26 693
Aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek aan de richtlijn betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 17 november 1999

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel. Het komt hen sympathiek voor dat producenten- en consumentenorganisaties onder gelijke voorwaarden in staat worden gesteld de belangen van hun leden ook in rechtsprocedures te behartigen. De volgende vragen resteren.

Een organisatie kan zich bij de minister aanmelden als organisatie die in rechte voor consumentenbelangen wil kunnen opkomen. De organisatie wordt vervolgens bij de Europese Commissie op een lijst geplaatst. Deze werkwijze roept procedurele en beleidsmatige vragen op en brengt administratieve lasten met zich mee. Hoe worden bijvoorbeeld organisaties hierover voorgelicht? Zijn er voor organisaties kosten verbonden aan het vermeld worden op de lijst? Bestaat de mogelijkheid van (administratief) beroep tegen een weigering van de minister om de organisatie bij de Europese Commissie aan te melden? Wat is de zienswijze van de minister dienaangaande?

Uit de memorie van toelichting lijkt te volgen dat een plaatsing op de lijst niet als uitsluitend bewijs voor ontvankelijkheid geldt. Als deze aanname correct is, wat is dan de betekenis van de plaatsing op de lijst? Is het waar dat de rechter slechts dan aan de vraag van ontvankelijkheid toekomt, indien de organisatie op de lijst is geplaatst? Te verwachten valt dat de rechter voor de definitieve ontvankelijkheid van de betrokken organisatie zich mede de vraag zal stellen in hoeverre de belangen van de leden, aangesloten bij buitenlandse organisaties, al dan niet zijn geschaad. Welke criteria dient de rechter hierbij te hanteren?

Bij het voortijdig voorkomen van inbreuken op consumentenbelangen is de mogelijkheid van het voeren van een kort geding cruciaal. Men kan verwachten dat niet alle organisaties, die namens consumenten in rechte willen optreden, bij aanvang van een rechtsgeding bij de Europese Commissie als ontvankelijke instelling zijn aangemeld. In hoeverre moeten deze organisaties rekening houden met een tijdsduur die alsdan gemoeid is om alsnog op de lijst te worden vermeld? Wat zijn de mogelijkheden van grensoverschrijdende samenwerking tussen organisaties?

De voorwaarden voor ontvankelijkheid van instanties kunnen per lidstaat verschillen. Deze mogelijkheid doet afbreuk aan het harmoniserend effect van de richtlijn. Kan de minister aangeven in hoeverre er verschillen bestaan tussen de lidstaten wat betreft de invulling van deze eisen van ontvankelijkheid? Beschouwt hij de Nederlandse regels in dezen als meer toegang biedend dan regels uit andere lidstaten?

De richtlijn houdt de mogelijkheid open voor een lidstaat partijen te verplichten overleg te voeren alvorens ontvankelijk te zijn. Naar de mening van de leden van de VVD-fractie biedt deze mogelijkheid een uitstekende kans om partijen te dwingen eerst een vorm van alternatieve geschillenbeslechting (mediation) te zoeken. Wat is de mening van de minister hierover?

Door implementatie van de richtlijn hier ter sprake, moet rekening worden gehouden met nieuwe jurisprudentie van het Hof van Justitie. Door de commissie consumentenaangelegenheden van de SER is onder meer de vraag naar voren gebracht onder welke voorwaarden de Nederlandse rechter in kort geding een verbod mag opleggen dat zich uitstrekt buiten de Nederlandse landsgrenzen. Hoe kijkt de minister hier tegenaan?

Ter voorbereiding van voorliggend wetsvoorstel heeft overleg plaatsgevonden tussen de Consumentenbond, VNO NCW en het Gerechtshof te Den Haag. Wat zijn de uitkomsten van dit overleg?

Met instemming hebben de leden van de fractie van D66 kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel.

Bescherming van consumentenbelangen heeft voor deze leden hoge prioriteit en zij begroeten dit wetsvoorstel dan ook met grote instemming.

Een gezamenlijke Europese inzet voor de bescherming van de belangen van de consument is verheugend.

De aanpassing van de nationale wetgeving aan de richtlijn is technisch zeer gecompliceerd. Deze leden hebben dan ook de reactie van de Raad van State aandachtig gelezen en de antwoorden van de regering, zowel de positieve als de negatieve, hebben de instemming van de D66-fractie.

De voorzitter van de commissie,

Van Heemst

De griffier voor dit verslag,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GL), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GL), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA), Brood (VVD).

Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GL), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GL), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA), Kamp (VVD).

Naar boven