijn richten op competenties. Dit klinkt goed, maar er moet wel duidelijk worden gemaakt wat hieronder wordt verstaan. In het vmbo wordt al gewerkt met competenties, want een school zorgt er toch voor dat de leerlingen competent zijn om in de tweede fase verder te gaan en om de examens van het vmbo af te leggen. Wat is het verschil tussen de competenties in het voorstel van de staatssecretaris en de huidige situatie?
Mevrouw Lambrechts (D66) wijst erop dat al snel na de invoering van de basisvorming een aantal gebreken zichtbaar werd zoals de versnippering in te veel kleine vakken, te veel verschillende leerkrachten voor de klas, te weinig aanpassing aan de verschillen tussen de leerlingen en weinig ruimte binnen de overladen kerndoelen waardoor scholen zelf geen andere keuzes kunnen maken. Het is verheugend dat nu een voorstel is geformuleerd dat uitzicht biedt op een oplossing van deze gebreken, maar het is jammer dat een halfjaar geleden nog een tussentijdse wetswijziging is ingevoerd die overbodig is, voor een deel haaks staat op de huidige voorstellen en het beeld heeft versterkt dat de overheid niet weet wat zij wil. Het is begrijpelijk dat het veld nu vraagt of het de tijd krijgt om met die voorstellen te gaan werken.
De hoofdlijnen van het huidige voorstel spreken haar aan en komen overeen met de wensen die zij eerder heeft verwoord. Het kerncurriculum mag zeker niet groter worden, het kan zelfs wel iets kleiner. Het beeld dat daar nog iets bij hoort, moet overeind blijven. In het kerncurriculum moeten die vakken zijn opgenomen die in ieder geval moeten worden gevolgd. Een extra taal kan in het differentieel deel worden opgenomen. Zo kan de indruk worden vermeden van een soort waarderingsverschil.
Zij sluit zich aan bij de opmerking dat het nog maar de vraag is of het differentieel deel wel zo vrij is als wordt gewenst. Er wordt immers al voor een deel vooruitgekeken naar de eisen van het eindexamenprogramma. Verder worden er nogal wat eisen gesteld aan het differentieel deel. Als het differentieel deel volledig wordt gevuld met de vakken van de tweede fase, is het waarschijnlijk zelfs te klein. Dit kan toch niet de bedoeling zijn. Het is een pluspunt dat deelnemers en ouders nu zelf een stem krijgen bij de indeling van het differentieel deel.
Mevrouw Lambrechts vindt dat de voornemens voor het leergebied science verwarring wekken. In het oorspronkelijke voorstel staat dat het voorlopig zal worden gesplitst in natuur, scheikunde en techniek en biologie en verzorging. Dit zou een solide eerste stap kunnen zijn die ook betekenis heeft voor vermindering van het aantal vakken. In de brief over het draagvlak van de scholen staat dat er kan worden gekozen uit de vijf vakken. Hoe moet dit precies worden gelezen?
Het vak verzorging heeft veel stof doen opwaaien. Zij vindt het belangrijk dat direct wordt meegegeven dat de onderdelen van het vak die echt als onmisbaar worden beschouwd, in het combinatievak biologie en verzorging worden opgenomen.
Vanaf het begin heeft zowel het veld als de inspectie als de Onderwijsraad aangegeven dat de basisvorming te veel versnipperd is. De inzet om tot minder vakken te komen, zal de toetssteen moeten zijn voor de uitkomst van dit proces. Zij herinnert eraan dat bij de invoering van de tweede fase is gezegd dat selectie niet het doel is, maar wel de uitkomst mag zijn. Dit kan toch niet zo zijn. Nu wordt gekozen voor minder vakken om de versnippering tegen te gaan, moet dat ook de uitkomst van het traject zijn. Doorstroom en opstroom zijn de beste manier om kinderen in ongelijke situaties alsnog een kans te geven op een gelijke ontwikkeling. Mevrouw Lambrechts stelt met genoegen vast dat iedereen doorstroom- en opstroommogelijkheden inmiddels heel belangrijk vindt, maar daarmee is dit nog niet geregeld en telkenmale worden er voorstellen gedaan die de situatie er niet beter op maken. De Onderwijsraad bijvoorbeeld adviseert om de doorstroom en opstroom van leerlingen aan de scholen zelf over te laten. Het is echter in het belang van ouders en leerlingen om op voorhand criteria te ontwikkelen waaraan zij doorstroomrechten kunnen ontlenen. Dit geldt vooral voor de doorstroom van het ene naar het andere schooltype. Deze mogelijkheid moet helder en eenduidig worden geregeld en mag niet worden overgelaten aan de willekeur van de school. Overigens moet een school de ruimte krijgen om van die criteria af te wijken als een leerling die formeel niet aan de criteria voldoet, om andere goede redenen zou moeten kunnen doorstromen.
De staatssecretaris beoogt een invoering in 2004, vijf jaar na de evaluatie. Dit zal niet eenvoudig zijn. Uit de fouten die zijn gemaakt bij de invoering van de tweede fase in het vmbo moet lering worden getrokken. Scholen mogen niet overhaast in een mal worden geduwd terwijl zij daarvoor nog niet klaar zijn. Op de valreep moet nog ruimte zijn om scholen waar nodig meer tijd te bieden.
Ook voor de nieuwe methoden moet voldoende tijd worden vrijgemaakt. De educatieve uitgeverijen geven aan dat zij voor een goede methodeontwikkeling drie jaar nodig hebben, maar daarvoor wordt iedere keer maar twee jaar uitgetrokken.
De financiële ondersteuning moet inderdaad beter. In de plannen moet de financiële ruimte concreet worden aangegeven.
In de laatste zin van de brief van 14 december staat dat een en ander uiteraard afhankelijk is van de keuzes die het nieuwe kabinet maakt. Dit biedt ruimte om dit allemaal overboord te gooien. Als dit de bedoeling is, kan deze discussie ook worden verplaatst naar de volgende regeerperiode. Zo niet, dan zijn er binnen een jaar tijd drie voorstellen gedaan. Dit is aan het veld toch niet meer uit te leggen.
De heer Rabbae (GroenLinks) zegt dat praten over de basisvorming in deze fase, hem de bittere nasmaak van een ideologische nederlaag bezorgt. De hoge idealen van de basisvorming in oorspronkelijke vorm konden immers niet overeind blijven. De vraag is nu wat het voorstel van de staatssecretaris daarvoor in de plaats stelt.
