Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26726 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26726 nr. 5 |
Ontvangen 26 oktober 1999
Het kabinet heeft met waardering kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken bij het wetsvoorstel Wijziging van de Werkloosheidswet in verband met wijziging van de instroom in de wachtgeldfondsen alsmede enkele andere wijzigingen in de Werkloosheidswet.
1. Vervallen van eis dat 26 weken in dezelfde sector gewerkt moet zijn om de eerste zes maanden van de WW-uitkering ten laste van het wachtgeldfonds te brengen
Het kabinet constateert dat de leden van de fracties van de PvdA, VVD, CDA, D66, RPF en GPV met belangstelling hebben kennis genomen van het wetsvoorstel.
De leden van de fractie van de PvdA lezen in het wetsvoorstel dat een deel van de rechtstreekse instroom in het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) te verklaren is door zogenaamde herlevingsgevallen. Op hun vraag welk deel van de totale instroom verklaard wordt door herlevingswerkloosheid, kan worden meegedeeld dat dat voor de periode tussen oktober 1997 en september 1998 20% is.
De leden van de fractie van de VVD delen de mening van de regering dat prikkels een uitstekend instrument zijn ter voorkomen van onnodig beroep op ons socialezekerheidsstelsel. Zij vragen of de regering, waar zij spreekt over «afwenteling van kosten naar het AWf » dit berust op vermoedens of feitelijke gegevens. Tevens vragen zij of deze afwenteling ook optrad toen de wachtgeldperiode nog 13 weken bedroeg en in welke sectoren wisseling voor het einde van de 26-weeks periode het meeste voorkomt.
De werkloosheidslasten van de eerste zes maanden komen voor rekening van de sectorale wachtgeldfondsen. In bepaalde situaties kunnen de sectoren deze lasten direct doorbelasten aan het AWf.
Deze situatie doet zich voor als een werkgever een werknemer ontslaat die sinds kort – korter dan 26 weken – werkzaam is in de desbetreffende sector. De lasten komen dan niet voor rekening van de sector waarin het ontslag valt, maar worden afgewenteld op het AWf.
Hierop doelt het kabinet als gesproken wordt van afwenteling van lasten op het AWf.
Het is dus niet zo, zoals ik uit de inbreng van deze leden opmaak, dat er uitsluitend lasten worden afgewenteld doordat werknemers van sector wisselen vlak voordat ze in de WW geraken.
De afwenteling van kosten naar het AWf berust niet op vermoedens maar blijkt uit de feiten. Het Lisv heeft op basis van cijfers over de instroom in de werkloosheid over 1998 onderzocht in hoeverre de directe instroom in het AWf samenhing met de toepassing van artikel 90, eerste lid onderdeel a, van de WW.
De regel dat een werknemer 26 weken werkzaam moet zijn in de sector voordat de kosten van zijn WW-uitkering ten laste van het wachtgeldfonds gebracht mogen worden bestaat al sinds de invoering van de WW. De afwenteling richting het AWf vond dus ook plaats toen de wachtgeldperiode nog korter dan 6 maanden was.
Dezelfde leden vragen aandacht voor het verschijnsel van sectoroverschrijdende mobiliteit. Zij vragen in welke sectoren deze mobiliteit het meeste voorkomt.
In de paragraaf over de financiële effecten van de memorie van toelichting is aangegeven in welke sectoren de wachtgeldpremie als gevolg van deze maatregel het meeste zal toenemen.
Dit zijn tevens de sectoren die het meest te maken hebben met sectoroverstijgende mobiliteit. Het gaat onder andere om de sectoren detailhandel, uitleenbedrijven, banken en de sectoren van de zakelijke dienstverlening.
De leden vragen de regering uiteen te zetten waarom zij het nu, in tegenstelling tot het verleden, wel terecht vinden dat sectoren moeten opdraaien voor de kosten van ontslag van een werknemer die korter dan 26 weken werkzaam is in de desbetreffende sector.
