26 733
Evaluatie basisvorming

nr. 12
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 12 maart 2001

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 14 februari 2001 overleg gevoerd met staatssecretaris Adelmund van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over:

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 13 december 2000 inzake clustering van vakken in de basisvorming (26 733, nr. 4);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 12 februari 2001 inzake de adviesaanvraag aan de Onderwijsraad over de inrichting van de basisvorming (26 733, nr. 6).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Cornielje (VVD) is teleurgesteld over de brief van de staatssecretaris van 13 december, omdat daarin een aantal essentiële onderdelen ontbreken, zoals een probleemanalyse, alternatieve oplossingsrichtingen, het beoordelingskader waarop de verschillende alternatieven beoordeeld moeten worden en de verantwoording voor de gekozen oplossingsrichting. Om het aantal leraren in het VMBO, met name in de basisvormingsperiode, te verminderen wordt één voorstel, de vakkencombinaties, uitgewerkt. In de brief staat dat van vakkencombinaties sprake is wanneer bestaande vakken onder een nieuwe naam worden samengevoegd, maar met handhaving van het gehele scala van kerndoelen van de afzonderlijke vakken. Er wordt daarmee dus niets gedaan aan het probleem van de overladenheid.

De huidige regeling is gebaseerd op artikel 18 van het Inrichtingsbesluit WVO. De heer Cornielje vindt die regeling nu al te ruim. Hij mist daarin een kwaliteitsborging. Iemand die een bevoegdheid heeft voor het vak natuur- en scheikunde, krijgt er nu zomaar een bevoegdheid voor biologie bij. Hij vindt dat niet goed. De VVD heeft als het gaat om de kwaliteit van het onderwijs altijd een directe relatie gelegd met de kwaliteit van de leraar. Minister Hermans heeft een proeve van de Wet op de beroepen in het onderwijs naar de Tweede Kamer gestuurd. De kern daarvan zou zijn: goede initiële opleiding, maar ook nascholing. Dat is zelfs een eis om de bevoegdheid te behouden. Het voorstel van de staatssecretaris om zonder nascholing of zonder applicatiecursus extra bevoegdheden toe te kennen, staat daar haaks op.

Het voorstel van de VVD leidt ook tot minder leraren voor de klas in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs, maar behelst ook kwaliteitsborging en kwaliteitsverbetering en het loopt niet vooruit op een advies van de Onderwijsraad over de herijking van de basisvorming. De heer Cornielje vindt dat de lerarenopleiding moet opleiden voor een initiële bevoegdheid. Extra bevoegdheden moeten eventueel ook gehaald kunnen worden aan die lerarenopleiding, middels applicatiecursussen.

Het voorstel van de staatssecretaris staat haaks op de beleidslijn die de heer Cornielje wenselijk vindt. Hij kan dat voorstel dan ook niet steunen. Het is ook een verkeerd signaal naar het veld. In de brief staat dat de onderwijsorganisaties dit voorstel steunen. Uitbreiding van rechten voor leraren lijkt op korte termijn leuk, maar men moet wel beseffen dat schoolleidingen straks een leraar kunnen verplichten om een vak te gaan geven. Als een leraar daar jaren geen les meer in heeft gegeven of daar niet voor geschoold is, leidt dat tot grote problemen. Hij begrijpt dan ook niet waar die steun vandaan komt. Hij vraagt de staatssecretaris daarom haar voorstel te heroverwegen.

Vakkencombinaties leiden ook nog tot iets anders, namelijk een groot scala aan vakken die in de praktijk gegeven gaan worden. Er zijn namelijk eindeloos veel combinaties mogelijk. Volgens de heer Cornielje wordt dat een rommeltje. Er zijn namelijk geen boeken voor die vakkencombinaties. Hij wil daarom eerst het advies van de Onderwijsraad afwachten en dan bekijken welke combinaties wenselijk zijn. Hij ziet liever een combinatie van bevoegdheden, zodat mensen gekwalificeerd zijn voordat zij dat vak gaan geven.

