26 732
Algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000)

19 637
Vluchtelingenbeleid

nr. 101
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 10 januari 2002

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 4 december 2001 overleg gevoerd met staatssecretaris Kalsbeek van Justitie over:

de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 17 oktober 2001 t.g.v. de rapportage van de Ex ante uitvoeringstoets van de IND n.a.v. de motie op stuk nr. 78 van de leden Kamp, Dittrich, Middel en Albayrak bij de Vreemdelingenwet 2000 (26 732, nr. 96);

de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 19 oktober 2001 inzake tijdens de behandeling van de Vreemdelingenwet 2000 ingediende motie op stuk nr. 79 van het lid Kamp over herhaalde asielaanvragen (26 732, nr. 97);

de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 29 oktober 2001 t.g.v. de beleidsnotitie over de toepassing van het criterium feitelijke gezinsband bij de toelating van minderjarige kinderen (26 732, nr. 98);

de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 2 november 2001 inzake veilige (derde) landenconcept en ongedocumenteerdheid; gestapelde bewijslast (19 637, nr. 619);

de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 5 november 2001 inzake communicatie tussen de gemeenten en de IND over ingetrokken VVTV-statussen en de beëindiging van voorzieningen (19 637, nr. 621).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Albayrak (PvdA) vindt de wijze waarop de staatssecretaris een zekere balans tussen restrictiviteit en humaniteit binnen het vluchtelingenbeleid weet te vinden, een compliment waard. Een voorbeeld is het nieuwe beleid rond gezinshereniging en family life. Hierbij leven echter nog wel wat onduidelijkheden en zorgen. Zo vreest zij dat de bepaling dat na vijf jaar wederom wordt uitgegaan van de normale criteria van «feitelijke gezinsband», te veel juridische interpretatievrijheid biedt en mede daardoor moeilijk uitvoerbaar zal zijn. Ook vindt zij het onredelijk om de termijn al te laten ingaan op het moment van feitelijke scheiding tussen ouder en kind in het land van herkomst, omdat die scheiding noodgedwongen, bijvoorbeeld door gevangenisstraf of «internal displacements», kan hebben plaatsgevonden en de vluchtroute zeer langdurig en ingewikkeld kan zijn geweest. Het is daarom redelijker om de termijn van vijf jaar in te laten gaan op het moment van het verkrijgen van een verblijfstitel in Nederland, of op het moment dat men de asielprocedure in Nederland start. Ook krijgt mevrouw Albayrak de indruk dat het beleid is versoberd voor gevallen van scheiding langer dan vijf jaar; dat is volgens haar nooit de bedoeling geweest. Graag hoort zij dat de huidige criteria van de feitelijke gezinsband voor deze gevallen blijven gelden. Verder vraagt mevrouw Albayrak zich af waarom de Nederlandse overheid niet meer aansluiting zoekt bij het beleid elders in Europa. In veel landen geldt het criterium van de feitelijke gezinsband voor minderjarige kinderen niet. Hoe groot acht de staatssecretaris de kans dat de richtlijn met betrekking tot gezinshereniging uiteindelijk zal nopen tot aanpassing van het Nederlands beleid? Onduidelijkheid is er ook over de criteria die gelden voor gezinshereniging bij een lang verbroken, maar herstelde gezinsband. Zij vraagt de staatssecretaris om het desbetreffende begeleidende TBV (tussentijds bericht vreemdelingenbeleid) aan de Kamer te zenden.

Mevrouw Albayrak onderkent de problematiek rond ongedocumenteerde asielzoekers, maar vraagt zich af of de baten van de uitvoering van de motie op stuk nr. 78, namelijk een grondiger onderzoek van identiteit, nationaliteit en reisroute van de asielaanvrager door een langere AC-procedure, wel opwegen tegen alle organisatorische en economische kosten. Waarborgen in de AC-procedure moeten voorkomen dat de stuitingsperiode van drie weken niet een verkapte verlenging van de 48-uursprocedure wordt. Ook is niet alles even duidelijk over de wijze van opvang tijdens de stuitingsperiode, in het bijzonder van ama's aan wier minderjarigheid wordt getwijfeld. Zij vindt dat de Kamer voortdurend op de hoogte moet worden gehouden van de voortgang bij de onderdelen waarop nog besluitvorming moet plaatsvinden.

De heer Kamp (VVD) wijst op de achtergrond van de motie op stuk nr. 78 en het amendement op stuk nr. 36: 80% van de asielzoekers is ongedocumenteerd of houdt informatie achter. Hij is van mening dat asielaanvragers die niet volledig meewerken, niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking mogen komen. De verlenging of stuiting van de AC-procedure wordt pas tweeënhalf jaar na het aannemen van de motie op stuk nr.78 uitgevoerd; dat is veel te laat. Ook begrijpt hij niet dat de staatssecretaris inschat dat hierdoor het afwijzingspercentage maar met een luttele 2% kan worden verhoogd. In plaats van te zoeken naar juridische bezwaren, dient zij zich in te spannen om een politieke wens juridisch mogelijk te maken. Het ambitieniveau kan en moet veel hoger. Ook geeft de staatssecretaris aan dat de gronden voor stuiting duidelijk zullen worden aangegeven. Dient dit om bezwaar en beroep te vergemakkelijken? Verder is een AC-afwijzing van een aanvraag op grond van de veilige (derde)landenbepaling niet mogelijk, omdat het enkele weken duurt voordat een laissez-passer is verkregen. Juist voor deze gevallen is een stuiting van maximaal drie weken uitermate geschikt. Waarom heeft de staatssecretaris dit niet meegenomen in de beoordeling van de uitvoering van de motie?

Het doel van het amendement op stuk nr. 36 over veilige (derde) landen was de opstelling van een lijst van veilige landen die het Vluchtelingenverdrag en andere relevante verdragen naleven, waardoor meer aanvragen al in AC's zouden kunnen worden afgehandeld. De heer Kamp vindt het treurig dat de staatssecretaris nu pas, bijna anderhalf jaar na de aanvaarding van het amendement door de Kamer, een eerste aanzet wil doen. Waarom is dit niet veel eerder gebeurd?

In het regeerakkoord is afgesproken dat de herhaalde asielverzoeken geheel tot het verleden zouden behoren. Het kabinet achtte dit echter onmogelijk. De motie op stuk nr. 79 was een tegemoetkoming van de VVD in het licht van de ex-nunctoetsing: herhaalde aanvragen konden worden afgedaan in één AC, zonder gratis rechtsbijstand of opvang. De veronderstelling hierbij was dat herhaalde aanvragen daardoor tot het verleden zouden behoren. Hoe dan ook, het was zeker niet de bedoeling om een onderscheid aan te brengen tussen tweede en volgende aanvragen en ook niet om toch gratis rechtsbijstand te verlenen. Nu wordt ook al afgezien van de afdoening in één AC. De heer Kamp kan niet anders dan constateren dat deze motie grotendeels niet is uitgevoerd, hetgeen de VVD legitimeert om terug te keren naar haar oorspronkelijke standpunt: slechts één asielverzoek is mogelijk.

De voorgestelde ruimere uitleg van het criterium «feitelijke gezinsband» gaat veel te ver. Is het juist dat deze verruiming betekent dat jaarlijks 800 tot 1000 kinderen meer naar Nederland zullen komen en zo ja, waarom maakt de staatssecretaris daar in de stukken dan geen gewag van? En hoe verhoudt een en ander zich met de berichten in de pers over de wens van minister Van Boxtel om gezinshereniging te beperken?

De met de VNG afgesproken beëindiging van voorzieningen voor uitgeprocedeerde asielzoekers wordt kennelijk niet overal begrepen. Zo stelt de Utrechtse wethouder Spekman dat de staatssecretaris alsnog heeft ingestemd met vervangende gemeentelijke opvang en wil hiervoor financieel schadeloos worden gesteld. Graag hoort de heer Kamp een nadere uitleg van de staatssecretaris.

Veel te veel uitzettingen worden geannuleerd: omdat mensen verdwijnen, zich verzetten, er een file voor Schiphol staat, gaan 1600 van de 4000 uitzettingen uiteindelijk niet door. Dat is een schokkende verspilling van de schaarse mankracht van marechaussee en vreemdelingenpolitie en ook volkomen onnodig, omdat artikel 59, lid 2 van de Vreemdelingenwet de mogelijkheid biedt om mensen enkele dagen voor uitzetting in bewaring te stellen. Inbewaringstelling vlak voor uitzetting zou volgens de heer Kamp eigenlijk een standaardonderdeel van de totale procedure moeten zijn.

Ook de heer Wijn (CDA) hoort graag van de staatssecretaris of zij vindt dat de motie op stuk nr. 78 weinig zal uithalen. Het stuiten van de procedure maakt een grondiger onderzoek naar de identiteit en herkomst van asielzoekers mogelijk. Maar waarom komen na de 48 uur zo weinig gegevens boven? En wat is de reden voor de uitermate lange implementatieduur? Kan de implementatietermijn niet worden bekort door een eenvoudigere opvang? En zal de onbeperkte bewegingsvrijheid die mensen wordt toegestaan, hun niet teveel mogelijkheden bieden om zich te onttrekken aan nader onderzoek? De heer Wijn vindt dat bij twijfels aan identiteit en reisroute de bewijslast best meer mag worden verschoven naar de asielzoeker. De status van vluchteling hangt nauw samen met iemands identiteit. Als dus na een eventueel verlengde AC-procedure nog twijfel over iemands identiteit bestaat, dan mag worden geconcludeerd dat de aanvraag onterecht was, wat weer het einde van de asielprocedure moet betekenen; een echte vluchteling heeft niets te verbergen.

Het CDA is tegenstander van de mogelijkheid van herhaalde asielverzoeken. Volgens de heer Wijn maken de ex-nunctoetsing en de termijn van 28 dagen waarbinnen Nederland daadwerkelijk moet zijn verlaten, een herhaalde aanvraag op basis van gewijzigde omstandigheden feitelijk onmogelijk. De IND blijkt er bij de communicatie met gemeenten over de intrekking van VVTV-statussen geen eenvormig beleid op na te houden. De staatssecretaris was hiervan kennelijk niet goed op de hoogte en dat doet vermoeden dat zij niet echt goed weet wat zich in de praktijk van het asielbeleid afspeelt. In ieder geval is de irritatie van de VNG over de gang van zaken zeer begrijpelijk.

De heer Wijn hoort graag een toelichting op de tegenstrijdigheid tussen de verruiming van het criterium «feitelijke gezinsband» en de persberichten over de wens van minister Van Boxtel om gezinsherenigingsbeleid te beperken. Overigens lijkt aan het afwijkende Nederlandse criterium van «feitelijke gezinsband» nu de Europese regelgeving met betrekking tot de juridische gezinsband te worden toegevoegd. En hoe verhoudt de termijn van vijf jaar zich met de termijn van drie jaar die geldt voor statushouders?

Het grote aantal annuleringen van uitzettingen doet bij de heer Wijn de vraag rijzen of de gegevens over uitzettingen en vertrek onder toezicht betrekking hebben op feiten of aannames. En hoe vaak is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om uit te zetten asielzoekers vlak voor het moment van uitzetting in bewaring te nemen?

De heer Hoekema (D66) bespeurt een wat tweeslachtige houding bij de staatssecretaris ten opzichte van motie 78: zij is bereid om de motie uit te voeren, maar schrikt wellicht terug voor de mogelijke organisatorische complicaties. Het geschatte percentage van extra AC-afdoeningen vindt hij verdacht exact. De heer Hoekema benadrukt dat de voorgestelde maatregelen zich richten op een belangrijke en ingewikkelde problematiek; zij verdienen derhalve een serieuze en ambitieuze implementatie.

De heer Hoekema heeft zich laten overtuigen door de argumentatie van het kabinet tegen de concentratie van herhaalde asielaanvragen in één AC. Wel wil hij dat omwille van de stroomlijning strikt wordt vastgehouden aan de termijn van vier weken tussen afspraak en behandeling; nog liever zag hij een verkorting van de termijn.

Hoe staat de staatssecretaris tegenover de bevinding van rechtshistorische onderzoekers aan de EUR dat de interpretatie van het criterium «feitelijke gezinsband» eigenlijk berust op een vergissing? Bij de invoering werd namelijk een verruiming van de kring van gezinsleden met niet-biologische kinderen beoogd, maar in de loop der tijd is een en ander beperkter uitgelegd. De heer Hoekema vindt het noodzakelijk dat het Nederlandse beleid zich meer conformeert aan hetgeen binnen Europa gebruikelijk is, mede vanwege de soms schrijnende gevallen. Hoe is de termijn van vijf jaar internationaal-rechtelijk te onderbouwen, gezien het ongeclausuleerde recht op family life in het EVRM en het Verdrag inzake de rechten van het kind?

Ook de heer Hoekema is van mening dat de verschaffing van het overzicht van ratificaties van mensenrechtenverdragen niet zo lang had hoeven duren. De formele status van veilig derde land is overigens niet zaligmakend; ook de feitelijke nalevingspraktijk van verdragen door landen moet bij de individuele beoordeling van aanvragen worden betrokken. Ook hij is ontevreden met de communicatie tussen rijksoverheid en gemeenten over de beëindiging van VVTV-statussen; vanwaar de omslag op 15 oktober?

De heer Rabbae (GroenLinks) heeft absoluut geen begrip voor het Nederlandse beleid ten aanzien van gezinshereniging. Het gaat in tegen door iedereen intuïtief gevoelde familierelaties en leidt tot schrijnende incidenten. Het criterium van «feitelijke gezinsband» wordt vijf jaar niet van toepassing geacht. Dit lijkt op het eerste gezicht een versoepeling, maar binnen die termijn is ook sprake van aanscherping van het beleid: zo is hereniging onmogelijk bij maatregelen van kinderbescherming in het land van herkomst. De heer Rabbae heeft ook meer in het algemeen de indruk dat alle maatregelen ter versoepeling van het beleid worden tenietgedaan door, vaak impliciete, aanscherpingen. Nederland vormt in vergelijking met de rest van de EU vaak een progressieve, positieve uitzondering, maar waarom juist op dit terrein niet? Waarom hanteert Nederland niet uitsluitend het criterium van de juridische gezinsband, net zoals andere landen in de EU? En het is op zijn zachtst gezegd merkwaardig dat minister Van Boxtel lijkt te vinden dat Nederlandse migrantenkinderen zich maar moeten beperken tot de Nederlandse huwelijksmarkt.

De heer Rabbae vindt het kabinetsbeleid ten aanzien van veilige (derde) landen zeer conservatief: de kleinste verandering wordt uitgesloten of tegengewerkt. Het is onterecht om vluchtelingen met bewijslast op te zadelen als zij afkomstig zijn uit landen die formeel of feitelijk onveilig zijn. Hij pleit ook voor meer begrip voor ongedocumenteerde vluchtelingen. Uit de constatering dat er ongedocumenteerden zijn die een onterechte aanspraak op de vluchtelingenstatus maken, mag niet worden geconcludeerd dat geen enkele ongedocumenteerde een echte vluchteling is.

De heer Van der Staaij (SGP) wijst op de kansen, maar ook op de risico's die kleven aan de uitvoering van de motie op stuk nr. 78. Graag hoort hij een toelichting op de bescheiden 2% winst in afdoeningen die wordt verwacht. Kan met extra inspanningen niet een hoger percentage worden bereikt? De staatssecretaris is terecht van mening dat stuiting alleen moet worden toegepast als dit noodzakelijk is. Hoe staat zij tegenover de bevindingen in AC Zevenaar die uitwijzen dat een betere benutting van de huidige mogelijkheden in de AC-procedure stuiting overbodig maakt?

De heer Van der Staaij vindt het onderscheid tussen herhaalde aanvragen met en zonder nieuwe feiten theoretisch te billijken, maar voor de aanspraak op rechtsbijstand vindt hij het onderscheid niet logisch. Ook vraagt hij zich af hoe de versoepeling van het gezinsbandcriterium zich verhoudt met de vermeende noodzaak tot beperking van de gezinsvereniging en de Europese regelgeving. En klopt het dat de Nederlandse overheid juist een ruimere definitie hanteert van het begrip «gezin» dan de meeste Europese landen?

Ook de heer Van der Staaij verbaast zich over het late tijdstip van het beleid rond veilige (derde) landen. En is er inmiddels volstrekte duidelijkheid bij gemeenten over de uitvoering van het VVTV-beleid? In hoeverre werken gemeenten mee en doen zij een beroep op de regionale integrale terugkeerteams of de vreemdelingendienst?

Tot slot uit de heer Van der Staaij zijn bezorgdheid over het grote aantal annuleringen bij uitzettingen. Hij neemt aan dat de desbetreffende notitie informatie zal leveren over de resultaten van de inzet hierbij van de ketenbrede Werkgroep verwijderingen.

Het antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris wijst erop dat humanitaire overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan het voorstel tot versoepeling van het criterium «feitelijke gezinsband». Over het voorstel blijkt helaas enige verwarring te bestaan en daarom is een toelichting op haar plaats. Bij een verzoek om gezinshereniging zal in de eerste vijf jaar na de feitelijke scheiding tussen ouders en kind, waarbij de ouders zich bevinden in Nederland en het kind in het land van herkomst, zonder nader bewijs worden aangenomen dat de gezinsband in stand is gebleven. De feitelijke gezinsband betreft overigens kinderen in juridische zin en daaronder vallen in ieder geval biologische kinderen. Als ouders niet met deze kinderen samenwonen, dan moet een financiële en morele band met hen worden aangetoond. Een feitelijke band zonder juridische band is niet mogelijk. Overigens wijst de staatssecretaris erop dat voor pleegkinderen en adoptiekinderen apart beleid geldt, naast dat voor biologische kinderen.

Na de periode van vijf jaar zal in principe worden geoordeeld dat het kind is geworteld in het land van herkomst en dat hereniging in Nederland niet voor de hand ligt. Toch is hereniging niet principieel uitgesloten. Als uitzonderingsgrond gelden bijvoorbeeld ingrijpende wijzigingen in de leefsituatie van het kind die maken dat in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst voor het kind is weggelegd, evenals het zoekraken van het minderjarige kind in een oorlogssituatie. De staatssecretaris ziet zeker geen versobering van de bestaande mogelijkheden na vijf jaar; wel is in ieder geval een objectiveerbare toets na die termijn beter mogelijk. Zij ziet op voorhand geen internationaal-rechtelijke bezwaren tegen de termijn van vijf jaar. Een termijn van drie jaar, met de noodzaak tot het aantonen van een feitelijke financiële en morele band, is te beperkt en zou hereniging in vrijwel alle gevallen de facto onmogelijk maken. Met de hantering van het criterium «feitelijke gezinsband» wijkt Nederland inderdaad af van Europa. De staatssecretaris acht dit evenwel verantwoord omdat de kans op een geslaagde integratie in de Nederlandse samenleving tezeer wordt verkleind als het kind te lang elders heeft verbleven, bijvoorbeeld doordat het tot zijn puberteit door zijn grootouders in het land van herkomst is opgevoed.