Het voorstel om de basisvorming te beperken tot twee jaar en de vrijheid om die in voorkomende gevallen uit te breiden tot drie of vier jaar, zal de flexibiliteit en differentiatie ten goede komen. De vraag is hoe dit in de praktijk gestalte zal krijgen. Wordt de keuze gerelateerd aan de leerling of aan de school?
Het hoofdpunt van het voorstel is de niveaudifferentiatie; dit raakt aan de kern van de basisvorming, ook van de basisvorming in de nieuwe vorm. Het mooie ideaal wordt verlaten dat het maximum uit iedere leerling moet worden gehaald. In plaats daarvan wordt teruggekeerd naar differentiatie. Het midden kan de wijsheid van alle dingen zijn, maar nu lijkt er voor een lager ambitieniveau te worden gekozen. De heer Rabbae vreest dat iedereen zich zal richten op het niveau van de schoolsoort en dat er weinig ambitie zal zijn om naar het plafond te streven. De ambities van de kinderen kunnen verder gaan dan het niveau dat hun school biedt. Hoe kunnen die dan tot hun recht komen? In hoeverre blijft er in dit voorstel nog iets over van de oorspronkelijke doelstelling van de basisvorming zonder dat kinderen in de klem komen? Hij dringt erop aan dat het ambitieniveau van de basisvorming nieuwe stijl ergens in het midden komt te liggen.
Hij betuigt zijn instemming met een kerncurriculum dat tweederde van het tijdsbeslag zal nemen. Hij voegt hieraan toe dat ook hij een tweede taal erg belangrijk vindt. Het is een bijzondere kenmerk van Nederlanders dat zij verschillende vreemde talen beheersen. De laatste jaren wordt Engels een «standaard moedertaal», met als gevolg dat zowel in de zakelijke en diplomatieke als in de menselijk contacten de vaardigheden van de Nederlandse burgers hun bijzondere uitstraling verliezen. Dit zal ook gevolgen hebben voor de leerlingen in het hoger onderwijs, dat immers steeds meer streeft naar internationale samenwerking. Er is nu geen garantie dat de scholen in het differentieel deel aandacht besteden aan een tweede taal. Of een kind moeite zal hebben met een tweede taal is onder meer afhankelijk van de manier waarop die taal wordt gedoceerd. Talen kunnen ingewikkeld, gecompliceerd en ontoegankelijk worden overgebracht, maar ook zeer toegankelijk, aantrekkelijk en makkelijk. Als kinderen door hun achtergrond meer moeite of juist meer affiniteit hebben met een taal, kan daarmee rekening worden gehouden. Een tweede taal kan als een belemmering worden gezien, maar ook als een aanwinst. Ook voor een timmerman of een loodgieter is een tweede taal nuttig met het oog op de werkgelegenheid die steeds meer grensoverschrijdend is.
De heer Rabbae vindt de voorstellen voor de leergebieden aansprekend, maar hij wijst erop dat hier sprake is van strijdigheid met een van de doelstellingen van de basisvorming, namelijk het uitstellen van de keuze tot het vierde jaar. De leerling moet zich nu al in de onderbouw richten op een bepaald leergebied. Dit zal dan ook bepalend kunnen zijn voor de keuze in de bovenbouw. Onderkent de staatssecretaris dit risico?
De scholen dringen erop aan dat zij eerst kunnen werken met de ruimte die zij hebben gekregen in 2001 voordat zij opnieuw een golf van maatregelen moeten verwerken. Hun pleidooi is terecht. Is de staatssecretaris bereid hiermee bij de fasering van de voorgestelde maatregelen rekening te houden?
De heer Slob (ChristenUnie) is verheugd dat nog in deze regeerperiode over de basisvorming kan worden gesproken. Dit dossier is door omstandigheden lange tijd blijven steken in tijdelijke oplossingen. In mei vorig jaar was de situatie zodanig dat niet anders dan kon worden ingestemd met de voorgestelde maatregelen, maar echt bevredigend was dit niet. Tussen het moment dat de onderwijsinspectie haar rapport uitbracht en het advies van de Onderwijsraad is te veel tijd verstreken. Dit advies is er nu, het is een goed advies en het is verheugend dat de staatssecretaris het in hoofdlijnen wil uitwerken.
De onderverdeling in kerncurriculum en differentieel curriculum verdient instemming. Die zou scholen meer keuzemogelijkheden moeten bieden. Een verdeling heeft echter altijd iets arbitrairs. De Onderwijsraad heeft zijn keuzes onderbouwd en de staatssecretaris neemt die over. Toch blijven er nog vragen over, bijvoorbeeld over de positie van de talen. Waarom is er geen tweede taal in het kerncurriculum opgenomen, terwijl het belang daarvan duidelijk is?
De vraag is ook wat de gevolgen zijn van deze voorstellen voor de positie van de vakken die in het differentieel curriculum worden opgenomen, ook voor de docenten van die vakken. Die gevolgen moeten inzichtelijk worden gemaakt. De heer Slob wijst als voorbeeld op de vakken verzorging en techniek waarin zwaar is geïnvesteerd door de docenten, maar ook in lokalen en materialen. Nu ontstaat er toch onzekerheid. Verzorging kan nu in het kerncurriculum worden gekozen, maar wat gebeurt er als die keuze anders uitvalt?
Dit laat onverlet dat er meer ruimte moet komen. In hoeverre wordt de ruimte voor de invulling van het differentieel curriculum beperkt door de leerroutes na de basisvorming? Hoe vrij is vrij? Welke gevolgen heeft dit voor de doorstroming?
Desgevraagd beaamt hij dat de leerroutes een van de aspecten zijn die de doorstroming na de basisvorming moeten bevorderen. Aan de andere kant moeten leerlingen ook de overstap kunnen maken als in de loop van de basisvorming blijkt dat zij op een ander niveau kunnen werken. Als dit moeilijker wordt, schieten de voorstellen hun doel voorbij. Veel kinderen komen immers pas in de loop van de basisvorming op hun plek terecht. Nu is er voldoende ruimte om over te stappen en die mogelijkheid moet in de toekomst blijven bestaan. De aanscherping van de onderwijsniveaus zoals voorgesteld door de Onderwijsraad, mag geen schotten oprichten, maar moet in plaats daarvan treden opleveren.
De heer Slob pleit ervoor dat wordt gezocht naar een Nederlandse naam voor het leergebied science. Verder wijst hij erop dat geen aansluiting moet worden gezocht bij de wijze waarop dit leergebied in het Verenigd Koninkrijk wordt gegeven. De situatie is daar heel anders en ook inhoudelijk bestaan hiertegen bezwaren. Overigens steunt hij het voorstel van de staatssecretaris. Wel dringt hij erop aan dat de tijd wordt genomen voor deze ontwikkeling, opdat een volwaardig vak ontstaat, want het is al zo moeilijk om leerlingen voor deze vakken te interesseren.
Wat zal er gebeuren in de overgangstijd tot de leergebieden worden ingevoerd? Uit de voorstellen kan worden afgeleid dat er twee vakken moeten worden gekozen. Welke gevolgen heeft dit voor het aantal uren dat in deze vakken wordt gestoken in vergelijking met de huidige situatie? Zal het aantal uren afnemen? Voor de toekomst van die vakken en zeker voor de vakken die niet worden gekozen, is dit geen gezonde ontwikkeling.
Hij vraagt aandacht voor de didactische ontwikkeling die te vaak over het hoofd wordt gezien. Ook bij de tweede fase is dit gebeurd. Als scholen zonder al te veel aandacht voor dit aspect vernieuwingen implementeren, wordt de nederlaag al ingebouwd voordat er een begin is gemaakt. Hoe kan worden bereikt dat wordt geïnvesteerd in de didactische ontwikkeling? Daarvoor moet een visie worden ontwikkeld en dit kost geld.
Eerder is een beslissing genomen over het aantal lesuren in de week, de zogenaamde 32/30-kwestie. De heer Slob dringt erop aan dat de wijzigingen die nu worden aangekondigd, worden aangegrepen om dit onderwerp nog eens te bespreken.
Verder dringt hij erop aan dat de voorstellen die met ingang van 2004 kunnen worden ingevoerd, ook worden ingevoerd. Voor de implementatie van onderwerpen die meer tijd vragen, moet meer tijd worden uitgetrokken. Te veel schuiven met de invoeringsdatum moet echter worden vermeden.
De heer Cornielje (VVD) herinnert eraan dat zijn fractie destijds als enige tegen de basisvorming heeft gestemd, omdat zij van mening was dat daarmee geen recht wordt gedaan aan de verscheidenheid van de leerlingen. In het advies van de Onderwijsraad wordt deze visie erkend. De staatssecretaris is in haar reactie op dit advies de VVD-fractie op belangrijke punten tegemoetgekomen.
In reactie op moties over dit onderwerp, spreekt zij nu over differentiatie van niveaus, tempodifferentiatie en differentiatie in het vakkenaanbod. Hierdoor ontstaat er ook meer ruimte voor praktische en beroepsgerichte vakken. Verder is bij motie gevraagd om een terugrol van de eindexamens en opname in de eindexamenprogramma's in plaats van aparte toetsing van de basisvorming. Hij stemt in met het voorstel van de staatssecretaris om leerstandaarden te ontwikkelen die een minimumniveau aangeven van de vakken die niet in de eindexamenprogramma's zitten.
Van de oorspronkelijke basisvorming: één programma, één niveau en één tijdsduur is niets meer over. Die ideologische inkleuring is nu van de baan. Het is dan misschien ook beter om in de toekomst weer te spreken over de onderbouw van vmbo en havo/vwo en over de bovenbouw.
De heer Cornielje is niet gelukkig met de ontwikkeling van verschillende modaliteiten voor de leergebieden science en mens en maatschappij en met de mogelijkheid om tijdelijk verschillende vakken uit een groep van vakken te kiezen. Het zou beter zijn nu duidelijkheid te scheppen. Hij herinnert eraan dat hij eerder heeft gepleit voor twee combinatievakken: natuurkunde en scheikunde in combinatie met techniek en biologie in combinatie met verzorging. Hiermee blijft het aandeel van de natuurwetenschappelijke vakken op peil. De combinatie is ook logisch, want zowel de theorie als de praktijk zijn vertegenwoordigd. Het combinatievak biologie en verzorging is relevant voor doorstroom naar de afdeling zorg en voor het profiel natuur en gezondheid. Ook natuurkunde, scheikunde en techniek zijn relevant voor de doorstroom naar verschillende afdelingen en voor het profiel natuur en techniek. Een ander argument is dat er evenwicht komt in het vakkenaanbod. Het leergebied science is immers veel te groot in verhouding tot de overige vakken. Verder wordt hiermee een oplossing geboden voor de versnippering. Dit voorstel is ook in de bevoegdheden eenvoudig te realiseren. Tot slot is een belangrijk argument dat dit voorstel kan rekenen op steun uit het onderwijsveld. Op deze manier ontstaat duidelijkheid. De uitgevers kunnen zich daarop instellen, evenals de lerarenopleidingen en de scholen. Bovendien gaan de verworvenheden van techniek en verzorging zo niet verloren. Is de staatssecretaris bereid de opdracht aan de commissie in deze zin aan te passen?
De overheid heeft een verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van het onderwijs en heeft een verantwoordelijkheid voor het stelsel. Dit betekent dat er eisen moeten worden gesteld aan het kerncurriculum. Dit is belangrijk voor de doorstroming naar de afdelingen en naar de verschillende profielen. Als daarin verschillen worden toegestaan, kunnen leerlingen bij de overstap van de ene naar de andere school in problemen komen. Die ruimte zit wel in het differentieel curriculum, in het keuzeprogramma.
Desgevraagd merkt de heer Cornielje op dat hij er geen enkel bezwaar tegen heeft als leraren met verschillende bevoegdheden verschillende vakken geven. Hij verwijst naar de Wet beroepen in het onderwijs en zegt dat het juist zou moeten worden gestimuleerd dat mensen extra bevoegdheden behalen. Met een paar docenten met brede bevoegdheden kan dan de hele onderbouw worden bediend. Dit wil echter nog niet zeggen dat er dan andere vakken moeten worden samengesteld.
De commissie-De Wit en de commissie-De Rooy hebben voorstellen gedaan voor het geschiedenisonderwijs in het basis- en het voortgezet onderwijs die brede steun hebben gekregen in de Tweede Kamer. Hoe worden die voorstellen ingepast in een combinatievak aardrijkskunde en geschiedenis of mens en maatschappij?
