26 724
Samenwerkingsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Organisatie voor Migratie; Genève, 24 juli 1997

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 30 november 1999 en het nader rapport d.d. 16 juli 1999, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 9 oktober 1998, no.98.004770, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Samenwerkingsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Organisatie voor Migratie; Genève, 24 juli 1997 (Trb.1997, 259), met toelichtende nota.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 9 oktober 1998, nr. 98.004770, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 30 november 1998, nr. WO3.98 0457, bied ik U hierbij aan.

1. Het voorliggende Samenwerkingsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) van 24 juli 1997 vervangt het op 1 mei 1990 tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk en de IOM inzake de uitvoerende werkzaamheden van de IOM in Nederland (Trb.1990, 110). In de toelichtende nota wordt gesteld dat het nieuwe verdrag een aanpassing is aan de huidige inzichten omtrent de inhoud van de mogelijke samenwerking.

In artikel I, onderdeel b, van het nieuwe verdrag is bepaald dat de IOM met wederzijdse instemming van de IOM en Nederland, naast het assisteren bij programma's voor vrijwillige terugkeer voor asielzoekers en andere vreemdelingen, ook andere programma's en werkzaamheden uitvoert. Volgens de toelichtende nota kan hierbij worden gedacht aan programma's tot verbetering van de leefomstandigheden in streken waar mensen wegtrekken vanwege die omstandigheden.

Mede gelet op de limitatieve opsomming van werkzaamheden van het IOM in het verdrag van 1 mei 1990 merkt de Raad van State op dat de mogelijke taken van het IOM thans in artikel I, onderdeel b, zeer algemeen zijn aangegeven als «other programmes and activities». Een dergelijke taakstelling ligt, gelet op de enkelvoudige taak die de IOM op dit moment uitvoert, niet direct voor de hand. De Raad adviseert in de toelichtende nota nader te motiveren waarom een dusdanig open taakstelling is opgenomen in het nieuwe verdrag.

1. De toelichtende nota is op dit punt met een passage uitgebreid.

2. In artikel III van het verdrag van 1 mei 1990 wordt de rechtspositie van het personeel van de IOM-vestiging in Nederland bepaald. Artikel IV van dat verdrag regelt de financiering van deze vestiging door de Nederlandse Staat.

In het nieuwe verdrag wordt volstaan met de bepaling dat er een vestiging in Nederland is en dat het personeel is onderworpen aan het IOM-personeels- reglement voor functionarissen of personeelsleden, al naar gelang van het geval, en aan door de IOM uit te vaardigen regels (artikel II).

In de toelichtende nota wordt hieromtrent niet meer gezegd dan dat de Nederlandse overheid geen bemoeienis heeft met de omvang en de inrichting van de staf. De reden waarom voor deze verandering in de rechtspositie van de IOM-medewerkers in Nederland is gekozen, wordt niet gegeven.

Regels omtrent de financiering van de IOM-vestiging zijn in het geheel niet opgenomen in het nieuwe verdrag. In de toelichtende nota wordt niet duidelijk gemaakt waarom deze ontbreken.

De Raad adviseert de toelichtende nota op deze twee punten aan te vullen.

2. Op het punt van de personeelsaangelegenheden is de toelichtende nota aangepast.

Voorts is ten aanzien van de kanttekening bij de financiering van de IOM-vestiging de toelichtende nota aangepast.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Justitie, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Naar boven