nr. 4
VERSLAG
Vastgesteld 17 november 1999
De vaste commissie voor Justitie1, belast
met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer van
haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat
de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie
de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen
van het voorliggend wetsvoorstel. Het komt hen sympathiek voor dat producenten-
en consumentenorganisaties onder gelijke voorwaarden in staat worden gesteld
de belangen van hun leden ook in rechtsprocedures te behartigen. De volgende
vragen resteren.
Een organisatie kan zich bij de minister aanmelden als organisatie die
in rechte voor consumentenbelangen wil kunnen opkomen. De organisatie wordt
vervolgens bij de Europese Commissie op een lijst geplaatst. Deze werkwijze
roept procedurele en beleidsmatige vragen op en brengt administratieve lasten
met zich mee. Hoe worden bijvoorbeeld organisaties hierover voorgelicht? Zijn
er voor organisaties kosten verbonden aan het vermeld worden op de lijst?
Bestaat de mogelijkheid van (administratief) beroep tegen een weigering van
de minister om de organisatie bij de Europese Commissie aan te melden? Wat
is de zienswijze van de minister dienaangaande?
Uit de memorie van toelichting lijkt te volgen dat een plaatsing op de
lijst niet als uitsluitend bewijs voor ontvankelijkheid geldt. Als deze aanname
correct is, wat is dan de betekenis van de plaatsing op de lijst? Is het waar
dat de rechter slechts dan aan de vraag van ontvankelijkheid toekomt, indien
de organisatie op de lijst is geplaatst? Te verwachten valt dat de rechter
voor de definitieve ontvankelijkheid van de betrokken organisatie zich mede
de vraag zal stellen in hoeverre de belangen van de leden, aangesloten bij
buitenlandse organisaties, al dan niet zijn geschaad. Welke criteria dient
de rechter hierbij te hanteren?
Bij het voortijdig voorkomen van inbreuken op consumentenbelangen is de
mogelijkheid van het voeren van een kort geding cruciaal. Men kan verwachten
dat niet alle organisaties, die namens consumenten in rechte willen
optreden, bij aanvang van een rechtsgeding bij de Europese Commissie als ontvankelijke
instelling zijn aangemeld. In hoeverre moeten deze organisaties rekening houden
met een tijdsduur die alsdan gemoeid is om alsnog op de lijst te worden vermeld?
Wat zijn de mogelijkheden van grensoverschrijdende samenwerking tussen organisaties?
De voorwaarden voor ontvankelijkheid van instanties kunnen per lidstaat
verschillen. Deze mogelijkheid doet afbreuk aan het harmoniserend effect van
de richtlijn. Kan de minister aangeven in hoeverre er verschillen bestaan
tussen de lidstaten wat betreft de invulling van deze eisen van ontvankelijkheid?
Beschouwt hij de Nederlandse regels in dezen als meer toegang biedend dan
regels uit andere lidstaten?
De richtlijn houdt de mogelijkheid open voor een lidstaat partijen te
verplichten overleg te voeren alvorens ontvankelijk te zijn. Naar de mening
van de leden van de VVD-fractie biedt deze mogelijkheid een uitstekende kans
om partijen te dwingen eerst een vorm van alternatieve geschillenbeslechting
(mediation) te zoeken. Wat is de mening van de minister hierover?
Door implementatie van de richtlijn hier ter sprake, moet rekening worden
gehouden met nieuwe jurisprudentie van het Hof van Justitie. Door de commissie
consumentenaangelegenheden van de SER is onder meer de vraag naar voren gebracht
onder welke voorwaarden de Nederlandse rechter in kort geding een verbod mag
opleggen dat zich uitstrekt buiten de Nederlandse landsgrenzen. Hoe kijkt
de minister hier tegenaan?
Ter voorbereiding van voorliggend wetsvoorstel heeft overleg plaatsgevonden
tussen de Consumentenbond, VNO NCW en het Gerechtshof te Den Haag. Wat zijn
de uitkomsten van dit overleg?
Met instemming hebben de leden van de fractie van D66 kennisgenomen van
bovengenoemd wetsvoorstel.
Bescherming van consumentenbelangen heeft voor deze leden hoge prioriteit
en zij begroeten dit wetsvoorstel dan ook met grote instemming.
Een gezamenlijke Europese inzet voor de bescherming van de belangen van
de consument is verheugend.
De aanpassing van de nationale wetgeving aan de richtlijn is technisch
zeer gecompliceerd. Deze leden hebben dan ook de reactie van de Raad van State
aandachtig gelezen en de antwoorden van de regering, zowel de positieve als
de negatieve, hebben de instemming van de D66-fractie.
De voorzitter van de commissie,
Van Heemst
De griffier voor dit verslag,
Coenen
XNoot
1Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal
(PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA),
Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66),
ondervoorzitter, Rabbae (GL), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O. P. G. Vos
(VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer
(VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GL), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP),
Wijn (CDA), Brood (VVD).
Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA),
Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA),
Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GL), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van
den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA),
Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GL), De
Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA), Kamp (VVD).