Voor sommige zwakke leerlingen in het vmbo zal een tweede moderne vreemde taal onoverkomelijke problemen opleveren. Iedere leerling is in de gelegenheid in de keuzeruimte een extra taal te kiezen. Zeker voor kinderen die willen doorstromen van de theoretische leerweg naar havo/vwo, is het gewenst dat zij die taal aangeboden krijgen in het eerste of tweede jaar. Voor kinderen die thuis een andere taal spreken dan Nederlands zou een tweede moderne vreemde taal een brug te ver kunnen zijn.
De heer Cornielje is het ermee eens dat veel tijd verloren is gegaan. Nu is de fase van implementatie aangebroken en voor dit traject moet juist wel meer tijd worden uitgetrokken, al is het alleen maar om de uitgevers de kans te geven goede leermethoden te ontwikkelen. Dit laat onverlet dat bepaalde onderdelen versneld kunnen worden ingevoerd, doordat zij niet methodeafhankelijk zijn. Daarmee mag niet langer worden gewacht dan nodig is. De bedoeling is immers recht te doen aan de verscheidenheid in het onderwijs, dus meer ruimte te bieden voor de praktische beroepsgerichte vakken.
Hij vraagt of de staatssecretaris het ermee eens is dat sommige leerlingen sneller de basisvorming kunnen en mogen afronden en dat andere leerlingen daarover wat langer mogen doen, ook over sommige vakken en dat zij die vakken soms mogen laten samenvallen met het eindexamenniveau.
Hij vraagt hoe deze plannen zich verhouden tot de wetgeving die vorig jaar door de Tweede Kamer is aangenomen. Hij herinnert eraan dat zijn fractie daartegen heeft gestemd, omdat die wetgeving de scholen de ruimte geeft zelf keuzes te maken die in de toekomst weer worden ingeperkt door het kernprogramma. Dit is een zigzagbeleid dat geen navolging verdient. Hoe wordt de Kamer betrokken bij het vervolg van deze voorstellen?
De heer Cornielje spreekt de hoop uit dat de commissie geen gelijkenis vertoont met het procesmanagement voortgezet onderwijs dat onduidelijke bevoegdheden had en op onduidelijke manier met het veld communiceerde. De bevoegdheden van de commissie moeten glashelder zijn om te voorkomen dat er valse verwachtingen worden gewekt.
Tot slot merkt hij op dat hij door ervaring wijs is geworden en dat hij de uitwerking van de voorstellen dan ook nauwgezet zal volgen.
Het antwoord van de staatssecretaris
De staatssecretaris stelt voorop dat iedereen behoefte heeft aan een haalbare en werkbare basisvorming. Zij herinnert eraan dat de inspectie in het najaar van 1999 in haar rapport nadrukkelijk de knelpunten van de basisvorming onder woorden bracht. Zij wijst daarin op de overladenheid en versnippering, de wijze waarop wordt omgegaan met de nieuwe didactiek en het magere aanbod in het vbo en ivbo. Weinig scholen zijn werkelijk in staat om de voornemens uit te voeren die voortkwamen uit jarenlange politieke discussies. De basisvorming is natuurlijk wel onder een slecht gesternte begonnen. Er was weinig geld en bovendien was er sprake van schaalvergroting, deregulering en de overgang naar een lumpsumvergoeding. Ondanks die moeilijke start is er toch veel gebeurd in de eerste vijf jaren. Dit blijkt onder meer uit het brede aanbod aan alle leerlingen, de doorstroommogelijkheden en de vormgeving van de schoolorganisatie in een dakpanconstructie. De inspectie komt dan ook tot de conclusie dat het peil van het jeugdonderwijs is verhoogd.
Dankzij de tijdelijke maatregelen die in 2001 zijn ingevoerd, kunnen scholen nu keuzes maken uit de kerndoelen. Dit was dringend nodig. De scholen weken zodanig van de wetgeving af dat het toezicht door de inspectie in het gedrang kwam. Tegelijkertijd is aan de Onderwijsraad advies gevraagd voor een structurele aanpak. Dit advies is in oktober 2001 uitgebracht. De raad adviseert om de tijdsduur van de basisvorming en het aantal verplichte vakken terug te brengen en de scholen meer ruimte te geven. Dit advies is in hoofdlijnen overgenomen in de kabinetsreactie van december 2001. Die reactie is inmiddels met onderwijsorganisaties besproken.
De staatssecretaris vindt het een belangrijk gegeven dat de organisaties die reactie grotendeels onderschrijven. Zij waarschuwt voor het fenomeen van de veelkoppige draak: op het moment dat een kop is afgehakt, steken weer andere de kop op. Dit is vaak het geval bij onderwijsvernieuwing. Dit blijkt ook in het debat van vandaag waarin wordt gesproken over de mogelijkheid van een tweede moderne vreemde taal. Iedereen is terecht vervuld van ambities en urgenties, ook de onderwijsorganisaties. Dat zij de aangekondigde maatregelen onderschrijven, is ook van belang voor de implementatie. Over onderwijsvernieuwingen wordt vaak lang gesproken en dan blijft er weinig tijd over voor de implementatie. Het verlangen van de scholen naar de open zee moet worden gesteund waarbij moet worden uitgegaan van hun betrokkenheid en mogelijkheden en van het feit dat zij zelf kunnen varen.
De voorliggende beleidsreactie biedt de scholen nadrukkelijk die ruimte. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen een kerncurriculum en een differentieel curriculum en wordt uitgegaan van een nominale tijdsduur van twee jaar. De scholen krijgen de mogelijkheid daarin te differentiëren om leerlingen maatwerk te kunnen bieden. Een aantal scholen doet dit al. Zij spreiden de basisvorming voor bijvoorbeeld de vmbo-leerlingen over vier jaar opdat alle leerlingen zich dit pakket algemene vorming kunnen eigen maken.
Door de beperking en actualisering van de kerndoelen kan ook de overladenheid worden teruggedrongen. In afwijking van het advies van de Onderwijsraad komt er geen verplicht, centraal programma voor toetsing. Met de testen en toetsen die de scholen zelf ontwikkelen, kan de vooruitgang van de leerlingen immers al goed worden getoetst. In het debat over de leerstandaarden zal worden ingegaan op de wijze waarop de school kan worden getoetst.
Het kabinet neemt het voorstel van de Onderwijsraad niet over om te streven naar de invoering van competenties als ordeningsprincipe in 2010 met een tussenpunt in 2004. Het kiest voor een langer en geleidelijker invoeringstraject om de scholen meer tijd en ruimte te bieden voor die ontwikkeling.