Met de periode van vijf jaar is getracht een gulden middenweg te vinden tussen de eerbiediging van het recht op family life en de eisen van restrictiviteit en uitvoerbaarheid. Het criterium «feitelijke gezinsband» kan geen verruiming vormen van het criterium «juridische gezinsband», omdat dit alleen eigen kinderen betreft. Door de verruiming van «feitelijke gezinsband» zullen per jaar naar schatting ongeveer 800 kinderen extra naar Nederland komen. De vermeende opvattingen van de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid staan hier volgens de staatssecretaris overigens volstrekt los van. In de pers stonden namelijk berichten naar aanleiding van een uitgelekte conceptnotitie naar aanleiding van een WRR-rapport. Het kabinet bereidt inmiddels een standpunt voor dat meer omvat dan gezinshereniging en gezinsvorming.

Een eenmaal verbroken gezinsband kan in Nederland niet worden hersteld, omdat dan aan een illegaal verblijf rechten zouden kunnen worden verbonden. De gezinsband kan wel in het land van herkomst worden hersteld, als het verblijf van de ouders aldaar substantieel is geweest en een daadwerkelijke hereniging met het kind tot doel had. Een korte vakantie valt daar niet onder. Het begeleidende TBV zal aan de Kamer worden toegestuurd.

Het criterium «feitelijke gezinsband» maakt sinds jaar en dag onderdeel uit van het Nederlandse gezinsherenigingsbeleid. Dit beleid heeft in de loop der jaren nooit ter discussie gestaan. Wel is in de jurisprudentie gewezen op de mogelijkheid van strijdigheid van bepaalde uitvoeringsregels met het formele beleid. Deze ontwikkelingen zijn mede aanleiding geweest voor de beleidswijziging. De staatssecretaris bestrijdt derhalve dat het criterium van «feitelijke gezinsband» berust op een rechtshistorische vergissing.

In de ex-ante-uitvoeringstoets kan precies worden nagegaan hoe het rendement van 2% van de uitvoering van de motie op stuk nr. 78 is berekend. De financiële baten van de langere AC-procedure zijn zeker groter dan de kosten. Om een eventueel negatief rendement in organisatorisch-technische zin te voorkomen, is gekozen voor een zorgvuldig implementatietraject. Het lage percentage van 2 kan worden verklaard doordat het aantal AC-afdoeningen sinds de aanvaarding van de motie door optimalisering van de procedure sterk is gestegen, waardoor de positieve effecten bij wijze van spreken al bij voorbaat zijn geïncasseerd. De motie op stuk nr. 78 heeft betrekking op de identiteit, nationaliteit en reisroute van de asielaanvrager. Onduidelijkheid daarover wil niet zeggen dat afdoening op een AC kan plaatsvinden, omdat ook de motieven voor de asielaanvraag moeten worden beoordeeld en er een gerede verwachting moet zijn dat het onderzoek daadwerkelijk binnen drie weken kan worden afgesloten. In verschillende AC's zijn initiatieven genomen gericht op de identiteitsbepaling. In het AC Zevenaar worden, mede in het licht van de wettelijke mogelijkheid tot fouillering vooraf, de mogelijkheden bezien van onderzoek in het TNV, dus voor het AC-proces. Het rendement hiervan zal naar verwachting niet hoog zijn, maar in individuele gevallen kan de sluitingstermijn hiermee eventueel overbodig worden. De Kamer zal in de ketenrapportage worden geïnformeerd over de uitvoering van de motie op stuk nr. 78.