De heer Cornielje vindt de adviesaanvraag aan de Onderwijsraad inzake de basisvorming zeer vaag. Op het eerste oog ontbreken passages over differentiatie in niveau, in vakkenaanbod, in duur, terwijl de staatssecretaris op dat punt toezeggingen heeft gedaan. In het voorstel wordt wel gesproken over leergebieden, maar dat punt wordt in de brief van 13 december niet verder uitgewerkt. Er wordt verder gesproken over een studiehuis voor de eerste fase. Hij hoopt dat de staatssecretaris niet bedoelt dat straks in de eerste fase van het VMBO zal worden gewerkt met een studiehuis. Hij vraagt de staatssecretaris de adviesaanvraag nog niet te verzenden, aangezien hij behoefte heeft aan een nadere bestudering daarvan en eventueel een aanscherping.

In Het Onderwijsblad, het blad van de Algemene Onderwijsbond, van 10 februari staat dat een zevental hoge scholen een experiment wil beginnen met een leraaropleiding funderend onderwijs, basisonderwijs en basisvorming. De heer Cornielje is daar niet voor en vraagt de staatssecretaris om deze aanvragen niet te honoreren, voordat de discussie over de educatieve infrastructuur is gehouden.

De heer Mosterd (CDA) vindt het fundamenteel welke vragen worden gesteld in de adviesaanvraag over de basisvorming aan de Onderwijsraad. In het debat over de basisvorming is door het CDA een bepaalde richting aangegeven voor die adviesaanvraag. Is die richting wel voldoende duidelijk verwoord? Hij vraagt zich af of het misschien goed is hier nog eens apart op terug te komen.

De regering zegt in de brief van 13 december dat de vakken techniek en verzorging hun plaats binnen de school volledig hebben gevonden en dat over clustering met deze vakken kan worden gesproken. De heer Mosterd is het daarmee eens, maar hij vindt het wel wrang dat leraren techniek en verzorging die net hun bevoegdheid hebben gehaald, nu zien dat als er vakken worden gecombineerd andere leraren opeens ook bevoegd zijn geworden. De onderwijsorganisaties zijn positief over het voorstel omtrent de nieuwe vakkencombinaties. Zijn zij zonder meer positief en zien zij dit voorstel graag in de praktijk geëffectueerd of hadden zij ook andere voorstellen?

Van vakkencombinaties is sprake, aldus de brief, wanneer de bestaande vakken onder een nieuwe naam worden samengevoegd, met handhaving van het gehele scala van kerndoelen van de afzonderlijke vakken. Is dat in de praktijk wel mogelijk als er een combinatie wordt gemaakt van vijf vakken? Als de kerndoelen dan toch wat gaan vervagen, is er dan geen probleem met de aansluiting op bepaalde vakken die in de bovenbouw worden gegeven?

De heer Mosterd onderschrijft dat het pedagogisch-didactisch wenselijk is dat kinderen in de basisvorming met minder docenten te maken krijgen. Clustering van vakken kan ook bevorderen dat leerlingen meer de samenhang tussen vakken gaan zien en het bevordert overleg tussen de secties. Toch zijn er ook minder positieve neveneffecten. Wanneer een leraar voor één exact vak bevoegd is, is hij door die combinatiemogelijkheid ineens bevoegd voor zes vakken. Moeten daarvoor geen aanvullende vakinhoudelijke eisen worden gesteld? Zo zou een leraar bijvoorbeeld gedurende twee jaar voor maximaal twee vakken ontheffing kunnen krijgen, gedurende welke periode hij via een applicatiecursus zijn vakinhoudelijke kennis op peil moet brengen. Als hij dat niet heeft gedaan, vervalt zijn bevoegdheid in die combinatie van vakken. De heer Mosterd wil de clustering in de basisvorming graag stimuleren, maar hij wil dan wel extra maatregelen om de vakinhoudelijke kwaliteit binnen die combinaties te kunnen waarborgen.

Mevrouw Lambrechts (D66) vindt het voorstel omtrent de vakkencombinatie geen goed voorstel. Het kan dan ook niet op de steun van D66 rekenen. In de brief van 13 december staat dat die combinaties moeten geschieden met handhaving van het gehele scala aan kerndoelen van de afzonderlijke vakken. Dat is echter niet haalbaar. Nu wordt namelijk maar 50% of 60% van de kerndoelen gehaald. Zij vindt het dan ook een mislukte poging om een te groot lijf in een krap maatpak te wringen. Overladenheid is een van de grootste problemen, maar dit is niet de goede manier om dat aan te pakken.

De bevoegdheden van de leraren worden op zo'n manier uitgebreid wie bevoegd is voor één vak van het cluster de rest als het ware cadeau krijgt. Dat is desastreus en is niet bevorderlijk voor de kwaliteit van het onderwijs. Er komen dan namelijk meer onbevoegden voor de klas en er komen meer verschillende vakken: oude vakken, nieuwe vakken, combinatievakken. Verder is er nog geen sprake van echte vrije ruimte voor de scholen om invulling te geven aan de eigen profilering van de school en de opleidingen. Tijdelijk kan er wel een onbevoegde voor de klas staan, als hij dan ten minste wel bezig is met een applicatiecursus en dus een bevoegdheid aan het verwerven is.

Mevrouw Lambrechts vindt de adviesaanvraag aan de Onderwijsraad erg mistig. Er is geconstateerd dat het programma te overladen is, te veel versnipperd en dat er te veel vakken zijn, dat er onvoldoende is gedifferentieerd naar niveau en inhoud en dat de basisvorming niet goed is afgestemd op het basisonderwijs en ook niet op de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Waarom wordt daarover geen advies gevraagd? Scholen wordt meer beleidsruimte geboden, zo staat in de aanvraag, maar wat betekent dat? Op basis van deze adviesaanvraag is het vrijwel onmogelijk voor de Onderwijsraad om de Kamer in de zomer een advies te doen toekomen, zoals is afgesproken. Dat kan alleen als concreet en direct wordt gevraagd wat men wil hebben.

Mevrouw Lambrechts zou graag een programma willen hebben met een kerncurriculum, dat daadwerkelijk uitgaat van bijvoorbeeld tweederde van het gemeenschappelijke programma, maar dan wel gedifferentieerd naar niveau en aard van de opleiding, en eenderde echte vrije ruimte. Waarom is niet concreet gevraagd hoe zo'n kerncurriculum eruit zou moeten zien?

De heer Rabbae (GroenLinks) vindt het positief dat de staatssecretaris probeert om de versnippering tegen te gaan. De heer Mijnen van de Onderwijsraad heeft echter gezegd dat clustering in het verleden vaak is gebruikt om moeilijke keuzen te ontlopen en dat dat niet goed is. Wil de staatssecretaris daarop ingaan en bekijken of het voorstel bestand is tegen dit soort waarschuwingen? Hij is het met de heer Mosterd eens dat het, gelet op de bewaking van de kwaliteit, goed is om betrokkenen de kans te geven binnen een bepaalde tijd de benodigde bevoegdheid te halen.

De heer Rabbae heeft de adviesaanvraag aan de Onderwijsraad gelegd naast de discussie die op dit punt is gevoerd en naast de inbreng van zijn fractie. Hij kan het standpunt van zijn fractie in hoofdlijnen terugvinden in deze aanvraag. Hij mist in de adviesaanvraag echter de relatie tussen de basisvorming en het basisonderwijs. Wat kan van het basisonderwijs worden verwacht als brug naar de basisvorming? Kan de Onderwijsraad daar misschien ook naar kijken? Verder wordt de Onderwijsraad niet expliciet gevraagd te kijken naar de versnipperingseffecten en de wijze waarop die opgelost moeten worden.

De heer Van der Vlies (SGP) vat het dilemma in deze problematiek samen met de woorden «verstolling noch uitholling». Er moet geen sprake zijn van verstolling, want het onderwijs gaat over de werkelijkheid en dat is een samenhangend geheel. Dat moet ook in het onderwijs tot uitdrukking komen binnen de vakken, maar zo mogelijk ook door clustering, combinatie of integratie van die vakken. Daardoor worden doublures voorkomen, wordt de samenhang der dingen benadrukt, de versnippering tegengegaan en krijgen leerlingen te maken met minder docenten. Als die ontwikkeling zou worden afgesneden, kan dat leiden tot ongewenste verstolling. De andere kant van het verhaal is echter dat er ook gemakkelijk uitholling kan dreigen, als niet wordt gelet op de voorwaarden die aan dat proces verbonden zouden moeten zijn. De inhoud van de afzonderlijke vakken, naar letter en geest, mag door clustering van vakken niet verloren gaan, want dat zou slecht zijn voor de leerlingpopulatie, voor de doorstroming en uiteindelijk ook voor de samenleving.