Een commissie van deskundigen zal dit intensieve traject voorbereiden en begeleiden en daarbij aansluiting zoeken bij de ontwikkelingen in de scholen. De staatssecretaris voegt hieraan toe dat zij zoekt naar een wettelijk markeringspunt. Daarvoor wil zij aansluiten bij de tijdelijke maatregelen die in 2004 worden beëindigd.
Het ambitieniveau van de scholen is hoog en sommige scholen experimenteren al met leergebieden om het maximale uit de leerlingen te kunnen halen. Aan de oorspronkelijke ambities van de basisvorming wordt hiermee niets afgedaan en er worden geen concessies gedaan aan de algemene vorming of de doelstellingen voor door- en opstromen. Nog steeds wordt geprobeerd ieder talent van ieder kind te ontwikkelen en wordt gestreefd naar maximale flexibiliteit in de eerste jaren van dit onderwijs. Nog steeds geldt dat geen kind tussen de wal en het schip mag vallen, maar een realistische basisvorming gaat uit van de verschillen tussen de leerlingen en sluit aan bij hun niveau.
De voorstellen zijn gericht op het kunnen waarmaken van die ambities, vooral op de schoolsoorten waar de basisvorming het zwakst is ontwikkeld, dat wil zeggen het vbo en ivbo. Pas als er in het vmbo ruimte is om maatwerk te leveren aan de leerling, komt die leerling toe aan de doorstroom die toch zo wenselijk is. Iedere leerling moet die kans krijgen, maar dit kan alleen als er wordt begonnen op zijn niveau. In de jaren dat werd gesproken over de overgang van middenschool naar basisvorming, was er nog geen enkele indicatie van de huidige differentiatie tussen de leerlingen die op twaalfjarige leeftijd de school binnenkomen.
Voor een realistische, brede algemene vorming voor alle leerlingen moet het kerncurriculum worden bepaald op een niveau dat voor die leerlingen op dat moment haalbaar is. In het primair onderwijs levert dit goede resultaten op; daar is het mogelijk een leerling versneld sprongen te laten nemen. Diezelfde mogelijkheid moet er zijn in de basisvorming. Sinds het Kamerdebat over de gemengde leerweg is het voor leerlingen uit de gemengde leerweg, maar ook voor leerlingen uit de kaderberoepsgerichte leerweg mogelijk om die stappen te maken.
Dit geldt ook voor de vele leerlingen die niet de route naar havo/vwo volgen. De basisvorming moet de leerlingen in het vmbo de algemene vorming aanbieden die aansluit bij hun niveau en hen zover mogelijk brengt. Die ruimte wordt in de voorliggende voorstellen geboden. De scholen kunnen er zelf voor kiezen om bijvoorbeeld het vrije deel te gebruiken om het kerndeel bij hun leerlingen te laten indalen. Dit wordt geordend in besluiten over bijvoorbeeld de theoretische leerweg.
Volgens het Inrichtingsbesluit voor havo/vwo zijn een tweede en derde moderne vreemde taal verplicht. In het vmbo zullen veel scholen al dan niet verplicht een deel van de leerlingen een tweede en soms ook een derde moderne vreemde taal aanbieden, mede met het oog op de aansluiting. De staatssecretaris zegt toe dat zij de commissie zal vragen te verkennen of er modaliteiten zijn om ook voor een deel van het vmbo die tweede moderne vreemde taal in het verplichte aanbod in te brengen. Natuurlijk moet ervoor worden gewaakt dat het vrije deel zo wordt belegd dat er in feite niets meer te kiezen valt voor de scholen. In de boezem van de Onderwijsraad is uitgebreid gediscussieerd over de samenstelling van een kerndeel dat in tweederde van de tijd door heel veel leerlingen kan worden gevolgd. De argumenten die daarbij ter sprake kwamen, zijn ook hier naar voren gebracht. Het advies van de Onderwijsraad en het rapport van de inspectie zijn aanleiding om een brede algemene vorming voor alle leerlingen te bepalen op een norm in tijd, inhoud en niveau. Net als de leden onderschrijven de onderwijsorganisaties de kern van deze voorstellen, maar de randen van het debat leveren modaliteiten op die nog bespreking vergen. De staatssecretaris zegt toe dat zij via de commissie inzichtelijk zal maken wat de kosten en baten zijn van die modaliteiten.
Zij weerspreekt de suggestie dat dit een vrijblijvend debat zou zijn en dat het beleid na de verkiezingen een heel andere richting kan inslaan. Na dit overleg wordt zo snel mogelijk – dat wil zeggen nog deze maand – een opdracht geformuleerd voor de commissie. Deze stappen zijn zeker niet bedoeld als uitstel, maar juist als een manier om zo gericht en zo snel mogelijk te werken.
Het kabinet neemt voor een deel afstand van het advies van de Onderwijsraad voor de invoering van het leergebied science met het oog op de taak die de scholen wacht voor de implementatie. In de komende periode zal met de scholen die daarvoor kiezen, een traject worden ingeslagen waarin een keuze wordt gemaakt uit leergebieden. Dit zal nauwgezet in beeld worden gebracht. Omdat dit de nodige tijd vraagt, is het niet wenselijk de invoering van dit leergebied al voor te schrijven voor 2004. Het is veel realistischer om uit te gaan van 2006/2008 om de scholen in staat te stellen een en ander goed in te vullen. In de periode tot 2004 kunnen de scholen een keuze maken uit twee van de vijf vakken om de versnippering en overladenheid terug te dringen. De staatssecretaris stelt voor aan de commissie te vragen om modaliteiten op te stellen voor een eventuele knip in het leergebied science. De Kamer kan aan de hand daarvan een besluit nemen.
Desgevraagd herinnert zij eraan dat de tijdelijke maatregelen nog steeds uitgaan van 14 vakken. De mogelijkheid om twee uit de vijf vakken te kiezen, biedt de scholen enig soulaas bij de aanpak van de versnippering. De realiteit is echter ook dat scholen goede redenen kunnen hebben om voor een andere aanpak en andere combinaties te kiezen die hier nog niet kunnen worden overzien. De vraag is dus hoe de school meer modaliteiten kunnen worden geboden dan hier worden bedacht. Zij stelt daarom voor om de vraag naar de mogelijkheden van een tweede moderne vreemde taal en een knip in de ontwikkeling van het leergebied science aan de commissie voor te leggen.
