26 700
Wijziging van de Waterleidingwet in verband met de richtlijn betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 9 februari 2000

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

In artikel I worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 2 wordt «respectievelijk i en j» vervangen door: respectievelijk j en k.

2. Onderdeel 4 komt te luiden:

4. In het eerste lid wordt na onderdeel f (nieuw) ingevoegd:

g. «collectieve watervoorziening»:

1°. landgebonden voorziening, niet zijnde een waterleidingbedrijf, voor de winning of behandeling van water, dat met behulp van een leiding of distributienet als leidingwater ter beschikking wordt gesteld;

2°. voorziening voor de winning, behandeling of distributie van water dat als leidingwater ter beschikking wordt gesteld, die aanwezig is op een mijnbouwinstallatie, aangewezen krachtens de Mijnwet 1903 of de Mijnwet continentaal plat;

h. «collectief leidingnet»: leidingen, fittingen en toestellen, tijdelijk, doch anders dan ten behoeve van bevoorrading, of permanent aangesloten op het distributienet van een waterleidingbedrijf of van een afzonderlijke watervoorziening, met behulp waarvan leidingwater aan derden ter beschikking wordt gesteld;

i. «woninginstallatie»: leidingen, fittingen en toestellen, aangesloten op het distributienet van een waterleidingbedrijf of van een afzonderlijke watervoorziening of op een collectief leidingnet, en deel uitmakend van een woning;.

B

Onderdeel B wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 3 wordt in onderdeel k, onder 2°, «drinkwater» vervangen door: leidingwater.

2. In onderdeel 3 komt onderdeel k, onder 3°, te luiden:

3°. aan de eigenaars van percelen waaraan hij leidingwater levert, of aan de verbruikers: over te treffen herstelmaatregelen, ingeval, door een omstandigheid, te wijten aan het collectief leidingnet of de woninginstallatie, het leidingwater niet voldoet aan de onder a bedoelde eisen of de deugdelijkheid van het leidingwater anderszins is aangetast;.

3. Onderdeel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef wordt vervangen door: Na het achtste lid worden twee leden toegevoegd, die luiden:.

b. Voor «een regeling vaststellen» wordt ingevoegd: na overleg met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,.

c. Voor «bedoelde strekking» wordt ingevoegd: dan wel in de artikelen 15c, 15d of 15e.

d. Na het negende lid wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

10. Onze Minister kan omtrent in een maatregel krachtens het tweede lid, onder i, geregelde onderwerpen nadere regels stellen.

C

Onderdeel E wordt als volgt gewijzigd.

1. In het opschrift van Hoofdstuk IIB en in de artikelen 15d, eerste lid, en 15f wordt «particuliere installaties» telkens vervangen door: collectieve leidingnetten.

2. In artikel 15a wordt in het tweede lid «en negende lid juncto voornoemde bepalingen» vervangen door: negende lid juncto voornoemde bepalingen, tiende lid juncto artikel 4, tweede lid, onder i.

3. In de artikelen 15c, 15e en 15f wordt «particuliere installatie» telkens vervangen door: collectief leidingnet.

4. In het eerste en tweede lid van artikel 15e wordt »de installatie» onderscheidenlijk «die installatie» telkens vervangen door «het leidingnet» onderscheidenlijk «dat leidingnet» en wordt in het derde lid van dat artikel «installaties» telkens vervangen door: leidingnetten.

5. In artikel 15e, derde lid, wordt «aan het publiek» vervangen door: in het kader van een commerciële of openbare activiteit.

6. Aan artikel 15e wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

4. Onze Minister kan omtrent in een maatregel krachtens het eerste lid geregelde onderwerpen nadere regels stellen.

D

Na onderdeel E wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

EA

Het derde lid van artikel 35 komt te luiden:

3. De griffier roept de belanghebbenden en de deskundigen voor deze zitting op.

E

In onderdeel F wordt «en negende lid» vervangen door: negende en tiende lid.

F

In onderdeel G wordt in artikel 63c «particuliere installaties» vervangen door: collectieve leidingnetten.

II

Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

ARTIKEL IA

Indien het bij koninklijke boodschap van 23 september 1998 aangeboden voorstel van Wet houdende regels met betrekking tot het onderzoek en het winnen van delfstoffen en met betrekking tot met de mijnbouw verwante activiteiten (Mijnbouwwet) (26 218), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, komt in onderdeel A, onderdeel 4, in de omschrijving van «collectieve watervoorziening» de zinsnede na «2°.» te luiden: voorziening voor de winning, behandeling of distributie van water dat als leidingwater ter beschikking wordt gesteld, die aanwezig is op een mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Mijnbouwwet, gelegen binnen het Nederlands territoir of het Nederlandse deel van het continentale plat;.

Toelichting

In de nota naar aanleiding van het verslag zijn de belangrijkste voorgestelde wijzigingen besproken. Hieronder volgt daarop waar nodig nog een aanvulling.

A

De term «afzonderlijke watervoorziening» is vervangen door de meer passende term «collectieve watervoorziening». Dit begrip omvat zowel afzonderlijke voorzieningen in de zin van de richtlijn, als voorzieningen waar water, afkomstig van bijvoorbeeld een waterleidingbedrijf, wordt behandeld voordat het ter beschikking wordt gesteld. Het distributienet, behorend bij de collectieve watervoorziening, valt onder het begrip «collectieve watervoorziening». Dit distributienet kan zich uitstrekken tot aan de tappunten (bijvoorbeeld op een kampeerterrein met een eigen winning) of tot aan de hoofdkraan van de aangesloten woningen (bijvoorbeeld in geval van levering van warm tapwater door een energiedistriebutiebedrijf). Tevens is in de omschrijving van dit begrip een wijziging aangebracht. Bij het voorstel zoals dat aan het parlement is aangeboden, was ervan uitgegaan dat de onderhavige wijziging na de nieuwe Mijnbouwwet in werking zou treden. Daarom werd in deze begripsomschrijving verwezen naar het begrip «mijnbouwinstallatie» in die wet. Inmiddels is duidelijk geworden dat de met het onderhavige voorstel beoogde wijziging van de Waterleidingwet vrijwel zeker haar beslag zal krijgen voordat de Mijnbouwwet in werking zal treden. Daarom wordt – in afwachting van de inwerkingtreding van de Mijnbouwwet – verwezen naar het begrip «mijnbouwinstallatie» in de huidige mijnwetgeving. Hieronder vallen alle mijnbouwinstallaties, ook die welke zijn gelegen op het Nederlandse deel van het continentaal plat. Het gaat om de installaties, bedoeld in artikel 1 van het Mijnreglement 1964 en in artikel 1, eerste lid, van het Mijnreglement continentaal plat (zie ook de wijziging onder F).

De term «particuliere installatie» is vervangen door de meer passende term «collectief leidingnet». Tevens is in de definitie verduidelijkt dat het hier ook tijdelijke leidingnetten betreft, die bijvoorbeeld voorkomen bij manifestaties, evenementen, tentoonstellingen, beurzen, festivals, circussen, kermissen en bij strandpaviljoens. Het betreft niet installaties op schepen die alleen tijdens het vullen van de opslagtank op het leidingnet van het waterleidingbedrijf of van de afzonderlijke watervoorziening zijn aangesloten.

Een definitie van «woninginstallatie» is opgenomen in verband met het voorgestelde artikel 4, tweede lid, onderdeel k (zie hieronder bij B).

B

Door de wijziging van het tweede lid, onderdeel k, van artikel 4 wordt verduidelijkt dat een deel van de monsters in de woning moet worden genomen. De achterliggende gedachte is dat de richtlijn betrekking heeft op de kwaliteit van het water, zoals dat bij het tappunt beschikbaar komt voor gebruik. De kwaliteit van het water moet dan ook in principe op dit punt bemonsterd worden. Tappunten kunnen deel uitmaken van een afzonderlijke watervoorziening of een collectief leidingnet, maar ze kunnen ook in een woning gesitueerd zijn. Indien een normoverschrijding wordt geconstateerd, die te wijten is aan de woninginstallatie, moet de eigenaar van de installatie volgens artikel 6, derde lid, van de richtlijn hierover worden geïnformeerd en geadviseerd. Gegevens omtrent dergelijke overschrijdingen behoren tot de informatie die ingevolge artikel 63c aan de minister moeten worden verstrekt ten behoeve van de verslaglegging die in artikel 63a is voorgeschreven. Indien deze informatie daartoe aanleiding geeft, zal aan het publiek voorlichting worden verstrekt over de overschrijdingen, vergezeld van een advies over de maatregelen die moeten worden getroffen. Daarbij valt te denken aan de situatie waarin de uitkomsten van uitgevoerde metingen erop zouden wijzen dat bepaalde soorten woninginstallaties (bijvoorbeeld door de daarin toegepaste leidingmaterialen, verbindingsstukken, warmwatertoestellen, filters of appendages) risico van aantasting van de deugdelijkheid van het tapwater met zich brengen.

Met de wijziging in het negende lid waarmee de betrokkenheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij het vaststellen van een ministeriële regeling formeel wordt geregeld, wordt tegemoetgekomen aan de wens van een aantal fracties. De andere wijziging in dat lid is nodig om de ministeriële regeling ook betrekking te kunnen laten hebben op collectieve installaties.

Het voorgestelde tiende lid maakt het mogelijk dat eisen met betrekking tot chemicaliën en materialen bij ministeriële regeling kunnen worden uitgewerkt. Ook in de artikelen 15a en 15e, tweede lid, worden wijzigingen voorgesteld die ertoe strekken deze mogelijkheid te geven.

C

De terminologie in artikel 15e, derde lid, wordt gelijkgetrokken met die in artikel 15a, vierde lid. Oorspronkelijk waren in beide bepalingen verschillende termen gebruikt omdat in de artikelen van de richtlijn die door deze bepalingen worden omgezet (artikel 3, tweede lid, onder b, respectievelijk artikel 6, tweede lid, van de richtlijn) uiteenlopende termen worden gebruikt. Aangezien daarmee op hetzelfde wordt gedoeld, wordt nu voorgesteld voor de duidelijkheid in beide gevallen in de wet dezelfde term te gebruiken.

D

Bij de Wet van 1 mei 1975 tot wijziging van de Wet op de Raad van State en een aantal andere wetten (Stb. 1976, 233), die in werking is getreden met ingang van 1 juli 1976, is het derde lid van artikel 35 opnieuw geformuleerd. Daarbij was echter geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de tekst van de andere leden van dit artikel reeds eerder – namelijk sinds 1 november 1975 – bij de Wet van 10 september 1975 tot wijziging van de Waterleidingwet (Stb. 1975, 514) was vervangen door een andere tekst.

Van de gelegenheid wordt nu gebruik gemaakt om het derde lid alsnog te laten aansluiten op de andere leden van artikel 35.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven