26 729
Integrale aanpak Mestproblematiek

nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ EN VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 december 1999

Op 10 september jl. hebben wij u in een brief de voorstellen van het Kabinet gepresenteerd, die op korte termijn moeten leiden tot vernieuwing van het mestbeleid (26 729, nr. 1). Het betreft een op onderdelen ingrijpend pakket maatregelen, op basis waarvan de agrarische ondernemers en hun gezinnen zich een duidelijk toekomstperspectief kunnen vormen. Op 7 en 10 oktober is met uw Kamer over deze voornemens gesproken in een Algemeen Overleg, respectievelijk een Voortgezet Algemeen Overleg. Wij hechten eraan u met deze brief op de hoogte te stellen van de voortgang van het beleid sindsdien en gaan daarbij in op enkele recente ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan.

De afgelopen periode is zowel op Europees niveau als met het landbouwbedrijfsleven intensief overleg gevoerd over de invulling en uitvoering van de voorgenomen aanscherpingen van het beleid. Daarnaast hebben wij ons geconcentreerd op het daadwerkelijk vorm geven van de bestuurlijke organisatie van het flankerend beleid. Een actieve opstelling van het kabinet is onontbeerlijk om snelle voortgang te boeken in het herstructureringsproces. Een belangrijk element hiervan is de instelling van een uit deskundigen en betrokkenen samengestelde begeleidingscommissie voor de herstructurering van de veehouderij. In het vervolg van deze brief gaan wij op genoemde elementen nader in.

De recente contacten met de Europese Commissie laten geen andere conclusie toe dan dat de ruimte om af te wijken van de normstelling en het tijdpad zoals vastgelegd in de Nitraatrichtlijn, zeer beperkt is. De uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage inzake de zaak Staat/Waterpakt c.s. lijkt de ruimte van het kabinet nog verder te verkleinen. Onder deze omstandigheden vond op 25 november een gesprek plaats met het bestuur van LTO-Nederland, onder andere over de nadere invulling van het mestbeleid. LTO gaf bij die gelegenheid te kennen geen perspectief te zien in voortzetting van het gesprek over de uitvoering van het maatregelenpakket omdat de kloof tussen de opvattingen van LTO en het kabinet «onoverbrugbaar» zou zijn. Onder erkenning van de onderscheiden verantwoordelijkheden van de overheid en LTO, menen wij dat het noodzakelijk is door te gaan op de ingeslagen weg. Maar het is evenzeer gewenst dat LTO betrokken blijft bij de verdere uitwerking van het voorgenomen beleid. Naarmate LTO sterker bereid is betrokken te zijn bij de uitwerking van het flankerend beleid, zal dit beleid sneller succesvol tot stand kunnen komen.

1. Nederlandse reactie op het met redenen omkleed advies van de Europese Commissie met betrekking tot de Nitraatrichtlijn

De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft bij brief van 3 augustus dit jaar aan de Nederlandse autoriteiten een met redenen omkleed advies uitgebracht met betrekking tot de toepassing van Richtlijn 91/676/EEG, veelal aangeduid als de Nitraatrichtlijn. Dit is de laatste fase voor een daadwerkelijke start van een Hofprocedure tegen de Nederlandse Staat. Naar aanleiding van dit advies hebben wij op 22 november jl. een gesprek gevoerd met het lid van de Commissie mevrouw Wallström (Commissaris voor Milieu). Wij hebben in dat gesprek sterk de nadruk gelegd op de betekenis van het nieuwe integrale mestbeleid, zowel voor wat betreft het milieu als voor wat betreft de omvang en de structuur van de Nederlandse veehouderij. Het gaat om ingrijpende stappen, maar noodzakelijk om tot een duurzame veehouderij te komen. Wij hebben duidelijk gemaakt dat met het voorgestelde pakket inhoud wordt gegeven aan de Nitraatrichtlijn en dat er – ook vanuit Europees perspectief – geen enkele reden bestaat om verdergaande stappen te zetten.

Onder erkenning van de bijzondere omstandigheden in Nederland, die de Nederlandse regering ertoe hebben gebracht een zwaar maatregelenpakket voor te stellen, benadrukte mevrouw Wallström van haar kant dat ook van de andere lidstaten wordt verwacht dat zij de nodige maatregelen nemen om de Nitraatrichtlijn onverkort uit te voeren. De verschillende lidstaten worden wat dit betreft gelijk behandeld. Tegen een aantal lidstaten loopt reeds een procedure voor het Hof van Justitie, terwijl tegen alle overige lidstaten – met uitzondering van Denemarken – ingebrekestellingen zijn uitgebracht wegens het niet of niet-tijdig voldoen aan een of meer verplichtingen van de Nitraatrichtlijn. Gezien de ernst van de problematiek in Nederland, is het niet denkbaar dat voor ons land in dit opzicht verder een uitzondering zal worden gemaakt. Commissaris Wallström liet zich verder in positieve zin uit over zowel het voornemen van Nederland om per 1 januari 2003 door een systeem van mestafzetcontracten te garanderen dat de maximale dosering van dierlijke mest per jaar de norm van 170 kg stikstof per hectare bouwgrond niet zal overschrijden, als de voorgenomen verhoging van de mineralenheffingen en het voornemen om een minimale mestopslagcapaciteit verplicht te stellen.

Niettemin maakte het gesprek met mevrouw Wallström eveneens duidelijk dat nog een aantal belangrijke inhoudelijke discussiepunten met de Europese Commissie tot een oplossing moet worden gebracht. De Commissie is namelijk van mening dat Nederland

1. ook met de in de brief van 10 september jl. aangekondigde aanscherpingen nog te hoge stikstofverliesnormen blijft hanteren;

2. met een derogatie voor de maximale mestgift van dierlijke mest tot 250 kg stikstof per hectare grasland, die op de helft van het Nederlandse areaal cultuurgrond van toepassing zal zijn, niet aan de door de Nitraatrichtlijn gestelde doelen kan beantwoorden;

3. onvoldoende waarborgen biedt voor een vermindering van het gebruik van stikstofkunstmest;

4. voor de jaren 2000, 2001 en 2002 geen concrete maatregelen heeft voorzien ter nakoming van het in de Nitraatrichtlijn bepaalde.

Het Nederlandse antwoord op het met redenen omkleed advies is op 30 november jl. naar de Commissie gezonden (zie bijlage). In onze reactie wordt beargumenteerd waarom Nederland naar onze overtuiging met de voorgestelde aanscherpingen in het jaar 2003 wel zal voldoen aan de krachtens de Nitraatrichtlijn geldende norm van 50 mg nitraat per liter grondwater en de gebruiksnorm voor dierlijke mest op bouwland van 170 kg Nitraat/ha. Tevens wordt aangegeven waarom een derogatie tot 250 kg stikstof/ha, waarvoor begin volgend jaar bij de Europese Commissie een verzoek zal worden ingediend, gerechtvaardigd is. Ook wordt in deze brief benadrukt dat met het voorgestelde maatregelenpakket Nederland voor een zeer ingrijpende operatie staat, die de structuur van het platteland als geheel raakt.

Dit alles sluit niet uit dat de Commissie de procedure voor het Hof zal willen doorzetten. Hierbij is het van belang onderscheid te maken tussen de periode tot 2003, waarin Nederland blijkens de brief van 10 september jl. niet zal voldoen aan de eisen van de Nitraatrichtlijn, en de fase daarna waarin dat door een verdere aanscherping van het beleid wel het geval zal zijn en waarin ook het derogatieverzoek speelt.

In de brief aan de Europese Commissie is voorts aangekondigd dat zij zo snel mogelijk zal worden geïnformeerd over de gevolgen voor het Nederlandse mestbeleid van het vonnis dat de Haagse rechtbank heeft gewezen in de procedure die door Waterpakt c.s. tegen de Staat was aangespannen.

2. Consequenties uitspraak arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage zaak Staat/Waterpakt c.s.

Bij brief van 26 november jl. (kenmerk trc.jz/1999/12133) is de Kamer ingelicht over de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 24 november jl. Het betreft de uitspraak in de procedure die door enkele milieuorganisaties en drie particuliere putbezitters tegen de Staat was aangespannen inzake de uitvoering van de Nitraatrichtlijn door Nederland. De rechtbank heeft de Staat daarbij veroordeeld zodanige maatregelen te treffen dat door Nederland al gedurende het jaar 2002 wordt voldaan aan de jaarlijkse gebruiksnorm voor dierlijke mest van 210 kg stikstof per hectare per bedrijf (behoudens derogatie tot een hogere norm).

De regering heeft besloten tegen dit vonnis hoger beroep aan te tekenen, omdat het gebod van de rechtbank in nationaal- en Europeesrechtelijke context niet anders kan worden begrepen dan als een gebod tot het treffen van wettelijke maatregelen. Naar het oordeel van de regering heeft de rechtbank daarmee ten onrechte plaatsgenomen op de stoel van de wetgever. Het vaststellen van het tijdpad waarbinnen de benodigde aanscherping van de mestnormering ter voldoening aan de Nitraatrichtlijn in redelijkheid kan plaatsvinden, is naar ons oordeel aan de regering.

Het hoger beroep schort de werking van het vonnis van de rechtbank echter niet op. Op korte termijn zullen wij u over de verdere gang van zaken nader informeren.

3. Flankerend beleid

3.1 Organisatorische aanpak van sociaal-economische gevolgen

Het is van doorslaggevend belang om de voorgestane veranderingen van beleid en de consequenties ervan, zo spoedig mogelijk zichtbaar te maken; dit vooruitlopend op het wetgevingsproces dat ruwweg het jaar 2000 zal vergen (zie hierna punt 5). Met het oog daarop is een uit deskundigen en betrokken personen samengestelde Begeleidingscommissie voor de herstructurering veehouderij bereid gevonden een bijdrage te leveren aan de gedachtenvorming over de inhoud van het flankerend beleid. De Begeleidingscommissie wordt voorgezeten door de heer mr. H.E. Koning, voormalig president van de Algemene Rekenkamer. De verdere samenstelling van deze groep is in een bijlage bij deze brief weergegeven. De Begeleidingscommissie wordt bijgestaan door directeuren-generaal van de meest betrokken departementen. De instellingsbeschikking van deze commissie treft u als bijlage bij deze brief.

Hoewel in de brief van 10 september een aantal flankerende maatregelen is aangeduid, menen wij dat – binnen de gegeven financiële randvoorwaarden – de nodige ruimte moet bestaan om tot een optimalisatie van maatregelen en activiteiten te komen. We hechten in dit verband veel waarde aan de ideeën en opvattingen van de begeleidingscommissie, die een belangrijke rol zal spelen bij het aandragen van ideeën voor het flankerend beleid. De begeleidingscommissie is verzocht met voortvarendheid aan de slag te gaan en wij hopen binnenkort van hun adviezen te kunnen profiteren.

De vormgeving van het pakket aan maatregelen en activiteiten en de ondersteuning van de Begeleidingscommissie zal plaatsvinden onder leiding van een interdepartementale projectgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van SZW, VROM, EZ en LNV.

Teneinde de herstructurering goed op gang te krijgen, is het proces van bedrijfsbeëindiging van wezenlijk belang. Daarom heb ik de provincies gestimuleerd pilot-projecten voor te bereiden. Deze vinden voornamelijk plaats in het kader van de reconstructie, maar hebben ook betekenis voor het op gang brengen van het proces van bedrijfsbeëindiging. In de pilots worden verder onder meer concrete maatregelen op bedrijfsniveau uitgewerkt. Ook gemeenten zijn daarbij actief betrokken. De betrokken provincies zullen medio januari hun plannen voor de pilots aan ons voorleggen, waarna met de uitvoering een aanvang kan worden gemaakt. Op deze manier wordt voor de veehouders zichtbaar dat het herstructureringsproces in gang is gezet. Dit proces is ook essentieel voor het bredere beleid van vitalisering van het platteland.

Het is van evident belang dat ondernemers op korte termijn inzicht krijgen in de concrete stappen die zij op bedrijfsniveau binnen het pakket van generieke maatregelen kunnen nemen. Met het oog hierop zal binnen enkele maanden worden voorzien in een aanspreekpunt waartoe zij zich met concrete vragen om advies kunnen wenden. Daarmee zal passend invulling kunnen worden gegeven aan de behoefte aan individueel maatwerk bij het ondersteunen van veehouderijen die voor belangrijke beslissingen staan inzake de voortzetting van hun bedrijf.

3.2 Inhoudelijke aanpak van sociaal-economische gevolgen

Bij de huidige omvang van de veestapel zal bij hantering van de nieuwe normen sprake zijn van een fiks mestoverschot (in de orde van grootte van 27 miljoen kg fosfaat in het jaar 2003). Dit zal moeten leiden tot het sluiten van een aanzienlijk aantal bedrijven dat in de overschotsituatie niet in staat is om mestafzetcontracten af te sluiten. Om in 2002/2003 niet met een dergelijke situatie te worden geconfronteerd, is het dringend gewenst dat een substantieel aantal bedrijven vóór die tijd de productie staakt. Die noodzakelijke bedrijfsbeëindiging zal worden gefaciliteerd in samenhang met activiteiten en maatregelen waardoor perspectieven voor betrokken ondernemers en hun werknemers worden gecreëerd. Het totale flankerende beleid is de tweede pijler van het beleid dat is neergelegd in de brief aan de Kamer van 10 september jl. De afgelopen maanden zijn de elementen uit deze brief verkend en is een begin gemaakt met het uitwerken ervan.

Wij willen de volgende uitgangspunten gebruiken bij het proces van bedrijfsbeëindiging:

1. Het referentiekader en de bedrijfssituatie van de ondernemer staan centraal bij het proces van bedrijfsbeëindiging. Behalve naar de ondernemer moet de aandacht ook uitgaan naar het gezin, dat bij de bedrijfsbeslissingen vaak een zeer belangrijke rol speelt.

2. De keuze van uitvoerende organisaties wordt zoveel mogelijk bepaald door de herkenbaarheid vanuit de betrokken agrarische ondernemers.

3. Er zal zo veel mogelijk gebruik worden gemaakt van bestaande expertise (geen nieuwe structuren).

4. Er zal waar nodig individueel maatwerk worden geleverd.

Aansluitend bij de hoofdlijn van het proces gaat het in concreto om activiteiten als:

bewustwording:

– gerichte informatie: telefonisch, schriftelijk, internet

– informatiebijeenkomsten

bedrijfsdoorlichting

Voortzetting en uitbreiding van het Sociaal Economisch Plan (SEP) dat thans van toepassing is voor de varkenshouderij. Hierbij is de afweging aan de orde of het bedrijf al dan niet zal worden voortgezet; het SEP is nadrukkelijk ook gericht op blijvers.

advies over bedrijfsaanpassing/doorstart

– inhoudelijk advies (inrichting, milieu, r.o.)

– financiële advisering

– bedrijfsmanagementtrainingen

advies over «ombouw» van bedrijf

– advies over perspectiefrijke producten en diensten

– financiële advisering

advies over bedrijfsbeëindiging

– financiële advisering

oriëntatie op ander werk

– scholing en vorming

– werkervaringsplaatsen

– arbeidsbemiddeling.

Goede communicatie over de plannen en faciliteiten is van essentieel belang voor het slagen van het project. Ondernemers zullen rechtstreeks geïnformeerd worden over de ontwikkelingen ten aanzien van het mestbeleid.

3.3 Bedrijfsbeëindigingsregelingen

Om een stimulans te geven aan het proces van bedrijfsbeëindiging, zal voorzien worden in maatregelen die drempelverlagend kunnen werken voor veehouders die voor de keuze staan hun bedrijf wel of niet te beëindigen. Hiertoe stelt het kabinet binnenkort f 100 miljoen beschikbaar voor een generieke regeling voor bedrijven die op korte termijn besluiten tot beëindiging. Over de concrete invulling van dit maatregelenpakket zal ik op korte termijn met de Begeleidingscommissie-Koning in overleg treden. De verwachting is dat evenals bij regelingen die in het verleden van kracht waren, in het bijzonder ondernemers die de varkenshouderij als neventak uitoefenen in een dergelijke voorziening geïnteresseerd zullen zijn. Bedrijven in deze categorie hebben een mestproductie van 3000 tot 5000 kg fosfaat. Dit betekent dat met de regeling op korte termijn een substantieel aantal intensieve veehouderijen (met name varkenshouderijen) zou kunnen worden beëindigd.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een wetsvoorstel aangekondigd waarin de tweede tranche van het ondernemerspakket wordt opgenomen. Onderdeel van dat wetsvoorstel zal zijn de omvorming van de huidige vervangingsreserve in een herinvesteringsreserve. Daarbij worden ook de voorstellen van de werkgroep «Fiscale opties bij herstructurering in de landen tuinbouw» betrokken. Deze werkgroep, die binnen afzienbare tijd rapporteert, brengt advies uit inzake het opheffen van bestaande fiscale belemmeringen voor herstructureringen in de land- en tuinbouw. De Staatssecretaris van Financiën zal opnemen dat, onder voorwaarden, in gevallen van herstructurering die leiden tot bedrijfsverplaatsing of omschakeling naar andere bedrijfsactiviteiten, de vervangingsreserve toepassing kan vinden op uitkeringen en schadeloosstellingen in het kader van de onderhavige bedrijfsbeëindigings- of opkoopregeling. Hierdoor wordt op individueel bedrijfsniveau een extra impuls geboden voor bedrijfsontwikkeling, hetgeen de dynamiek van de sector als geheel ten goede kan komen.

Naast de middelen die zijn aangegeven in de brief van 10 september, zal voor de invulling van het pakket aan maatregelen en activiteiten eveneens een beroep worden gedaan op reguliere geldstromen van SZW (inclusief ESF-middelen). Het gaat daarbij in het bijzonder om middelen voor scholing en arbeidsbemiddeling. Daarnaast moeten ook over overige SZW-kosten – extra organisatiekosten Arbvo, uitvoeringskosten uvi's en gemeenten, extra beroep op de sociale zekerheid (bijstand, IOAZ, WW) – nog afspraken worden gemaakt.

Tenslotte zal uitvoering worden gegeven aan de aankondiging in onze brief van 10 september jl. om varkenshouders die eind 1998/begin 1999 onnodig varkensrechten hebben aangekocht ter aanvulling van de eerste generieke korting op grond van de Wet herstructurering varkenshouderij, een specifieke opkoopmogelijkheid aan te bieden. Ook voor deze regeling geldt dat de details ervan binnen twee weken bekend zullen worden gemaakt. Naar verwachting zal hier ca f 100 miljoen mee gemoeid zijn.

3.4 De ruimte voor ruimte-benadering

Door het proces van herstructurering van de varkenshouderij en reconstructie van de zandgebieden zullen de komende jaren veel bedrijfsgebouwen vrij komen. Vanuit een integrale benadering zal in veel situaties sloop wenselijk zijn, maar (financieel) niet haalbaar. In dergelijke situaties zullen gebouwen voor andere functies gebruikt gaan worden of, gelet op de aard van de gebouwen, door functiewisseling vervangen worden door andere gebouwen (naar verwachting vooral woningen). Verrommeling van het gebied dreigt dan. De Reconstructie biedt kansen om de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en vaak ook van het landschap te verhogen, onder meer door verstandig om te gaan met vrijkomende agrarische bebouwing. Ondernemers die zich verder willen ontwikkelen, zullen in een aantal gevallen moeten verplaatsen naar andere locaties. Ondernemers die definitief beëindigen zullen in staat moeten zijn hun schulden af te lossen. Het creëren van mogelijkheden om in het gebied beschikbare fysieke ruimte ter plaatse óf elders voor andere functies te benutten kan een instrument zijn om potentële beëindigers in relevante gebieden te prikkelen versneld te stoppen en om middelen te genereren voor een (omvangrijk) sloopprogramma.

Het mes kan dus aan meer kanten tegelijk snijden: er wordt ruimte geboden voor nieuwbouw in het landelijk gebied, terwijl tegelijkertijd – en dit is een stringente voorwaarde – bouwmassa en bouwrechten elders in het landelijk gebied worden gesaneerd. Voor boeren die hun bedrijf willen beëindigen of zich willen hervestigen, kan deze «steen voor steen»-benadering helpen om de sanering van de oude opstallen rond te krijgen en tegelijkertijd een nieuwe start te maken. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de ruimtelijke kwaliteit in de betrokken gebieden. Voor de reconstructiegebieden zal dit op een planmatige wijze kunnen gebeuren. De bovenstaande benadering zal de komende weken nader worden uitgewerkt.

3.5 Mestbewerking en mestverwerking

Bij de bepaling van het mestoverschot is uitgegaan van de afzet van een deel van de geproduceerde mest buiten de land- en tuinbouw in Nederland en van export. Daarvoor is veelal mestverwerking en -bewerking vereist. Ook op verhoging van de acceptatie van mest door de akkerbouw, kan mestbewerking een gunstige invloed hebben.

Op dit moment vormt vergunningverlening (bestemmingsplannen en milieuvergunningen) in een aantal gevallen een struikelblok voor snelle realisatie van mestinstallaties. Wij hebben begrip voor de terughoudendheid van gemeenten en provincies, waar bijvoorbeeld onzekerheid bestaat over de emissies van mestbewerkingsinstallaties. Niettemin achten wij voortgang dringend gewenst. Wij zullen dan ook op korte termijn in overleg treden met provincies en gemeenten om op basis van een deskundigenoordeel over de emissies uit bewerkingsinstallaties de vergunningverlening voor 5 tot 10 installaties te bespoedigen. Daarnaast zal de voorlopige inspectierichtlijn mestverwerking uit 1991 worden geactualiseerd, waardoor deze als leidraad kan dienen voor initiatiefnemers. Zij krijgen daarmee inzicht in de benodigde informatie en de vergunningvereisten.

Tegen deze achtergrond zal op korte termijn contact worden opgenomen met de betrokken provinciale overheden om tot aanpassing van het ruimtelijk beleid te komen, hetgeen zijn neerslag dient te vinden in aanpassing van streek- en bestemmingsplannen die een belemmering vormen om thans mestbewerking op decentraal niveau tot ontwikkeling te brengen.

Veehouders kunnen in het nieuwe mestbeleid dieren houden op basis van mestafzetcontracten met door de rijksoverheid erkende mestverwerkingsfabrieken die de mest buiten de Nederlandse landbouw afzetten. De rijksoverheid zal eisen opstellen waaraan deze mestverwerkingsfabrieken moeten voldoen. Wij zullen op korte termijn enkele deskundigen om advies vragen ten aanzien van de eisen die aan de mestverwerking gesteld moeten worden. Ons verzoek is dat dit binnen twee maanden wordt afgerond.

4. Vormgeving wet- en regelgeving

Aan de vormgeving van de kabinetsvoorstellen in wetgeving wordt momenteel hard gewerkt. Het gaat daarbij om de invoering van het stelsel van afzetcontracten, de aanscherping van de verliesnormen van MINAS, de verhoging van de MINAS-heffingen en de invoering van een bestemmingsheffing. Een en ander wordt geregeld in de Meststoffenwet. Wij streven naar publikatie van de wetswijziging in het Staatsblad in januari 2001. Dit met het oog op inwerkingtreding per 1 januari 2002. Het wetsvoorstel zal daartoe in mei 2000 bij de Tweede Kamer worden ingediend. We verwachten het wetsvoorstel in februari 2000 in de Ministerraad aan de orde te kunnen stellen met het oog op de adviesaanvraag aan de Raad van State. Daaraan voorafgaand zal de betrokken maatschappelijke organisaties om commentaar op het wetsvoorstel worden gevraagd.

Gegeven het grote belang van de aspecten van juridische houdbaarheid en uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, zijn zowel de Directie Wetgeving van het Ministerie van Justitie als het OM vertegenwoordigd in de ambtelijke werkgroep waarin het wetsvoorstel wordt voorbereid. Daarbij wordt directe ondersteuning verleend door de twee expertisecentra van het OM op het vlak van milieuwetgeving en landbouw en visserij. De Inspectie voor Rechtshandhaving zal lopende de inspraakronde in december 1999 en januari 2000 het wettelijk stelsel aan een definitieve ex ante evaluatie van de sturingskracht onderwerpen.

Het totaal aan noodzakelijke regelgeving, dat uiteraard meer omvat dan de hiervoor genoemde wetswijziging, is neergelegd in een werkprogramma en wordt door LNV en VROM vormgegeven. Voor de vertaling van de wetgeving in de uitvoeringspraktijk is binnen LNV een projectgroep opgericht. Belangrijkste taak van deze projectgroep is het zorgdragen voor een zodanige vormgeving van de uitvoering, dat deze zowel voor de uitvoeringsorganisaties als Bureau Heffingen en de AID als voor betrokken boeren een optimale hanteerbaarheid en helderheid kent.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

BIJLAGEN1:

• Nederlandse reactie op avis motivé

• instellingsbeschikking Begeleidingscommissie herstructurering veehouderij

• Leden Begeleidingscommissie herstructurering veehouderij


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven