26 732
Algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

16 september 1999

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bestaande wetgeving betreffende de toelating en uitzetting van vreemdelingen, het toezicht op vreemdelingen die in Nederland verblijf houden, en de grensbewaking, te herzien en daartoe een nieuwe Vreemdelingenwet vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. ambtenaren belast met de grensbewaking: de ambtenaren, bedoeld in artikel 44;

b. ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen: de ambtenaren, bedoeld in artikel 45;

c. asiel: het verblijf van de vreemdeling in Nederland op de gronden, bedoeld in de artikelen 27 en 32;

d. buitengrenzen: de Nederlandse zeegrenzen, alsmede lucht- of zeehavens waar grenscontrole op personen wordt uitgeoefend;

e. gemeenschapsonderdanen:

1°. onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven;

2°. leden van de gezinnen van de onder 1 genoemde die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven;

3°. onderdanen van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, die ter zake van binnenkomst en verblijf in een lidstaat rechten genieten die gelijk zijn aan die van burgers van de lidstaten van de Europese Unie;

4°. leden van de gezinnen van de onder 3 genoemde die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die krachtens bovengenoemde Overeenkomst gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven;

f. herhaalde aanvraag: een aanvraag, die op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden afgewezen;

g. de korpschef: de korpschef, bedoeld in artikel 24 van de Politiewet 1993;

h. machtiging tot voorlopig verblijf: het door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of in het land van bestendig verblijf, dan wel het door het Kabinet van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen of door het Kabinet van de Gouverneur van Aruba aldaar, na voorafgaande machtiging van Onze Minister van Buitenlandse Zaken, afgegeven visum voor een verblijf van langer dan drie maanden;

i. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

j. verblijf op reguliere gronden: het verblijf van een vreemdeling in Nederland op grond van deze wet anders dan op de gronden bedoeld in de artikelen 27 en 32;

k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76);

l. verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn;

m. vreemdeling: ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld.

Artikel 2

1. Er is een Adviescommissie voor vreemdelingenzaken.

2. De commissie bestaat uit ten minste zeven leden. Ambtenaren die werkzaam zijn bij een ministerie of een daaronder ressorterende instelling, dienst of bedrijf, dan wel anderszins werkzaamheden verrichten in ondergeschiktheid aan Onze Ministers, worden niet tot lid benoemd. In afwijking van de Kaderwet adviescolleges kan de commissie naast de voorzitter uit meer dan veertien leden bestaan.

3. Als voorzitter wordt bij voorkeur een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast benoemd.

4. De commissie heeft tot taak:

a. Onze Minister te adviseren over het vreemdelingenrecht en het beleid ter zake;

b. op verzoek van Onze Minister te adviseren over bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen beschikkingen op grond van deze wet.

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inrichting en de werkwijze van de commissie.

6. De commissie is bevoegd bij een ieder schriftelijk of mondeling de inlichtingen in te winnen welke zij voor de vervulling van haar taak nodig acht.

HOOFDSTUK 2. TOEGANG

Artikel 3

1. Toegang tot Nederland wordt geweigerd aan de vreemdeling die:

a. niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel in het bezit is van een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum ontbreekt;

b. een gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid;

c. niet beschikt over voldoende middelen om te voorzien zowel in de kosten van verblijf in Nederland als in die van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd is, of

d. niet voldoet aan de voorwaarden die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn gesteld.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de vereisten ten aanzien van het bezit van een document voor grensoverschrijding.

3. De ambtenaren belast met de grensbewaking weigeren niet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van Onze Minister de toegang tot Nederland aan de vreemdeling die te kennen geeft dat hij asiel wenst.

Artikel 4

1. De vervoerder door wiens tussenkomst de vreemdeling aan een buitengrens of binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, neemt de nodige maatregelen en houdt het toezicht dat redelijkerwijs van hem kan worden gevorderd om te voorkomen dat door de vreemdeling niet wordt voldaan aan artikel 3, eerste lid, onder a.

2. De vervoerder kan worden verplicht om een afschrift te nemen van het op de vreemdeling betrekking hebbende document voor grensoverschrijding en dit ter hand te stellen aan de ambtenaren belast met de grensbewaking.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste en tweede lid.

4. Het eerste en tweede lid zijn ook van toepassing op iedere vervoerder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan schending van de in die leden bedoelde verplichtingen.

Artikel 5

1. De vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, dient Nederland onmiddellijk te verlaten, met inachtneming van de aanwijzingen welke hem daartoe door een ambtenaar belast met de grensbewaking, zijn gegeven.

2. Indien de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, Nederland is binnengekomen aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik bij een vervoersonderneming, dient hij Nederland onmiddellijk te verlaten met dat vervoer of een hem door een ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen vervoermiddel.

3. De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, gelden niet indien de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning indient.

Artikel 6

1. De vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd kan worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats.

2. Een ruimte of plaats, bedoeld in het eerste lid, kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het voor de beveiligde ruimte of plaats, bedoeld in het eerste lid, geldende regime, waaronder begrepen de nodige beheersmaatregelen.

4. Een krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat, nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

Artikel 7

Indien de vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd, op grond van enig wettelijk voorschrift dan wel een voor Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie zijn vrijheid is ontnomen, blijft de toegang geweigerd.

HOOFDSTUK 3. VERBLIJF

AFDELING 1. RECHTMATIG VERBLIJF

Artikel 8

De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:

a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 13;

b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 18;

c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 26;

d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 31;

e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, terwijl ingevolge deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;

g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning of een wijziging ervan, terwijl ingevolge deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;

h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl ingevolge deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;

i. gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan;

j. indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 62;

k. in afwachting van de beslissing van de rechter in een procedure op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de uitzetting achterwege blijft;

l. gedurende de periode waarin de vreemdeling door Onze Minister in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht;

m. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.

Artikel 9

1. Onze Minister verschaft aan de vreemdeling, die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met h, en j tot en met m, een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. Onze Minister verschaft desgevraagd een dergelijk document of schriftelijke verklaring aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder i.

2. Bij de aanvraag van een beschikking anders dan op grond van deze wet legt de vreemdeling desgevraagd een kopie van het document of de schriftelijke verklaring over, dat wordt aangemerkt als een bescheid als bedoeld in artikel 4:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

3. Onze Minister wijst bij ministeriële regeling de bescheiden, bedoeld in het eerste lid, aan en kan modellen vaststellen voor de documenten en de schriftelijke verklaring.

Artikel 10

1. De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, kan geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de bij de wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen ontheffingen of vergunningen.

2. Van het eerste lid kan worden afgeweken indien de aanspraak betrekking heeft op het onderwijs, de verlening van medisch noodzakelijke zorg, de voorkoming van inbreuken op de volksgezondheid, of de rechtsbijstand aan de vreemdeling.

3. De toekenning van aanspraken geeft geen recht op rechtmatig verblijf.

Artikel 11

1. De aanspraken van de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft zijn in overeenstemming met de aard van het verblijf. Tenzij bij of krachtens het wettelijk voorschrift waarop de aanspraak is gegrond anders is bepaald, is daarbij het tweede lid van toepassing.

2. De vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, kan aanspraken maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen, indien hij:

a. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a, tot en met e en m;

b. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder f, g, h, en een aanspraak wordt toegekend bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, dan wel bij of krachtens een ander wettelijk voorschrift, waarin aanspraken van deze vreemdelingen zijn neergelegd;

c. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder i tot en met l, voor de aanspraken die uitdrukkelijk aan deze vreemdelingen zijn toegekend.

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen ontheffingen of vergunningen.

Artikel 12

1. Het is aan de vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon bij grensoverschrijding is onderworpen, gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn toegestaan in Nederland te verblijven, zolang hij:

a. de bij of krachtens deze wet gestelde regels in acht neemt;

b. beschikt over voldoende middelen om te voorzien zowel in de kosten van zijn verblijf in Nederland als in die van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd is;

c. geen arbeid voor een werkgever verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen;

d. geen gevaar oplevert voor de openbare orde of de nationale veiligheid.

2. De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt ten hoogste op zes maanden bepaald. Voor bij algemene maatregel van bestuur te onderscheiden categorieën van vreemdelingen kunnen verschillende termijnen worden vastgesteld.

AFDELING 2. DE VERBLIJFSVERGUNNING REGULIER

Paragraaf 1. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

Artikel 13

1. Onze Minister is bevoegd:

a. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;

b. de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur ervan in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;

c. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te wijzigen, hetzij op aanvraag van de houder van de vergunning hetzij ambtshalve wegens veranderde omstandigheden;

d. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te trekken;

e. ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen.

2. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

3. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend voor ten hoogste vijf achtereenvolgende jaren. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning.

Artikel 14

1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 13 kan worden afgewezen indien:

a. de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf dan wel niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd;

b. de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

c. de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;

d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;

e. de vreemdeling niet bereid is om medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek naar een ziekte aangewezen bij of krachtens de Infectieziektewet, ter bescherming van de volkgezondheid of een medische behandeling tegen een dergelijke ziekte te ondergaan;

f. de vreemdeling voor een werkgever arbeid verricht, zonder dat aan de Wet arbeid vreemdelingen is voldaan;

g. gronden aan het algemeen belang ontleend, anders dan bedoeld onder a tot en met f, daartoe nopen.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid, onder b en c.

Artikel 15

1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 13 wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien het betreft:

a. de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één der door Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen landen;

b. de gemeenschapsonderdaan, voorzover niet reeds vrijgesteld op grond van een aanwijzing als bedoeld onder a;

c. de vreemdeling aan wie verlening van zorg in Nederland medisch noodzakelijk is;

d. de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van vrouwenhandel;

e. de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 26 dan wel van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 31;

f. de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning;

g. de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.

2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, onder g, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat een ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.

Artikel 16

1. Een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 13 kan worden afgewezen indien:

a. de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

b. de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

c. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid;

d. de vreemdeling niet meer zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel de persoon bij wie de vreemdeling verblijft niet meer zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;

e. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;

f. niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden;

g. de vreemdeling voor een werkgever arbeid verricht, zonder dat aan de Wet arbeid vreemdelingen is voldaan;

h. gronden aan het algemeen belang ontleend, anders dan bedoeld onder a tot en met g, daartoe nopen.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid, onder b en d.

Artikel 17

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 16, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b.

Paragraaf 2. De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Artikel 18

1. Onze Minister is bevoegd:

a. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;

b. een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken.

2. Een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt niet onder beperkingen verleend. Aan de vergunning worden geen voorschriften verbonden.

Artikel 19

1. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 18 van de vreemdeling die gedurende een tijdvak van vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, onder a, c, e, dan wel m, kan slechts worden afgewezen indien de vreemdeling:

a. niet duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;

b. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel hem terzake de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, is opgelegd;

c. zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

d. een gevaar vormt voor de nationale veiligheid;

e. gronden aan het algemeen belang ontleend, anders dan bedoeld onder a tot en met d, daartoe nopen.

2. Indien de in het eerste lid bedoelde vreemdeling gedurende een tijdvak van tien aaneengesloten jaren rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, wordt de aanvraag niet afgewezen op de in het eerste lid, onder a, bedoelde grond.

3. Onder een tijdvak als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel wordt verstaan een tijdvak onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is aangevraagd. Voor de berekening van het tijdvak wordt de periode van rechtmatig verblijf in Nederland vóór het bereiken van de achtjarige leeftijd buiten beschouwing gelaten.

Artikel 20

De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 18 kan worden ingetrokken indien:

a. de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

b. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen zouden hebben geleid;

c. de houder daarvan bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel hem terzake de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, is opgelegd;

d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid;

e. gronden aan het algemeen belang ontleend, anders dan bedoeld onder a tot en met d, daartoe nopen.

Paragraaf 3. Procedurele bepalingen

Artikel 21

De aanvraag tot het verlenen van:

a. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 13, tot het verlengen van de geldigheidsduur of tot het wijzigen ervan;

b. een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 18, wordt, in afwijking van artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ingediend door de vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger.

Artikel 22

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

a. de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag;

b. de gegevens die de vreemdeling in persoon moet verstrekken;

c. de wijze waarop beschikkingen bij of krachtens deze wet ten aanzien van de vreemdeling gegeven, alsmede de bij of krachtens deze wet voorgeschreven kennisgevingen, mededelingen of berichten aan de vreemdeling of aan andere belanghebbenden worden bekendgemaakt. Daarbij kan worden bepaald, dat de bekendmaking van beschikkingen ook kan geschieden door middel van het toezenden of uitreiken van een document en door het stellen van aantekeningen in een daarbij aan te wijzen document.

2. De vreemdeling is, in door Onze Minister te bepalen gevallen en volgens door Onze Minister te geven regels, leges van ten hoogste f 500 verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Daarbij kan Onze Minister tevens bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen dan wel het document niet afgegeven.

Paragraaf 4. De beschikking op de aanvraag

Artikel 23

1. Binnen zes maanden wordt een beschikking gegeven op de aanvraag tot:

a. het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 13;

b. het verlengen van de geldigheidsduur ervan;

c. het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 13;

d. het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 18.

2. De termijn voor het geven van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, kan ten hoogste voor zes maanden worden verlengd indien naar het oordeel van Onze Minister voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden of het openbaar ministerie, nodig is.

3. Onze Minister stelt de vreemdeling in kennis van de verlenging.

Paragraaf 5. De inwilliging van de aanvraag

Artikel 24

1. De verblijfsvergunning, die van rechtswege rechtmatig verblijf inhoudt, wordt verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

2. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 13 wordt verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.

Paragraaf 6. De afwijzing van de aanvraag

Artikel 25

1. De beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 13 of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 18 wordt afgewezen, heeft van rechtswege tot gevolg dat:

a. de vreemdeling niet langer rechtmatig verblijf heeft tenzij er een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf van toepassing is;

b. de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 60 gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden uitgezet, en

c. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, na ommekomst van de termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning, zonder de toestemming van de bewoner, teneinde de vreemdeling uit te zetten.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien:

a. ingevolge artikel 22 of ingevolge artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is besloten dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen;

b. het rechtmatig verblijf van rechtswege is geëindigd;

c. een verblijfsvergunning is ingetrokken of de geldigheidsduur ervan niet is verlengd.

3. De gevolgen, bedoeld in het eerste lid, treden niet in indien de vreemdeling bezwaar of beroep heeft ingesteld en de werking van de beschikking is opgeschort.

AFDELING 3. DE VERBLIJFSVERGUNNING ASIEL

Paragraaf 1. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

Artikel 26

1. Onze Minister is bevoegd:

a. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;

b. de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur ervan in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;

c. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te trekken.

2. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend voor ten hoogste drie achtereenvolgende jaren. Bij algemene maatregel van bestuur worden de gevallen aangewezen waarin de verblijfsvergunning voor minder dan drie achtereenvolgende jaren wordt verleend. Daarbij worden regels gesteld over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en over de verlenging ervan.

Artikel 27

1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 26 kan worden verleend aan de vreemdeling:

a. die verdragsvluchteling is;

b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;

c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;

d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar, of

e. die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 26, is verleend.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden indicatoren aangewezen die in ieder geval worden betrokken in de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onder d.

Artikel 28

Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 26 wordt afgewezen indien:

a. een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag;

b. de vreemdeling reeds rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of m;

c. de vreemdeling eerder een aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning heeft ingediend waarop nog niet onherroepelijk is beslist en hij op grond van die aanvraag rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 onder f, g en h, of

d. de vreemdeling op grond van een verdragsverplichting tussen Nederland en een ander land zal worden overgedragen aan dat land van eerder verblijf, terwijl dat land partij is bij het Vluchtelingenverdrag, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Trb. 1951, 154) en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 1985, 69), dan wel zich anderszins heeft verplicht artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, na te leven.

Artikel 29

1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 26 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.

2. Bij het onderzoek of de aanvraag kan worden afgewezen wordt mede betrokken de omstandigheid dat:

a. de vreemdeling reeds eerder, onder een andere naam, een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland heeft ingediend;

b. de vreemdeling zonder geldige reden niet heeft voldaan aan de aanwijzingen, bedoeld in artikel 53;

c. de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst;

d. de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag valse of vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd en, hoewel daaromtrent ondervraagd, opzettelijk de echtheid daarvan heeft volgehouden;

e. de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag opzettelijk reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd die niet op hem betrekking hebben;

f. de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen;

g. de vreemdeling afkomstig is uit een door Onze Minister bij beleidsregel aangewezen veilig land van herkomst;

h. de vreemdeling afkomstig is uit een door Onze Minister bij beleidsregel aangewezen veilig derde land;

i. de vreemdeling in een land van eerder verblijf zal worden toegelaten totdat hij elders duurzame bescherming zal hebben gevonden;

j. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

3. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 26, kan worden afgewezen indien gewichtige redenen aan het algemeen belang ontleend daartoe nopen.

Artikel 30

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 26 kan worden ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan kan worden afgewezen indien:

a. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid;

b. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;

c. de grond voor verlening, bedoeld in artikel 27, is komen te vervallen;

d. de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

e. gewichtige redenen aan het algemeen belang ontleend, anders dan bedoeld onder a tot en met d, daartoe nopen.

Paragraaf 2. De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Artikel 31

Onze Minister is bevoegd:

a. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;

b. een verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken.

Artikel 32

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 31 van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende drie achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder c, kan slechts worden afgewezen indien zich op het moment waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 26, afloopt, een grond als bedoeld in artikel 30 voordoet.

Artikel 33

De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 31 kan worden ingetrokken indien:

a. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid;

b. de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel hem terzake de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, is opgelegd;

c. de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid;

e. gewichtige redenen aan het algemeen belang ontleend, anders dan bedoeld onder a tot en met d, daartoe nopen.

Paragraaf 3. Procedurele bepalingen

Artikel 34

De aanvraag tot het verlenen van:

a. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 26 of tot het verlengen van de geldigheidsduur ervan;

b. van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 31, wordt, in afwijking van artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht, ingediend door de vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger.

Artikel 35

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

a. de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag;

b. de wijze waarop het onderzoek naar de aanvraag, daaronder begrepen het horen van de vreemdeling, wordt ingericht;

c. de gegevens die de vreemdeling in persoon moet verstrekken;

d. de wijze waarop beschikkingen bij of krachtens deze wet ten aanzien van de vreemdeling gegeven, alsmede de bij of krachtens deze wet voorgeschreven kennisgevingen, mededelingen of berichten aan de vreemdeling of aan andere belanghebbenden worden bekendgemaakt. Daarbij kan worden bepaald, dat de bekendmaking van beschikkingen ook kan geschieden door middel van het toezenden of uitreiken van een document en door het stellen van aantekeningen in een daarbij aan te wijzen document.

Artikel 36

Indien de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld zich omtrent de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning of het verlengen van de geldigheidsduur ervan te doen horen, wordt de vreemdeling gehoord in een taal waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat hij die kan verstaan.

Artikel 37

1. Indien Onze Minister voornemens is de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning of het verlengen van de geldigheidsduur ervan af te wijzen, dan wordt de vreemdeling hiervan, onder opgave van redenen, schriftelijk mededeling gedaan.

2. De vreemdeling brengt zijn zienswijze, in afwijking van artikel 4:9 van de Algemene wet bestuursrecht, schriftelijk naar voren binnen de door Onze Minister bepaalde redelijke termijn.

3. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 35, worden regels gesteld omtrent de termijn, bedoeld in het tweede lid, alsmede de toepassing van de voorgaande leden.

Artikel 38

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 31 kan niet eerder worden ingediend dan vier weken voordat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 26 afloopt.

Artikel 39

1. Indien Onze Minister voornemens is om de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 26, dan wel de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 31, in te trekken, zijn de artikelen 36 en 37 van overeenkomstige toepassing.

2. Indien Onze Minister, na ontvangst van de zienswijze van de vreemdeling, voornemens blijft de verblijfsvergunning in te trekken, dan wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld zich te doen horen.

Paragraaf 4. De beschikking op de aanvraag

Artikel 40

1. Op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 26, dan wel een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 31, wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.

2. Artikel 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

3. De inwilliging van de aanvraag is mede afgestemd op het beleid dat Onze Minister na overleg met Onze Minister van Buitenlandse Zaken dienaangaande voert.

4. Indien de aanvraag wordt afgewezen, wordt in de beschikking ingegaan op de zienswijze van de vreemdeling.

5. De termijn voor het geven van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, kan ten hoogste voor zes maanden worden verlengd indien naar het oordeel van Onze Minister voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden of het openbaar ministerie nodig is.

6. Onze Minister stelt de vreemdeling in kennis van de verlenging.

Artikel 41

1. Onverminderd artikel 40, vijfde lid, en artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht kan bij besluit van Onze Minister voor bepaalde categorieën vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 26 hebben ingediend de termijn, bedoeld in artikel 40, eerste lid, worden verlengd met ten hoogste één jaar indien:

a. naar verwachting voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie in het land van herkomst en op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden beslist of de aanvraag op een van de gronden genoemd in artikel 27 kan worden toegewezen;

b. de situatie in het land van herkomst op grond waarvan ingevolge artikel 27 de aanvraag kan worden toegewezen, van korte duur zal zijn, of,

c. het aantal ingediende aanvragen zo groot is, dat Onze Minister redelijkerwijs niet in staat is daarop tijdig een beschikking te geven.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de gevolgen van het besluit, bedoeld in het eerste lid, voor de termijn, bedoeld in artikel 32.

Paragraaf 5. De inwilliging van de aanvraag

Artikel 42

1. Verlening van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 26, die rechtmatig verblijf inhoudt, heeft van rechtswege tot gevolg de beëindiging van de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt. De verstrekkingen worden beëindigd op de wijze voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of in het andere wettelijk voorschrift en binnen de daartoe gestelde termijn.

2. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 26, wordt verleend met ingang van de datum waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen.

3. In afwijking van het tweede lid, wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 26, verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag wordt ingewilligd indien een besluit als bedoeld in artikel 41 is toegepast.

4. De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 31 wordt verleend met ingang van de datum waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 26 afloopt.

Paragraaf 6. De afwijzing van de aanvraag

Artikel 43

1. De beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 26, of voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 31, wordt afgewezen, heeft van rechtswege tot gevolg dat:

a. de vreemdeling niet langer rechtmatig in Nederland verblijft tenzij een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van toepassing is;

b. de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 60 gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden uitgezet;

c. de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt worden beëindigd op de bij of krachtens die wet of dat wettelijke voorschrift voorziene wijze en binnen de daartoe gestelde termijn;

d. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen na ommekomst van de termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning zonder toestemming van de bewoner, teneinde de vreemdeling uit te zetten;

e. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd zijn na ommekomst van de termijn als bedoeld in onderdeel c een onroerende zaak gedwongen te ontruimen ten einde het onderdak of het verblijf in de woonruimte als verstrekking geboden, bedoeld in onderdeel c, te beëindigen.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien:

a. ingevolge artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is besloten dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen, of

b. een verblijfsvergunning is ingetrokken of niet verlengd.

3. De in het eerste lid bedoelde gevolgen van de beschikking treden niet in zolang het beroep van de vreemdeling de werking van de beschikking opschort.

4. Onze Minister kan besluiten dat, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt, voor bepaalde categorieën vreemdelingen niet worden beëindigd. Het besluit wordt uiterlijk één jaar na de bekendmaking ervan ingetrokken.

5. De vreemdeling op wie het besluit als bedoeld in het vierde lid van toepassing is, wordt geacht rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder j, te hebben.

HOOFDSTUK 4. TOEZICHT EN UITVOERING

AFDELING 1. AANWIJZING EN BEVOEGDHEDEN VAN AMBTENAREN

Paragraaf 1. Aanwijzing

Artikel 44

1. Met het toezicht op de naleving en de uitvoering van de wettelijke voorschriften met betrekking tot de grensbewaking zijn belast:

a. de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee;

b. de ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond;

c. de directeur van een grenslogies als bedoeld in artikel 3 van het Reglement regime grenslogies;

d. de bij besluit van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie, aangewezen ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Politiewet 1993.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

a. de in het belang van de grensbewaking te treffen voorzieningen;

b. de verplichtingen waaraan personen zijn onderworpen met het oog op de controle in het belang van de grensbewaking.

Artikel 45

1. Met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen zijn belast:

a. de ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Politiewet 1993;

b. de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee;

c. de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

2. De ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Politiewet 1993 oefenen het toezicht op vreemdelingen uit onder leiding van de korpschef.

3. De ambtenaren van de Koninklijke marechaussee oefenen het toezicht op vreemdelingen uit onder leiding van de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 46

1. De korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee geven Onze Minister door hem gevraagde inlichtingen over de uitvoering van deze wet.

2. Onze Minister kan aan de korpschef en aan de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee aanwijzingen geven over de uitvoering van deze wet. Onze Minister kan individuele aanwijzingen geven aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 45, eerste lid.

3. Onze Minister kan aanwijzingen geven over de inrichting van de werkprocessen en bedrijfsvoering aan:

a. de korpschef, door tussenkomst van de beheerder van het regionale politiekorps;

b. de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee, door tussenkomst van de Minister van Defensie.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het eerste, tweede en derde lid.

Paragraaf 2. Bevoegdheden

Artikel 47

Op de uitoefening van de in deze paragraaf bedoelde bevoegdheden zijn, voor zover nodig, de artikelen 5:12, 5:13 en 5: 20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 48

1. De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, zijn bevoegd, hetzij op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Degene die stelt Nederlander te zijn, maar dat niet kan aantonen, kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen als bedoeld in het tweede en vijfde lid. Bij algemene maatregel van bestuur worden de documenten aangewezen waarover een vreemdeling moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.

2. Indien de identiteit van de staande gehouden persoon niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, mag hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend.

3. Indien de identiteit van de staande gehouden persoon onmiddellijk kan worden vastgesteld en indien blijkt dat deze persoon geen rechtmatig verblijf geniet, dan wel niet onmiddellijk blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft, mag hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend.

4. Indien het redelijk vermoeden dat de opgehouden persoon geen rechtmatig verblijf heeft nog aanwezig is, kan de in het tweede en derde lid bepaalde termijn door de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee respectievelijk door de korpschef, bevoegd ter plaatse waar die persoon zich bevindt, in het belang van het onderzoek met ten hoogste acht en veertig uren worden verlengd.

5. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd de opgehouden persoon aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zaken van deze persoon te doorzoeken.

6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regelen gegeven omtrent de toepassing van de voorgaande leden van dit artikel.

Artikel 49

1. Indien de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen een redelijk vermoeden hebben dat met een vervoermiddel personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, zijn zij bevoegd het vervoermiddel te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat geval bevoegd van de bestuurder van het voertuig of van de schipper van het vaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hen aangewezen plaats overbrengt teneinde het vervoermiddel te onderzoeken.

2. Artikel 5:19, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op de vordering als bedoeld in het eerste lid.

3. Indien de ambtenaren belast met de grensbewaking een redelijk vermoeden hebben dat met een luchtvaartuig personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, zijn zij bevoegd het luchtvaartuig te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat geval bevoegd van de gezagvoerder van een luchtvaartuig te vorderen dat deze zijn luchtvaartuig naar een door hen aangewezen plaats overbrengt teneinde het luchtvaartuig te onderzoeken.

Artikel 50

1. De ambtenaren, belast met de grensbewaking, en de ambtenaren, belast met het toezicht op vreemdelingen, zijn bevoegd om, ter vervulling van hun taken, reis- en identiteitspapieren van personen in te nemen, tijdelijk in bewaring te nemen alsmede om hierin aantekeningen te maken. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden hierover nadere regels gesteld.

2. Het reis – of identiteitspapier wordt aan de vreemdeling teruggegeven indien hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hij ook daadwerkelijk vertrekt. Ingeval van uitzetting kan het reis- en identiteitspapier worden overgedragen aan de persoon belast met de grensbewaking in het land waar de toelating is gewaarborgd.

Artikel 51

1. De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft.

2. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn tevens bevoegd elke plaats te betreden, daar onder begrepen een woning zonder de toestemming van de bewoner, voor zover dat nodig is ter uitzetting van de vreemdeling dan wel voor de inbewaringstelling van de vreemdeling op grond van artikel 57.

AFDELING 2. MAATREGELEN VAN TOEZICHT

Artikel 52

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan ten aanzien van vreemdelingen worden voorzien in een verplichting tot:

a. het kennis geven van verandering van woon- of verblijfplaats binnen Nederland en van vertrek naar het buitenland;

b. het verstrekken van gegevens welke van belang kunnen zijn voor de toepassing van de bij of krachtens deze wet gestelde regels;

c. het verlenen van medewerking aan het vastleggen van gegevens met het oog op identificatie;

d. het verlenen van medewerking aan een medisch onderzoek naar een ziekte aangewezen bij of krachtens de Infectieziektewet, ter bescherming van de volksgezondheid of in het kader van de beoordeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning;

e. aanmelding binnen een bepaalde termijn na binnenkomst in Nederland;

f. periodieke aanmelding;

g. het inleveren van het document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.

2. In gevallen waarin Onze Minister zulks in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid nodig oordeelt, kan hij aan een vreemdeling een individuele verplichting tot periodieke aanmelding bij de korpschef opleggen.

Artikel 53

1. De vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet op grond van artikel 8 onder f, dient zich, in verband met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag om een verblijfsvergunning beschikbaar te houden op een door Onze Minister aangewezen plaats, overeenkomstig hem daartoe door de bevoegde autoriteit gegeven aanwijzingen.

2. Ter ondersteuning van het onderzoek of een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 26 kan worden ingewilligd, zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd om een vreemdeling staande te houden en aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zijn bagage te doorzoeken met het oog op eventuele aanwezigheid van reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag.

3. De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd een vreemdeling die zich in verband met het onderzoek op een plaats als bedoeld in het eerste lid bevindt, dan wel een vreemdeling die zich in een verwijdercentrum bevindt, aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zijn bagage te doorzoeken met het oog op de veiligheid op die plaats.

HOOFDSTUK 5. VRIJHEIDSBEPERKENDE EN VRIJHEIDSONTNEMENDE MAATREGELEN

Artikel 54

1. Overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, door Onze Minister de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:

a. geen rechtmatig verblijf heeft;

b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d en e.

2. Toepassing van het eerste lid blijft achterwege wanneer en wordt beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.

Artikel 55

1. Onze Minister kan de vreemdeling wiens aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 26 is afgewezen de aanwijzing geven zich op te houden in een bepaalde ruimte of op een bepaalde plaats en aldaar de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit in acht te nemen, ook indien de beschikking waarbij de aanvraag is afgewezen nog niet onherroepelijk is dan wel het beroep de werking van de beschikking opschort.

2. Op aanvraag van de vreemdeling kan een andere ruimte of plaats worden aangewezen.

3. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid blijft achterwege indien de vrijheid van beweging van de vreemdeling is beperkt in verband met het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning en de vreemdeling zich daadwerkelijk beschikbaar heeft gehouden en de beschikking tot afwijzing meer dan vier weken na de indiening van de aanvraag is gegeven.

4. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien de beschikking waarbij de aanvraag is afgewezen is vernietigd of zodra het vertrek van de vreemdeling uit de ruimte of plaats nodig is om Nederland te verlaten.

5. De termijn, bedoeld in het derde lid, wordt opgeschort gedurende de termijn waarin de vreemdeling de beperking van zijn bewegingsvrijheid niet in acht heeft genomen.

Artikel 56

1. Indien zulks voor de uitzetting noodzakelijk is, kan Onze Minister in het geval, bedoeld in artikel 55, eerste lid, de vreemdeling een ruimte of plaats aanwijzen, die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.

2. De artikelen 6, derde lid, 55, tweede tot en met vijfde lid en 57, derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 57

1. Indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert kan, met het oog op de uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die:

a. geen rechtmatig verblijf heeft;

b. die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f en g.

2. Indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn, wordt het belang van de openbare orde geacht de bewaring van de vreemdeling te vorderen.

3. Bewaring van een vreemdeling blijft achterwege indien en wordt beëindigd zodra hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.

4. Bewaring krachtens het eerste lid, onder b, of het tweede lid duurt in geen geval langer dan vier weken.

Artikel 58

Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven omtrent de toepassing van dit hoofdstuk. Daarbij kan worden voorzien in de mogelijkheid van verhaal van de kosten van bewaring op de vreemdeling zelf en, indien hij minderjarig is, op degenen die het wettig gezag over hem uitoefenen.

HOOFDSTUK 6. VERTREK, UITZETTING EN ONGEWENSTVERKLARING

AFDELING 1. VERTREK

Artikel 59

1. De vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, dient Nederland uit eigen beweging te verlaten binnen de in artikel 60 bepaalde termijn.

2. Indien de werking van de beschikking, waarbij de aanvraag is afgewezen of de verblijfsvergunning is ingetrokken, is opgeschort, kan van de vreemdeling medewerking worden gevorderd aan de voorbereiding van het vertrek uit Nederland.

3. Het indienen van een klacht als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht schort de verplichting, bedoeld in het eerste lid, niet op.

Artikel 60

1. Nadat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is geëindigd, dient hij Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.

2. In afwijking van het eerste lid, dient de vreemdeling, indien de beroepstermijn, bedoeld in artikel 67, ongebruikt verstrijkt en tijdens die termijn de werking van de beschikking, waarbij de aanvraag is afgewezen of de verblijfsvergunning is ingetrokken dan wel niet is verlengd, is opgeschort, Nederland onmiddellijk te verlaten.

3. In afwijking van het eerste lid, dient de vreemdeling:

a. wiens rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder i, is geëindigd, of

b. die onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in Nederland geen rechtmatig verblijf heeft gehad, Nederland onmiddellijk te verlaten.

4. Onze Minister kan, in afwijking van het eerste lid, de vertrektermijn verkorten tot minder dan vier weken:

a. in het belang van de uitzetting, of

b. in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid.

AFDELING 2. UITZETTING

Artikel 61

1. De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en die niet binnen de bij deze wet gestelde termijn Nederland uit eigen beweging heeft verlaten, kan ingevolge artikel 25, eerste lid, onder b, dan wel artikel 43, eerste lid, onder b, worden uitgezet.

2. Onze Minister is bevoegd tot uitzetting.

3. Indien de werking van de beschikking waarbij de aanvraag is afgewezen of de verblijfsvergunning is ingetrokken is opgeschort, kan van de vreemdeling medewerking worden gevorderd aan de voorbereiding van de uitzetting.

Artikel 62

Uitzetting blijft achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.

Artikel 63

1. De vreemdeling:

a. die Nederland is binnengekomen aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik bij een vervoersonderneming en die Nederland onmiddellijk dient te verlaten, of

b. die met het oog op zijn uitzetting is aangehouden binnen zes maanden nadat hij is binnengekomen aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik bij een vervoersonderneming, kan worden uitgezet door plaatsing aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik bij dezelfde vervoersonderneming.

2. De vervoersonderneming vervoert op aanwijzing van een ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, om niet terug naar een plaats buiten Nederland. Is zulks niet binnen redelijke tijd mogelijk, of, in het geval bedoeld in het eerste lid, onder b, niet binnen redelijke tijd na de aanhouding mogelijk, dan kunnen de kosten van uitzetting uit Nederland op die vervoersonderneming worden verhaald.

3. Gezagvoerders van vaartuigen en luchtvaartuigen verlenen aan de uitzetting van de vreemdeling alle medewerking die de ambtenaar belast met de grensbewaking redelijkerwijs kan vorderen.

4. Het eerste lid, onder b, is niet van toepassing op de vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet tot een later tijdstip dan dat van vertrek van het vaartuig of luchtvaartuig aan boord waarvan hij is binnengekomen.

Artikel 64

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de toepassing van de afdelingen 1 en 2 van dit hoofdstuk. Daarbij kan worden voorzien in de mogelijkheid van verhaal van de kosten van uitzetting op de vreemdeling zelf en, indien hij minderjarig is, op degenen die het wettig gezag over hem uitoefenen.

AFDELING 3. ONGEWENSTVERKLARING

Artikel 65

1. De vreemdeling kan door Onze Minister ongewenst worden verklaard:

a. indien hij niet rechtmatig in Nederland verblijft en bij herhaling een bij deze wet strafbaar gesteld feit heeft begaan;

b. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd;

c. indien hij in Nederland verblijft anders dan op grond van artikel 8, onder a tot en met e dan wel m, en hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;

d. ingevolge een verdrag, of

e. in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland.

2. Indien de bekendmaking van de beschikking, waarbij de vreemdeling ongewenst wordt verklaard, geschiedt door toezending, wordt van de beschikking mededeling gedaan in de Staatscourant.