De beslissing tot stuiting moet worden aangemerkt als een voorbereidingshandeling in de zin van artikel 6, lid 3 van de ABW. Als zodanig is zij niet vatbaar voor beroep of bezwaar bij de rechter. De staatssecretaris wil de vraag naar de wijze van opvang bij stuiting zo pragmatisch mogelijk benaderen en afhankelijk maken van individuele omstandigheden. Aan zowel gesloten als open opvang kleven voordelen als nadelen. De grootste zorgvuldigheid zal hierbij worden betracht, ook bij de opvang van ama's.

De herhaalde asielaanvragen zullen niet in één AC worden afgedaan, omdat daarmee de inmiddels ontwikkelde expertise van verschillende AC's dan niet wordt benut.

De staatssecretaris stelt dat niet kan worden volstaan met een «lijst» van veilige landen, in casu landen die partij zijn bij het Vluchtelingenverdrag en aanverwante verdragen. Het gaat namelijk niet louter om de ratificatie ervan, maar om de feitelijke naleving van de verdragsbepalingen. Het amendement op stuk nr. 36 over veilige (derde) landen beoogde een inhoudelijke beschrijving van veilige landen, maar het kabinet heeft aan de Eerste Kamer toegezegd om ook de praktijk van naleving in landen na te gaan. Gegevens hieromtrent worden onder andere afgeleid uit de ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken, waarin de gegevens van ngo's zijn opgenomen. Als zowel sprake is van ratificatie als van naleving in de praktijk, dan kan worden aangenomen dat het predikaat «veilig» gerechtvaardigd is. De asielaanvrager draagt weliswaar de bewijslast van schending van verdragsbepalingen in zijn individuele geval, maar zulks ontslaat de overheid niet van haar plicht om de naleving in haar algemeenheid te onderzoeken. De staatssecretaris vindt niet dat er sprake is van een eenzijdige bewijslast. Zij vindt ook niet dat de uitvoering te lang heeft geduurd.

De IND heeft diverse inspanningen verricht om de gemeenten te faciliteren bij het beleid rondom ingetrokken VVTV-statussen. De regionale units voor toezicht en terugkeer hebben een inventarisatie gemaakt van alle zorgwet/VVTV'ers. Een en ander is schriftelijk óf mondeling in de zomer van 2001 aan de gemeenten kenbaar gemaakt. De staatssecretaris zegt destijds niet op de hoogte te zijn geweest van de mondelinge communicatie aan de gemeenten. Aan de hand van de gegevens over de betrokken vreemdelingen zijn procedureoverzichten gemaakt. Deze zijn waar mogelijk schriftelijk aan de gemeenten toegezonden. De IND stelt gemeenten nu door middel van een faxbericht op de hoogte van de VVTV-status van individuen wanneer een juridische procedure is afgerond. Ook zijn in de regio's vaste aanspreekpunten in de gemeenten aangewezen die vragen over individuen kunnen beantwoorden. Volgens de staatssecretaris verloopt de communicatie en de informatievoorziening nu dus goed. Vanwege alle correspondentie en de verbeterde facilitering kunnen gemeenten zich sinds 15 oktober niet meer beroepen op onwetendheid over de beëindiging van voorzieningen. De brief van 10 oktober kan in dit opzicht worden beschouwd als keerpunt, met rechtsgevolgen per 15 oktober. Overigens bestrijdt de staatssecretaris dat er onduidelijke afspraken waren over de beëindiging van voorzieningen voor uitgeprocedeerde asielzoekers; dat die afspraken niet overal even goed worden nagekomen, is een andere zaak.

De verstrekte cijfers omtrent uitzettingen betreffen daadwerkelijke uitzettingen. De staatssecretaris oordeelt het vanwege capaciteitsredenen niet mogelijk om ter voorkoming van annuleringen bij uitzettingen standaard gebruik te maken van de mogelijkheid tot inbewaringstelling. Wel zullen andere mogelijkheden worden onderzocht om het grote aantal annuleringen bij uitzettingen te voorkomen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Swildens-Rozendaal

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks) Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA).

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Çörüz (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Arib (PvdA).

Naar boven