De clustering moet vooral betrekking hebben op de inhoud. Het risico is groot dat door dit nu weer te benoemen in vakken, alsnog de veelkoppige draak tevoorschijn komt. Bij de ontwikkeling van de leergebieden gaat het dus niet in eerste instantie om de vakken, maar om de inhoud. De staatssecretaris wijst erop dat zij een voorzichtige benadering kiest in vergelijking met het advies van de Onderwijsraad. Overigens gaat het om meer dan science alleen, het gaat ook om mens en maatschappij. Zij benadrukt dat er geen onomkeerbare besluiten worden genomen.
De modaliteiten moeten zodanig zijn dat de scholen zelf keuzen kunnen maken. De invoering moet gefaseerd plaatsvinden en aansluiten bij de ontwikkeling op de scholen. Er wordt dus niet voor een invoeringsmoment gekozen, maar voor verschillende startpunten voor verschillende scholen. In dit verband wijst de staatssecretaris erop dat de VVO een aantal initiatieven volgt op zogenaamde pilotscholen. Zij zegt toe dat de Kamer daarover informatie zal ontvangen. Wellicht kiezen andere organisaties ook voor «ontwikkelscholen». De Kamer krijgt dan een heel palet van mogelijkheden voorgelegd.
Deze werkwijze wordt ook voorgestaan bij de ontwikkeling van de leergebieden. Er wordt op dit moment niets voorgeschreven, omdat de verwachting is dat scholen hiermee heel verschillend zullen omgaan. De commissie van deskundigen zal hierin inzicht bieden en in de implementatiefase zal hiervoor veel ruimte worden geboden.
Het kerncurriculum wordt in tijdsbeslag genormeerd op tweederde van twee jaar, maar in de praktijk zal blijken dat de ene school dit sneller afwerkt dan de andere. Ook daarvoor is ruimte in de voorliggende voorstellen. Voor havo/vwo zal dit betekenen dat veel leerlingen in het derde leerjaar ruimte hebben om zich voor te bereiden op de tweede fase. De brugfunctie tussen de basisvorming en de bovenbouw kan dan volop worden gebruikt en de doorlopende leerlijnen kunnen optimaal vorm krijgen. De onderwijsorganisaties hebben goede voorstellen gedaan voor de invulling van het derde leerjaar. Aan de commissie zal worden gevraagd zich te buigen over de overloop van het derde jaar. De onderwijsvernieuwingen moeten immers in een onderlinge relatie staan en het derde jaar wordt een soort draai-jaar. De meningen hierover lopen ver uiteen. Alleen al in het overleg hierover zijn veel verschillende mogelijkheden voor de invulling van het derde leerjaar geopperd. Het derde jaar mag uiteraard geen breuk zijn, maar moet verband houden met de tweede fase.
De ICT-verplichting wordt zo ontwikkeld dat scholen de kerndoelen geclusterd kunnen aanbieden. Er wordt geen afstand genomen van eerdere voorstellen.
Het is een relevante vraag of de ruimte die binnen het vmbo ontstaat, kan worden gevuld met praktijkgerichte vakken. De intrasectorale ontwikkeling van beroepsgerichte vakken door vmbo-instellingen biedt de mogelijkheid om in het eerste leerjaar de leermotivatie al flink op peil te brengen. Dit is zeer uitdagend voor die leerlingen die meer praktijkgericht zijn. De ambities van de basisvorming worden hiermee niet losgelaten, maar het leren kan op deze manier worden versneld. Het betekent zeker niet dat de leerlingen minder leren.
De staatssecretaris stelt met klem dat de actualisering van de huidige set kerndoelen de eerste prioriteit is voor de commissie. Dit laat onverlet dat de leerwinst die de ontwikkeling van leergebieden en de clustering biedt, niet verloren mag gaan. Daarom worden ook die onderwerpen aan de commissie meegegeven. Zij voegt hieraan toe dat niet de indruk mag ontstaan dat er geen haast wordt gemaakt met competentieleren, terwijl dit voor heel veel leerlingen van groot belang is om maximale leerwinst te behalen. In de commissie zullen mensen worden benoemd die hiermee ervaring hebben.
In de overgangsperiode naar leergebieden is moeilijk te zeggen welke vakken kernvakken zijn en welke tot het differentieel deel behoren. Terecht is gezegd dat dit voor een deel een woordspel is, zeker als het gaat om de inhoud van de verschillende vakken. Verzorging is een belangrijk en aantrekkelijk vak; het zal worden betrokken bij de ontwikkeling van leergebieden.
De staatssecretaris is niet bang dat de ambities van leerlingen te vroeg worden geprikkeld. Het is goed als leerlingen al vanaf de eerste dag in het voortgezet onderwijs weten waarmee zij bezig zijn. Als de leerlingen een beeld krijgen van wat zij allemaal kunnen doen met hun opleiding, worden hun ambities eerder opgewekt dan gefnuikt. De leerwegen mogen niet als fuiken werken. Daarom kunnen niet alleen de leerlingen van de theoretische leerweg, maar ook individuele leerlingen die meer geschikt zijn voor een avo-route, toegang krijgen tot die route. De vele leerlingen die uiteindelijk kiezen voor het mbo, moeten door de praktische sectororiëntatie in het vmbo zicht krijgen op wat zij daar kunnen doen. Dit draagt bij aan de leermotivatie van veel leerlingen en daar is dit alles toch om begonnen. Het is niet de bedoeling dat de leergebieden een soort profielen in spe worden; de bedoeling is juist dat de leerlingen breed worden opgeleid.
Het differentieel deel is vrij, maar het is gericht op doorlopende leerlijnen. In de praktijk zal blijken dat scholen verschillend kiezen. Sommige scholen zullen kiezen voor begeleiding van leerlingen en extra tijd voor kernvakken, omdat veel leerlingen het differentieel deel nodig hebben om toe te komen aan hetgeen in het kerndeel is omschreven. Het zou mooi zijn als alle leerlingen het kerndeel halen. Er zullen dus verschillen ontstaan tussen hetgeen de leerlingen krijgen tijdens de periode van basisvorming, maar dit is altijd beter dan te moeten vaststellen dat ook het kerndeel voor een groot deel van de leerlingen te hoog gegrepen is. Het kerncurriculum is de basis en biedt een garantie voor een horizontale doorstroming door de school. Daarnaast blijft verticaal doorstromen ook volop mogelijk. Het differentieel deel kan worden ingezet om leerlingen daarvoor extra mogelijkheden te bieden.
De uitgevers hebben aangegeven dat veel op tijd klaar kan zijn als de wijzigingen niet al te ingrijpend zijn. Zij krijgen een plaats dichtbij de commissie zodat zij de ontwikkelingen van nabij kunnen volgen. De methoden zijn inderdaad belangrijk voor het onderwijs. Dit blijkt onder meer uit het rapport van de inspectie waarin wordt aangegeven dat de leraren hun onderwijs nogal eens geheel en al ophangen aan de methode.
De inzet is gericht op de schoolorganisatie en een systeem van dakpanconstructies, opdat een leerling altijd de nabij gelegen dakpan als een trede kan pakken. Doorstroom maar helaas ook afstroom blijven altijd mogelijk. Op dit punt zijn de verschillen tussen jongens en meisjes groot. Ook de opstroom in de basisvorming is van belang. Die moet gestalte krijgen in de theoretische en de gemengde leerweg.
Aan het pedagogisch-didactisch concept voor het beroepsonderwijs wordt volop gewerkt, met name voor de basisberoepsgerichte leerweg. Over dit onderwerp is natuurlijk al vaker gesproken. Er zijn verschillende trajecten ingezet, onder andere naar een eigen didactiek voor de beroepskolom en duale leerroutes als leerwerktrajecten in het vmbo. Ook uit het inspectierapport blijkt dat pedagogiek en didactiek van groot belang zijn; didactiek wordt als een van de belangrijkste variabelen genoemd voor het verbeteren van het onderwijs in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs.
Techniek en verzorging worden wel de kroonjuwelen van de basisvorming genoemd en zullen in leergebieden worden ondergebracht.
De staatssecretaris vindt het vanzelfsprekend dat slechte voorbeelden niet worden gevolgd. De wijze waarop het leergebied science in het Verenigd Koninkrijk wordt gegeven, zal aan de commissie worden voorgelegd.
Voor het leergebied mens en maatschappij ligt al veel klaar, onder andere het rapport van de commissie-De Rooy. Die voorstellen worden natuurlijk aan de commissie ter hand gesteld.
Tot slot herinnert zij eraan dat de Kamer een notitie is toegezegd over de pedagogische en educatieve infrastructuur. Zij wijst erop dat er geen enkel licht schijnt tussen de voorstellen voor de Wet beroepen in het onderwijs en die notitie.
Mevrouw Barth (PvdA) vraagt om meer informatie over de lerarenopleidingen, omdat de invoering van leergebieden grote consequenties heeft. De eenvakkigheid zal immers voor een groot deel moeten verdwijnen. Zij vraagt om een samenhangende notitie mede met het oog op de implementatie van vernieuwingen.
Zij wijst de mogelijkheid van een keuze van twee uit vijf vakken af. De vrees lijkt gerechtvaardigd dat dan veel scholen verzorging zullen schrappen, terwijl het een belangrijk vak is. Zij onderschrijft de combinaties die de heer Cornielje voorstelt. Misschien moet het iets vrijer, maar de inzet moet duidelijk zijn en het kerncurriculum moet vooral op de inhoud worden vastgesteld.
De maatregelen die vorig jaar zijn genomen, bieden de scholen de gelegenheid om lucht te brengen in hun eigen programma. Daarom moet nu worden gewerkt aan de clustering van vakken zonder nog eens een tussenstap te zetten.
Als er voor de moderne vreemde talen geen leerstandaarden worden ontwikkeld omdat zij in het vrije deel komen, is er geen discussie mogelijk over het niveau. Daarom zou het goed zijn als de commissie zich ook buigt over de mogelijkheid van leerstandaarden voor Frans en Duits.
De heer Mosterd (CDA) zegt dat de overeenstemming met het veld noopt tot voorzichtigheid bij het opleggen van veranderingen van bovenaf. Hij hecht zeer aan een gefaseerde invoering en de vrijheid van scholen en wijst overhaaste implementatie af.
Hij vreest dat de invoering van een tweede taal in het kerncurriculum ten koste zal kunnen gaan van de vrije ruimte en dringt erop aan dat dit aan de commissie wordt meegegeven.
Het is de vraag hoe het veld denkt over de uitvoering die de heer Cornielje heeft voorgesteld voor het leergebied science. Die biedt een oplossing voor de problemen die het voorstel van de staatssecretaris met zich meebrengt, maar voorkomen moet worden dat daarvoor andere problemen in de plaats komen.
Op welke termijn kunnen voorstellen op deze twee punten worden verwacht?
Mevrouw Lambrechts (D66) zegt dat zij goed in haar oren heeft geknoopt dat dit debat niet vrijblijvend is.
Zij meent dat het niet de bedoeling kan zijn dat alle vraagstukken waarvoor hier geen oplossing kan worden gevonden, bij de commissie worden gelegd. Is het wel een taak van de commissie om een oordeel te vellen over de tweede taal in het kerncurriculum en de inrichting van science? Mevrouw Lambrechts zou het liefste nu een keuze maken, nu hierover al zo lang is nagedacht. Zij pleit voor het samenvoegen van natuur, scheikunde en techniek en van biologie en verzorging.
De Onderwijsraad gaat ervan uit dat de leergebieden niet voor 2010 kunnen worden ingevoerd. Daarom moet de commissie nu niet daarmee worden belast. Niet omdat die richting niet moet worden ingeslagen, maar omdat dit een ingewikkeld traject is dat te belastend zal zijn als het op korte termijn moet worden ingevoerd.
Het is vanzelfsprekend dat de scholen ontwikkelingsruimte krijgen en vrije ruimte om te experimenteren, maar dit hoeft niet allemaal door de commissie bepaald en beoordeeld te worden.
Eerder is afgesproken dat zou worden ingegaan op de overgang van 32 naar 30 lesuren op het moment dat voorstellen worden gedaan voor beperking van het aantal vakken. Dit moment lijkt nu aangebroken. Wil de staatssecretaris de Kamer daarvoor een voorstel voorleggen?
Zij hoopt nog steeds op voortschrijdend inzicht over de doorstroom, opdat uiteindelijk ook voor de theoretische leerweg en de gemengde leerweg doorstroommogelijkheden zullen worden gecreëerd.
De heer Rabbae (GroenLinks) zegt dat er geen verschil van mening bestaat over de wens om het maximale uit de kinderen te halen. De vraag is welke garanties er zijn dat dit in de praktijk ook gebeurt. De staatssecretaris schrijft in haar brief van 12 december over dakpanklassen. Is dit een poging om soepeler te kunnen schuiven tussen de verschillende niveaus? Zo ja, kan de staatssecretaris dan uitleggen hoe dit in de praktijk zou kunnen werken?
Kan zij aangeven welke motieven haar ertoe brengen voor een commissie te kiezen en niet voor de Onderwijsraad?
De heer Slob (ChristenUnie) gaat ervan uit dat de leerroutes na de basisvorming grote invloed hebben op de invulling van het curriculum. Dit zal consequenties hebben voor de doorstroming, met name voor de horizontale doorstroming. Waarop baseert de staatssecretaris de overtuiging dat dit niet het geval zal zijn?
Waarop baseert zij de verwachting dat er in de toekomst geen sprake meer zal zijn van schotten, maar van treden?
Kan de staatssecretaris bevorderen dat de voorstellen van de commissie niet te lang op zich laten wachten? Misschien moet nog worden nagegaan wat het veld vindt van de voorstellen voor een tweede moderne vreemde taal.
Wellicht kan in plaats van science worden gesproken over natuur en techniek of natuur en gezondheid. Het is goed dat wordt onderzocht of zo'n leergebied in de toekomst een plaats kan krijgen, maar intussen mag er geen grijs gebied ontstaan. De oplossing van de heer Cornielje lijkt heel werkbaar.
Nu er een behoorlijke verschuiving in de basisvorming wordt voorbereid, lijkt ook het moment aangebroken om het aantal lesuren terug te brengen. Wil de staatssecretaris hierop terugkomen als zij met haar concrete voorstellen komt?
De heer Cornielje (VVD) vindt dat er wel erg veel naar de commissie wordt geschoven. Hij sluit zich aan bij de vraag of het niet meer voor de hand zou liggen om die vraagstukken voor te leggen aan een commissie uit de Onderwijsraad die hierop al zo lang heeft gestudeerd. Dit gaat wellicht sneller en bovendien zijn de bevoegdheden en verantwoordelijkheden dan duidelijk gemarkeerd. Hij is beducht voor een commissie die een onduidelijke positie heeft. Het veld denkt al snel dat zo'n commissie namens de overheid spreekt. Als de staatssecretaris daarna een ander besluit neemt dat wellicht nog weer wordt gecorrigeerd door het parlement, is de verwarring voor het onderwijs compleet.
Over de combinatievakken natuurkunde, scheikunde en techniek en biologie en verzorging moet nu duidelijkheid worden geboden, opdat daarmee rekening kan worden gehouden bij de ontwikkeling van leermiddelen en op de lerarenopleidingen en de scholen. Is de staatssecretaris bereid de commissie te vragen in een spoedadvies de twee combinaties uit te werken die hij heeft voorgesteld?
Hij zegt desgevraagd dat hij er nog steeds voorstander van is dat de inspectie wordt betrokken bij het schonen van de kerndoelen. De inspectie heeft dit proces lang gevolgd en weet precies welke kerndoelen wel en welke niet worden gehaald en welke belangrijk zijn en passen in het eindexamenprogramma havo/vwo en vmbo.
Hij steunt de staatssecretaris in de keuze om in het inrichtingsbesluit voor havo/vwo de tweede moderne taal verplicht op te nemen, maar dit niet te doen voor het vmbo. Dit laat alle ruimte voor de leerlingen die naar de theoretische leerweg gaan om die tweede taal te kiezen.
In plaats van de commissie te vragen om creatieve voorstellen voor de invulling van het derde leerjaar havo/vwo, zou een aantal elementen uit de overladen tweede fase naar voren moeten worden gehaald.
De heer Cornielje vraagt of er een lerarenopleiding voor het leergebied science wordt ingesteld. Zo ja, dan kan hij nu al zeggen dat hij daarmee niet kan instemmen.
De staatssecretaris gaat ervan uit dat de commissie de doorlopende leerlijnen zal betrekken bij de doelen van de basisvorming. Ook als de tweede fase naar voren wordt gehaald, moet goed worden doordacht hoe de doorstromingsmogelijkheden kunnen worden gegarandeerd voor de leerlingen die in een andere stroom zitten dan die waarvoor zij uiteindelijk het meest geschikt blijken te zijn. Nog steeds komt een substantieel deel van de leerlingen binnen in het vmbo; zij stappen later over naar de havo. De invulling van het derde leerjaar hangt samen met de wijze waarop doorlopende leerlijnen worden gemaakt. Die treden moeten precies worden ingevuld om de doorstroming te kunnen garanderen. Er mag geen scheermes ontstaan voor de leerlingen die uit de theoretische en gemengde leerweg overstappen naar havo.
In Maatwerk 3 staat al het een en ander over de lerarenopleidingen. Die lijn wordt doorgezet.
De suggestie van de heer Cornielje om het leergebied science te splitsen in twee combinatievakken spreekt haar aan, omdat de herkenbaarheid van een aantal onderdelen van de huidige basisvorming worden gehandhaafd. Bovendien zal voor veel leerlingen de drempel lager zijn als biologie en verzorging worden gekoppeld. Dit laat onverlet dat sommige scholen een modaliteit hebben ontwikkeld die de Kamer misschien ook nog wil zien. Die mogelijkheid wordt niet afgesloten. Zij zegt toe dat de Kamer niet voor voldongen feiten zal worden geplaatst.
De modaliteiten van een tweede moderne vreemde taal zullen door de commissie in beeld worden gebracht. De Kamer krijgt nog een notitie over de commissie en haar taakopdracht.
De commissie zal adviseren over de inhoud van de kerndoelen. Op basis daarvan wordt het aanbod bepaald. Verder zal worden nagegaan of er nog een andere mogelijkheid is dan een keuze van twee uit vijf vakken in de periode dat de leergebieden in ontwikkeling zijn. Dit zal worden aangehouden tot het moment dat de Kamer meer duidelijkheid heeft gekregen over de actualisering en beperking van de kerndoelen.
De invulling en uitwerking van kerndoelen is geen taak van de Onderwijsraad. De commissie zal worden samengesteld uit mensen die zich uitgebreid hebben beziggehouden met deze materie. Het doel is een werkbare en haalbare basisvorming zonder dat aan de oorspronkelijke ambities wordt afgedaan.
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Van der Hoeven (CDA), Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie) en Van Splunter (VVD).
Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Çörüz (CDA), Spoelman (PvdA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie) en Blok (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26733-15.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.