De heer Van der Vlies staat gereserveerd tegenover hetgeen wordt voorgesteld, aangezien er nog steeds inhoudelijke en organisatorische knelpunten zijn. Zijn de lesmethoden bijvoorbeeld wel toegesneden op vakkencombinaties? Voor nogal wat combinaties die de staatssecretaris beschrijft, is dat niet het geval. Bovendien zijn de bevoegdheden van de docenten in principe vakspecifiek. Verder zouden de opleidingen er ook op toegesneden moeten zijn. Hij vindt dan ook dat er nog geen groen licht kan worden gegeven voor het voorstel dat is verwoord in de brief van 13 december.

Het spreekt de heer Van der Vlies wel aan dat de scholen ruimte krijgen om, binnen de bandbreedte van wat wettelijk is geoorloofd, tot eigen afstemmingen te komen. Hij heeft op dat punt de minste moeite met een clustering van vakken. De andere voorstellen gaan qua systematiek en impact echter veel verder. Hij staat dan ook zeer gereserveerd tegenover het verruimen van de mogelijkheden tot vakkenintegratie en vakkencombinaties, zoals door de staatssecretaris is voorgesteld. Het gevaar bestaat dan natuurlijk wel dat er niets meer wordt gedaan en dat er sprake zal zijn van verstolling. Er is echter nog niet voldaan aan de nodige randvoorwaarden.

In de adviesaanvraag aan de Onderwijsraad wordt de beleidsruimte voor scholen terecht als apart aandachtspunt meegenomen. Er zit echter een spanningsveld in de adviesaanvraag. Er wordt namelijk gesproken over een gemeenschappelijke basis en differentiatiemogelijkheden; gemeenschappelijke basis en doorstroming; gemeenschappelijke basis en beleidsruimte voor scholen; differentiatiemogelijkheden en doorstroming. Gezien de adviesaanvraag en hetgeen de Onderwijsraad ermee zou kunnen, zal altijd politieke besluitvorming vereist zijn. Die politieke besluitvorming moet echter serieus gebeuren en goed onderbouwd zijn. Daar zou een advies van de Onderwijsraad goed bij kunnen passen.

Mevrouw Barth (PvdA) vindt dat scholen zoveel mogelijk ruimte moeten krijgen om creativiteit aan de dag te leggen als het gaat om het combineren van vakken. De staatssecretaris somt in haar brief van 13 december de voordelen daarvan op. Het kan voor meer praktisch ingestelde leerlingen van belang zijn dat onorthodoxe combinaties mogelijk zijn, maar ook het fors terugdringen van het aantal verschillende vakken en daarmee het aantal verschillende gezichten voor de klas, kan van groot belang zijn. De enige kritiek, die zij dan ook kan hebben op de brief is het dat die nog niet ver genoeg gaat. De centrale discussie draait om de vraag hoe de kwaliteit van het onderwijs kan worden bewaakt en wie daar verantwoordelijk voor is.

Mevrouw Barth vindt het terecht dat het bevoegd gezag van scholen beslist of een leraar die bevoegd is in het ene vak ook bekwaam genoeg is om het combinatievak aan te bieden. Scholen zijn binnen een aantal randvoorwaarden zelf verantwoordelijk voor het handhaven en bewaken van de kwaliteit. De overheid moet zorgen voor goede randvoorwaarden. Zij is niet tegen het volgen van nascholing, maar zij vindt dat het bevoegd zelf moet beoordelen of dat noodzakelijk is.

In het model van de PvdA gaan scholen leerstandaarden aanbieden die voor 95% van de leerlingen haalbaar moeten zijn en zal een aanzienlijk deel van het programma, meer dan 70%, bestaan uit die leerstandaarden. Vakken zijn middelen om die leerstandaarden te halen. Dat behoort tot de beleidsruimte van de school. Het gaat erom dat de leerling de leerstandaard haalt. Het is daarbij belangrijk dat leerlingen les krijgen van een bekwame leraar.

De staatssecretaris had wat mevrouw Barth betreft dus nog wel wat verder mogen gaan, maar op dit moment is dit het maximaal haalbare. Zij stemt dan ook in met het voorstel. Wil de staatssecretaris echter wel gaan monitoren op welke manier de scholen met deze mogelijkheden omgaan en de Kamer daarover rapporteren? Wil zij verder ingaan op de wijze waarop de lerarenopleidingen om zullen gaan met deze ontwikkeling?

Tijdens het debat in december heeft de Kamer de staatssecretaris gevraagd om de inspectie in beeld te laten brengen welke stof, buiten de kerndoelen, wordt aangeboden door de scholen. Dat zou betrokken worden bij de adviesaanvraag aan de Onderwijsraad, maar mevrouw Barth heeft dat punt niet teruggevonden in de brief. Als het gaat om overladenheid en de mate waarin kerndoelen gerealiseerd worden, is het echter van belang dat in beeld wordt gebracht hoeveel scholen stof aanbieden die niet tot de kerndoelen behoort en hoeveel tijd daaraan wordt besteed. Dat draagt namelijk ook bij aan de overladenheid en versnippering.

Mevrouw Barth vindt dat de staatssecretaris er knap in is geslaagd om veel verschillende wensen die vanuit de Kamer zijn geuit samen te vatten en bij elkaar te brengen in de adviesaanvraag aan de Onderwijsraad. Het is onvermijdelijk dat de adviesaanvraag breed is, gehoord de meningen in de Kamer. Zij hecht eraan dat de Onderwijsraad in beeld brengt wat er nodig is aan investeringen en maatregelen om de didactische rijkdom op scholen tot stand te gaan brengen. Dat is namelijk een doel van de basisvorming.

Het antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris brengt naar voren dat het, gehoord de inbrengen, lijkt alsof er wat moet in het kader van wat zij voorstelt. Er moet echter helemaal niets. Zij stelt alleen voor dat scholen meer ruimte krijgen om de onderwijskwaliteit op peil te houden. Zij wil graag via de inspectie monitoren wat de scholen nu al doen met de ruimte die zij al sinds 1993 hebben. Zij zal de Kamer daar vervolgens van op de hoogte stellen.

In december is er is een debat gevoerd over de basisvorming. De Kamer heeft in dat debat gevraagd of de staatssecretaris een voorstel kan doen met betrekking tot de mogelijke combinaties met techniek en verzorging. Daar komt dit voorstel uit voort. In december had zij een verdergaand voorstel gedaan, maar dat heeft zij geamendeerd naar aanleiding van de discussie die in de Kamer heeft plaatsgevonden. De vraagstukken die in het debat in december aan de orde waren, zoals de wijze waarop er gedifferentieerd kan worden naar aard en duur, zijn in de adviesaanvraag aan de Onderwijsraad opgenomen.

Het kwaliteitsvraagstuk is veel breder dan alleen overladenheid en versnippering. Het heeft te maken met identificatiemogelijkheden, overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en de wijze waarop de kwaliteit van het onderwijs aan een vitale groep leerlingen kan worden verbeterd. Daarvoor zijn een aantal verbeteringen nodig. Er moeten minder verschillende gezichten voor de klas komen, er moet gewerkt kunnen worden in kernteams, het aanbod moet minder versnipperd zijn, het onderwijs moet aansluiten bij de belevingswereld van leerlingen. Het is opvallend dat de scholen om dit type maatregelen vragen. Men heeft daarbij de onderwijskwaliteit voor ogen. Er zijn ook een aantal factoren genoemd die niet met de kwaliteit de maken hadden, zoals tekorten aan leraren en pedagogisch-didactische vraagstukken. Er zijn dus veel redenen om na te denken over de wijze waarop het proces beter kan verlopen. De scholen willen een goede kwaliteit bieden aan de leerlingen. De staatssecretaris wil scholen graag in de breedte mogelijkheden geven om hiermee om te gaan.

Op dit moment wordt discussie gevoerd over de bevoegdheid en bekwaamheid van leraren. Volgens de wet moeten leraren bevoegd en bekwaam zijn. Het kan echter zijn dat leraren die in een vak bevoegd zijn ook bekwaam zijn voor een ander vak. Het bevoegd gezag zou op dat punt besluiten moeten kunnen nemen. De inspectie oefent hier toezicht op uit. Als de scholen daar ruimte voor krijgen, zal de staatssecretaris zeer transparant aan de Kamer aanleveren op welke wijze scholen daarmee omgaan. Het gaat haar om een nieuw en ruimer kader voor de kwaliteitsborging voor scholen die verder willen of moeten gaan. Vakkencombinaties gaan overigens veel minder ver dan clustering. Clustering houdt in dat men vakken vergaand gaat integreren en bij combinaties gebeurt dat niet. Er worden dus geen nieuwe vakken gecreëerd. Bij vakkencombinaties blijft de herkenbaarheid van vakken overeind. De bevoegdheid van een docent beperkt zich tot twee of drie vakken. Men is dus niet meteen voor alle vakken bevoegd.

De staatssecretaris stelt scholing en nascholing van onderwijsgevenden zeer op prijs. Zij heeft ook voorstellen ontwikkeld om de bevoegdheid, die men heeft als men de initiële opleiding heeft gevolgd, gedurende het hele leven op peil te houden. Daar passen applicatiecursussen goed bij. Het is echter een zaak van het bevoegd gezag om te bepalen of een leraar een applicatiecursus moet volgen. De wijze waarop de scholing wordt ingericht voor de leraren, is namelijk een zaak die het bevoegd gezag aangaat. Als de inspectie inzicht geeft in de wijze waarop scholen daar gebruik van maken, kan worden overwogen of het zinvol is om een aanvullende regeling te ontwerpen.

Scholen ontwikkelen soms dingen om problemen die in de Kamer ook breed worden onderkend, op te lossen. Zo hebben scholen in de vier grote steden het traject werkend leren ontwikkeld. Zij deden daarmee iets wat niet mocht, maar het hielp wel. De staatssecretaris wil graag dat datgene, wat scholen hebben ontwikkeld en dat helpt, in de Kamer op tafel komt en dat de politiek besluit of het wel of niet kan. Zij zegt dit, omdat veel scholen, in meerderheid VMBO, al bepaalde dingen doen, omdat zij denken dat zij die leerlingen anders niet aan het leren krijgen. Het gaat erom dat leraren op zo'n manier les kunnen geven dat de leerlingen het leren als prettig ervaren. Dat is het enige dat voorligt.

Er zijn geen boeken voor combinatievakken, maar dat hoeft ook niet, omdat de inhoud van de oude vakken hetzelfde blijft, totdat het debat naar aanleiding van het advies van de Onderwijsraad is gevoerd.

De staatssecretaris spreekt in haar adviesaanvraag aan de Onderwijsraad over differentiaties, gezien de verschillen tussen leerlingen. Er is een spanning tussen differentiatie en doorstroming. Daar moet de Onderwijsraad zich over bezinnen en uitspreken. In de adviesaanvraag wordt dan ook gesproken over de spanning tussen differentiatie, doorstroming, gemeenschappelijke basis en beleidsruimte voor scholen. In de aanvraag wordt verder specifiek ingegaan op de doorlopende leerlijn en op de doorstroming ten behoeve van de voorbereiding op het vervolgonderwijs, beroep en maatschappelijk functioneren. De aansluiting op het basisonderwijs moet ook beter. Als de Kamer wenst dat de staatssecretaris daar nog eens apart met de Onderwijsraad over zal spreken, is zij bereid dat te doen.

Lerarenopleiding funderend onderwijs is een zaak die allereerst de minister van OCW aangaat. Die heeft namelijk het lerarenbeleid in zijn portefeuille. Er is in de brief wel kort gerefereerd aan die mogelijke ontwikkeling.

Nadere gedachtewisseling

De heer Cornielje (VVD) brengt naar voren dat het bij Maatwerk voor morgen 1 ging om de vraag of de HBO-lerarenopleiding ook tijd zouden moeten besteden aan vakkencombinaties. Hij heeft daarmee ingestemd, omdat hij vindt dat er geen onbevoegden voor de klas moeten staan. Hij wil, evenals de staatssecretaris, minder gezichten voor de klas, maar hij wil zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs op peil blijft door de eis te stellen dat leraren bevoegd zijn. Artikel 23 van de Grondwet geeft hem daarin gelijk. Er mag een onderzoek naar de bekwaamheid van hen die onderwijs geven, worden geëist. Dat moet niet alleen aan het bevoegd gezag worden overgelaten. De Wet beroepen in het onderwijs gaat daar ook van uit. Die stelt eisen aan een initiële opleiding en aan de nascholing om de initiële opleiding op peil te houden. Het is dan toch bizar dat als een leraar een bevoegdheid heeft gehaald, hij er zomaar andere bevoegdheden bij krijgt, zonder daaraan enige eis te verbinden?

De heer Cornielje vindt het belangrijk dat er sprake is van differentiatie in het vakkenaanbod, het niveau en de duur van de basisvorming. Als de staatssecretaris zegt dat de adviesaanvraag zo begrepen mag worden, gaat hij ervan uit dat de Onderwijsraad dat ook weet. Verder zou de terugrol van MAVO-, HAVO-, VWO- en VSO-examens op de basisvorming onderdeel van het advies van de Onderwijsraad uit moeten maken. Wil de staatssecretaris dat expliciet aan de Onderwijsraad laten weten?

Met betrekking tot het leraarfunderend onderwijs worden er op zeven hogescholen experimenten gehouden. De leraar funderend onderwijs zal echter desastreus zijn voor de kwaliteit van de eerste fase van het onderwijs. De heer Cornielje vindt dan ook dat men daar niet aan moet beginnen. Hij hoopt dat de staatssecretaris daarover wil spreken met de minister.

De heer Mosterd (CDA) bespeurt een tendens voor meer differentiatie en vraagt zich af of dat punt wel voldoende naar voren komt in de adviesaanvraag aan de Onderwijsraad.

De heer Mosterd is voor minder leraren voor de klas in de basisvorming, maar hij wil de kwaliteitsborging toch ook graag behouden. De staatssecretaris heeft gezegd dat zij het, totdat het advies van de Onderwijsraad er is, aan de scholen over wil laten. Is het dan nog wel mogelijk om nadere eisen te stellen? Hij zou graag zien dat er een extra kwaliteitsborging van de overheid komt. Als de staatssecretaris zegt dat dat kan als zij een ronde langs de scholen heeft gemaakt en het advies van de Onderwijsraad er is, komt dat wel tegemoet aan hetgeen hij heeft gevraagd, maar hij blijft daar toch op hameren.

Mevrouw Lambrechts (D66) vindt het terecht dat de Kamer kritische kanttekeningen heeft geplaatst bij de mogelijkheid van vakkencombinaties. In de brief wordt gedaan alsof er vakkencombinaties kunnen zijn, terwijl tegelijkertijd de inhouden van die vakken overeind kunnen worden gehouden, en dat de problemen van overladenheid en versnippering daarmee kunnen worden opgelost. Dat kan echter niet, want er wordt maar 50% of 60% van de kerndoelen gerealiseerd. Daarom is dit een ongeloofwaardig voorstel. Waarom worden er geen keuzen gemaakt? Keuzen maken doet pijn, maar er is lef voor nodig om de basisvorming op orde te krijgen. Dat kan niet zonder het maken van keuzen.

Mevrouw Lambrechts vindt de adviesaanvraag aan de Onderwijsraad mistig, juist omdat alles wat met de Kamer is besproken erin zit. Dat houdt in dat de aanvraag onvoldoende richtinggevend is. Van de Onderwijsraad kan dan ook niet verwacht worden dat zij binnen vier maanden al die dilemma's kunnen bekijken en een inhoudelijke oplossing kunnen geven. Dat wordt echter wel gevraagd.

De heer Rabbae (GroenLinks) kan met de staatssecretaris meegaan op het punt van de bekwaamheid van leraren, mits het betekent dat betrokkene de kans krijgt om de bevoegdheid te halen. Dat vindt hij een goede en evenwichtige benadering.

De staatssecretaris heeft geprobeerd de wensen van de verschillende fracties in de adviesaanvraag aan de Onderwijsraad op te nemen. Het is nu te hopen dat de Onderwijsraad vakkundig het juiste antwoord kan geven. De versnippering komt niet echt voor in de adviesaanvraag. Moet de Onderwijsraad meer ingaan op de overladenheid dan op de versnippering?

Mevrouw Barth (PvdA) heeft bij een school in Den Bosch, waar de leerlingen in het VMBO nog maar zeven vakken hebben in de basisvorming en een eigen lokaal, waardoor de schooluitval is gedaald naar nul, gezien dat vakkenintegratie werkt. Zeker voor leerlingen die het leren niet zo makkelijk afgaat, werkt deze aanpak. Zij vindt dan ook dat de Kamer vertrouwen moeten durven hebben in de scholen om dit op een goede manier aan te pakken. Wat voor belang hebben scholen er namelijk bij om onbevoegde leraren voor de klas te zetten? De scholen hebben er juist belang bij om de kwaliteit van hun onderwijs goed te bewaken. Een vak is daarbij nooit een doel op zich, maar een middel om kerndoelen of leerstandaarden aan te bieden. Hoe scholen dat organiseren, kunnen zij goed zelf beoordelen. Kwaliteit heeft bovendien altijd nog meer te maken met bekwaamheid, dan met bevoegdheid. Zij steunt het voorstel van de staatssecretaris.

De staatssecretaris merkt op dat er alleen combinatievakken worden gegeven als de school daarvoor kiest. De leraar scheikunde die het combinatievak natuurkunde/scheikunde geeft, is bevoegd voor scheikunde en voor het combinatievak. Die leraar is echter niet opeens bevoegd voor het vak natuurkunde op het moment dat die vakken apart worden gegeven. Er wordt wel degelijk toezicht gehouden op de bekwaamheid. De inspectie speelt op dit punt zeer nadrukkelijk een rol. Als de scholen die ruimte krijgen, zal de staatssecretaris dat direct monitoren en zal zij de Kamer laten zien welke scholen er gebruik van maken. Het gebeurt echter altijd onder het toezicht van de inspectie.

De Kamer zal nog een debat voeren met de minister over de lerarenopleiding die mogelijk wordt uitgebreid naar de basisvorming. De staatssecretaris zal de signalen uit de Kamer doorgeven aan de minister. Hij kent die overigens waarschijnlijk al.

De staatssecretaris zal nog een brief naar de Onderwijsraad sturen naar aanleiding van hetgeen door de leden is opgemerkt in dit debat. Het is in de gesprekken allemaal al gewisseld, maar als de Kamer dat op papier wil hebben, zal zij daarvoor zorgen. Het gaat om de mix van de breedte van het gemeenschappelijk programma, de differentiatie, het uitstel van beroeps- en studiekeuze en de ruimte voor scholen. Dat zijn de variabelen die in de adviesaanvraag staan en waarvoor keuzen gemaakt moeten worden. De versnippering speelt ook mee in de adviesaanvraag, maar de staatssecretaris is bereid om het ook nog op te nemen in de extra brief die zij zal schrijven.

De leraar die een combinatievak gaat geven, moet de kans krijgen om de extra bevoegdheid te halen. Dat is echter wat anders dan dat dwingend voor te schrijven. De staatssecretaris wil dit punt graag inbrengen in de debatten die de Kamer nog zal voeren over de Wet op beroepen in het onderwijs, want daarbij gaat het om de kwaliteitsborging, de kwalificatiestructuur en de bevoegdheidsregeling. Dat zijn zaken die nu, met budgetten, neergelegd zijn bij het bevoegd gezag.

Er zijn vragen gesteld die pas zijn te beantwoorden als het advies van de Onderwijsraad en de beleidsreactie van de staatssecretaris bekend zijn. Zij wil echter niet de ruimte van de scholen belemmeren totdat het debat naar aanleiding van dat advies is gevoerd. Zij wil de scholen tegemoet komen in de wens om combinaties met de vakken die eerder uitgezonderd waren, omdat zij nog moesten groeien, techniek en verzorging, mogelijk te maken.

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier van de commissie,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (RPF/GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Passtoors (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD) en Eurlings (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF/GPV), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD) en Wijn (CDA).

Naar boven