nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot aanpassing
van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek aan de richtlijn betreffende
het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen.
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
10 augustus 1999
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk
Wetboek dienen te worden aangepast aan richtlijn nr. 98/27/EG van het Europees
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 mei 1998 betreffende het
doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen
(PbEG L 166);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 305a lid 2 wordt een tweede volzin toegevoegd, luidende: Een
termijn van twee weken na de ontvangst door de gedaagde van een verzoek tot
overleg onder vermelding van het gevorderde, is daartoe in elk geval voldoende.
B
Na artikel 305b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 305c
1. Een organisatie of openbaar lichaam met zetel buiten Nederland welke
geplaatst is op de lijst, bedoeld in artikel 4 lid 3 van richtlijn nr. 98/27/EG
van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 mei 1998
betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van
consumentenbelangen (PbEG L 166), kan een rechtsvordering instellen die strekt
tot bescherming van de gelijksoortige belangen van andere personen die hun
gewone verblijfplaats hebben in het land waar de organisatie of het openbaar
lichaam gezeteld is, voorzover de organisatie deze belangen ingevolge haar
doelstelling behartigt of aan het openbaar lichaam de behartiging van deze
belangen is toevertrouwd.
2. De leden 2 tot en met 5 van artikel 305a zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid met zetel
in Nederland die ingevolge haar statuten de belangen behartigt van eindgebruikers
van niet voor een beroep of bedrijf bestemde goederen of diensten, kan, ten
einde geplaatst te worden op de lijst, bedoeld in lid 1, Onze Minister van
Justitie verzoeken de Commissie van de Europese Gemeenschappen mede te delen
dat zij ter bescherming van deze belangen een rechtsvordering kan instellen.
Onze Minister deelt in dat geval de Commissie tevens de naam en de doelstelling
van de stichting of vereniging mee.
ARTIKEL II
Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 240 wordt als volgt gewijzigd:
1. In lid 4 komt de tweede volzin als volgt te luiden: Een termijn van
twee weken na de ontvangst van een verzoek tot overleg onder vermelding van
de bezwaren, is daartoe in elk geval voldoende.
2. Na lid 5 wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. Met een rechtspersoon als bedoeld in lid 3 wordt gelijk gesteld een
organisatie of openbaar lichaam met zetel buiten Nederland welke geplaatst
is op de lijst, bedoeld in artikel 4 lid 3 van richtlijn nr. 98/27/EG van
het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 mei 1998 betreffende
het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van consumentenbelangen
(PbEG L 166), mits de vordering betrekking heeft op algemene voorwaarden die
worden gebruikt of bestemd zijn te worden gebruikt in overeenkomsten met personen
die hun gewone verblijfplaats hebben in het land waar de organisatie of het
openbaar lichaam gezeteld is, en de organisatie deze belangen ingevolge haar doelstelling behartigt of aan het openbaar lichaam de behartiging
van deze belangen is toevertrouwd.
B
In artikel 241 wordt na lid 5 het volgende lid ingevoegd, luidende:
6. Tot kennisneming van vorderingen in kort geding strekkende tot een
verbod tot het gebruik van bedingen in algemene voorwaarden of van een gebod
tot herroeping van een aanbeveling daartoe, ingesteld door rechtspersonen
als bedoeld in artikel 240 lid 3, is de president van de arrondissementsrechtbank
te 's-Gravenhage bij uitsluiting bevoegd. De artikelen 4 onder 13, 9 lid 3,
1003, 1005 en 1006 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van
overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze wet in het Staatsblad zal worden geplaatst
en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,