nr. 20
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
EN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 22 mei 2000
Bij brief van 29 maart jl., kenmerk OCW-00-299, verzoekt de vaste commissie
voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zo spoedig mogelijk uitvoering te
geven aan de motie-Van Zuijlen/Atsma1 waarin gevraagd
wordt om de Kamer te informeren over de uitkomst van de onderhandelingen met
de VNG en het IPO over compensatie voor het vervallen van de mogelijkheid
een opslag op de omroepbijdrage te heffen ten behoeve van lokale resp. regionale
omroep. Hierbij doen wij u de gevraagde informatie, mede namens de minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, toekomen.
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Mediawet
in verband met nieuwe regels omtrent de financiering van de publieke omroep
(afschaffing omroepbijdrage; 26 707) in de Eerste Kamer is door de minister
van Financiën – die de onderhandelingen met VNG en IPO namens het
kabinet heeft gevoerd – gemeld dat in overleg met de gemeenten was gekomen
tot een oplossing (structurele verhoging van het gemeentefonds met 10 mln)
en dat ook met het dagelijks bestuur van het IPO is gekomen tot een oplossing
(toevoeging aan het provinciefonds van 114 mln). De laatstbedoelde oplossing
diende nog wel te worden voorgelegd aan het algemeen bestuur van het IPO.
Dat heeft zich hiermee eveneens akkoord verklaard. Ook in antwoord op vragen
van het lid Atsma2 is melding gemaakt van het
bereikte onderhandelingsresultaat.
De 10 mln voor de gemeenten is opgebouwd als 3 mln heffingsopbrengst (stand
vermoedelijke uitkomsten 1999) en 7 mln eigen bijdragen aan omroepen. De 114
mln voor provincies is gebaseerd op een peildatum 1-1-2000. Hierdoor worden
nieuwe opslagen voor Zuid-Holland en Utrecht ook in de compensatie betrokken.
Dit betekent dat in het eerste jaar naast de gederfde inkomsten uit opslagen
per provincie ook de bijdrage uit de algemene provinciale middelen wordt gecompenseerd.
Niet gehonoreerd is de wens van het IPO om rekening te houden met de verhoging
van de belastingcapaciteit van de provinciale radio-opslag tot f 12,40.
De toevoeging aan het provinciefonds kent een integratieperiode
van 3 jaar waarin een geleidelijke overgang plaatsvindt naar een verdeling
op basis van de algemene uitkering.
Na deze integratieperiode vindt de verdeling plaats op basis van de algemene
uitkering.
De toevoeging aan het gemeentefonds wordt verdeeld op basis van het aantal
woonruimten per gemeente en kent geen integratieperiode. In de septembercirculaire
gemeentefonds 1999 was nog sprake van een toevoeging aan het gemeentefonds
van f 3 mln en van een integratie-uitkering aan de groep van ca 100 gemeenten
met lokale opslagen op de omroepbijdrage. Op basis van de integratie-uitkering
was een beperkte, geen eeuwigdurende, afkoop mogelijk, voor 5 à 6 jaar
waarover maximaal de groep gemeenten financiële verplichtingen had aangegaan
bij de lokale omroepen. Door verhoging van de compensatie van structureel
f 3 mln naar structureel f 10 mln, kon direct via de algemene uitkering
aan alle gemeenten worden verdeeld. De betrokken groep van 100 gemeenten verkeert
hierbij in vergelijking met de eerste positie, in een gelijkwaardige, zo niet
betere positie.
Over de eveneens aangenomen motie Stellingwerf1
kan in dit verband het volgende worden opgemerkt. Het bereikte resultaat impliceert
compensatie via de algemene middelen van gemeenten en provincies. In de nota
naar aanleiding van het verslag en het aanvullend verslag2 is uitvoerig stilgestaan bij de overwegingen van het kabinet om niet
tot oormerking over te gaan of anderszins te voorzien in een aanwendingsbepaling.
Ook wordt daar aan de orde gesteld dat oormerking binnen het gemeentefonds
en het provinciefonds in juridische zin in strijd is met de Financiële
Verhoudingswet. Kortheidshalve verwijzen wij hier verder naar.
Overigens kan worden opgemerkt dat de integratie-uitkering aan het provinciefonds
gedurende de integratieperiode van 3 jaar – zonder dat de facto sprake
is van oormerking – als zodanig administratief – en daarmee herkenbaar –
is verbijzonderd.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
F. van der Ploeg
De Minister van Financiën,
G. Zalm
XNoot
1Kamerstuk 26 707, nr. 15.
XNoot
2Ingezonden 3 januari 2000 en beantwoord op 28 januari 2000, zie Aanhangsel
Handelingen II 1999–2000, nr. 645.
XNoot
1Kamerstuk 26 707, nr. 17.
XNoot
2Kamerstuk 26 707, nr. 6, bladzijde 13 en 14.