26 729
Integrale aanpak Mestproblematiek

25 448
Structuurverandering varkenshouderij

nr. 54
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 13 mei 2002

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 heeft op 11 april 2002 overleg gevoerd met minister Brinkhorst van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over:

de brief van de minister van 8 februari 2002 over de reactie op het verzoek van de commissie inzake de brief van WLTO met betrekking tot uitspoelingsgevoelige zand- en lössgronden Wieringermeer (LNV-02-96);

de brief van de minister van 26 februari 2002 over de Voortgang mestbeleid (LNV-02-147);

de brief van de minister van 15 maart 2002 over de aanbieding van de onderzoeksrapporten inzake de Evaluatie Meststoffenwet 2002 (LNV-02-226);

de brief van de minister van 19 maart 2002 over de Voortgang mestbeleid (LNV-02-219);

de brief van de minister van 8 april 2002 over de actuele stand van zaken Voortgang mestbeleid (LNV-02-00338);

de brief van de minister van 8 april 2002 over BTW-verschillen mest (LNV-02-00310);

de brief van de minister van 18 juni 2001 over de structuurverandering varkenshouderij (25 448, nr. 42).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Oplaat (VVD) stelt tot zijn genoegen vast dat de minister realistischer is geworden. Riep deze bij zijn aantreden nog dat Utrecht onder een meter mest lag, in het licht van het succes van de regeling Bedrijfsbeëindiging veehouderijtakken wil hij nu een wet voorbereiden om de tweede korting te laten varen.

De handhaving van de mestafzetcontracten verloopt goed. In slechts 13 gevallen is een dwangsom opgelegd. Is het waar dat die boeren nog de gelegenheid krijgen dit te herstellen? Hoe is de stand van zaken bij het tekenen van de contracten?

De terugmelding van de mestafzetovereenkomsten levert nog wel eens problemen op. Onlangs stond in een artikel in De Boerderij het relaas van een boer die 120 formulieren moest invullen voor de basisregistratie percelen. Het is duidelijk dat er nog heel veel moet gebeuren voordat de door de minister voorgenomen verlichting van de administratievelastendruk is bereikt. Thans is daarmee een bedrag van bijna 0,5 mld gulden gemoeid. De studie Lastige lasten die hij vanochtend in ontvangst heeft genomen, bevat een aantal behartigenswaardige doelstellingen. Zo wordt gepleit voor een vermindering van de administratieve lasten met 25%.

Eerder is afgesproken dat dit jaar het mestbeleid zal worden geëvalueerd. De heer Oplaat zegt dat dit voor hem betekent dat de normen niet vastliggen, maar dat zij naar aanleiding van de uitkomsten van de evaluatie kunnen worden aangepast. Hij ziet op dit moment geen aanleiding om de normen verder aan te scherpen. Hij herinnert desgewenst aan het feit dat de Kamer dit ook in een motie heeft uitgesproken.

De minister heeft toegezegd dat onjuistheden in de aanwijzing van percelen in het kader van het Besluit zand- en lössgronden zullen worden hersteld. Inmiddels hebben zo'n 8000 boeren een zienswijze ingediend, omdat zij van mening zijn dat hun percelen onterecht zijn aangewezen als uitspoelingsgevoelige gronden. Alterra beschikt niet over bruikbare informatie van de waterschappen om tot een andere aanwijzing te komen. Die informatie kan pas in 2004 worden verwerkt. Betekent dit dat de boeren tot 2004 zitten opgescheept met de negatieve gevolgen van een onterechte aanwijzing? Het rechtsgevoel van betrokkenen wordt hierdoor aangetast.

Met de Europese Commissie is nog steeds geen overeenstemming bereikt over de Nederlandse derogatie. De Nederlandse boeren worden daarentegen wel geconfronteerd met regelingen als MINAS, met maatregelen voor droge zandgronden en met inmenging in de bedrijfsvoering zodat bijvoorbeeld na 16 september het land niet meer mag worden gescheurd. Kan de minister ophelderen waarom er nog steeds geen derogatie is verkregen? Kan hij ook in beeld brengen hoe groot de afstand is tot de 1,7 grootvee-eenheid per hectare? Wat zal het kosten om die eenheid te bereiken? Wellicht biedt dit een oplossing.

Het afroompercentage op de varkensrechten wordt bijgesteld van 60% naar 25%. De heer Oplaat steunt dit voorstel. Hij dringt erop aan dat hetzelfde wordt gedaan voor MINAS, dat hij graag ziet verdwijnen.

In de brief van juni 2001 heeft de minister een taakomschrijving gegeven van de commissie van wijzen die de individuele hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij zou toetsen. Hij zegt daarin toe nog eens te zullen kijken naar de door de Tweede Kamer en LTO Nederland overgelegde resterende individuele gevallen waarin volgens de betrokken varkenshouders sprake zou zijn van onbillijkheden van overwegende aard. De commissie zal een advies uitbrengen aan de minister waarna deze een besluit zal nemen over het toekennen van meer of minder varkensrechten. De heer Oplaat zegt dat hij de minister daaraan zal houden.

Hij herinnert eraan dat hij eerder heeft gezegd dat hij de minister op hoofdlijnen steunt, maar dat hij over onderdelen, normen en tijdpad wil blijven discussiëren. Dit geldt nog steeds.

De heer Meijer (CDA) verwijst naar het rapport van het milieunatuurbureau Balans en verkenning en zegt dat vooral het woord balans hem erg aanspreekt. Waar is de balans in de mestdiscussie? Hoe ziet die balans eruit voor de ondernemer die worstelt om alle regels te beheersen? Hoe ziet die balans eruit voor het milieu en voor de toekomst? Hoe ziet die balans eruit voor de nabije toekomst, dat wil zeggen voor het jaar 2003? Hij herinnert eraan dat hij er vorig jaar voor heeft gepleit dat de inwerkingstelling van de verscherping van de normen in 2003 afhankelijk wordt gesteld van de uitkomsten van de evaluatie van het mestbeleid in 2002.

De minister heeft aangegeven dat er begin mei dit jaar een kabinetsstandpunt wordt uitgebracht. De heer Meijer wil een voorzet geven voor de discussie daarover aan de hand van verschillende evaluerende rapporten die inmiddels zijn uitgebracht. Die hebben vooral betrekking op het zogenaamde klavertje vier, te weten MINAS, Wet herstructurering varkenshouderij (Whv), Besluit zand- en lössgronden en de mestafzetovereenkomsten. In dit kader vraagt hij hoe het staat met het derogatieverzoek. Welke wetgeving moet er eerst nog onder druk van dit verzoek in Nederland worden doorgedrukt voordat de Europese Commissie duidelijkheid geeft? Van de boeren en tuinders in Nederland worden steeds meer inspanningen gevraagd, maar Brussel geeft geen duidelijkheid.

Het landelijk mestoverschot blijkt kleiner dan verwacht en kan zelfs reduceren tot nul. Het groter worden van het overschot lijkt niet waarschijnlijk, zeker gelet op de inzet van akkerbouwers die groter blijkt te zijn dan gedacht. Is het dan realistisch om de normen na 2003 aan te scherpen? Hij is van mening dat het tijdstip daarvoor nog niet rijp is. De veehouderij heeft onvoldoende veerkracht om een aanscherping van de norm te overleven. Bovendien is het fosfaatbeleid een Nederlandse en geen Europese aangelegenheid. Daarom pleit hij ervoor dat na 2002 de normen worden gehandhaafd die nu van toepassing zijn.

Hij is ontevreden over het antwoord op zijn eerdere vragen over de droge zand- en lössgronden. Het probleem wordt niet opgelost. De kaarten op basis waarvan de aanwijzing plaatsvindt, zijn te grofmazig en niet geschikt voor de aanwijzing. Bovendien kunnen daaraan geen argumenten worden ontleend voor een andere aanwijzing. Het is dan ook te gemakkelijk om de indieners van een bezwaar in de gelegenheid te stellen betrouwbaar kaartmateriaal op te sturen, opdat nogmaals bekeken kan worden of de aanwijzing terecht is afgegeven. Het beleid zoals in de brief van 8 april jongstleden is verwoord, is niet afdoende.

Hoe groot is het areaal droge zand- en lössgronden? Er wordt gesproken over 250 000 ha en 360 000 ha. De heer Meijer is van mening dat de waterintrekgebieden de basis moeten vormen en die beslaan 50 000 ha. Hij pleit voor een eenduidig meetnet van nitraten. Nu lijken de meetgegevens van nitraten niet al te betrouwbaar; zelfs een medewerker van het Rijksinstituut voor integraal zoetwaterbeheer en afvalwaterbehandeling (RIZA) zegt dit. Volgens hem stelt de monitoring van nitraatgehaltes in water in de praktijk nog weinig voor, wat het moeilijk maakt te bepalen of de gehaltes nitraat toe- of afnemen en door welke bronnen dit wordt veroorzaakt. Het meetnet moet op orde zijn, dan ontstaat er duidelijkheid en pas dan kan het beleid daarop worden aangepast.

In de melkveehouderij is maar liefst 75% van de contracten een loos contract. De loze contractruimte beslaat 34 miljoen kg. In de evaluatierapporten wordt een betere afstemming van mestafzetcontracten en MINAS aanbevolen. Wat doet de minister met deze aanbeveling? Op welke termijn moet dit probleem zijn opgelost? Er is dringend behoefte aan vereenvoudiging van het beleid. De heer Meijer zegt dat hij geschrokken is van de conclusies van de studie Lastige lasten. Het wordt mogelijk geacht de lastendruk met 25% te verminderen. Hij herinnert aan de motie van de CDA-fractie waarin wordt gevraagd om een vermindering met 50%. Dit lijkt mogelijk als naast de voorgestelde maatregelen ook gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden van ICT en van samenvoegingen.

Sommige hoge heffingen die aan ondernemers worden opgelegd, worden veroorzaakt door administratieve fouten van de ondernemer of door administratieve fouten in het systeem. In het laatste geval kan en mag de heffing niet op de boer worden afgewenteld. De overheid moet de kosten voor eigen rekening nemen als er twijfel bestaat over de vraag wie en in welke mate verantwoordelijk is voor de fout in het systeem.

Hij ziet een voorstel om de tweede korting te schrappen met belangstelling tegemoet. Wanneer zal de minister bij machte zijn het afroompercentage te verlagen van 60 naar 25? Toch niet pas in 2003? Veel bedrijven die willen omschakelen, kunnen dit alleen doen als de afroming op 25% is gesteld. Voor bedrijven die verplaatst moeten worden in het kader van het algemeen belang en die nu al daarvoor klaar zijn, zou dan in ieder geval een uitzondering moeten worden gemaakt.

In de praktijk ontstaan grote problemen als een bedrijf dat gestopt is op basis van de uitkoopregeling, wil overschakelen naar een andere sector, bijvoorbeeld van varkens naar geiten. Welke mogelijkheden hebben bedrijven die willen overstappen naar een andere extensieve tak? Welke regels worden hierbij toegepast?

Een integrale afweging van duurzaamheidsaspecten – economie en ecologie – en sociale aspecten is hard nodig. In de evaluatie staat dat een te snelle aanscherping van de normen het risico met zich meebrengt dat bedrijven hogere kosten moeten maken om aan de verliesnorm te voldoen, terwijl het de vraag is of dit uit milieuoverwegingen nodig is. De urgentie van de aanscherping van de normen voor fosfaatverlies kan immers worden gerelativeerd in het licht van het historisch belang. Volgens het rapport zal bijvoorbeeld een geleidelijke aanscherping bij de opkoop van dierrechten veel minder sociale en economische gevolgen hebben. Daarom is de heer Meijer van mening dat het veld rust moet worden gegund, ook in verband met de toename van de regelgeving. De gemaakte afspraken moeten worden uitgevoerd en de bedrijven moeten de kans krijgen hun bedrijf op orde te brengen. De bedrijven die door willen gaan, moeten daartoe ook de kans krijgen.

In de brief van 8 april wordt gesteld dat ongeveer 80% van de aanvragen voor de eerste tranche in het kader van de regeling Beëindiging veehouderijtakken inmiddels door uitbetaalde subsidie is vastgesteld. Wat gebeurt er met de overige 20%? Sommige bedrijven hebben het geld uit de eerste tranche nog niet ontvangen, maar zij moeten wel afrekenen.

De minister schrijft verder dat hij geen aanleiding ziet om aan het becijferde overschot van 3,6 miljoen kg fosfaat beleidsmatige consequenties te verbinden. Wat bedoelt hij hiermee?

De minister zegt terecht dat de provincies ook voor de tweede tranche middelen hebben voor de combinatie van de opkoop van fosfaten en de ruimte-voor-ruimte-regeling. In Overijssel is dit niet van toepassing. Kunnen de ondernemers in die provincie wel op de normale manier hun fosfaten aanbieden? Komen zij in aanmerking voor de vergoeding voor de asbestverwijdering van f.50 per vierkante meter of is dit afhankelijk van de beslissing die de provincie daarover neemt?

In de brief van 8 april wordt gesuggereerd dat er nog een toename van 2,7 miljoen kg fosfaat kan plaatsvinden in de pluimveesector. Hoe kan dit worden verklaard?