Het kabinet heeft per 1 januari 1998 de wachtgeldperiode verlengd van 13 weken naar zes maanden. Daarmee werd beoogd de werkloosheidslasten meer dan voorheen bij de sector te leggen. Het idee daarachter is dat werkgevers op sectorniveau eerder dan op landelijk niveau geprikkeld worden om tot initiatieven te komen om de instroom in de werkloosheid terug te dringen.
Het kabinet acht beperking van de instroom van groot belang.
Juist vanuit het belang van de beperking van de instroom is het ongewenst dat werknemers die korter dan 26 weken in de sector werkzaam zijn, ontslagen kunnen worden zonder dat de sector daarvan de gevolgen draagt. In deze sector valt immers de ontslagbeslissing.
Het kabinet is van mening dat er goede argumenten zijn voor toerekening aan de sector. De keuze voor toerekening aan het AWf was destijds gebaseerd op het feit dat men het niet terecht vond dat een bedrijfsvereniging voor de (wachtgeld)lasten van een werkloze werknemer moest opdraaien, die nog nauwelijks via de premie had bijdragen aan het wachtgeldfonds van de bedrijfsvereniging. Idealiter zouden de kosten toegerekend moeten worden aan de sectoren waar de betrokken werknemer werkzaam is geweest. Vanwege uitvoeringstechnische eenvoud is er in het verleden voor gekozen de lasten op het AWf af te wentelen. Inmiddels is de situatie drastisch veranderd. De bedrijfsverenigingen hebben opgehouden te bestaan. Alle wachtgeldfondsen worden nu beheerd door het Lisv. De band tussen sector en werknemer is minder hecht dan in de tijd dat de bedrijfsverenigingen nog bestonden. Bij de afweging tussen het toerekenen van de kosten van de ontslagbeslissing aan ofwel de sector ofwel het landelijk collectief, kiest het kabinet ervoor de kosten toe te rekenen aan de sector.
De leden van de fractie van het CDA zijn het eens met de nadruk die gelegd wordt op het voorkomen van instroom in de WW.
Deze leden herinneren aan mijn brief van 18 januari 1999 waarin een pakket van maatregelen gepresenteerd werd gericht op beperking van het beroep op de WW. Deze maatregel werd echter in die brief niet expliciet genoemd. De leden vragen naar de achtergrond daarvan.
In de brief wordt in algemene zin gerefereerd aan de recente verlenging van de wachtgeld-periode en het belang daarvan in het kader van het volumebeleid WW. De desbetreffende maatregel is toen niet expliciet opgenomen, omdat op dat moment onvoldoende inzicht bestond in de kwantitatieve omvang en betekenis. Dezelfde leden vragen of de overige maatregelen nog steeds overwogen worden.
Aan het Lisv is, in het kader van het versterken van de poortwachtersfunctie WW, gevraagd de uitvoering van de richtlijnen in het Lisv-besluit «verweer tegen ontslag» te monitoren.
Om de mogelijkheden om meer gewicht toe te kennen aan het feitelijk arbeidsverleden te onderzoeken, is het Lisv gevraagd de gevolgen van het uitbreiden van het feitelijk arbeids-verleden voor de uitkeringsduur van werknemers te onderzoeken. Mede aan de hand van de resultaten van dit onderzoek zal de afweging op dit punt worden gemaakt. Het resultaat van deze afwegingen zal aan de Kamer worden meegedeeld. De verwachting is dat dit binnen afzienbare termijn zal gebeuren.
De genoemde leden vinden een verdere verkenning naar de mogelijkheden van premie-differentiatie binnen een sector bijzonder relevant. Zij vragen daarom waarom niet gewacht is op de evaluatie van de verlenging van de wachtgeldperiode alvorens met dit voorstel te komen. De regering heeft met de wetswijziging ter verlenging van de wachtgeldperiode van 13 weken naar zes maanden aangegeven, dat zij van mening is dat iedere sector de werkloosheidslasten van de eerste zes maanden van werkloosheid zelf moet opbrengen. Het onderhavige wetsvoorstel beoogt alle kosten van de eerste zes maanden van ontslag-werkloosheid van werknemers, onafhankelijk van de periode van werkzaamheid in dezelfde sector, neer te leggen bij de sector.
De maatregel die in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld staat een verkenning naar vormen van premiedifferentiatie binnen de sector niet in de weg. Het kabinet ziet daarom geen reden te wachten op de uitkomsten van het evaluatie van de verlenging van de wachtgeldperiode.
De leden van de fractie van D66 vragen of er nog andere maatregelen in voorbereiding zijn om het beroep op het AWf terug te dringen en of herlevingsgevallen hierbij worden betrokken. In de Sociale Nota noemt de regering een tweetal maatregelen om het beroep de werkloosheidsregelingen en daarmee op het AWf terug te dringen:
1. De sluitende aanpak
2. Vormen van premiedifferentiatie in de WW. Momenteel worden diverse vormen van premiedifferentiatie onderzocht. In de Sociale Nota is gemeld dat de Kamer in het najaar hierover zal worden geïnformeerd.
Situaties waarbij sprake is van herleving van een WW recht worden hierbij niet betrokken.
Het kabinet stelt verheugd vast dat de leden van de fracties van de RPF en het GPV het uitgangspunt dat de lasten in beginsel daar moeten worden neergelegd waar ze veroorzaakt worden, onderschrijft. Niettemin zijn zij nog niet overtuigd dat het voorstel leidt tot een rechtvaardiger verdeling van de lasten. Het is deze leden niet duidelijk welke de aanleiding was voor dit wetsvoorstel.
De aanleiding is gelegen in het feit dat uit Lisv cijfers is gebleken dat in 1998 35% van de instroom in de werkloosheid niet ten laste kwam van de wachtgeldfondsen maar direct ten laste van het AWf. Nader onderzoek van deze cijfers leidde tot de conclusie dat in 1998 11% van de instroom te verklaren was op grond van artikel 90, eerste lid, onderdeel a, van de WW. 20% van de instroom is het gevolg van herlevingswerkloosheid en van 4% is de reden onbekend. Cijfers over andere jaren uit het verleden zijn niet zonder meer beschikbaar.
Dezelfde leden vragen zich ook af hoe zij de opmerking in de memorie van toelichting dat het om relatief weinig gevallen ging moeten plaatsen.
De bepaling van artikel 90, eerste lid, onder a, van de WW bestaat reeds sinds de invoering van de Werkloosheidswet. Het kabinet refereert hier aan dit verleden om aan te geven dat de keuze om de wachtgeldlasten van werknemers die korter dan 26 weken werkzaam waren in de sector ten laste te brengen van het AWf gemaakt is, in een tijd dat de arbeidsmarkt andere kenmerken vertoonde dan tegenwoordig. De arbeidsmarktmobiliteit was in die jaren aanzienlijk geringer dan in de huidige situatie. Bovendien was de wachtgeldperiode in die tijd 8 weken. Het financiële belang van de mogelijkheid tot afwenteling op het AWf was dus aanzienlijk minder.
2. Wijziging van de bevoegdheid tot vrijstelling van de verplichtingen gericht op arbeidsinpassing
De leden van de PvdA-fractie vragen bij wie de bevoegdheid tot vrijstelling van de verplichtingen gericht op arbeidsinpassing rustte voor de vaststelling van de IOSV 1997.
Verder vragen deze leden of het Lisv gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid? Zo ja, hoe vaak en op wat voor manier? Zo nee, is de mogelijkheid wel besproken in het Lisv-bestuur en/of in overleg met de minister?
Ten tijde van de invoering van de WW in 1987 was de Sociale Verzekeringsraad (SVr) bevoegd. Deze bevoegdheid is met de inwerkingtreding van de IOSV 1995 overgegaan op het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming (Tica).
In het Lisv-besluit vrijstelling verplichtingen WW worden bepaalde groepen werknemers vrijgesteld van een aantal verplichtingen gericht op arbeidsinpassing. Daarbij gaat het om zogenoemde vorstwerklozen, om werknemers die werkloos zijn als gevolg van een, op grond van het BBA, afgegeven vergunning tot verkorting van de werktijd en, voor een deel van de verplichtingen, de werknemer ouder dan 57,5 jaar en de werknemer die een noodzakelijke scholing volgt. Deze groepen waren ook reeds ten tijde van het SVr-besluit en het Tica-besluit vrijgesteld.
Met inwerkingtreding van de IOSV 1997 werd het Tica-besluit vrijstelling verplichtingen WW aangemerkt als Lisv-besluit. Sindsdien heeft het Lisv het besluit tweemaal aangepast.
De eerste aanpassing (besluit van 12 november 1998) was met name technisch en redactioneel van aard. Bij de tweede aanpassing (besluit van 20 januari 1999) werd geregeld dat werknemers ouder dan 57,5 jaar niet langer werden vrijgesteld van de verplichting passende arbeid te aanvaarden en van de verplichting tot inschrijving bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.
Tenslotte vragen de leden van de PvdA-fractie op welke manier de minister er na het overdragen van de bevoegdheden gebruik van wil maken op korte termijn. Ook de leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de minister voornemens is van zijn bevoegdheid gebruik te maken.
Er bestaan op dit moment geen concrete voornemens om op korte termijn gebruik te maken van deze bevoegdheid.
De leden van de VVD-fractie geven aan dat de overgang van de bevoegdheid mede relevant is gelet op de toekomstige invoering van de sollicitatieplicht voor werknemers van 57,5 jaar en ouder. Deze leden vragen wanneer de regering denkt dat zulks feitelijk zijn beslag zal krijgen Deze leden zouden het SER-advies vergezeld van een kabinetsstandpunt ter zake, mede in het licht van de discussie over de sollicitatieplicht van ouderen, ruim voor de begrotingsbehandeling SZW tegemoet willen zien en vragen het kabinet dit klip en klaar te bevestigen. De leden van de CDA-fractie vragen onder welke voorwaarden het kabinet wil overgaan tot een sollicitatieplicht voor mensen ouder dan 57,5 jaar. Verder vragen deze leden of het kabinet de stelling onderschrijft dat op dit moment de arbeidsmarktkansen van deze groep te laag zijn om hiertoe over te gaan.
Zoals in het regeerakkoord is aangegeven wil de regering, in overleg met de sociale partners, de mogelijkheid om werknemers ouder dan 57,5 jaar niet langer vrij te stellen van de sollicitatieverplichting overwegen. Dit onderwerp is opgenomen in de adviesaanvraag aan de SER over de arbeidsparticipatie van ouderen. Het ligt niet in de rede dat het kabinet, vooruitlopend op dit advies, reeds een standpunt over dit onderwerp inneemt. Het advies van de SER zal, naar verwachting, op 19 november worden vastgesteld. Na ontvangst van dit advies zal het kabinet zich over het hele pakket van maatregelen beraden. Gezien het tijdstip waarop het SER-advies verwacht wordt zal het niet mogelijk zijn om dit advies met het kabinetsstandpunt (ruim) voor de begrotingsbehandeling SZW aan de Kamer te doen toekomen.
De leden van de fractie van D66 achten de verplichtingen gericht op arbeidsinpassing belangrijke instrumenten in het beleid gericht op activering en bij het bevorderen van de uitstroom uit de WW. Naar de mening van deze leden kan de minister met de bevoegdheid tot vrijstelling van deze verplichtingen een betere stimulans geven aan bepaalde groepen werklozen die veel moeite hebben met het vinden van een nieuwe baan. De leden vragen zich af of naast de arbeidsmarktpositie van ouderen, ook gedacht wordt aan de verbetering van deze positie van allochtonen?
Allochtonen zijn als groep niet vrijgesteld van bepaalde verplichtingen gericht op arbeidsinpassing. Een dergelijke vrijstelling wordt ook niet overwogen.
Zoals in de Sociale Nota 2000 is aangegeven heeft het kabinet zich voor de komende jaren tot doel gesteld de werkloosheid onder minderheden sterk terug te dringen (zie Sociale Nota 2000, pag. 99). Een verbetering van de arbeidsmarktpositie van allochtonen kan ook worden verwacht van de sluitende aanpak. Allochtonen die op grond van de kansmeter worden ingedeeld in fase 2, 3 of 4 krijgen een traject aangeboden teneinde hun afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen dan wel op te heffen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of het percentage van 11% inclusief herlevingsgevallen is. Het cijfer van 11% is exclusief herlevingsgevallen.
De leden van de fractie van de VVD vragen de regering aan te geven in welke mate de wachtgeldpremie zal stijgen, zulks aangegeven per sector. Zoals gemeld in de memorie van toelichting wordt geraamd dat de wachtgeldpremie gemiddeld met 0,05% (eerste jaar) zal stijgen. De effecten per sector zijn alleen indicatief aan te geven. De sectoren die genoemd zijn in de memorie van toelichting kennen een relatief hoge directe instroom in het AWf. De sectorale financiële effecten zijn afhankelijk van de gemiddelde duur van de uitkering in de sector en de gemiddelde hoogte van de uitkering. Beide zijn met name afhankelijk van de leeftijdsopbouw per sector. Hierdoor is het lastig exact per sector de premie aan te geven. De wachtgeldlastenontwikkeling per sector is als bijlage bijgevoegd (bijlage 1).
Dezelfde leden vragen de regering aan te geven waarom de wijziging onderdeel T, onder 3 niet ook onder het algemeen deel van de memorie van toelichting is gebracht omdat dit net als de vrijstelling van de verplichting gericht op arbeidsinpassing geen technische maar een beleidsmatige wijziging behelst.
Het betreft hier inderdaad een voorstel met beleidsmatige implicaties. Gelet evenwel op een evidente wenselijkheid om op centraal niveau de totale uitgaven te beheersen is een uitgebreide toelichting in het algemeen deel van de memorie van toelichting niet nodig geoordeeld en heb ik gemeend met een toelichting terzake in de artikelsgewijze toelichting te kunnen volstaan.
De leden van de VVD-fractie vragen verder of het kabinet kan aangeven of de huidige situatie tot onbeheersbaarheid van de subsidieuitgaven heeft geleid danwel zal leiden.
Uit de door het Lisv verstrekte informatie blijkt dat in 1999 door 5 sectorraden een beroep is gedaan op het subsidieartikel. De met de aanvragen gemoeide bedragen zijn echter gering zodat mag worden geconcludeerd dat van onbeheersbaarheid van uitgaven geen sprake is.
Deze leden kunnen het voorstel van de regering overigens ten principale billijken maar zouden het wel graag meer uitgebreid gemotiveerd zien. Kan concreet en overzichtelijk zowel kwalitatief als kwantitatief worden aangegeven welke wachtgeldfondsen welke subsidieplafonds kennen, waar en in hoeverre er subsidieweigering heeft plaats gevonden en wat het oordeel van de regering daarover is.
Het vereiste van goedkeuring door de Minister van SZW van de door het Lisv vastgestelde subsidieplafonds is in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen om achteraf te kunnen bijsturen op de uit het wachtgeldfonds gedane totale uitgaven. Omdat op voorhand niet bekend was in welke mate er een beroep zou worden gedaan op dit artikel en ook geen inschatting kon worden gegeven van de financiële consequenties is deze mogelijkheid opgenomen. In de bijlage (bijlage 2) is een overzicht opgenomen van de door het Lisv voor het jaar 1999 vastgestelde subsidieplafonds per sector. Door diverse sectoren worden momenteel projectvoorstellen voorbereid. De verwachting is dat dit zal leiden tot een aantal concrete aanvragen.
De leden van de fracties van de PvdA, VVD, D66, RPF en GPV vragen naar de veronderstellingen die hebben geleid tot het structurele besparingsbedrag van 20 miljoen.
De leden van de fractie van het CDA vragen een toelichting op de wijze waarop sectoren die te maken krijgen met een stijging van de wachtgeldpremies in staat zijn om de instroom ook daadwerkelijk te beïnvloeden. Tevens vragen zij of voornoemde maatregel hiertoe wel een voldoende prikkel is omdat de premie-effecten gering zijn.
Het wetsvoorstel sluit aan op en ligt in de lijn van eerdere maatregelen, met name de verlenging van de wachtgeldperiode van 13 weken naar zes maanden. Met de verlenging van de wachtgeldperiode is beoogd werkgevers op sectorniveau te stimuleren tot initiatieven om de instroom in de WW terug te dringen. Daarbij gaat het niet alleen om beperking van de instroom, maar ook om zo snel mogelijke herinschakeling bij onvermijdelijke instroom. Initiatieven kunnen velerlei vorm hebben: herplaatsing binnen de sector, reorganisatie van de werkzaamheden, beperking van onderbrekingswerkloosheid. Dit kan georganiseerd worden via sectorraden waarin werkgevers en werknemers vertegenwoordigd zijn. Daarbij is de regering zich uiteraard bewust dat in sectoren waar de premie-effecten gering zijn, de prikkel ook niet groot is. Dit zijn echter de sectoren die nu reeds vrijwel volledig de wachtgeldlasten van de eerste zes maanden van werkloosheid voor eigen rekening nemen. Vanwege de onzekerheid omtrent de gedragseffecten valt op voorhand moeilijk te voorspellen hoe groot de besparing zal zijn. Op basis van de gehanteerde veronderstellingen met betrekking tot duur, instroompatroon en uitkeringshoogte lijkt een structurele besparing van 20 miljoen aannemelijk.
Dezelfde leden vragen naar de motivering voor de vaststelling van de AWf-premie. Zij vragen zich af in hoeverre een premievaststelling boven lastendekkend niveau bijdraagt aan een evenwichtige lastenontwikkeling.
Het kabinet beoordeelt een evenwichtige lastenontwikkeling op het totale premie- en lastenbeeld van burgers en bedrijven vergeleken met voorgaande jaren. In dat brede meerjarige kader heeft de regering besloten de AWf-premie boven lastendekkend niveau vast te stellen.
De leden van de fractie van D66 vragen of het mogelijk is dat in sommige sectoren de AWf-premie minder daalt dan de wachtgeldpremie stijgt. Deze leden vragen welke gevolgen dit heeft voor de economische bedrijvigheid. Ook vragen zij zich af of deze kostenstijging voor het midden- en kleinbedrijf en de gezondheidszorg wel verantwoord is.
Het effect op de wachtgeldpremie is voor iedere sector verschillend. Het effect op de AWf-premie wordt bepaald door het totaal van alle lastenverschuivingen van AWf naar ieder wachtgeldfonds. Aangezien de mutatie van de AWf-premie grotendeels wordt bepaald door de gemiddelde wachtgeldpremiemutatie gemeten over alle sectoren is het mogelijk dat in sommige sectoren de AWf-premie minder daalt dan de wachtgeldpremie stijgt.
Omdat de sectorale premiestijging beperkt blijft en de wachtgeldpremies slechts een beperkt deel van de loonkosten vormen acht het kabinet het onwaarschijnlijk dat de maatregel een negatief effect op de economische bedrijvigheid heeft.
Het overigens beperkte effect op de wachtgeldpremie is door het kabinet meegenomen bij de vaststelling van het totale lasten- en premiebeeld. De kostenstijging is ingepast in het totale premie en lastenbeeld, hetgeen resulteert in een evenwichtige lastenontwikkeling, ook voor het midden- en kleinbedrijf. De kostenstijging voor de sector gezondheidszorg hangt sterk af van de geraamde instroom in de werkloosheid en de vraag hoe lang deze instroom in de gezondheidszorgsector werkzaam is geweest. Bij een iets andere samenstelling van de instroom kan de kostenstijging omslaan in een kostendaling.
De leden van de fracties van RPF en GPV vragen of de regering van oordeel is dat een aanzienlijk deel van de ontslagwerkloosheid onnodig is en dus is te voorkomen.
De vraag of ontslagwerkloosheid onnodig is is niet zonder meer te beantwoorden. Wel vindt de regering het van belang dat bij een ontslagbeslissing de maatschappelijke kosten en baten goed worden afgewogen. De regering is van mening dat de mogelijkheid om ontslag-werkloosheid zonder meer op het AWf af te wentelen in het algemeen niet bijdraagt aan een goede afweging.
Dezelfde leden verzoeken de regering ook meer duidelijkheid te geven omtrent de gevolgen voor de diverse sectoren. In de bijlage (bijlage 1) is de geraamde stijging van de wachtgeld-lasten per sector aangegeven.
De stijging van de wachtgeldlasten wordt deels gecompenseerd door de resulterende daling van de AWf-premie. Daarnaast moet opgemerkt worden dat stijging van de wachtgeldlasten niet één op één doorwerkt in de wachtgeldpremies, omdat de wachtgeldpremiestijging mede wordt beïnvloed door de vermogenspositie van het sectorale wachtgeldfonds.
Ook vragen de leden de regering in te gaan op de verwachte gedragseffecten van de voorgestelde wijziging, met name of er afspraken gemaakt zullen worden op sectorniveau over ontslagbeleid alsmede de plausibiliteit van de veronderstelling dat de werkgever zijn ontslagbeleid zal aanpassen als de premie-effecten gering zijn. In dat licht informeren deze leden ook naar de resultaten van de premiedifferentiatie in de WAO en of de regering eventuele verdere premiedifferentiatie in de WW wil uitsluiten.
Ten aanzien van de veronderstelde gedragseffecten verwijs ik naar wat daarover eerder in dit verslag is opgemerkt.
Het systeem van premiedifferentiatie in de WAO bevindt zich thans nog in de aanvangsfase; pas vanaf het jaar 2003 zullen de premies de structurele hoogte hebben bereikt. Het is daarom nu te vroeg om al uitspraken te kunnen doen over de effecten van de maatregelen.
Uiteraard worden deze maatregelen geëvalueerd; de eerste resultaten zijn opgenomen in de brief aan de Tweede Kamer van 15 juni 1999 inzake de rapportage van het SZW-werkgeverspanel 1997–1998.
De regering beraadt zich momenteel over de invoering van vormen van premiedifferentiatie in de WW. Het is dus prematuur om eventuele verdere premiedifferentiatie uit te sluiten.
Het kabinet zal de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over zijn standpunt.
Tenslotte informeren de leden van de fracties van de RPF en het GPV of uit de artikelsgewijze toelichting moet worden afgeleid dat nu al vaststaat wat de premies voor het AWf en de wachtgeldfondsen zullen zijn, als het wetsvoorstel wordt aangenomen.
De premievaststelling ten aanzien van het AWf zal dit jaar in verband met het millennium eerder plaatsvinden dan gebruikelijk. Om de uitvoeringsinstellingen voldoende tijd te geven om zich voor te bereiden op de millenniumovergang wordt de AWf premie dit jaar in oktober vastgesteld. Bij de raming van de premiehoogte is uitgegaan van de veronderstelling dat dit wetsvoorstel op 1 januari 2000 in werking zal treden. De vaststelling van de wachtgeldpremies geschiedt door het Lisv. Het Lisv heeft inmiddels de premieadviezen voorgelegd aan de sectorraden. Daarbij is rekening gehouden met de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
Sectornaam | Lastenstijging Wgf* |
---|---|
Hout en emballage industrie | 13% |
Timmerindustrie | 11% |
Meubel- en orgelbouwindustrie | 11% |
Groothandel in hout, zagerijen | 10% |
Grafische industrie | 8% |
Metaal industrie | 8% |
Electrotechnische industrie | 4% |
Metaalnijverheid | 9% |
Bakkerijen | 9% |
Suikerverwerkende industrie | 9% |
Havenbedrijven | 8% |
Havenclassificeerders | 12% |
Binnenscheepvaart | 12% |
Visserij | 5% |
Koopvaardij | 10% |
Vervoer KLM | 7% |
Vervoer NS | 3% |
Vervoer KPN | 10% |
Taxi en ambulancevervoer | 12% |
Openbaar vervoer | 6% |
Besloten busvervoer | 7% |
Overig personenvervoer | 10% |
Overig goederenvervoer | 9% |
Horeca algemeen | 8% |
Horeca catering | 13% |
Gezondheid | 23% |
Banken | 15% |
Verzekeringswezen | 5% |
Uitgeverij | 9% |
Groothandel 1 | 10% |
Groothandel 2 | 9% |
Zakelijke dienstverlening 1 | 12% |
Zakelijke dienstverlening 2 | 9% |
Zakelijke dienstverlening 3 | 9% |
Zuivel | 4% |
Textielindustrie | 11% |
Steen, cement, glas | 7% |
Chemische industrie | 7% |
Voedingsindustrie | 6% |
Algemene industrie | 10% |
Uitleenbedrijven | 9% |
Bewakingsondernemingen | 11% |
Culturele instellingen | 6% |
Overige takken van bedrijf | 12% |
Voormalige BV Detam | 43% |
Voormalige BV Bouw | 3% |
Totaal gemiddeld | 10% |
Toelichting bij tabel * Dit percentage is berekend door de stijging van de lasten van het Wgf uit te drukken in percentage van de totale Wgf-lasten 1998 (ontslagwerkloosheid+vangnet Wgf)
Subsidieplafonds per sector (bedragen x f 1000)
sector | subsidieplafond | |
---|---|---|
1 | Agrarisch bedrijf | 3 788 |
2 | Tabakverwerkende industrie | 119 |
3 en 68 | Bouwbedrijf en Railbouw | 6 957 |
4 | Baggerbedrijf | 102 |
5 | Hout en emballage ind., houtwaren- en borstel ind. | 92 |
6 | Timmerindustrie | 99 |
7 | Meubel- en orgelbouw industrie | 164 |
8 | Groothandel hout, zagerijen, schaverijen en houtbereiding | 80 |
9 | Grafische industrie | 405 |
10 | Metaalindustrie | 682 |
11 | Electrotechnische industrie | 601 |
12 | Metaalnijverheid | 1 977 |
13 | Bakkerijen | 283 |
14 | Suikerverwerkende industrie | 136 |
15 | Slagersbedrijven | 153 |
16 | Slagers overig | 323 |
17 | Detailhandel en ambachten | 2 103 |
18 | Reiniging | 670 |
19 | Grootwinkelbedrijf | 492 |
20 | Havenbedrijven | 458 |
21 | Havenclassificeerders | 70 |
22 | Binnenscheepvaart | 208 |
23 | Visserij | 80 |
24 | Koopvaardij | 93 |
25 | Vervoer KLM | 124 |
26 | Vervoer NS | 156 |
27 | Vervoer KPN | 279 |
28 | Taxi- en ambulancevervoer | 193 |
29 | Openbaar vervoer | 99 |
30 | Besloten busvervoer | 206 |
31 | Overig personenvervoer te land en in de lucht | 71 |
32 | Overig goederenvervoer te land en in de lucht | 981 |
33 | Horeca algemeen | 2 323 |
34 | Horeca catering | 125 |
35 | Gezondheid, geestelijke en maatschappelijk belangen | 2 968 |
38 | Banken | 517 |
39 | Verzekeringswezen | 250 |
40 | Uitgeverij | 249 |
41 | Groothandel I | 866 |
42 | Groothandel II | 2 224 |
43 | Zakelijke dienstverlening I | 238 |
44 | Zakelijke dienstverlening II | 1 439 |
45 | Zakelijke dienstverlening III | 1 470 |
46 | Zuivelindustrie | 177 |
47 | Textielindustrie | 164 |
48 | Steen-, cement-, glas- en keramische industrie | 252 |
49 | Chemische industrie | 639 |
50 | Voedingsindustrie | 685 |
51 | Algemene industrie | 514 |
52 | Uitleenbedrijven | 10 178 |
53 | Bewakingsondernemingen | 144 |
54 | Culturele instellingen | 1 622 |
55 | Overige takken van bedrijf en beroep | 368 |
56 | Schildersbedrijf | 4 968 |
57 | Stukadoorsbedrijf | 525 |
58 | Dakdekkersbedrijf | 166 |
59 | Mortelbedrijf | 66 |
60 | Steenhouwersbedrijf | 55 |
61 t/m 67 | Overheid en WRI | 380 |
Totaal | 55 816 |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26726-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.