26 695 Voortijdig school verlaten

Nr. 102 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 29 april 2015

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 19 maart 2015 inzake de Leerplichtbrief 2015 (Kamerstuk 26 695, nr. 100).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 24 april 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Arends

1

Hoeveel leerlingen beginnen met een mbo-opleiding op niveau 3 of 4 die ze voortijdig afbreken gedurende het jaar of net vóór de zomervakantie? Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen jongeren die nog leerplichtig zijn, jongeren die nog niet beschikken over een startkwalificatie en jongeren die al ouder zijn dan de leerplichtige leeftijd?

Van de 148.500 deelnemers die in 2013 gestart zijn met een mbo-opleiding op niveau 3 of op niveau 4, vielen in het eerste jaar ruim 15.000 leerlingen uit. Dit komt neer op een percentage van 10 procent. Van deze 15.000 leerlingen heeft 5 procent de leerplichtige leeftijd, 95 procent is niet leerplichtig. Voor niveau 4 valt dit percentage hoger uit in vergelijking met niveau 3, respectievelijk 7 procent en 3 procent. Daarnaast blijkt dat ongeveer 47 procent van de 15.000 uitvallers geen startkwalificatie bezit, dit zijn dus vsv'ers geworden. Voor niveau 4 komt dit aandeel zonder startkwalificatie hoger uit dan voor niveau 3 (respectievelijk 54 procent en 40 procent).

2

Hoeveel procent van de mbo'ers doorloopt ononderbroken zijn of haar mbo-opleiding?

Om het aandeel mbo'ers te bepalen dat zijn of haar opleiding ononderbroken doorloopt, is uitgegaan van de nieuw ingestroomde deelnemers in schooljaar 2008/2009. Van de ruim 225.000 nieuwe mbo-instromers in 2008, behaalde 42 procent geen diploma en doorliep 56 procent de opleiding waarvoor zij een diploma behaalden ononderbroken (zie figuur hieronder). De overige 3 procent behaalde wel een diploma, maar volgde de opleiding niet aaneensluitend.1 Van de groep die geen diploma behaalden in de opleiding waarmee zij begonnen, behaalden er 55.893 (25 procent) helemaal geen diploma en 37.611 (17 procent) een ander diploma als waarvoor zij in 2008 ingeschreven stonden.

3

Blijken uit cijfers van voortijdig schoolverlaten significante verschillen tussen verschillende delen van het land? Zo ja, kunnen deze verschillen te maken hebben met goede of juist tekortschietende zorg en begeleiding die de opleiding biedt bij mbo'ers in die delen van het land? Bestaan er ook op dit punt opvallende verschillen tussen regio's van Nederland?

Ja, uit de vsv-cijfers blijkt dat in de grote steden meer sprake is van uitval. Deze verschillen kunnen te maken hebben met verschillen in de zorg en begeleiding. Uit onderzoek komt geen betrouwbaar beeld naar voren in welke mate dit een verklaring is voor verschillen in voortijdig schoolverlaten. Uit het jaarlijkse ROA-onderzoek komen geen grote regionale verschillen naar voren in de onderliggende redenen van uitval. Voortijdig schoolverlaten komt daarnaast vaak door een samenloop van omstandigheden. Deze omstandigheden doen zich meer voor in de grote steden, waar meer armoedeprobleem-cumulatiegebieden (apcg) zijn. De uitval onder apcg-leerlingen is structureel hoger (3,6 procent) dan onder niet-apcg-leerlingen (1,6 procent). In de brief over de vsv-resultaten is de Minister ook ingegaan op de regionale verschillen in voortijdig schoolverlaten.2

4

Hoeveel jongeren in het mbo hebben al studieschulden? Om welke omvang van de studieschuld gaat het zoal?

Meerderjarige deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg (bol) komen in aanmerking voor studiefinanciering. Deze groep kan een studielening opnemen (in aanvulling op de basisbeurs, reisvoorziening en een eventuele aanvullende beurs). Van de mbo'ers met studiefinanciering is de gemiddelde schuld aan het einde van de studie op dit moment gemiddeld circa 1.740 euro.

Van de studiefinancieringsgerechtigde mbo'ers leent circa 81 procent niet en circa 19 procent wel (47.000 van de 244.000 in 2014). Het deel dat leent, leent gemiddeld circa 330 euro per maand. Van het deel dat een schuld opbouwt, is de gemiddelde schuld aan het einde van de studie circa 6.100 euro. Dit betreft langlopende vorderdingen, die kunnen ontstaan door opname van studieleningen, rente en terug te betalen prestatiebeurs. Mbo'ers blijven onveranderd in 15 jaar terugbetalen, voor zover zij daar gelet hun financiële draagkracht toe in staat zijn.

Minderjarige deelnemers aan de bol en alle deelnemers aan de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) komen niet voor studiefinanciering in aanmerking en kunnen geen studieschuld bij de overheid opbouwen. Afgezet tegen alle mbo'ers leent circa 10 procent.

Op 7 april jl. heeft de Minister mondelinge vragen beantwoord van het lid Jadnanansing (PvdA) over schulden onder mbo-studenten (Handelingen II 2014/15, nr. 72, item 5). De Minister heeft toegezegd in overleg te treden met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over hoe de Minister kan bijdragen aan de brief over de omvang, kenmerken en de aard van de schuldenproblematiek bij jongvolwassenen van 18 tot en met 27 jaar. Deze brief wordt voor de zomer naar de Kamer gestuurd.

5

Hoeveel jongeren in het mbo betalen momenteel schoolgeld terwijl ze ingeschreven staan?

Er zijn op dit moment circa 226.600 lesgeldplichtige mbo'ers.

6

Welke aantallen of percentages mbo'ers werden om welke reden uitgeschreven? Hoe vaak gaat het om verwijdering of een negatief studieadvies?

Voor schooljaar 13/14 werd er door de instellingen bij ongeveer 35 procent van de ruim 100.000 uitschrijvingen een reden opgegeven. Hierbij kan door de instelling een keuze gemaakt worden uit 9 redenen (zie hieronder een overzicht met daarachter het percentage). Het grootste deel van de uitschrijvingen vindt plaats omdat de diploma is behaald. Een verwijdering of negatief studieadvies is niet terug te vinden in de lijst en deze specifieke redenen zijn ook niet toe te wijzen aan 1 specifieke reden uit de lijst van negen redenen.

Persoonsgebonden factoren waar de instelling in principe absoluut geen invloed op kan uitoefenen, zoals verhuizing, ziekte, overlijden, geografische afstand.

8,2%

Persoonsgebonden factoren waar de instelling in principe niets kan doen aan de oorzaken, maar mogelijk wel aan de opvang, zoals: sociaal-emotionele problemen, psychische stoornissen, leerproblemen, problemen in de thuissituatie

9,3%

Instellingsgebonden factoren

3,7%

Studie- en beroepskeuze gebonden factoren

8,4%

Arbeidsmarkt- en (externe) omgevingsfactoren

5,2%

Zonder diploma, maar wel succesvol

0,4%

Onbekend

3,0%

Diploma behaald

61,9%

Wanbetaler

0,0%

7

Klopt het dat de invoering van passend onderwijs leidt tot een daling van het aantal thuiszitters? Zo, nee, wat zijn de redenen dat dit niet het geval is?

Er zijn nu nog geen gegevens beschikbaar over het aantal thuiszitters in het eerste jaar van passend onderwijs, het schooljaar 2014–2015. Deze gegevens komen eind van het kalenderjaar beschikbaar.

Ik verwacht dat met de invoering van passend onderwijs het aantal thuiszitters komende jaren zal dalen. Een belangrijk doel van passend onderwijs is immers het voorkomen en terugdringen van het aantal thuiszittende kinderen en jongeren. Het gaat om passend onderwijs voor alle kinderen. Kinderen die thuis komen te zitten, kunnen in goede samenwerking met leerplicht en gemeentelijke jeugdhulp snel teruggeleid worden naar school. Het aantal thuiszittende kinderen en jongeren en de duur van het thuiszitten is dus een graadmeter voor het slagen van passend onderwijs in de samenwerkingsverbanden.

8

Kunt u de cijfers over het absoluut, relatief en luxe verzuim verder uitsplitsen naar de verschillende leerwegen in het vmbo en de verschillende niveaus in het mbo?

Nee, dat is niet mogelijk aangezien de gegevens niet op dat niveau beschikbaar zijn.

9

Zijn er nog andere, dan de opgegeven redenen, waarom het relatieve verzuim in het mbo stijgt?

Er zijn geen andere gegevens over de oorzaken van het gestegen aantal meldingen van relatief verzuim in het mbo.

De evaluatie die vorig jaar is uitgevoerd naar de wijziging in het toezicht op de naleving door scholen van de Leerplichtwet ondersteunt de eerder gegeven toelichting dat de stijging van het aantal meldingen van relatief verzuim in het mbo voortkomt uit verbeteringen in de registratie en het melden van ongeoorloofd verzuim. In deze evaluatie is aan scholen en instellingen gevraagd hoe het feitelijke relatief verzuim zich heeft ontwikkeld in vergelijking met drie jaar geleden.3 Hieruit kwam naar voren dat meer dan de helft van de instellingen in het mbo (56 procent) zegt dat het feitelijke verzuim (sterk) is afgenomen. Volgens 36 procent van de instellingen is het verzuim gelijk gebleven. Slechts 8 procent van de instellingen in het mbo antwoordde dat sprake is geweest van een stijging in het relatief verzuim.

10

Kunt u aangeven hoe vaak leerlingen zijn doorverwezen naar Bureau Halt vanwege ongeoorloofd verzuim?

In 2013 zijn 2.992 jongeren naar Bureau Halt verwezen vanwege schoolverzuim; in 2014 waren er 2.771 doorverwijzingen.

11

Kunt u aangeven bij hoeveel ouders van leerlingen de kinderbijslag is stopgezet in verband met ongeoorloofd verzuim?

Stopzetting van de kinderbijslag vanwege ongeoorloofd schoolverzuim is enkel mogelijk bij kwalificatieplichtige kinderen van 16 en 17 jaar. In de tweede helft 2013 en de eerste helft van 2014 is de kinderbijslag in totaal 74 keer stopgezet in verband met schoolverzuim. In 25 gevallen herleefde de kinderbijslag weer omdat de jongere waarvoor de kinderbijslag was stopgezet, weer naar school ging.

12

Wat zijn de oorzaken dat er niet in alle gemeenten afspraken zijn gemaakt tussen scholen, leerplicht en GGD?

Uit de gesprekken met gemeenten over hun verzuimaanpak kwam naar voren dat in veel gemeenten scholen, leerplicht en GGD afspraken hebben gemaakt over hoe ze handelen bij ziekteverzuim. Een goede samenwerking met gemeenten en (jeugd)hulpverleningsinstanties bij de aanpak van ziekteverzuim is essentieel en volop in ontwikkeling; het is niet verplicht dat zij over die samenwerking afspraken vastleggen. Wel stimuleren we op verschillende manieren de samenwerking. In de laatste voortgangsrapportage passend onderwijs is aangekondigd dat het ondersteuningsaanbod voor gemeenten en onderwijs om te komen tot nadere afspraken de komende periode wordt gecontinueerd. De doorontwikkeling van deze afspraken wordt ondersteund door middel van regionale bijeenkomsten tussen onderwijs- en jeugdhulppartners. Daarnaast is in het Nationaal Programma Preventie (in het domein Opvoeding en Onderwijs) het thema «Jeugdgezondheidszorg meer verbinden aan scholen» opgenomen, met als doel de samenwerking tussen de jeugdgezondheidszorg (JGZ) en het onderwijs te versterken. Gedragswerk onderzoekt momenteel in hoeverre gemeenten het ziekteverzuim van leerlingen monitoren en of er afspraken zijn van gemeenten met GGD/JGZ.4

13

Kunt u aangeven hoeveel geld u aan Ingrado beschikbaar stelt voor intervisie voor leerplichtambtenaren?

Ingrado ontvangt een bedrag van € 70.000,– voor intervisie.

14

Wat bedoelt u met «beter benutten» en daarop volgend, wat zal de strekking van de afspraken zijn die u wilt gaan maken met de PO-Raad, VO-raad, MBO Raad en Ingrado?

Scholen zijn wettelijk verplicht ongeoorloofd verzuim te melden wanneer dat meer dan 16 uur in 4 weken bedraagt. De primaire focus van scholen bij het kijken naar verzuim is daardoor die periode van vier weken. Scholen kunnen hun verzuimregistratie beter benutten door niet alleen naar die periode van 16 uur in vier weken te kijken; de verzuimregistratie biedt hiervoor ook analysemogelijkheden. Door het geheel aan verzuim in ogenschouw te nemen, krijgen scholen beter zicht op mogelijk problematisch verzuim. Zo wordt inzichtelijk dat een leerling frequent verzuimt door ziekte, of dat een leerling regelmatig uren mist, terwijl deze leerling anders «onder de radar» zou blijven doordat het verzuim de grens van 16 uur in 4 weken niet overschrijdt. Wanneer deze leerlingen in beeld komen, kan de school nagaan of er bij deze leerlingen wellicht meer aan de hand is en hulp nodig is. Daarmee kan voorkomen worden dat nog meer wordt verzuimd, of dat het verzuim overgaat in thuiszitten.

Met de sectororganisaties wil ik afspreken dat zij die analysemogelijkheden onder de aandacht brengen bij hun leden. Ingrado kan de leerplichtambtenaren wijzen op de mogelijkheid om verzuimcoördinatoren wegwijs te maken in het gebruik van de analysemogelijkheden van de verzuimregistratie. Hiermee helpen zij scholen invulling te geven aan een preventieve aanpak.


X Noot
1

Door afrondingsverschillen telt dit niet op tot de 58 procent die in de periode 2008–2014 een diploma behaalde.

X Noot
2

Kamerstuk 26 695, nr. 99.

X Noot
3

Toezicht op naleving. Evaluatie wijziging Leerplichtwet 1969, KBA Nijmegen, november 2014.

X Noot
4

Gedragswerk is een door OCW gesubsidieerd programma dat in de regio ondersteuning biedt bij de aanpak van thuiszitten.

Naar boven