De minister heeft toegezegd dat hij rekening zal houden met de problemen die zijn ontstaan tijdens de MKZ-crisis met de mestafvoer e.d. Veel varkens- en kippenbedrijven hebben hun dieren langer moeten houden dan gebruikelijk. Dit heeft extra mest opgeleverd. In hoeverre komen zij in aanmerking voor een aanpassing van MINAS?

De Kamer is door de leveranciers van bemonsteringapparatuur geïnformeerd over «de pot en de zak». Waarom wordt een pot toegepast als die niet fraudebestendig is?

De heer Waalkens (PvdA) stelt vast dat het thema mest de afgelopen vier jaren de agenda heeft beheerst. De discussie over het mestoverschot is een virtuele discussie, maar aan de andere kant is het duidelijk dat de oplossing van de problematiek moet worden gezocht in het verdeelsysteem. Dan resteert de discussie over de omvang van het mestoverschot. In de verschillende rapportages worden verschillende bandbreedtes genoemd, maar geen enkele rapportage komt uit op nul. Waarom verbindt de minister geen beleidsmatige consequenties aan de constatering dat er nog een mestoverschot blijft van 7,8 miljoen kg fosfaat? Bovendien moet daarbij in aanmerking worden genomen dat een aantal processen niet zo verloopt als wordt verondersteld. De heer Waalkens bestrijdt daarom de conclusie dat het mestprobleem is opgelost. Ondanks het feit dat er in het noorden een tekort aan mest is als gevolg van problemen met het verdeelmechanisme, is er geen sprake van dat de totale berekeningen uitkomen op nul of zelfs minder.

Een tweede korting wordt met het oog op de bestaande wet- en regelgeving niet meer nodig geacht. Die wet- en regelgeving kan er nog niet voor zorgen dat de berekeningen uitkomen op nul. Hij is daarom benieuwd naar het antwoord op de vraag hoe het mestprobleem tot acceptabele proporties kan worden teruggedrongen zonder die tweede korting.

In het laatstgehouden overleg over de zand- en lössgronden is de minister gevraagd de praktische problemen langs drie lijnen op te lossen: een meldingsmogelijkheid van onjuistheden op de kaarten, een beoordeling en eventueel een aanpassing. In hoeverre zijn de meldingen verwerkt? In hoeverre vormen de schaalgrootten van de kaarten een belemmering voor de oplossing van de praktische problemen met de aanwijzing?

In de studie Lastige lasten wordt een aantal interessante opmerkingen gemaakt. Een aantal daarvan vraagt om een politieke beoordeling om te komen tot aanpassing van de regelgeving. Er wordt onder meer geopperd dat verder onderzoek wordt gedaan naar verbetering van het systeem van forfaitaire aangiften zodanig dat 50% van de aangiften via deze route verloopt. Nu zijn er nog zoveel drempels dat niemand daarvoor kiest.

In de tweede plaats wordt gewezen op de problematiek van de loze aangiften. In de Kamer is destijds gesproken over verlaging van de excretienormen. De heer Waalkens dringt erop aan dat nu snel wordt gewerkt naar het vaststellen van de excretienormen van de commissie-Tamminga.

In de derde plaats wordt gewezen op de positie van het Bureau heffingen en de controlesystematiek. De overheid is in een fuik gezwommen doordat zij alles wil controleren. In plaats daarvan zou veel meer moeten worden aangesloten bij de fiscale systematiek. Waarom wordt het rapport van bevindingen bij de MINAS-aangiften niet omgezet in een accountantsverklaring?

De heer Waalkens vraagt vervolgens naar de stand van zaken van de commissie hardheidsgevallen. Hij heeft de indruk dat de beoordeling van een aantal individuele gevallen exemplarisch wordt genoemd voor een groep die vervolgens als groep als een hardheidsgeval wordt aangeduid. De commissie heeft niet de opdracht gekregen individuele gevallen te beoordelen. Heeft de commissie al gerapporteerd over een groep hardheidsgevallen waarvoor niet de discretionaire bevoegdheid van de minister geldt, maar die wordt voorgelegd aan de Kamer?

Het is de heer Waalkens ter ore gekomen dat bedrijven die MINAS-plichtig zijn en gebruik willen maken van de opkoopregeling, het grijze circuit in dreigen te gaan, omdat zij in 1998 met een bepaald saldo zijn begonnen en nu nog met volle kelders zitten. Is dit waar?

De heer Stellingwerf (ChristenUnie) merkt op dat de meeste bezwaren die zijn aangetekend tegen de aanwijzing van uitspoelingsgevoelige gronden zijn gericht tegen de veronderstelde grondwatersituatie in het gebied. Bij geen van de thans beoordeelde brieven was bruikbare informatie over de grondwatersituatie meegezonden die zou kunnen leiden tot aanpassing van de aanwijzing. De rollen zijn omgedraaid nu blijkt dat Alterra niet over bruikbare informatie van de waterschappen beschikt. De minister trekt niet de conclusie dat op basis van onbetrouwbare gegevens geen besluiten kunnen worden genomen. Hij schrijft dat eventuele aanvullende informatie zal worden betrokken bij de actualisatie in 2004. Hij legt daarmee het voordeel van de twijfel bij de regering, terwijl dat bij een dergelijke beleidsaanscherping toch meer bij de bedrijven zou moeten liggen.

De terugloop van het mestoverschot en de groei naar beheersbaarheid mede dankzij de bijna 100% respons op de contracteerplicht, is een positieve ontwikkeling. Dit biedt hoop voor de toekomst, maar zegt niets over de krachtsinspanning die hierachter schuil gaat of de druk op de bedrijfsresultaten. Dat die druk groot is, blijkt wel uit het massale aanbod van productierechten voor de opkoop. Het schrappen van de tweede korting en het beperken van de afroming tot 25% zijn andere positieve elementen.

Het is de vraag of het Bureau heffingen de druk aankan die de mestafzetovereenkomsten met zich meebrengen. Gaat dit niet ten koste van een grotere achterstand bij de uitvoering van MINAS? Waarom is Europa niet te overtuigen van de Nederlandse sluitende aanpak en in het bijzonder van MINAS? Het nationale draagvlak voor MINAS is ook niet echt groot, maar dit wordt vooral veroorzaakt door de vele wijzigingen, de klantonvriendelijkheid, het gebrek aan communicatie en de enorme achterstanden.

De onzekerheid voor de sector wordt nog groter door het uitblijven van de aanpassing van fiscale regelingen en bijvoorbeeld de provinciale aanpak van de sloopregeling. Is het waar dat er nogal wat asbest onder de grond verdwijnt in de provincie? Is de vergoeding wel toereikend?

De heer Stellingwerf benoemt twee knelgevallen met name, namelijk het probleem van de familie Verboort uit Nederweert en dat van de familie Marcellis uit Castenray. Dit zijn twee voorbeelden die staan voor een grotere groep. Deze ondernemers verdienen een redelijke en objectieve beoordeling zowel gelet op de inhoud van hun problemen als op hun inzet en vasthoudendheid, maar zij dreigen ondanks een goed verhaal tussen de wal en het schip van de bureaucratie te raken. Wil de minister toezeggen dat hun geval wordt beoordeeld door de commissie van wijzen? Het zou nog beter zijn als er een hardheidsclausule wordt geformuleerd op grond waarvan de minister een beslissing kan nemen.

De heer Stellingwerf mist een aansluiting tussen MINAS en de mestafzetovereenkomsten. De boeren hebben weinig begrip voor het naast elkaar bestaan van die systemen en voor de samenhang daartussen. Dit klemt te meer nu moet worden geconstateerd dat deze situatie bijdraagt aan het steeds grotere probleem van de loze mestcontracten. Uit de evaluatie van het Rijksinstituut voor milieuhygiëne (RIVM) en de brief van de regering blijkt dat dit probleem wordt onderkend. De samenhang tussen de beide systemen is onvoldoende en kan zeker worden verbeterd als de bereidheid bestaat om maatwerk te leveren. Daartoe moet er een einde komen aan de loze contracten. Inmiddels is de gemiddelde melkveehouder hieraan enkele honderden euro's per jaar kwijt.

Het nadeel van de huidige benadering is dat bij de mestcontracten niet wordt uitgegaan van de werkelijke mestproductie per dier, maar van de gemiddelde forfaitaire hoeveelheden terwijl de omstandigheden op ieder bedrijf uniek zijn. Zo kan er op een bedrijf wel meer mest worden geproduceerd dan de Europese nitraatrichtlijn toestaat, maar via de productie kunnen zoveel mineralen worden afgevoerd dat er per saldo geen sprake is van een mineralenoverschot. Dit is geregeld in MINAS. Op grond van de huidige regels is het zelfs denkbaar dat een boer dierlijke mest moet afvoeren en vervolgens extra kunstmest moet kopen om zijn gras voldoende te laten groeien. Dit is toch te bizar voor woorden.

Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat na de invoering van de nieuwe aangescherpte verliesnormen per 2003 75% van de contracten loos zal zijn. Dit is verplichte windhandel die de gemiddelde melkveehouder €800 kost. De heer Stellingwerf is van mening dat de Meststoffenwet op dit punt moet worden aangepast tenzij er binnen de huidige wet een oplossing denkbaar is. De boeren die structureel loze contracten moeten afsluiten, moeten hoe dan ook een ontheffing van die verplichting krijgen. Op die manier wordt een goede bedrijfsvoering beloond in plaats van afgestraft. Verder wordt voorkomen dat onnodig beslag wordt gelegd op 200 000 ha grond. Die grond komt dan beschikbaar voor intensieve veehouders waardoor de contractprijs voor mestafzetcontracten omlaag kan.

Het RIVM onderkent in zijn rapport enerzijds dat er sprake is van een behoorlijk probleem, maar anderzijds relativeert het dit probleem en waarschuwt het voor een krampachtige aanpak. De historische belasting van fosfaat is zo groot dat er nog decennialang nalevering in de bodem zal plaatsvinden. Daarom pleit het RIVM voor een pragmatische aanpak. Het benoemt een alternatief dat serieus overweging verdient. Die variant gaat niet uit van een aanscherping van de fosfaatverliesnorm, maar van een ophoging tot bijvoorbeeld 40 kg per hectare. Dit veronderstelt dan wel dat de fosfaatkunstmest onder MINAS wordt gebracht. Daarvoor is veel te zeggen. Er zal veel zuiniger met kunstmest worden omgesprongen terwijl het gebruik van dierlijke mest wordt gestimuleerd. Daardoor loopt het fosfaatoverschot terug en wordt er milieuwinst geboekt. Met deze suggestie kan de spanning op de mestmarkt worden teruggedrongen, waardoor ruimte ontstaat voor intensieve bedrijven. Volgens het RIVM is tegen lagere kosten eenzelfde milieuwinst te boeken. De sociaal-economische gevolgen van de aanscherping van de norm die nu in de wet is opgenomen, zijn groot en het RIVM pleit voor een geleidelijke invoering. Als deze suggesties worden overgenomen, zouden de eindnormen later kunnen worden ingevoerd, bijvoorbeeld in 2005 of 2006.

Wil de minister in het beleidsbesluit dat begin mei wordt uitgebracht, ingaan op de problematiek van de loze contracten en de aanpak die het RIVM voorstelt voor de fosfaatverliesnorm?

De heer Van der Vlies (SGP) stelt vast dat het mestdossier een zware hypotheek heeft gelegd op de achterliggende regeerperiode. De hamvraag is of alle maatregelen die lang niet alle zijn instemming hadden of die van de bedrijven, het mestprobleem hebben opgelost. Hij hoopt dat een evenwichtsituatie onder handbereik komt. De evaluatie van het RIVM-rapport is ook nodig om te kunnen beoordelen of aanscherping van de normen vanaf 2003 nodig is. Er is veel gebeurd op beleidsniveau, maar ook op bedrijfsniveau. De bedrijven hebben veel inzet getoond om dit probleem op te lossen en hebben veel geïnvesteerd.

Hij merkt op dat zijn twijfel over een tijdige totstandkoming van de mestafzetcontracten niet gegrond is gebleken. Toch zijn er nog enkele problemen. Is het Bureau heffingen in staat die binnen de gestelde termijnen op te lossen? In bepaalde regio's is nog vraag naar mest en mesthandelbedrijven denken na over de vraag hoe zij hierin kunnen voorzien zonder dat mest uit het buitenland moet worden ingereden. Die mest is aan minder beperkingen onderhevig dan in Nederland. Acht de minister het mogelijk dat hij een tussenpersoon aanwijst die de mest een-op-een kan verhandelen?

De heer Van der Vlies houdt vast aan de stelling dat er zo snel mogelijk een einde moet komen aan de loze mestcontracten. Daardoor zullen het draagvlak voor het beleid en de motivatie groter worden. Geen enkele ondernemer is blij met papieren rompslomp die geen waarde heeft voor zijn bedrijf. Uit de studie Lastige lasten blijkt bovendien dat een fikse deregulering in de landbouw dringend geboden is.

Hij herinnert eraan dat het amendement van zijn fractie op het Besluit zand- en lössgronden om trap 6 te schrappen voor een jaar is overgenomen. Intussen wordt gewerkt om alles in gereedheid te brengen voor 2003. De ondernemers beroepen zich in hun bezwaarschrift op de grondwatersituatie respectievelijk op de grondsoort. Bij bezwaren die zijn gebaseerd op de grondsoort is door betrokkenen nogal wat deugdelijk kaartmateriaal aangeleverd en hun bezwaar wordt gehonoreerd. Anderen krijgen de mogelijkheid dit alsnog te doen. Bij een bezwaar dat is gebaseerd op de grondwatersituatie is dit moeilijker, want daarvoor moeten de waterschappen het materiaal aanleveren. Alterra beschikt niet over bruikbare informatie van de waterschappen om tot andere aanwijzingen te komen. Daardoor ontstaat er een aanwijzing die tot scherpere verliesnormen leidt, terwijl de minister zegt dat hij dit bij de actualisatie van de kaarten in 2004 nog eens opnieuw zal bezien. Dit kan betekenen dat een bedrijf voor 2003 tegen hoge kosten technische maatregelen moet nemen, terwijl dit in 2004 misschien niet meer nodig wordt geacht. De heer Van der Vlies merkt op dat hij dit probleem al eerder heeft gesignaleerd en heeft voorgesteld uitstel te verlenen tot 2004. Dit voorstel heeft het niet gehaald, maar het probleem is onveranderd. Hij vreest dat ondernemers later zullen proberen hun kosten te verhalen.

Hij wijst verder op de desinvestering voor bepaalde intermediairs bij het boer-boertransport waarover de Kamer zijn motie heeft aanvaard. Waarom moet het zo lang duren voordat die motie wordt uitgevoerd? Waarom wordt niet aan onafhankelijke experts gevraagd de gederfde schade te taxeren, opdat dit snel kan worden afgekaart?

Het is ergerlijk dat een antwoord op het derogatieverzoek zo lang op zich laat wachten. Het mestbeleid staat of valt daarmee. Is er uitzicht op een oplossing op korte termijn?

De voornemens om de tweede generieke korting te schrappen en het afroompercentage te verlagen, verdienen instemming. Voor het eerste voornemen is een wetswijziging nodig, terwijl de verandering van het afroompercentage in een algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld. Wetswijziging vraagt nu eenmaal de nodige tijd, maar is het mogelijk de algemene maatregel van bestuur zo snel mogelijk te behandelen?

De heer Van der Vlies meent dat de opmerkingen over de bemonsteringsapparatuur in de brief van 8 april jongstleden niets toevoegen aan de vorige voortgangsrapportage. Net als vorige keer wordt aangekondigd dat het onderzoek in de komende tijd in overleg met betrokkenen zal worden geïntensiveerd. Inmiddels verstrijkt de tijd. Hij dringt erop aan dat nu knopen worden doorgehakt. De mestzak die door particulier initiatief is ontwikkeld en zijn bruikbaarheid heeft bewezen, zou erkend moeten worden.

Hij sluit zich aan bij de vragen over de afrekening van de ruimte-voor-ruimte-regeling in het kader van de reconstructie opkoopregeling. In het najaar is gesproken over het mestnummer bij bedrijfsovername ouders-kinderen. Is dit inmiddels geregeld?

Er is een verbod uitgevaardigd om na 16 september grasland te scheuren ten behoeve van andere teelten om stikstofverliezen te redresseren. Voor bepaalde teelten kan dit een oplossing zijn, maar voor andere teelten is dit moeilijk. Zo zou in Flevoland voor 16 september het grasland moeten worden gescheurd, terwijl daarop pas in november bollen worden gepoot. In die tijd is het land weer begroeid en dit levert grote problemen op. Hij overhandigt de minister een brief waarin dit probleem aan de orde wordt gesteld en vraagt om een reactie.

De heer Ter Veer (D66) stelt met vreugde vast dat het mestprobleem is opgelost. Dit is een verdienste van de twee kabinetten Paars I en II. Het eerste paarse kabinet maakte een einde aan het pappen en nathouden en het tweede kabinet heeft zich teweer gesteld tegen de grote tegenstand van de veehouders.

De Wet herstructurering varkenshouderij is een hoeksteen van de oplossing van dit probleem. Hij zegt dat hij die wet niet met vreugde, maar wel uit volle overtuiging heeft gesteund en verdedigd. Na een lange gang langs de rechters is deze wet gelukkig overeind gebleven.

Hij ziet niet in waarom op dit moment zou moeten worden besloten om de tweede korting ongedaan te maken. Waarom wordt dit niet overgelaten aan het volgende kabinet?

Hij wijst erop dat hij als hobbydierhouder met een areaal groter dan 4 ha ook is gekwalificeerd voor de mestafzetovereenkomsten en dus ook de bijbehorende formulieren heeft ontvangen. Die zijn niet zo eenvoudig in te vullen, want er wordt niet gevraagd naar de kadastrale maat, maar naar de gemeten maat. Het is ook niet eenvoudig vast te stellen of is voldaan aan de opdracht die in dit formulier besloten ligt. Ook daarom is de studie Lastige lasten zo welkom.

Hij betuigt zijn instemming met de verlaging van de afroming van 60% naar 25%.

De Kamer heeft bij motie aangegeven dat de uitkomsten van de evaluatie bepalend zullen zijn voor een eventuele aanscherping van de normen. De heer Ter Veer wijst erop dat een nieuwe Kamer een andere motie kan aannemen. Het lijkt hem daarom beter nu geen standpunt in te nemen en dit eerst af te wachten.

Hij herhaalt wat hij bij eerdere gelegenheden heeft gezegd: lössgrond is geen zandgrond. In een land waar miljoenen guldens worden uitgegeven voor het behoud van de korenwolf die gebonden is aan lössgrond, moet het ook mogelijk zijn voor dit beperkte gebied een apart regime te maken voor de toepassing van de regelgeving voor mest en mineralen.

De suggestie om fosfaatkunstmest in het systeem te brengen, is geen goed idee. Fosfaatkunstmest kopen kost geld en is daarmee een heffing in zich. Belangrijker nog is dat de fosfaatfixerende gronden een heffingsysteem onwerkbaar maken. Hij wijst erop dat voor de grote demonstratie van 5000 boeren in de Rijnhal misschien wel de helft was gekomen juist met het oog op de problematiek van de fosfaatfixerende gronden.

Het antwoord van de minister

De minister beaamt dat het mestbeleid jarenlang een zware hypotheek heeft gelegd op de toekomst van de veehouderij. In de afgelopen periode is het mestprobleem misschien nog niet opgelost, maar die oplossing is al wel een heel eind op streek. Nu moeten onduidelijkheden in de uitvoering worden weggenomen en onnodige belemmeringen uit de weg worden geruimd. De impasse van 1999 is in ieder geval doorbroken. De introductie van het systeem van mestafzetcontracten is goed verlopen mede dankzij het feit dat dit een helder en eerlijk systeem is. De combinatie met MINAS is essentieel en levert een sluitende aanpak op. Voor het actieprogramma voor de kennisontwikkeling van het mineralenmanagement is 70 mln euro ingezet. Dit heeft de kwalitatieve insteek van de gemiddelde boer versterkt en geeft de ondernemer steun bij het bereiken van de verliesnormen.

Hij meent dat er nu een goede kans is om uit het mestmoeras te komen. Er resteren nog twee belangrijke punten: de derogatie en evaluatie. Er kan geen twijfel bestaan over de inzet van het kabinet op het punt van de derogatie. Het gaat ervan uit dat die derogatie samen met de Europese Commissie wordt verwezenlijkt. De vraag waarom Nederland zo lang aan het lijntje wordt gehouden, wordt in Brussel omgedraaid. Nederland heeft jarenlang alles gedaan om te ontsnappen aan de harde conclusies van het nitraatbeleid. Om die reden is vorig jaar een wet geformuleerd die de normen voor 2002 en volgende jaren vastlegt. Daarmee is duidelijk welk beleid het kabinet voorstaat. Dit neemt niet weg dat een evaluatie nodig is. Hij hoopt dat de nieuwe Kamer dit onderwerp niet controversieel verklaart, want dan treden de nieuwe normen sowieso in werking. Die staan immers al in de wet. In plaats daarvan zou zij zo snel mogelijk met de demissionaire minister van gedachten moeten wisselen over de vraag of moet worden vastgehouden aan de normen voor 2003. Hij hoopt verder op korte termijn samen met minister Pronk een gesprek te voeren met de Europese Commissaris.

In de evaluatie zal een aantal vraagstukken aan de orde komen zoals de problematiek van de loze contracten en het fosfaat. Vorig jaar is al aangekondigd dat na de rapportage van het RIVM een traject zou worden ingezet van consultatie van de maatschappelijke organisaties. Regeren betekent niet dat consensus moet worden bereikt met alle maatschappelijke organisaties, maar het is natuurlijk wel van groot belang dat overleg wordt gevoerd. Dit overleg wordt deze maand afgerond zodat binnen enkele weken een kabinetsstandpunt kan worden uitgebracht. Dit zal de basis moeten vormen voor het debat met de nieuwe Kamer. Als de Kamer van mening is dat de evaluatie aanleiding geeft tot wetswijziging, is snelheid geboden want het debat moet dan voor de zomer zijn afgerond.

De minister zegt toe dat de Kamer vandaag nog een exemplaar ontvangt van de studie Lastige lasten die mevrouw Sorgdrager hem heeft aangeboden. Hij zegt dat de Kamer hem niet hoeft te manen om maatregelen te nemen om de administratieve lasten terug te dringen. Hij herinnert eraan dat hij tijdens het debat op 24 oktober 1999 heeft toegezegd dat hij daaraan zo snel mogelijk zal werken, maar ook dat dit pas mogelijk is als het einde van het mestoverschot in zicht komt. Op een aantal punten is de administratievelastendruk het gevolg geweest van wederkerig wantrouwen. In de primaire sector was jarenlang sprake van nalatigheid op het terrein van milieu, diergezondheid en de maatschappelijke dimensie. Daarom heeft het heel lang geduurd voordat serieus aandacht werd besteed aan het mestvraagstuk. Verder heeft de Kamer in het verleden wel voorstellen gedaan die hebben bijgedragen aan verhoging van de lasten. Dit geldt bijvoorbeeld voor de knelgevallenregeling en het maatwerk. Hij wil echter niet omkijken in wrok. In de studie worden interessante suggesties gedaan voor reducties. Die suggesties kunnen worden uitgevoerd nu een oplossing van het mestvraagstuk in zicht komt. In de studie wordt onder meer voorgesteld dat de mestnummers worden samengevoegd. Dit is alleen maar mogelijk na de invoering van de voorgestelde wijziging van de afroming. Hij gaat ervan uit dat nog dit jaar concrete resultaten kunnen worden geboekt. De kwartaaloverzichten van MINAS kunnen worden afgeschaft en de mestvervoerbewijzen kunnen worden vereenvoudigd. De opbrengst van 48 mln euro is binnen handbereik.

De voorstellen bevatten ook de nodige politieke dimensies. Dit geldt bijvoorbeeld voor de forfaitaire route van de MINAS-aangifte. Al deze voorstellen vereisen een zorgvuldige afweging die ertoe leidt dat vertrouwen en wantrouwen in een nieuwe balans worden gebracht. In die richting wordt nu verder gewerkt.

Het systeem van de implementatie van mestafzetcontracten werkt dus goed. Bijna alle boeren hebben voor 1 april een terugmelding ontvangen van het Bureau heffingen. Een paar duizend van die terugmeldingen zijn negatief. Uit analyses van het Bureau heffingen blijkt dat dit deels wordt veroorzaakt door administratieve fouten van de indieners die vaak zijn gerelateerd aan meerdere mestnummers bij het bedrijf. De naleving is hoog.

In de gevallen waarin een dwangsom is opgelegd, is nog geen sprake geweest van verbeurdverklaring. De boeren krijgen inderdaad de gelegenheid om dit te herstellen.

De laatste 20% van de opkoop zal in de komende paar maanden worden uitbetaald, maar iedereen weet waaraan hij toe is, want alle besluiten zijn vastgesteld. Het moet mogelijk zijn voor 1 juli de betaling van de eerste tranche af te wikkelen. Hopelijk zijn van de tweede tranche per 1 oktober aanstaande alle taxaties uitgevoerd en alle beslissingen genomen. In de eerste tranche is 8,1 miljoen kg fosfaat uit de markt genomen en is 1,6 miljoen m2 stallen voor sloop aangemeld. De totale kosten hiervan bedragen 272 mln euro waarvan 135 mln euro voor de opkoop van de rechten en 137 mln euro voor sloop. Voor de tweede tranche zijn 2517 aanvragen ingediend, waarvan 1671 voor sloop. De minister gaat ervan uit dat ongeveer 80% van de aanvragen wordt gehonoreerd wat betekent dat 10 miljoen kg fosfaat wordt opgekocht en 2,1 miljoen m2 gesloopt. De geschatte kosten daarvan zijn 358 mln euro, waarvan 147 mln euro voor de opkoop en 211 mln euro voor de sloop. Het is opvallend dat de aangeboden hoeveelheid fosfaat per bedrijf bijna 70% hoger ligt dan in de eerste tranche. Ook is er relatief meer fosfaat van pluimvee en rundvee aangeboden in de tweede tranche. In de eerste tranche was dit aandeel 33% en in de tweede tranche 43%.

Als de sector 2003 wordt vergeleken met de sector 2000 blijkt dat bij de varkens een productievermindering van 24% is bereikt, bij leghennen 13,5% en bij de vleeskuikens 7,6%.

De schatting van de sloop per reconstructieprovincie is interessant, want daardoor verandert de ruimtelijke dimensie aanzienlijk. In Overijssel komt die schatting uit op 137 000 m2, in Gelderland 677 000 m2, in Utrecht 47 400 m2, in Brabant 2 124 000 m2 en in Limburg 785 000 m2.

De heer A.S.M. Tabak (Directie landbouw) geeft op verzoek van de minister antwoord op de vraag hoe de toename van fosfaat in de pluimveesector kan worden verklaard. Dit heeft te maken met het stelsel van pluimveerechten dat vorig jaar is vastgesteld. De mestproductierechten zijn toen omgezet in dierrechten. Het verschil wordt veroorzaakt door het feit dat wordt gewerkt met lagere excretienormen. Hierdoor ontstaat er ruimte in het stelsel. Het is natuurlijk de vraag of al die rechten worden gebruikt, maar de permanente commissie van deskundigen die het mestoverschot heeft berekend, gaat uit van 100% gebruik van alle latente rechten die zijn ontstaan door de omzetting.

De minister zegt toe dat een en ander schriftelijk zal worden toegelicht.

Het slopen valt onder verantwoordelijkheid van de provincie. Het is waar dat er ook minder kwalitatief werk is geleverd. De verwijdering van asbest is een provinciale aangelegenheid, maar hij zegt toe dat hij aan minister Pronk zal vragen om bij de provincies te informeren naar de gang van zaken.

Het milieudoel van de Wet herstructurering varkenshouderij was een reductie van de varkensstapel met 25%. Dit is globaal gesproken ook gelukt. Niet per 1 januari 2000 zoals oorspronkelijk de bedoeling was, maar in het jaar 2003 als alle aanvragen zijn afgehandeld.

Hij is van mening dat de tweede korting niet moet worden doorgevoerd. Het mestoverschot is beperkt en is niet alleen toe te rekenen aan de varkenssector. Het feit dat er nu een systeem van mestafzetcontracten is, betekent dat nu naar de hele intensieve veehouderij wordt gekeken. De varkenssector heeft de mestproductie inmiddels met 17 miljoen kg fosfaat teruggebracht, terwijl de inzet was gericht op een reductie met 14 miljoen kg. Het overschot wordt nu primair veroorzaakt door de melkveesector en de pluimveesector. De integrale aanpak die het gevolg is van het systeem van mestafzetcontracten rechtvaardigt de beslissing om af te zien van een tweede korting.

Volgens het model van de commissie-Oenema is 3,6 miljoen kg fosfaatoverschot de meest waarschijnlijke schatting. In de loop van dit jaar zullen nadere gegevens beschikbaar komen waarmee bepaalde onzekerheden over die schatting kunnen worden weggenomen. Daarom worden daaraan nu geen beleidsmatige consequenties verbonden, dat wil zeggen dat er geen aanvullende maatregelen worden genomen. Vanaf het eerste ogenblik is duidelijk geweest dat enig overschot voor de handhaafbaarheid mogelijk is. Het Expertisecentrum rechtshandhaving steunt die visie.

Het afromingspercentage van 25 bij overgang van varkensrechten geldt pas vanaf het moment dat de algemene maatregel van bestuur in werking is getreden. Die algemene maatregel van bestuur is nog niet in procedure gebracht, omdat de studie Lastige lasten daarvoor gevolgen kan hebben. In de studie wordt voorgesteld een algehele uitzondering te maken voor de afroming bij samenvoeging van bedrijven. Dit voorstel wordt meegenomen in de algemene maatregel van bestuur. Die zal uiterlijk in het laatste kwartaal van dit jaar in werking treden.

De minister beaamt desgevraagd dat de melkveehouderij grondgebonden is, maar daarmee is natuurlijk nog niet gezegd dat hij aan de normen voldoet. Op een aantal plaatsen is het moeilijk om binnen de normen te blijven. Dankzij de Whv heeft de varkenshouderij 17 miljoen kg fosfaat ingeleverd en dit is meer dan de oorspronkelijke doelstelling. Hij blijft daarom bij zijn standpunt dat het mestvraagstuk integraal moet worden benaderd. Bij uitplaatsing binnen de EHS is afroming niet aan de orde. Dit aspect moet worden meegenomen.

Het staat zonder meer vast dat de uitspoelingsgevoeligheid van de zand- en lössgronden problemen oplevert. Tegen die achtergrond heeft de Kamer bewilligd in een berekening van 250 000 ha. Om te voorkomen dat de berekening op 360 000 ha zou uitkomen, is voor dit jaar uitgegaan van een areaal van 140 000 ha. De Kamer kan erop rekenen dat in de brief die is toegezegd voor begin mei, een nadere uiteenzetting zal zijn opgenomen, want de problematiek is op zich helder. Er wordt regelmatig twijfel geuit over de wijze waarop Alterra met deze problematiek omgaat en over de kaarten die worden gebruikt. De minister vraagt daarom aan de directeur van Alterra een en ander uit te leggen.

De heer Van der Zande (directeur van Alterra) zegt dat het de integere opvatting van zijn wetenschappelijk instituut is dat het kaartmateriaal dat de minister gebruikt voor de formulering van zijn beleid, het beste landdekkende systeem is dat thans beschikbaar is. Dit materiaal is ook goed genoeg voor de doeleinden die de minister beoogt. Goed genoeg is niet perfect. In zijn brief van 8 april schrijft de minister dan ook dat de kaartschaal in relatie tot de grondsoort of het grondwater in enkele procenten tot afwijkingen kan leiden. Ten tijde van de brief van de minister waren er 1200 reacties verwerkt. Inmiddels is het aantal van 8000 reacties bereikt. Het beeld dat de minister schetst in zijn brief, is echter onveranderd. Met andere woorden: het blijft een kwestie van enkele procenten. De minister schrijft in zijn brief dat hij terstond bereid is tot aanpassingen als er overtuigend kaartmateriaal of ander materiaal beschikbaar komt dat past binnen de systematiek.

De grondsoort kan in de genoemde gevallen betrekking hebben op fijnschalige variaties in grondsoort. Die komen voor in wat boeren noemen «bonte percelen» en in situaties van grondsoortovergangen. Als daarvoor 1:5000 of 1:10 000 karteringen beschikbaar zijn en dit is deugdelijk materiaal, dan wordt dit terstond overgenomen. In die paar procent heeft Alterra ook geadviseerd dit te doen.

Onder grondwater wordt niet verstaan wat zichtbaar is in plassen of het peil van de sloten, ook niet wat wordt gemeten in een enkele grondwaterbuis, maar de grondwaterstand zoals die zich heeft ingesteld. In de vele contacten met de waterschappen is gevraagd om materiaal, omdat er vernattingsprojecten gaande zijn. Het aanbrengen van een stuw of de verhoging van een slootpeil leidt niet automatisch tot een meetbaar, consistent ander grondwaterpeil. Ook daarvoor geldt dat overtuigend materiaal dat past in de grondwatertrappensystematiek wordt overgenomen. Helaas hebben de waterschappen tot dusverre geen materiaal kunnen aanleveren dat in die richting wijst. Alterra werkt mee aan de jaarlijkse natuur- en milieubalansen. Verder wordt gewerkt aan een grootschalige landelijk consistente herkartering waarbij gebruik wordt gemaakt van satellietmetingen. De grondwaterstand stelt zich in, maar er zijn kleine reliëfverschillen op het oppervlak van een perceel. Dankzij de satellietmetingen kan een veel gedetailleerder stelsel worden afgeleverd. Met de minister is afgesproken dat dit in 2004 zal worden opgenomen in het mestbeleid.

Theoretisch kan zich dan de situatie voordoen dat een boer die nu als «droog» te boek staat, als «nat» wordt gekwalificeerd. Er wordt echter rekening gehouden met minstens 10 000 verschuivingen naar de andere kant. De evaluaties van het RIVM en Alterra over de effectiviteit van het antiverdrogingsbeleid stemmen bepaald niet optimistisch. Over het geheel is de situatie veel droger dan thans is vastgesteld.

De minister wijst er nog op dat de aanwijzing van de zandgronden voortvloeit uit het milieueffect van de uitspoelingsgevoeligheid van die gronden. De Nitraatrichtlijn schrijft specifiek beleid voor voor specifieke gronden. Dit is de realiteit. De uitspoelingsgevoeligheid is daarbij een belangrijk gegeven. In alle gevallen moet de uitkomst minder dan 50 mg per liter zijn. Op de uitspoelingsgevoelige gronden vraagt dit om specifieke maatregelen.

Het is onbevredigend dat er nu beslissingen moeten worden genomen terwijl de evaluatie van Alterra nog niet beschikbaar is. De vrees dat de verdroging ernstiger is dan aanvankelijk werd verondersteld, vraagt om een zorgvuldige aanpak. Hij zegt toe dat hij deze problematiek verder zal verdiepen als de evaluatie aan de Kamer wordt voorgelegd en dat hij daarbij eventueel bepaalde opties zal voegen. Op die manier wordt ook recht gedaan aan de positie van de nieuwe Kamer die dan inmiddels zal zijn geïnstalleerd.

De commissie van wijzen adviseert op basis van de door LTO aangereikte individuele gevallen of het mogelijk en wenselijk is te komen tot een categorale regeling voor drie groepen van gevallen. In de eerste plaats de grondgebonden bedrijven, in de tweede plaats de omschakelaars van vleesvarkens naar fokzeugen en in de derde plaats de bedrijven die aanlopen tegen de niet-verkleiningseis in het Besluit hardheidsgevallen. Theoretisch is het mogelijk dat er een categorie van één bedrijf ontstaat. LTO gaat akkoord met de totaalaanpak. De commissie zal over enkele weken rapporteren. De minister hoopt dat hij daarna de knoop kan doorhakken. Er is immers afgesproken dat het advies van de commissie van wijzen richtinggevend zal zijn.

Hij bestrijdt de suggestie dat er grote problemen ontstaan bij de omschakeling op andere takken en bij beëindiging van de intensieve tak. Als een tak wordt beëindigd, kan er worden omgeschakeld naar een andere tak op dezelfde lokatie, bijvoorbeeld van varkens naar pluimvee. Als betrokkene deelneemt aan de sloopregeling, moeten wel alle bedrijfsgebouwen worden gesloopt die voor de beëindiging van die tak in gebruik waren. Er is geen ruimte voor uitzonderingen. Dit is echter geen reden dat niet op een andere tak kan worden overgeschakeld.

Als er wordt opgekocht in het kader van de opkoopregeling, zijn de saldo's gerelateerd aan MINAS. Daarin zitten vereveningsmogelijkheden. Van een grijs circuit is niets bekend. De minister voegt hieraan toe dat hij eventuele gegevens in die richting graag wil onderzoeken opdat overtredingen kunnen worden opgespoord en vervolgd. De voorraden zijn destijds bewust buiten MINAS gelaten ter voorkoming van onnauwkeurigheden en om vereveningsmogelijkheden over de jaren heen te creëren. Daarom zijn de volle kelders hier buiten gehouden.

Na de indiening van de motie over het boer-boertransport is overleg gevoerd met Cumela, omdat de opkoopregeling binnen de grenzen van de Europese steunmaatregelen moet passen. Dit betekent dat het een marktconforme regeling moet zijn en die kent geen schadevergoedingscomponent. De invulling van een opkoopregeling is voor Cumela niet interessant, zo heeft de organisatie laten weten. De minister zegt dat hij daarom aarzelt om het pad op te gaan van een individuele vaststelling van eventuele schadegevallen, vooral met het oog op de lasten van de uitvoering. Hij voegt hieraan toe dat hij zijn gedachten op dit punt nog niet heeft opgemaakt. Hierover zal een beslissing worden genomen en tegelijkertijd zal er een beslissing worden genomen over de «potten en zakken». Hij heeft begrip voor de verontwaardiging op dit punt. Een organisatie die de beroepseer moet verdedigen, moet geen potten produceren waaraan iets mankeert. In deze hoogwaardige technische samenleving moet het mogelijk zijn dit te voorkomen. Hij zegt dat hij de organisatie nog een kans geeft, anders valt de keuze op de zakken.

De minister zegt toe dat hij de vragen over het scheuren van grond in het kader van het Besluit gebruik meststoffen schriftelijk zal beantwoorden, maar hij voegt hieraan toe dat de aanpassing voor het komende jaar zal worden geregeld.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Ter Veer

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

De Lange


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie), M.B. Vos (GroenLinks), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Passtoors (VVD), Th.A.M. Meijer (CDA), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Oplaat (VVD), Schoenmakers (PvdA), Udo (VVD), Herrebrugh (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD) en Bolhuis (PvdA).

Plv. leden: Van Vliet (D66), Depla (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Kant (SP), Mosterd (CDA), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van der Steenhoven (GroenLinks), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Cornielje (VVD), Rietkerk (CDA), Pitstra (GroenLinks), Kamp (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van Wijmen (CDA), Buijs (CDA), Weekers (VVD), Dijksma (PvdA), O.P.G. Vos (VVD), Te Veldhuis (VVD), Dijsselbloem (PvdA) en Duivesteijn (PvdA).

Naar boven