3. In afwijking van artikel 8 kan de ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf hebben.

Artikel 66

1. Onze Minister kan op aanvraag van de vreemdeling besluiten tot opheffing van de ongewenstverklaring.

2. De ongewenstverklaring wordt opgeheven indien de vreemdeling tien jaren onafgebroken buiten Nederland verblijf heeft gehad en zich in die periode geen van de gronden, bedoeld in artikel 65, eerste lid, hebben voorgedaan.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de toepassing van de voorgaande leden.

HOOFDSTUK 7. RECHTSMIDDELEN

AFDELING 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 67

1. In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift vier weken.

2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de beroepstermijn één week, indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 26 binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal uren is afgewezen.

3. In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht is het instellen van beroep tegen een besluit als bedoeld in artikel 91 niet aan enige termijn gebonden.

Artikel 68

1. In afwijking van artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het bezwaar, administratief beroep, het beroep op de rechtbank of het hoger beroep ingesteld door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzondere gemachtigde of een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.

2. Indien de vreemdeling van zijn vrijheid is ontnomen kan hij het bezwaar, administratief beroep, het beroep op de rechtbank of hoger beroep ook instellen door middel van de schriftelijke verklaring, bedoeld in artikel 451a van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 69

1. In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht, is voor beroepen tegen besluiten, gegeven op grond van deze wet de rechtbank te 's-Gravenhage bevoegd.

2. De rechtbank te 's-Gravenhage kan, voor zover het betreft beroepen, ingesteld tegen besluiten, gegeven op grond van deze wet, terechtzittingen houden in nevenzittingsplaatsen. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat, overeenkomstig de daarbij te stellen regels, ook buiten de hoofdplaats van het arrondissement of buiten het arrondissement terechtzittingen zullen of kunnen worden gehouden.

3. De president van de rechtbank te 's-Gravenhage bepaalt welke zaken op de terechtzittingen van de nevenzittingsplaatsen zullen worden behandeld.

4. De rechtbank te 's-Gravenhage kan in de nevenzittingsplaatsen alle werkzaamheden, ook buiten de terechtzitting, verrichten waartoe zij ook in het arrondissement bevoegd is.

5. Tegen een besluit, gegeven op grond van artikel 41, eerste lid, kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Artikel 68, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

AFDELING 2. REGULIER

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 70

1. Deze afdeling is van toepassing indien de afdelingen 3 en 5 van dit hoofdstuk niet van toepassing zijn.

2. Een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een machtiging tot voorlopig verblijf, wordt voor de toepassing van deze afdeling gelijkgesteld met een beschikking gegeven krachtens deze wet.

3. Voor de toepassing van deze afdeling wordt met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.

Artikel 71

1. De werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvraag is afgewezen dan wel de verblijfsvergunning is ingetrokken op de grond, bedoeld in artikel:

a. 14, eerste lid, onder a of d;

b. 16, eerste lid, onder e;

c. 19, eerste lid, onder b of d;

d. 20, eerste lid, onder c of d, tenzij, ingevolge artikel 2, vierde lid, het advies van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken wordt ingewonnen.

3. Het eerste lid is voorts niet van toepassing indien het besluit inhoudt de afwijzing van een herhaalde aanvraag of indien het bezwaarschrift of het administratief beroepschrift niet tijdig is ingediend.

Artikel 72

Aan de door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken opgeroepen tolken wordt ten laste van het Rijk een vergoeding toegekend. De Wet tarieven in strafzaken is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 2. Bezwaar

Artikel 73

In afwijking van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan geen bezwaar worden gemaakt tegen een beschikking die:

a. is gegeven op grond van de artikelen 52, tweede lid, 54 of 57;

b. een aanwijzing inhoudt overeenkomstig de artikelen 53, 55 of 56.

Artikel 74

Indien bezwaar wordt gemaakt tegen een beschikking op grond van deze wet die krachtens mandaat is gegeven door of namens de korpschef, wordt in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het bezwaarschrift beslist binnen zestien weken na de ontvangst van het bezwaarschrift.

Paragraaf 3. Administratief beroep

Artikel 75

1. Tegen een ter uitvoering van deze wet genomen beschikking die niet door of namens Onze Minister is genomen, kan bij Onze Minister administratief beroep worden ingesteld. Artikel 10:3, tweede lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

2. In afwijking van het eerste lid staat geen administratief beroep open tegen een beschikking die is gegeven op grond van de artikelen 6 en 48, tweede en derde lid.

Paragraaf 4. Beroep op de rechtbank

Artikel 76

Indien een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan teneinde uitzetting te voorkomen voordat is beslist op het bezwaar of het administratief beroep, dat is gericht tegen de beschikking tot afwijzing van de aanvraag of intrekking van de verblijfsvergunning, beslist de president van de rechtbank zoveel mogelijk tevens over dat bezwaar of administratief beroep.

AFDELING 3. ASIEL

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 77

1. Deze afdeling is slechts van toepassing indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit omtrent een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 26 en 31.

2. Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 41, eerste lid.

Artikel 78

Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Paragraaf 2. Beroep op de rechtbank

Artikel 79

In afwijking van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt door de griffier geen griffierecht geheven.

Artikel 80

1. De werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit inhoudt:

a. de afwijzing van de aanvraag binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal uren;

b. de afwijzing van de herhaalde aanvraag, of

c. een besluit als bedoeld in artikel 41, eerste lid.

3. Het eerste lid is niet van toepassing indien het beroepschrift niet tijdig is ingediend.

Artikel 81

1. De rechtbank kan bij de beoordeling van het beroep rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.

2. De bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid bestaat alleen voor zover de feiten en omstandigheden voor de beschikking omtrent de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 26 en 31 relevant kunnen zijn.

3. Op verzoek van de rechtbank laat Onze Minister zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de wederpartij en de rechtbank weten of de ingeroepen feiten en omstandigheden aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van het bestreden besluit.

AFDELING 4. HOGER BEROEP

Artikel 82

In afwijking van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State staat geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank of van de president van de rechtbank:

a. over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 4, afdeling 2 of hoofdstuk 5;

b. over een visum voor een verblijf van minder dan drie maanden;

c. na toepassing van artikel 76, of

d. over de toekenning van de vergoeding, bedoeld in artikel 103.

Artikel 83

1. In aanvulling op artikel 6:5, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de president van de rechtbank.

2. Een grief omschrijft het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.

3. Indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 84

1. In afwijking van artikel 40, vierde lid, van de Wet op de Raad van State bedraagt de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden, twee weken. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een kortere termijn stellen.

2. In afwijking van artikel 40 van de Wet op de Raad van State wordt door de secretaris geen griffierecht geheven, indien hoger beroep wordt ingesteld tegen een uitspraak die is gedaan met toepassing van afdeling 3 van dit hoofdstuk.

3. In afwijking van artikel 41 van de Wet op de Raad van State wordt door de secretaris geen griffierecht geheven voor een verzoek om voorlopige voorziening indien hoger beroep wordt ingesteld tegen een uitspraak die is gedaan met toepassing van afdeling 3 van dit hoofdstuk.

Artikel 85

In afwijking van artikel 38, tweede lid, van de Wet op de Raad van State zendt de griffier van de rechtbank die de uitspraak heeft gedaan onverwijld de gedingstukken met een afschrift van de uitspraak en zo mogelijk onverwijld een afschrift van het proces-verbaal van de zitting aan de secretaris van de Raad van State.

Artikel 86

1. Op het hoger beroep is hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van afdeling 8.1.1 en de artikelen 8:13, 8:41, 8:54, tweede lid, 8:55, 8:74 en 8:82, van overeenkomstige toepassing, voor zover in deze wet of in paragraaf 2 van titel II van de Wet op de Raad van State niet anders is bepaald.

2. Artikel 39 van de Wet op de Raad van State is niet van toepassing.

Artikel 87

1. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandelt het hoger beroep met toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht.

2. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State doet uiterlijk drieëntwintig weken na ontvangst van het beroepschrift uitspraak.

Artikel 88

In afwijking van artikel 8:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt een verzoek om wraking van een lid van de enkelvoudige kamer behandeld door een enkelvoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht geen zitting heeft.

Artikel 89

1. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven.

2. Indien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, kan zij zich bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel.

Artikel 90

In afwijking van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht kan de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij zijn uitspraak op een verzoek om voorlopige voorziening ook onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak doen, indien het verzoek niet ter zitting is behandeld.

AFDELING 5. BIJZONDERE RECHTSMIDDELEN

Artikel 91

1. Een ingevolge deze wet genomen maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking of vrijheidsontneming wordt voor de toepassing van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gelijkgesteld met een besluit.

2. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

3. In afwijking van artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht wordt door de griffier geen griffierecht geheven.

Artikel 92

1. Uiterlijk op de derde dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel stelt Onze Minister de rechtbank hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel.

2. De rechtbank bepaalt onmiddellijk het tijdstip van het onderzoek ter zitting. De zitting vindt uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving plaats. De rechtbank roept de vreemdeling op om in persoon dan wel in persoon bij raadsman en Onze Minister om bij gemachtigde te verschijnen teneinde te worden gehoord. In afwijking van artikel 8:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de in dat artikel bedoelde termijn niet worden verlengd.

3. De rechtbank doet mondeling of schriftelijk uitspraak. De schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het onderzoek gedaan. In afwijking van artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de in dat artikel bedoelde termijn niet worden verlengd.

4. Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.

Artikel 93

1. Indien de rechtbank het beroep als bedoeld in artikel 92, ongegrond heeft verklaard en de vrijheidsontneming voortduurt, stelt Onze Minister uiterlijk vier weken nadat de uitspraak, bedoeld in artikel 92, is gedaan, de rechtbank in kennis van het voortduren van de vrijheidsontneming, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel.

2. De rechtbank sluit het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving. In afwijking van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechtbank ook zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

3. De rechtbank doet mondeling of schriftelijk uitspraak. De schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het onderzoek gedaan. In afwijking van artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de in dat artikel bedoelde termijn niet worden verlengd.

4. Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.

5. Uiterlijk vier weken nadat de rechtbank uitspraak als bedoeld in het derde lid heeft gedaan geeft Onze Minister kennis van het voortduren van de vrijheidsontneming, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Het eerste lid, tweede volzin en het tweede tot en met vijfde lid, zijn van toepassing.

Artikel 94

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de wijze van horen van de vreemdeling.

Artikel 95

1. In afwijking van artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht kan de vreemdeling zich bij de gehoren ingevolge de artikelen 92 en 93 uitsluitend door één of meer van zijn raadslieden doen bijstaan.

2. De raadsman wordt bij het horen in de gelegenheid gesteld de nodige opmerkingen te maken.

3. Als raadsman wordt slechts toegelaten een in Nederland ingeschreven advocaat alsmede de persoon bedoeld in artikel 16b van de Advocatenwet indien deze samenwerkt met een in Nederland ingeschreven advocaat, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16e van de Advocatenwet.

Artikel 96

1. De vreemdeling is steeds bevoegd een of meer raadslieden te kiezen.

2. Daartoe is ook zijn wettige vertegenwoordiger of zijn bijzondere gemachtigde bevoegd.

3. Kan de vreemdeling zijn wil te dien aanzien niet doen blijken en heeft hij geen wettelijke vertegenwoordiger of bijzondere gemachtigde, dan is zijn echtgenoot of de meest gerede van zijn hier te lande verblijvende bloed- of aanverwanten, tot de vierde graad ingesloten, tot die keuze bevoegd. De president kan ambtshalve één of meer raadslieden toevoegen indien de in de voorgaande volzin bedoelde personen niet in staat worden geacht de keuze binnen redelijke termijn te maken.

4. De ingevolge het tweede of derde lid gekozen raadsman treedt af zodra de vreemdeling zelf een raadsman heeft gekozen.

Artikel 97

1. Op verzoek van de vreemdeling wordt hem een raadsman toegevoegd zodra hem ingevolge deze wet zijn vrijheid is ontnomen. Artikel 96, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Bevoegd tot het geven van een last tot toevoeging aan het bureau rechtsbijstandvoorziening is de president van de rechtbank in het rechtsgebied waarvan de vreemdeling zich bevindt;

3. Voorzover de wet niet op andere wijze in de toevoeging voorziet, kan het bureau rechtsbijstandvoorziening aan de vreemdeling op diens verzoek een raadsman toevoegen.

4. Een overeenkomstig het voorgaande lid gedaan verzoek wordt ingewilligd in gevallen waarin aannemelijk is dat de vreemdeling niet in staat is de kosten van een gekozen raadsman te dragen en waarin ook overigens, naar het oordeel van dat bureau, voldoende grond voor toevoeging bestaat.

Artikel 98

1. Bij verhindering of ontstentenis van de toegevoegde raadsman wordt zo nodig aan de vreemdeling onverwijld een andere raadsman toegevoegd.

2. Op verzoek van de toegevoegde raadsman of van de vreemdeling kan een andere raadsman worden toegevoegd.

3. Toevoeging van een andere raadsman geschiedt door het bureau bedoeld in artikel 97, tweede of derde lid.

4. Blijkt van de verhindering of ontstentenis van de raadsman pas tijdens het gehoor ingevolge de artikelen 92 en 93, dan geeft de voorzitter van de kamer last tot toevoeging van een andere raadsman aan het bureau bedoeld in artikel 97, tweede of derde lid.

Artikel 99

Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gegeven omtrent de beloning van toegevoegde raadslieden, met inbegrip van advocaten die overeenkomstig artikel 98 als raadsman optreden, en de vergoeding van hun onkosten.

Artikel 100

Indien Onze Minister dit wenselijk oordeelt kan hij de beloning en vergoeding van een toevoeging ingevolge de artikelen 97 of 98 verhalen op de goederen van de vreemdeling. Met betrekking tot de wijze van verhaal en de berekening van de te verhalen bedragen worden regelen gesteld bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 101

De raadsman heeft vrije toegang tot de vreemdeling. Hij kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen kennis wordt genomen, een en ander onder het vereiste toezicht en met in achtneming van ingevolge deze wet gestelde regelen met betrekking tot het voor de ruimte of plaats, waar de vreemdeling zich bevindt, geldende regime.

Artikel 102

Met betrekking tot de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen ingevolge de artikelen 92 tot en met 98 zijn de artikelen 585 tot en met 590 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 103

Indien de rechtbank de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, kan zij aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. De artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing. Indien de vreemdeling na het indienen van zijn verzoek is overleden, geschiedt de toekenning ten behoeve van zijn erfgenamen.

HOOFDSTUK 8. ALGEMENE EN STRAFBEPALINGEN

Paragraaf 1. Gegevensverstrekking

Artikel 104

1. Onze Minister onderscheidenlijk de korpschef verstrekken andere bestuursorganen de gegevens betreffende de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling welke zij behoeven ter uitvoering van hun taak.

2. Andere bestuursorganen zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd Onze Minister onderscheidenlijk de korpschef de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet. Deze bestuursorganen kunnen daarbij gebruik maken van het sociaal-fiscaal nummer, bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde gegevensverstrekking vindt niet plaats indien de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene daardoor onevenredig wordt geschaad.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de gevallen waarin en de wijze waarop in ieder geval gegevens dienen te worden verstrekt.

5. Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid worden met bestuursorganen gelijkgesteld instellingsbesturen van uit de openbare kas bekostigde instellingen en bevoegde gezagsorganen van uit de openbare kas bekostigde scholen en instellingen.

Paragraaf 2. Strafbepalingen

Artikel 105

1. Overtreding van een voorschrift, vastgesteld bij of krachtens de artikelen 4, eerste en tweede lid, 5, eerste en tweede lid, 44, tweede lid, aanhef, en onder b, alsmede handelen in strijd met artikel 54, eerste lid, dan wel handelen in strijd met een verplichting opgelegd bij of krachtens de artikelen 6, eerste lid, 52, 53, 55, eerste lid, 56, eerste lid, of 63, derde lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de tweede categorie.

2. De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen.

3. Met de opsporing van de in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de ambtenaren belast met de grensbewaking en ambtenaren belast met het vreemdelingentoezicht. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een aanwijzing, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

Paragraaf 3. Afwijkingen

Artikel 106

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, ter uitvoering van een voor Nederland bindend verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie, bepalingen van deze wet geheel of gedeeltelijk buiten werking worden gesteld, indien dat, naar het gevoelen van de Ministerraad, noodzakelijk is om binnen twaalf maanden uitvoering te geven aan het verdrag of het besluit en daartoe deze wet in overeenstemming moet worden gebracht met het verdrag of het besluit.

2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

3. Onze Minister bevordert dat zo spoedig mogelijk na de vaststelling van een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur een voorstel van wet bij de Staten-Generaal wordt ingediend, dat ertoe strekt de wet in overeenstemming te brengen met het verdrag of besluit, bedoeld in het eerste lid. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur terstond ingetrokken. Indien het voorstel tot wet wordt verheven, vervalt de algemene maatregel van bestuur op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.

4. Ter uitvoering van een verdrag waarbij de grenscontrole is verlegd naar buitengrenzen, wordt in de artikelen 5, tweede lid, 6, eerste lid, 52, eerste lid, aanhef en onder a, en e, 54, tweede lid, alsmede 57, derde lid, onder «Nederland» mede verstaan het grondgebied van andere bij dat verdrag aangesloten landen waarover de werking van dat verdrag zich uitstrekt.

5. Ter uitvoering van een verdrag als bedoeld in het vierde lid wordt in artikel 3, eerste lid en artikel 12, eerste lid, onder «openbare orde» alsmede «nationale veiligheid» steeds mede verstaan de openbare orde in, onderscheidenlijk de nationale veiligheid van andere bij dat verdrag aangesloten landen.

Artikel 107

1. Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kan, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-president, artikel 108 in werking worden gesteld.

2. Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepaling.

3. Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-president, de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

4. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-president, wordt de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

5. Het besluit als bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

6. Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 108

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels voor het geval van buitengewone omstandigheden worden gesteld, die afwijken van de hoofdstukken 1 tot en met 7.

Paragraaf 4. Gemeenschapsonderdanen

Artikel 109

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld in verband met het rechtmatig verblijf van gemeenschapsonderdanen, alsmede van vreemdelingen als bedoeld in artikel 8, onderdeel m, waarbij ten gunste van deze vreemdelingen kan worden afgeweken van deze wet.

HOOFDSTUK 9. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 110

1. Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldige verblijfstitel wordt op dat tijdstip met inachtneming van het tweede tot en met zevende lid van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning op grond van deze wet.

2. Een vergunning tot verblijf met beperkingen, wordt, onder handhaving van de beperkingen en de geldigheidsduur, aangemerkt als een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 13.

3. Een vergunning tot vestiging wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 18.

4. Een vergunning tot verblijf zonder beperkingen wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

5. Een toelating krachtens artikel 10, tweede lid, van de Vreemdelingenwet zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 18.

6. Een voorwaardelijke vergunning tot verblijf wordt, onder handhaving van de geldigheidsduur, aangemerkt als een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 26.

7. Een toelating als vluchteling wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 31.

Artikel 111

Gedurende drie jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet worden de inkomenseisen als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, artikel 16, eerste lid, onderdeel d, niet toegepast op:

a. Nederlanders, of

b. de vreemdeling die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet was toegelaten.

In plaats daarvan blijft het recht zoals het gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.

Artikel 112

1. Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling zijnde aanvraag:

a. tot verlening of verlenging van een vergunning tot verblijf,

b. tot verlening van een vergunning tot vestiging, of

c. tot toelating als vluchteling, wordt aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van deze wet.

2. Op de behandeling van aanvragen als bedoeld in het eerste lid blijft het recht dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.

Artikel 113

1. Ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen een besluit op grond van de Vreemdelingenwet dat is bekendgemaakt, dan wel een handeling op grond van de Vreemdelingenwet die is verricht voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

2. Op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een besluit op grond van de Vreemdelingenwet die is bekendgemaakt, dan wel een handeling op grond van de Vreemdelingenwet die is verricht voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

Artikel 114

1. Ten aanzien van de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen een besluit op grond van de Vreemdelingenwet dat is bekendgemaakt, dan wel een handeling op grond van de Vreemdelingenwet die is verricht voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

2. Artikel 67, tweede lid, is niet van toepassing op een beroep tegen een besluit dat voor de inwerkingtreding van deze wet is bekendgemaakt. In plaats daarvan blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

3. Ten aanzien van de hoogte van het griffierecht voor een beroep tegen een besluit op grond van de Vreemdelingenwet dat is bekendgemaakt, dan wel een handeling op grond van de Vreemdelingenwet die is verricht voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

4. Artikel 81 is gedurende acht weken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanhangig beroep.

Artikel 115

Hoger beroep als bedoeld in artikel 82 kan slechts worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank of de president van de rechtbank over een besluit dat is bekendgemaakt na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 116

1. Afdeling 5 van hoofdstuk 7 is niet van toepassing op een maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking op grond van de Vreemdelingenwet die is genomen voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet. In plaats daarvan blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

2. Ten aanzien van de vreemdeling aan wie op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet zijn vrijheid is ontnomen, blijft het recht zoals het gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing tot op het tijdstip waarop voor de eerste maal een kennisgeving als bedoeld in artikel 92, eerste lid, eerste volzin, is gedaan. In afwijking van artikel 92, eerste lid, eerste volzin wordt deze kennisgeving uiterlijk gedaan op de achtentwintigste dag nadat de rechbank voor de laatste maal uitspraak heeft gedaan op een beroep van de vreemdeling tegen de maatregel strekkende tot vrijheidsontneming. Indien de vreemdeling geen beroep tegen de maatregel strekkende tot vrijheidontneming heeft gedaan, wordt de kennisgeving uiterlijk op de achtentwintigste dag na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet gedaan.

Artikel 117

De Vreemdelingenwet wordt ingetrokken.

Artikel 118

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Artikel 119

Deze wet wordt aangehaald als: Vreemdelingenwet 2000.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

De Staatssecretaris van Justitie,

Naar boven