26 695
Voortijdig school verlaten

29 454
Publieke moraal

nr. 24
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juli 2005

Inleiding

Met mijn brief van 26 april 2005 heb ik u, namens het kabinet, geïnformeerd over de wijze en termijn waarop het kabinet uitvoering geeft aan de motie Verhagen c.s. over het mogelijk maken van een verplichting voor jongeren tot 23 jaar om te leren, te werken of een combinatie van leren en werken (leer/werkplicht) (Kamerstukken II, 2004–2005, 26 695 en 29 454, nr. 22). Met uw brief van 3 mei 2005, kenmerk 05-OCW-B-040, verzoekt de Kamer uitdrukkelijk vóór het zomerreces over de uitwerking geïnformeerd te worden. Hierbij ontvangt u de reactie van het kabinet.

Het kabinet vindt het, net als uw Kamer, van groot belang dat al het mogelijke in het werk wordt gesteld om er voor te zorgen dat jongeren tot 23 jaar zonder startkwalificatie, die niet aan het leren of werken zijn en geen uitkering ontvangen, maatschappelijk actief zijn door te werken en/of te leren. Dit om sociale cohesie te versterken en structurele afhankelijkheid van overheidsvoorzieningen te voorkómen. Dat neemt niet weg dat de meeste jongeren tot 23 jaar die hun opleiding hebben afgerond en een korte periode werkloos zijn, soms met enige ondersteuning, zelfstandig hun weg via school naar de arbeidsmarkt weten te vinden. Deze brief richt zich op de eerste categorie jongeren.

Het voorkómen van structurele uitval van jongeren heeft in het kabinetsbeleid prioriteit. Met het huidige en aangekondigde beleid om er voor te zorgen dat jongeren aan het leren of aan het werk zijn, wordt het overgrote deel van de jongeren bereikt. Het kabinet constateert, mede op grond van ervaringen zoals in de gemeente Rotterdam, ook dat er een relatief kleine groep jongeren, om uiteenlopende redenen, niet bereikt wordt. Het kabinet gaat voor deze groep daarom de volgende maatregelen op haalbaarheid toetsen en de budgettaire effecten ervan nader uitwerken. Ten eerste moet een gezamenlijke aanpak door instanties op gemeentelijk niveau versterkt worden (ketenbenadering). De gemeente heeft hierbij een belangrijke regierol. Dit kan gestimuleerd worden door onder andere het verspreiden van succesvolle ervaringen met bijvoorbeeld jongerenloketten.

Ten tweede moet een sluitende registratie van deze doelgroep op gemeentelijk niveau tot stand komen.

Ten derde is er maatwerk nodig om deze kleine, diverse groep toch duurzaam bij de maatschappij te betrekken. Hiervoor doet het kabinet een beroep op instellingen in het beroepsonderwijs en sociale partners om gezamenlijk een leerroute te ontwikkelen waarbij jongeren in de praktijk ervaringen op kunnen doen en basisvaardigheden kunnen verwerven die weer perspectief bieden op duurzame deelname aan scholing en arbeidsmarkt.

Als vierde, en sluitstuk, wordt de mogelijkheid tot het verplichten van een jongere tot actieve participatie op haalbaarheid getoetst. Afhankelijk van de uitkomst is het kabinet bereid hiertoe de huidige regelgeving voor de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (RMC-regelgeving) te herzien. De essentie van deze beoogde herziening is dat jongeren van 18 tot 23 jaar zonder startkwalificatie, die niet aan het leren of werken zijn en geen uitkering ontvangen, een participatieplicht opgelegd wordt. Deze participatieplicht houdt in dat de jongere na melding door de onderwijsinstellingen bij het RMC verplicht is te voldoen aan een oproep van de gemeente te verschijnen bij het RMC. Er wordt een (bestuursrechtelijke) sanctie verbonden aan het niet voldoen aan de oproep en, indien juridisch mogelijk, aan het onttrekken van deelname aan een aangeboden maatwerktraject. Een succesvolle inzet van de jongere kan eventueel beloond worden.

De uitwerking van bovenstaande maatregelen is complex en de toets op haalbaarheid vereist grote zorgvuldigheid. Er zullen zich de nodige vragen en dilemma's aandienen van juridische, financiële en inhoudelijke aard en er moet overleg plaatsvinden met betrokken bestuurlijke partijen, waaronder de VNG. Het kabinet neemt de uitwerking hiervan voortvarend ter hand en zal uw Kamer daarover informeren. Voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het ministerie van OCW dit najaar, ontvangt u een brief van het kabinet met de definitieve uitwerking van zijn voornemens.

In deze brief wordt een overzicht gegeven van de overwegingen op grond waarvan het kabinet tot bovenstaand standpunt is gekomen.

Wat is het probleem?

In de brief van 19 april 2005 (Kamerstukken II, 2004–2005, 26 695 en 29 454, nr. 11) is de Kamer globaal geïnformeerd over de meest recente, beschikbare kennis over de omvang en de aard van de groep jongeren die niet aan het werk is en niet meer leert. Volgens de betreffende studie van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) gaat het hier om een groep van zo'n 108 000 jongeren waarvan zo'n 32 000 jongeren niet aan het werk of leren zijn, omdat men zorgtaken vervult (16 000), dan wel niet gemotiveerd is voor leren of werken (16 000). In deze cijfers is onder andere geen rekening gehouden met jongeren die wel een startkwalificatie hebben. Daarom is het CBS gevraagd een korte aanvullende analyse te maken. Volgens deze CBS-gegevens zijn er zo'n 53 000 jongeren van 18 tot 23 jaar zonder startkwalificatie, die niet aan het leren of werken zijn en niet door het arbeidsmarktbeleid bereikt worden. Hieronder bevindt zich de groep van 16 000 jongeren die aangeeft niet te kunnen werken of leren vanwege zorgtaken, zoals ook in de RWI-studie aangegeven.

Wat betreft de aard van deze doelgroep valt op dat het een zeer diverse groep is. Een diepgaande, betrouwbare, kwalitatieve en kwantitatieve beschrijving van deze groep is op grond van beschikbare gegevens niet mogelijk. Het kabinet zal daarom een nader onderzoek naar de aard en omvang van deze groep laten uitvoeren.

Bovenstaande gegevens richten zich op de leeftijdcategorie van 18 tot 23 jaar. Jaarlijks komen hier de nieuwe voortijdig schoolverlaters bij die niet terug geleid zijn naar school, geen werk kunnen vinden en zich niet bij het CWI inschrijven. Als jongeren 23 jaar worden vallen ze buiten deze categorie, maar gerealiseerd moet worden dat hun problemen er nog steeds zijn. Deze cumulatie heeft op langere termijn het risico in zich dat een groep volwassenen structureel buiten de arbeidsmarkt staat en afhankelijk is van overheidsvoorzieningen. Daarom blijft het van belang voortijdige schooluitval zoveel mogelijk preventief en curatief aan te pakken en om daadwerkelijke schoolverlaters via maatwerk weer terug te leiden naar school, de arbeidsmarkt of een combinatie hiervan.

Huidig landelijk beleid: generieke maatregelen

Om er voor te zorgen dat jongeren aan het leren en/of aan het werk te zijn heeft het kabinet in zijn vorige brief een uitgebreid overzicht gegeven van bestaande en aangekondigde maatregelen om onder andere voortijdig schoolverlaten te voorkómen en om jongeren naar de arbeidsmarkt te leiden. (Kamerstukken II, 2004–2005, 26 695 en 29 454, nr. 11). Hieronder volgt een samenvatting van de maatregelen:

1. Onderwijsachterstandenbeleid in VVE, het primair en voortgezet onderwijs:

De groep jongeren die geen startkwalificatie haalt en niet aan het werk komt blijkt vaak al op zeer jeugdige leeftijd achterstanden te hebben die zij moeilijk inhalen in hun schoolcarrière. Met het VVE beleid wil het kabinet al zeer vroegtijdig de kansen voor deze kinderen vergroten. Het bestrijden van achterstanden in het basis- en voortgezet onderwijs vindt op dit moment plaats via gemeenten door middel van het Gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid en via de scholen door middel van de Gewichtenregeling (PO) en cumi-VO-regeling (VO). Vanaf 1-8-2006 wordt het onderwijsachterstandenbeleid herzien. Hierover is de Kamer geïnformeerd.

2. Beroepskolom en doorlopende leerlijnen VMBO-MBO:

In dit kader zijn de volgende aspecten van belang:

VMBO:

U heeft de plannen voor het VMBO ontvangen. Dit beleid versterkt het «praktijkleren» binnen het VMBO, de aansluiting tussen VMBO en MBO en biedt meer mogelijkheden voor de opvang en begeleiding van zorgleerlingen in het VMBO. Ook wil OCW in overleg met scholen en hun organisaties bereiken dat in 2007 elke VMBO-school niet alleen inzicht geeft in de voortijdige schooluitval, maar ook een ambitie en aanpak heeft geformuleerd om deze terug te dringen én de resultaten daarvan kan laten zien. Vóór de zomer is tevens het IBO-VMBO gereed dat wellicht nog aanleiding kan geven om de toekomstige positionering van het VMBO verder te versterken. Daarnaast is in het kader van het versterken van de beroepskolom al gestart met experimenten t.a.v. de introductie van de assistentroute (MBO-1) in het VMBO en is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend om de overdracht van risicoleerlingen van VMBO naar MBO te verbeteren.

Rapport Beroepswijs Beroepsonderwijs:

Daarnaast wordt nu gewerkt aan de kabinetsreactie op het rapport Beroepswijs Beroepsonderwijs van de werkgroep Dynamisering beroepsonderwijs van het Innovatieplatform (o.l.v. dhr. Leijnse). Dit rapport bevat aanbevelingen om de aansluiting tussen het beroepsonderwijs en de beroepspraktijk te verbeteren. Meer en betere samenwerking tussen het bedrijfsleven en het onderwijs in de regio maakt hier een belangrijk onderdeel van uit.

Herontwerp MBO:

Momenteel wordt gewerkt aan de omslag naar competentiegericht beroepsonderwijs, die de deelnemers uitdaagt hun talenten te ontwikkelen. In het kader van de proeftuinen competentiegericht beroepsonderwijs is het mogelijk gemaakt met brede assistentopleidingen te starten. Deze opleidingen zijn vooral bedoeld voor deelnemers op niveau 1 die (nog) geen keuze hebben kunnen maken voor een specifieke beroepsopleiding.

3. RMC-«wet» waarin meldplicht tot 23 jaar:

Er zijn 39 Regionale Meld- en Coördinatiefuncties voortijdig schoolverlaten gevormd, die jongeren tot 23 jaar die de school verlaten zonder startkwalificatie registreren en zo mogelijk herplaatsen in het onderwijs of begeleiden naar werk (bij voorkeur in combinatie met een opleiding, leidend tot een startkwalificatie). De RMC's vallen onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid. De huidige RMC-regelgeving biedt geen basis om niet leerplichtige jongeren (van 18 tot 23 jaar) te verplichten mee te werken aan een individueel begeleidingstraject naar leren en/of werken. Ook kent de RMC-regelgeving geen sancties of andere prikkels om medewerking van de jongeren te stimuleren.

4. Wet werk en bijstand (WWB).

De Wet werk en bijstand (WWB) is onder andere voorafgegaan door de Jeugdwerkgarantiewet (Jwg) en de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw). Onder de Jwg kregen jongeren verplicht een tijdelijke dienstbetrekking als ze een tijd zonder werk hadden gezeten. Het bleek echter dat een deel van de jongeren toch thuis bleef zonder daadwerkelijk te werken bij een zogenaamde inlener (leegloop). De Jwg is in 1998 opgegaan in de Wiw, ook hierin bleek dat er sprake was van leegloop. Rond 2001 ontstond kritiek op de effectiviteit van het arbeidsmarktbeleid: het instrumentarium bevatte te weinig prikkels voor de uitvoerders (m.n. de gemeenten) en de deelnemers en was daardoor te weinig effectief. Dit leidde tot herschikking van de reïntegratiemiddelen en tot de invoering van de WWB, waarmee de Wiw verviel. In de WWB zijn prikkels voor de gemeenten ingebouwd en is de regelruimte vergroot.

De per 1 januari 2004 ingevoerde WWB bevat het instrumentarium om het door de indieners van de motie uiteindelijk beoogde doel, namelijk uitstroom uit de bijstand en indien mogelijk naar werk, te realiseren; zonodig via het verplichten van jongeren tot het volgen van een opleiding of het verrichten van (vrijwilligers)werk. Gemeenten gebruiken diverse soorten trajecten, zoals tijdelijke loonkostensubsidies, scholing/training, leerwerkplekken, duale trajecten en «workfirst»-varianten. Deze trajecten zijn op maat gesneden en dragen bij aan de kans van werkloze jongeren op een baan. Gemeenten kunnen via de Wet werk en bijstand indien nodig de uitkering van de betrokkene sanctioneren bij onwillig gedrag. Aan het verkrijgen van een uitkering zijn immers verplichtingen verbonden. Deze verplichtingen gelden vanaf de melding bij het CWI, dus voordat het recht op bijstand is vastgesteld. Indien al bij aanvang bij uitkering blijkt dat de belanghebbende door eigen toedoen in een bijstandssituatie is beland, heeft hij niet aan de verplichting voldaan om in het eigen bestaan te voorzien. Bij dit tekort aan verantwoordelijkheidsbesef van betrokkene is de gemeente gehouden de bijstand te verlagen. Bijstand kan ook worden verlaagd in de situaties waarin de betrokkene te weinig inspanningen heeft verricht om aan het werk te komen, bijvoorbeeld door weinig te solliciteren of door het weigeren van aangeboden arbeid of een reïntegratietraject. Gemeenten onderschrijven dit lik-op-stuk beleid en daarmee zijn de sancties (maatregelenbeleid) een belangrijk en efficiënt activeringsinstrument binnen het arbeidsmarktbeleid.

De RWI is gevraagd naar de wijze waarop gemeenten invulling kunnen geven aan hun reïntegratie verantwoordelijkheid. Hierbij staat de relatie tussen reïntegratie-instrumenten en de afstand tot de arbeidsmarkt van de werkloze centraal. In de adviesaanvrage is de RWI expliciet gevraagd advies te geven over het voorstel om jongeren tot en met 23 jaar geen uitkering te geven zonder dat daar maatschappelijke verplichtingen tegenover staan. Begin juli 2005 ontvangt u een beleidsreactie op het advies van de RWI.

Een jongere kan niet verplicht aan het werk worden gezet («werkplicht») indien deze geen uitkering ontvangt. Bij wet kan ex art. 19 van de Grondwet het recht op een vrije keuze worden beperkt. Een dergelijke wet dient echter ook met de andere discriminatieartikelen van de Grondwet rekening te houden, zoals artikel 1. Het is lastig, zo niet onmogelijk rechtvaardiging te vinden voor gedwongen arbeid voor personen onder de 23 jaar. Een wet waarbij verplichte arbeid wordt voorgeschreven is verder in strijd met het Europees Sociaal Handvest ( deel 1, art 1). Het internationale verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten ( art. 8, lid 3, sub a) en het Verdrag ter bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ( art. 4, lid 2).

5. Plan van aanpak Jeugdwerkloosheid:

Naast de Wet werk en bijstand wordt ook het Plan van Aanpak Jeugdwerkloosheid uitgevoerd dat in 2003 door de ministeries van SZW en OCW aan uw Kamer is aangeboden. Doelstelling hiervan is een werkloze jongere binnen een half jaar aan het werk en/of naar school te krijgen. Binnen deze kabinetsperiode moeten 40.000 extra (leerwerk)banen geworven worden. Hiervan zijn door de Taskforce Jeugdwerkloosheid, in samenwerking met onder andere MKB-Nederland (10.000 leerbanenproject), nu ruim 12.500 extra plaatsen gerealiseerd, naast de ca. 3.300 die door MKB-Nederland inmiddels zijn gerealiseerd.

6. Iedereen een startkwalificatie: leren via duale trajecten:

Uitgangspunt is dat het jongeren mogelijk wordt gemaakt een onderwijsloopbaan te volgen die bij hun talenten past met als minimaal streefniveau de startkwalificatie. De jongeren die een VMBO- of MBO-1-diploma hebben behaald, zijn in het bezit van een zogenaamde opstapkwalificatie. Deze jongeren hebben een belangrijke basis waarmee ze op een later moment of via een andere weg (bijvoorbeeld via werkervaring) alsnog een hogere kwalificatie kunnen behalen. Dat geldt overigens ook voor de categorie jongeren die niet in staat is om een VMBO- of MBO-1-diploma te behalen. De minister van SZW en ik hebben gezamenlijk de projectdirectie Leren en Werken opgezet om een impuls te geven aan het leren via duale trajecten.

7. Groenpluk:

In het Algemeen Overleg over voortijdig schoolverlaten is aangegeven dat, in tijden van economische voorspoed, jongeren in de verleiding komen hun opleiding niet af te ronden met een (start)kwalificatie maar in te gaan op het aanbod van een werkgever om aan de slag te gaan. Zo'n 6% van het aantal voortijdig schoolverlaters ontstaat door deze groenpluk. Voor de aanpak van groenpluk spelen werkgevers een belangrijke rol. Daarom zullen met sociale partners, zo mogelijk bindende, afspraken worden gemaakt om groenpluk tegen te gaan. De overheid wil ook gemeenten stimuleren om met werkgevers af te spreken dat het niet meer vanzelfsprekend is om werknemers zonder startkwalificatie aan te nemen zonder hieraan een scholingstraject te koppelen.

8. Leerplicht:

De Leerplichtwet is van toepassing op jongeren tot 18 jaar en hun ouders. Het doel van deze wet is er voor te zorgen dat minderjarigen onderwijs volgen. De gemeente is verantwoordelijk voor de handhaving van deze wet. De leerplichtwet biedt de mogelijkheid een sanctie toe te passen bij het niet naleven ervan. Uit het project «Handhaven op niveau» blijkt de noodzaak van een sterkere regiefunctie op lokaal niveau om samenwerking tussen diverse organisaties te bewerkstelligen. Een (straf)rechtelijke sanctie kan enkel meerwaarde bieden als alle voorgaande schakels op orde zijn. Wanneer voorgaande schakels op orde zijn, kan een sanctie de betrokkene onder druk zetten om serieus gebruik te maken van aangeboden trajecten.

Kort samengevat is er reeds een groot aantal maatregelen om er voor te zorgen dat jongeren tot 23 jaar aan het leren of aan het werk zijn. Voor minderjarigen tot 18 jaar biedt de Leerplichtwet een basis om hen, in het uiterste geval, te dwingen aan onderwijs deel te nemen. Voor volwassenen vanaf 18 jaar geldt deze plicht niet. De RMC-regelgeving biedt thans wel een basis om voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar te begeleiden naar werk en/of leren, maar stelt deelname van de betrokkene niet verplicht en kent geen sanctiemogelijkheden indien de jongere geen gebruik maakt van een aangeboden traject. Een werkplicht voor jongeren zonder uitkering is op grond van internationale verdragen niet mogelijk.

Versterking regiefunctie gemeenten: voornemen tot een herziening van de RMC-regelgeving

De gemeenten spelen een cruciale rol bij het realiseren van de doelstelling dat elke jongere tot 23 jaar die geen startkwalificatie heeft aan het werk is of naar school gaat. Gemeenten hebben hiertoe nu al onder meer instrumenten ter beschikking op basis van de leerplichtwet, de Wet werk en bijstand, de RMC-regelgeving en de educatie. Bij de aanpak van deze doelgroep zijn ook instanties betrokken die niet onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten vallen, maar wel van groot belang zijn voor een sluitende aanpak van de doelgroep (bijvoorbeeld jeugdzorg). De essentie van de aanpak is dat de betrokken partijen, onder regie van gemeenten, gezamenlijk actie ondernemen: de ketenbenadering. De gemeenten moeten in staat worden gesteld om samen met lokale partners afspraken te maken voor een aanpak die elk individu volgt, waar mogelijk begeleidt, en waar nodig prikkelt of dwingt. Het kabinet zal daartoe de volgende acties ondernemen.

A. Versterken van een gezamenlijke aanpak (ketenbenadering)

Het kabinet zal allereerst de resultaten van gemeentelijke experimenten die succesvol zijn inventariseren en verspreiden onder de andere gemeenten. Ervaringen uit het veld, waaronder uit het project «Handhaven op niveau», en de ervaringen met jongerenloketten in diverse steden, laten zien dat het knelpunt bij de aanpak vaak de regie op de keten is. Er zijn vele instanties betrokken bij deze groep, waardoor er veel schakels zijn en veel momenten waarop individuele jongeren «tussen de kieren kunnen vallen». Centrale regie op de keten blijkt moeilijk vorm te geven. De afspraken moeten er toe leiden dat er drang wordt uitgeoefend om deel te nemen aan projecten die de afstand tot de arbeidsmarkt of tot leren verkleinen. Op 3 juni sloten de Staatssecretarissen van SZW en OCW namens de Staat der Nederlanden een intentieverklaring af met de Gemeente Rotterdam en instellingen voor beroepsonderwijs om 2500 duale trajecten MBO te realiseren, waarvan 75% voor laaggeschoolden en een mogelijke pilot voor een leerwerkloket. Met het Leerwerkloket wordt beoogd een adequate voorziening te bieden om werkenden en werkzoekenden te adviseren over loopbaan, competenties en scholingsmogelijkheden. De projectdirectie Leren en Werken van SZW en OCW is, samen met het ministerie van EZ, betrokken bij dit initiatief. Het tot stand komen van soortgelijke regionale arrangementen zal het kabinet sterk bevorderen.

B. Versterking mogelijkheden tot sluitende registratie

Op dit moment zijn er diverse systemen voor de registratie van de situatie van deze jongeren: RMC, leerplicht, CWI. Door het ontbreken van adequate koppelingen van diverse bestanden en door onduidelijkheid over de toepassingsmogelijkheden in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens, kan de gemeente vaak moeizaam actuele rapportages opleveren die kunnen leiden tot een actieve benadering van de doelgroep. Het kabinet gaat op korte termijn na hoe deze registratie zodanig kan worden ingericht dat op elk moment actuele informatie beschikbaar is zodat directe interventies mogelijk zijn. Dit wordt ook aangepakt in de Operatie Jong. De gemeente heeft hiervoor een koppeling nodig van onder meer persoonsgegevens van netwerkpartners in de regio. Zo moeten bij voorbeeld de gegevens van scholen, CWI en gemeenten te koppelen zijn. De invoering van het onderwijsnummer zal dit ondersteunen. In het voortgezet onderwijs wordt reeds proefgedraaid met het onderwijsnummer en in de bve-sector start in het schooljaar 2005/2006 een pilot. Aandachtspunt hierbij is de bescherming van de persoonsgegevens. In de Operatie Jong worden de mogelijkheden onderzocht voor één landelijke verwijsindex risicojongeren, waarbij een verbinding wordt gelegd tussen arbeidsmarktinstrumenten, onderwijs, politie en justitie.

C. Creëren van meer praktijk georiënteerd leeraanbod

De aanpak van de beperkte groep jongeren van 18 tot 23 jaar die geen startkwalificatie hebben, niet aan het werk of leren zijn en geen uitkering hebben, vereist maatwerk. Het Kabinet doet daarom een beroep op onderwijsinstellingen in het beroepsonderwijs en sociale partners om gezamenlijk een leerroute te ontwikkelen, zodat deze jongeren een op maat gesneden traject kan worden aangeboden om de afstand tot regulier onderwijs of arbeidsmarkt te overbruggen, of de jongeren voor te bereiden op een loopbaan als ondernemer. Deze maatwerktrajecten kenmerken zich vaak door «al doende te leren» in de vorm van stages, vrijwilligerswerk, door actief bezig te zijn in de vorm van bijvoorbeeld sporten of deelname aan culturele activiteiten die aansluiten bij de jongerencultuur. Ook het opdoen van vaardigheden waarmee jongeren als zelfstandig ondernemer in hun onderhoud kunnen voorzien verdient hierbij aandacht. Opgedane kennis en vaardigheden zouden erkend kunnen worden door middel van een EVC-aanpak (Erkenning verworven competenties). Met deze aanpak kan de jongere een hogere kwalificatie verwerven die toe leidt naar de arbeidsmarkt. Een dergelijke route wordt ook door de Onderwijsraad bepleit in zijn advies «Tot hier en nu verder: startkwalificaties en leerroutes». Naast een leerroute op maat kan ook de inzet van bestaande andere voorzieningen van belang zijn om de jongere weer duurzaam aan het werk en/of leren te krijgen, bijvoorbeeld schuldsanering, kinderopvang (tienermoeders), huisvesting, enzovoorts. Dit bevestigt het belang van de eerder genoemde ketenbenadering.

D. Stimuleren tot actieve participatie gekoppeld aan individuele prikkels

Het verbeteren van samenwerking tussen instanties en het zorgen voor een aanbod aan maatwerktrajecten richting de arbeidsmarkt is waarschijnlijk niet voor alle jongeren van deze doelgroep afdoende. Daarom gaat het kabinet, als sluitstuk van voorgaande maatregelen, de haalbaarheid toetsen van een participatieplicht in de RMC-regelgeving voor meerderjarige jongeren van 18 tot 23 jaar zonder startkwalificatie die niet aan het leren of werken zijn en geen uitkering hebben. Deze participatieplicht houdt in dat de jongere na melding door de onderwijsinstellingen bij het RMC verplicht is te voldoen aan een oproep van de gemeente om te verschijnen bij het RMC. Indien juridisch mogelijk wordt er een (bestuursrechtelijke) sanctie verbonden aan het niet voldoen aan de oproep en zo mogelijk eveneens aan het onttrekken van deelname aan een aangeboden maatwerktraject. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het opleggen van een boete. Tevens kan worden gedacht aan een positieve prikkel bij het wel voldoen aan de oproep. Door een actieve en persoonlijke benadering van de betreffende jongeren, mogelijk met de inschakeling van een persoonlijke coach, zal drang worden uitgeoefend om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. Bij de uitwerking van dit voornemen zal rekening worden gehouden met de proportionaliteit van de regelgeving en administratieve lastendruk.

Vervolg

De uitwerking van bovenstaande voorstellen is complex en de toets op haalbaarheid vereist grote zorgvuldigheid, waarbij zowel het onderwijs, de arbeidsmarkt en toeleiding tot de arbeidsmarkt betrokken zijn. Er zullen zich de nodige vragen en dilemma's aandienen. Zo kan een intensieve begeleiding van deze groep op kortere termijn forse financiële consequenties hebben. Dit zal afgewogen moeten worden tegen de mogelijke opbrengsten die daar op langere termijn tegenover staan. Uit oogpunt van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid kan opgemerkt worden dat de beoogde groep jongeren tot nu toe vaak ongrijpbaar is gebleken. De vraag is in hoeverre deze diverse groep met een nieuwe wettelijke maatregel nu wel effectief bereikt wordt en welke mix van sancties en activerende maatregelen hiervoor het beste werkt. Uit oogpunt van wetgeving dient zich een omvangrijke opgave aan, omdat een wijziging van de RMC-regelgeving doorwerkt in drie onderwijswetten (Wvo, Web, Wec) die tot nu toe nog geen sanctiebepalingen kennen. Tot slot geldt ook hier dat er sprake moet zijn van een juiste balans tussen administratieve handelingen en opbrengst hiervan.

Op korte termijn gaat het kabinet de uitwerking van zijn voornemens op de volgende wijze ter hand nemen. Allereerst wordt een nader onderzoek uitgevoerd naar aard en omvang van de betreffende doelgroep. Dit onderzoek wordt eind augustus 2005 afgerond. Ten tweede vraagt het kabinet aan zowel de Onderwijsraad als de Raad voor Werk en Inkomen te adviseren over de wijze waarop de voornemens van het kabinet tot nadere uitwerking gebracht kunnen worden. Het streven is deze adviezen eind september beschikbaar te hebben. Vanzelfsprekend zullen de voorstellen deze zomer ook besproken worden met bestuurlijke partijen, waaronder de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Tot slot is een verkenning van de juridische mogelijkheden en van de financiële consequenties in gang gezet. Uw Kamer wordt over de uitkomsten van het onderzoek, het overleg met bestuurlijke partijen en over de ontvangen adviezen geïnformeerd. Vervolgens ontvangt uw Kamer, voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het ministerie van OCW dit najaar, een brief van het kabinet met de definitieve uitwerking van zijn voornemens in deze brief.

Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven