Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 26690 nr. 11 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 26690 nr. 11 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 december 2001
Het is belangrijk dat seksuele uitbuiting van kinderen hoog op de internationale politieke agenda staat. Het is te hopen dat daardoor zowel de publieke- als de particuliere sector zullen worden gestimuleerd bij het aanpakken van seksueel misbruik. Die aanpak zou moeten bestaan uit maatregelen gericht op preventie, repressie en hulpverlening.
Dit zei de toenmalige minister van Justitie, W. Sorgdrager, in 1996 tijdens het eerste Wereldcongres tegen commerciële seksuele exploitatie van kinderen in Stockholm.
Deze maand zal op het tweede Wereldcongres in Yokohama de balans na vijf jaar worden opgemaakt.
Geconstateerd kan worden dat de wereldgemeenschap meer dan vroeger doordrongen is van de noodzaak om seksueel geweld en misbruik nationaal en internationaal krachtig aan te pakken. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat seksueel misbruik van kinderen nog steeds een groot probleem is. Het is derhalve van belang dat de internationale gemeenschap de handen ineenslaat om kinderhandel en seksueel misbruik van kinderen aan banden te leggen.
Als uitvloeisel van de conferentie in Stockholm heeft de regering in 2000 een Nationaal Actieplan aanpak seksueel misbruik van kinderen (NAPS) opgesteld. Bij de behandeling van dit Actieplan op 15 mei 2000 heeft de minister van Justitie de Tweede Kamer een jaarlijkse voortgangsrapportage over de uitvoering van het NAPS toegezegd. Op 29 december 2000 is een eerste bericht naar de Tweede Kamer verstuurd (Kamerstukken II 2000/01, 26 690, nr. 9). Bij de antwoorden op de schriftelijke vragen ter voorbereiding van de behandeling van de Justitie-begroting 2002 is een informatiebrochure over het NAPS meegezonden. Deze brochure bevat een geactualiseerde planning van het NAPS-programma, aangevuld met activiteiten die het projectteam, verantwoordelijk voor de uitvoering van het NAPS, daarnaast in gang heeft gezet.
In deze tweede voortgangsrapportage, die ik hierbij mede namens de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aanbied, zullen die activiteiten worden besproken die momenteel nog in uitvoering zijn. Hierbij zal de volgorde die in het Actieplan wordt gehanteerd, worden aangehouden.
In een aantal gemeenten zijn succesvolle methoden ontwikkeld, gericht op het voorkomen en bestrijden van kinderprostitutie. Dit varieert van het geven van voorlichting op scholen tot het aanbieden van specifieke hulpverleningsprogramma's. Om de navolging van deze initiatieven te stimuleren zal een handboek worden uitgegeven, waarin zes projecten op het gebied van de aanpak van kinderprostitutie worden beschreven. Het handboek bevat adviezen en handreikingen voor gemeenten die vergelijkbare projecten willen opzetten. Het handboek zal nog deze maand worden uitgebracht.
Ook is het van belang dat er in elke regio een sluitend opvang- en hulpverleningsaanbod voor zwerfjongeren tot stand komt. Het ministerie van VWS is voornemens om in 2002, in samenwerking met landelijke partijen zoals de Federatie Opvang, Jeugdzorg en de VNG met dit doel een convenant af te sluiten. Het ministerie van VWS heeft diverse onderzoeken en initiatieven gestart met een tweeledig doel. Ten eerste om beter inzicht te krijgen in de problematiek (en mogelijke oplossingen) en het hulpaanbod voor zwerfjongeren. Ten tweede om beleidsmakers en het werkveld concreet te helpen bij het versterken van het beleid en de hulp aan zwerfjongeren. Ook verschijnt begin 2002 de rapportage van de Algemene Rekenkamer over het beleid voor zwerfjongeren. Deze rapportage zal naar verwachting ook goede aanknopingspunten bieden om het lokale, regionale en rijksbeleid voor zwerfjongeren te versterken.
Op basis van de uitkomsten van het eindverslag quickscan zwerfjongeren heeft de minister van VWS besloten te onderzoeken welke beleidsondersteuning centrumgemeenten nodig hebben. Ook zal een inventarisatie worden gemaakt van goede samenwerkingsprojecten voor zwerfjongeren in Nederland. De bedoeling is om deze kennis beschikbaar te stellen aan de centrumgemeenten en het werkveld. Voor een betere aansluiting tussen het lokaal beleid en de jeugdzorg heeft het kabinet vanaf 1999 extra middelen beschikbaar gesteld. Deze extra middelen komen ook ten goede aan de hulpverlening voor zwerfjongeren.
b. vroegtijdige signalering en interventie
Vroegtijdig signaleren betekent voorkomen dat het misbruik inzet, zich voortzet en het leed van het slachtoffer toeneemt. Dit is afhankelijk van het signaleren van het misbruik door omstanders en het melden van een vermoeden van misbruik. Een belangrijk knelpunt met betrekking tot het signaleren, is de gebrekkige kennis onder degenen die beroepshalve bij kinderen zijn betrokken. Vandaar dat de ontwikkeling van lesmodules voor vroegsignalering aan het NAPS-programma is toegevoegd. De bedoeling is dat eerst een module wordt ontwikkeld voor de politie. Ten behoeve van de andere beroepsgroepen worden eerst een inventarisatie en behoeftepeiling gehouden alvorens een vervolgtraject voor educatie en bijbehorende modules wordt ontwikkeld.
Het verder ontwikkelen van adequate en afgestemde netwerken van basisvoorzieningen is van groot belang. Op dit moment is bij de consultatiebureaus de preventieve aanpak van kindermishandeling en seksueel misbruik expliciet een punt van aandacht. Regionaal wordt onder meer tussen de consultatiebureaus, de GGD's, de peuterspeelzalen, de bureaus jeugdzorg en het maatschappelijk werk goed samengewerkt. In de meeste regio's zijn daartoe protocollen opgesteld. De medewerkers van de verschillende instanties worden getraind om te werken met dit protocol. In haar brief van 15 oktober jl. heeft de staatssecretaris van VWS toegezegd het opstellen van samenwerkingsprotocollen voortvarend te zullen oppakken.
De Wet Voorkoming en bestrijding seksuele intimidatie beoogt leerlingen te beschermen tegen seksueel misbruik. Met de invoering van deze wet is een meld- en aangifteplicht door het bevoegd gezag in het onderwijs geïntroduceerd. Het Project Preventie Seksuele Intimidatie (PPSI) verzorgt de voorlichting rond deze wetswijziging in de vorm van schriftelijk materiaal, conferenties en workshops. Tevens is een brochure uitgebracht onder de titel Bestrijding seksueel misbruik en seksuele intimidatie in het onderwijs; meld- en aangifteplicht.. Het PPSI verzorgt ook voorlichting op scholen. Om vertrouwenscontactpersonen op hun taak voor te bereiden is de zogeheten «Toolkit» ontwikkeld. Deze «Toolkit» wordt jaarlijks aangevuld met actuele onderwerpen. Ook voor deze groep bestaat een toegesneden cursusaanbod.
c. terugdringen van recidive en verruiming van het toezicht
In de afgelopen periode zijn diverse initiatieven genomen waarbij in het bijzonder het voorkomen van recidive van veroordeelden centraal staat.
Ik beperk mij hier tot enkele actuele onderwerpen.
In het eerste voortgangsbericht is melding gemaakt van een werkgroep die voorstellen zou doen voor de intensivering van het reclasseringstoezicht bij terbeschikkinggestelde pedoseksuelen en andere plegers van ernstige geweldscriminaliteit in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. Deze werkgroep heeft zijn werkzaamheden inmiddels afgerond. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 21 augustus 2001 (Kamerstukken II 2000/2001, 27 834, nr. 4). De uitvoeringsorganisaties nemen de voorstellen van de werkgroep ter hand en rapporteren over de voortgang aan het ministerie van Justitie.
Daarnaast is in 2001 een start gemaakt met de behandeling van zedendelinquenten in detentie, gericht op het verminderen van recidivegevaar. Er zijn enkele voorbeeldprojecten gestart, waarin forensische poliklinieken en/of ambulante GGZ-instellingen een behandelaanbod doen in de penitentiaire inrichting. De behandeling van zedendelinquenten start tijdens de detentie en hun motivatie voor behandeling na detentie wordt gestimuleerd. Die voortzetting van de behandeling na detentie is essentieel voor de effectiviteit van de behandeling. Dit vergt samenwerking en een duidelijke afstemming tussen taken en verantwoordelijkheden van onder andere het gevangeniswezen en de Reclassering. De voorbeeldprojecten worden intensief gevolgd en lopen tot april 2002. Daarna wordt besloten of en op welke manier tot een landelijk dekkend aanbod kan worden overgegaan.
In januari van dit jaar is een proef «informatieverstrekking over de terugkeer van zedendelinquenten in de maatschappij» gestart. Omdat de informatiesystemen nog niet zijn aangepast aan deze nieuwe taak, geschiedt de gegevensuitwisseling tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen en het openbaar ministerie handmatig. Het systeem is daardoor erg kwetsbaar. De proef zal eindigen op 31 december 2001. Mede gelet op de aanvaarding door de Kamer van de motie Dittrich (Kamerstukken II 2001/02, 28 000-VI nr. 33) zal worden bezien op welke wijze en in welk tempo de informatieverstrekking verder gestalte zal worden gegeven.
In februari 2000 is het Handboek Marietje Kessels Projecten gereed gekomen. Het Marietje Kesselsproject is in tien jaar uitgegroeid tot een reeks van twaalf lessen waarin wordt gewerkt aan de vergroting van de weerbaarheid bij kinderen in situaties van (seksueel) machtsmisbruik en grensoverschrijdend gedrag. Doelgroep van het project zijn meisjes en jongens van groep 7 en 8 van de basisschool. Het project is blijkens een evaluatie zeer succesvol. Uit deze evaluatie is eveneens gebleken dat er behoefte is aan verbreding van de methodiek van het Marietje Kesselsproject naar de onderbouw van het voortgezet onderwijs. De ministeries van OC&W en Justitie zijn doende een vergelijkbare cursus voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs voor te bereiden.
Met de verspreiding van 150 000 SurfSafekaarten op 700 scholen in 240 gemeenten is ECPAT in samenwerking met het Meldpunt kinderporno in 1999 een campagne begonnen om te waarschuwen voor de kwalijke kanten van het Internet. Gelijktijdig is een website verschenen, www.surfsafe.nl. Op deze site worden kinderen en hun ouders op de verschillende risico's van het internet-gebruik gewezen. Op 3 oktober 2001 hebben de Minister van EZ en de staatssecretaris V&W het startsein gegeven voor het project Bewustwording en Voorlichting Veilig Internetten. Dit project wordt via het Nationaal Actieplan Electronische Snelwegen medegefinancierd door de Ministeries van BZK, Financiën, Justitie en OC&W. Het project heeft het oogmerk om in een samenwerking tussen enerzijds de rijksoverheid en anderzijds marktpartijen en gebruikersorganisaties de particuliere gebruiker van het Internet tot het inzicht te brengen dat aan het gebruik van het Internet risico's verbonden kunnen zijn en dat het vermijden van deze risico's mede sterk afhankelijk is van de maatregelen die internetgebruikers zelf kunnen nemen. Uiteraard wordt hierbij ook de nodige aandacht besteed aan de risico's die zijn verbonden aan het internetgebruik (ongewenste inhoud, misbruik van persoonlijke gegevens, etc).
Scholen kunnen met financiële ondersteuning van het ministerie van OC&W filters in hun computers laten aanbrengen. Hiertoe is onlangs de regeling «vernieuwing inventaris en ICT 2001» van kracht geworden. Daarnaast maakt voorlichting over het verantwoord gebruik van het Internet onderdeel uit van het vak informatiekunde.
Het tijdig bieden van adequate hulpverlening is van belang voor het verwerken van het misbruik door het slachtoffer. Hiermee kan worden voorkomen dat het slachtoffer de rest van zijn of haar leven last blijft houden van niet verwerkte pijn, angst en woede. Bovendien kan bij seksueel misbruik het slachtoffer die niet tijdig de juiste hulpverlening heeft gekregen, later zelf dader worden. Een goede hulpverlening kan dus voorkomen dat er nieuwe slachtoffers worden gemaakt.
Onderzoek, zoals bijvoorbeeld de in 2000 uitgebrachte (vergelijkende) studie naar de opvang en begeleiding van seksueel misbruikte jongeren van het Verwey-Jonker Instituut, heeft aangetoond dat speciale programma's voor jonge slachtoffers van mishandeling, seksueel misbruik of verwaarlozing in Nederland maar zeer beperkt voorhanden zijn.
Wat nodig is zijn structurele voorzieningen voor gespecialiseerde diagnostiek en behandeling, die multidisciplinair van karakter zijn. De ontwikkeling en verspreiding van deze vorm van hulpverlening zullen door middel van proefprojecten worden gestimuleerd.
Het NIZW heeft enkele initiatieven genomen ten behoeve van de hulpverlening aan allochtone slachtoffers. Zo heeft het NIZW in samenwerking met Transact dit voorjaar een rapport opgesteld over het omgaan met allochtone melders van kindermishandeling. Voorts zijn door het NIZW folders over kindermishandeling voor ouders vertaald in het Turks en in het Arabisch. Ook de Raad voor de Kinderbescherming zal de komende jaren veel aandacht gaan besteden aan het thema interculturalisatie. Hiertoe heeft de Raad een meerjarenbeleidsplan interculturalisatie voor de jaren 2002–2006 vastgesteld, waarvan een interculturele methodiek een onderdeel vormt. Kindermishandeling wordt hierbij meegenomen.
a. Zedenzorg en aanpak kinderpornografie
De Inspectie voor de politie voert op dit moment een follow-up onderzoek uit naar de stand van zaken op het terrein van de zedenzorg binnen de politie en het openbaar ministerie als vervolg op het eerdere onderzoek uit 1998. Uit dit onderzoek zal naar voren komen hoe het met (de kwaliteit van) de uitvoering van de zedentaak bij politie en openbaar ministerie is gesteld.
In het kader van de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel tot partiële wijziging van de zedelijkheidswetgeving is gevraagd naar de meest recente cijfers met betrekking tot de organisatie van en werkwijze binnen de politiële zedenzorg (Kamerstukken II 2000/01, 27 745, nr. 5). Vooruitlopend op de eindrapportage, die in het voorjaar van 2002 wordt verwacht, kan daarover, op basis van het inmiddels beschikbare materiaal, het volgende worden gezegd. Landelijk gemeten zijn op basis van de inmiddels verwerkte gegevens uit 20 politiekorpsen 366 specialisten en 57 rechercheurs binnen de zedenpolitie actief. Daarnaast maakt zedenzorg bij 321 functionarissen in de basispolitiezorg onderdeel uit van hun werkzaamheden. Inmiddels beschikken 15 korpsen over een centrale zedenafdeling. Bij 10 korpsen is een speciale zedenafdeling op districtsniveau ondergebracht. In 22 politiekorpsen zijn zedenrechercheurs 24 uur per dag inzetbaar. Twintig politiekorpsen hebben aangegeven met het VICLAS-systeem te werken.
Interessant is vervolgens te bezien welke resultaten in de afgelopen jaren zijn bereikt. Het onderstaande schema geeft een beeld van de strafrechtelijke afdoening van zedendelicten waarbij minderjarigen zijn betrokken.
Feit | Gegevens | 1997 | 1998 | 1999 | 2000 |
---|---|---|---|---|---|
Art. 240b Sr. | Ingeschreven zaken bij OM | 56 | 95 | 128 | 143 |
Aantal sepots | 19 | 21 | 31 | 25 | |
OM niet ontvankelijk | 2 | 1 | |||
Strafoplegging | 32 | 61 | 74 | 73 | |
Vrijspraak | 1 | 3 | 4 | 6 | |
Art. 244–245 & 247–249 Sr. | Ingeschreven zaken bij OM | 1 729 | 1 584 | 1 623 | 1 446 |
Aantal sepots | 496 | 436 | 394 | 339 | |
OM niet ontvankelijk | 15 | 10 | 9 | 1 | |
Strafoplegging | 1 072 | 877 | 930 | 778 | |
Vrijspraak | 85 | 89 | 101 | 54 |
(bron: OM data)
Opmerkelijk is vooral de toename van het aantal strafzaken en veroordelingen wegens overtreding van het kinderporno-artikel. De inspanningen die in het kader van het project Gemeenschappelijke Voorziening Aanpak Kinderpornografie (GVAK) zijn verricht, hebben ongetwijfeld aan dit resultaat bijgedragen. Het project, dat op 1 juli 2001 is beëindigd, heeft met name de politiekorpsen en de parketten van het openbaar ministerie ondersteund in de aanpak van kinderpornografie. In het afgelopen jaar is de samenwerking bij de bestrijding van kinderpornografie zowel nationaal als internationaal verder verdiept. Zo zijn kortgeleden drie internationaal opererende pedofiele netwerken opgerold die ook vertakkingen hadden in Nederland.
Steeds vaker lopen de contacten en de uitruil van plaatjes via computersystemen. Illustratief in dit verband is de pilot die een speciaal politieteam in 2000 heeft uitgevoerd. Op basis van een intensieve surveillance op het Internet werden 57 nieuwsgroepen geselecteerd die gedurende een maand werden gevolgd. In totaal werden 25 125 berichten bekeken. Hierbij werden in totaal 1928 kinderpornografische afbeeldingen aangetroffen waarvan 50 bleken verstuurd vanuit Nederland. Uiteindelijk werden negen personen geïdentificeerd.
Per 1 juli jl. is onder verantwoordelijkheid van de Raad van Hoofdcommissarissen gestart met de uitvoering van het Nationaal Actieplan digitaal rechercheren. Onderdeel van dit programma is de pro-actieve surveillance op het Internet. Het verspreiden van kinderpornografie op het Internet is een vast aandachtspunt bij deze vorm van surveilleren.
Teneinde meer inzicht te krijgen in de aard en omvang van kinderpornozaken is door het Korps landelijke politiediensten in samenwerking met de regionale politiekorpsen een meldingsformulier ontwikkeld. In het kader van de ontwikkeling van het Informatie Knooppunt Politie is dit formulier geïntegreerd in een geautomatiseerd systeem, waar tevens bovenregionale criminaliteit uit kan worden gedestilleerd. Binnen dit systeem wordt ondermeer per zaak de omvang van het in beslaggenomen materiaal als apart gegeven vastgelegd. Dit systeem zal deze maand in gebruik worden genomen.
b. professionalisering politie en openbaar ministerie
Op 1 oktober 1999 is de Aanwijzing «Opsporing seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties» in werking getreden. Met deze aanwijzing zijn kwaliteitseisen gesteld aan opsporingsonderzoeken in dit soort zaken. De aanwijzing voorziet tevens in de oprichting van een landelijke expertisegroep bijzondere zedenzaken. Deze expertisegroep, bestaande uit klinisch psychologen, functieleer-psychologen, ervaren zedenrechercheurs en een gedragskundige, heeft als kerntaak om aangiften te beoordelen van bepaalde complexe zedenzaken en hierover advies uit te brengen aan de zaaksofficier van justitie alvorens deze een beslissing neemt over de strafvervolging. Het betreft aangiftes die te maken hebben met zedenzaken die voortvloeien of verband houden met herinneringen van voor de derde verjaardag, ritueel misbruik of hervonden herinneringen.
De landelijke expertisegroep heeft zijn eerste bevindingen neergelegd in een verslag dat in juni van dit jaar is uitgebracht. Het College van procureurs-generaal heeft daarop besloten de procedures en definities in deze aanwijzing waar nodig nog verder te verduidelijken en te verfijnen. Daarnaast zal het College bevorderen dat binnen afzienbare termijn een verdiepingscursus zeden voor officieren van Justitie zal worden ontwikkeld.
In het kader van het project Politieonderwijs 2002 wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe opzet en inhoud van de algemene zedenopleiding. Deze opleiding wordt jaarlijks door zo'n 160–170 rechercheurs gevolgd. Daarnaast kent het politieonderwijs een specialistische opleiding. Deze opleiding leidt zedenrechercheurs op voor het voeren van zogeheten studioverhoren. Studioverhoren zijn bedoeld voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar. Momenteel zijn er in Nederland zo'n 100 gekwalificeerde studioverhoorders.
Alle in het NAPS aangekondigde wetsvoorstellen zijn inmiddels ingediend bij de Tweede Kamer.
5. Internationale samenwerking
Eén van de noodzakelijke randvoorwaarden voor een effectieve aanpak van seksueel geweld en misbruik is een goed strafrechtelijk instrumentarium. De totstandkoming van internationale verdragen op dit terrein die in het NAPS worden genoemd, dragen daaraan bij.
Zoals de minister van Justitie in de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel tot partiële wijziging van de zedelijkheidswetgeving (Kamerstukken II 2001/02, 27 745, nr. 6) heeft aangekondigd, zal de uitvoering van de internationale instrumenten op het terrein van mensenhandel, seksuele exploitatie van kinderen en kinderpornografie gezamenlijk ter hand worden genomen.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken draagt bij aan de financiering van de ASEM-website. Deze website dient als bron van informatie over de aanpak van commercieel seksueel misbruik ten behoeve van overheidsinstanties en maatschappelijke organisaties in met name ontwikkelingslanden.
In 1999 heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken voor de periode van vier jaar een bedrag van 40 miljoen gulden uitgetrokken ten behoeve van projecten die de bestrijding van kinderarbeid en seksueel misbruik ten doel hebben. Zo worden onder meer initiatieven in Ecuador en Bangladesh gefinancierd. Voor dit doel is het ministerie van Buitenlandse Zaken dit jaar partnership-programma's van twee jaar met UNICEF en ILO aangegaan.
Van 25 tot en met 27 februari 2002 organiseert het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in samenwerking met de ILO, een internationale conferentie over de implementatie van artikel 3d (hazardous child labour) van het ILO-verdrag 182, betreffende het verbod en de onmiddelijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid.
De website www.seksueelkindermisbruik.nl is bedoeld om als centraal verzamelpunt te dienen waar het publiek terecht kan voor informatie over seksueel misbruik van kinderen. De opzet van de website is gereed. Een redactieraad heeft zich beziggehouden met het vullen van de website, waarbij is uitgegaan van de behoefte van de bezoekers. De website zal vanaf 15 december voor een ieder te raadplegen zijn.
In november hebben een drietal regionale werkconferenties «Seksueel misbruik van kinderen; de ketenaanpak nader beschouwd», plaatsgevonden. Deze werkconferenties waren primair gericht op de uitwisseling van kennis en informatie onder beroepsbeoefenaren. Daarnaast is de versterking van de regionale samenwerking tussen alle betrokken organisaties ruimschoots aan bod komen. Onderwerpen waaraan aandacht is besteed, zijn onder andere: meersporenhulpverlening, vroegsignalering, seksueel misbruik van jongens, kinderprostitutie en samenwerkingsverbanden.
b. regionaal netwerk preventie kindermishandeling
Het Expertisecentrum Kindermishandeling van het NIZW organiseert en ondersteunt het landelijk platform van regionale preventiewerkers kindermishandeling. De regionale preventieteams kindermishandeling verzorgen, op aanvraag, bijeenkomsten in de vorm van:
• eenmalige voorlichtingsbijeenkomsten waarin informatie over verschillende aspecten van kindermishandeling wordt gegeven; cursussen en trainingen waarin aandacht besteed wordt aan signaleren, waarden en normen, attitudevorming en preventie;
• lessen in beroepsopleidingen in de vorm van gastlessen, modules of workshops; en
• lezingen, studiedagen en ouderavonden.
Verder bieden de teams ondersteuning bij de ontwikkeling van instellingsbeleid rond preventie van kindermishandeling, zoals het opstellen van protocollen.
Vanaf 2002 tot en met 2006 zal jaarlijks een bedrag van 20 000 euro beschikbaar worden gesteld voor succesvolle projecten en initiatieven gericht op preventie van kindermishandeling.
De stand van zaken met betrekking tot de aangekondigde onderzoeken in 2001 is als volgt:
– ontwikkeling van exhibitionisme tot aanranding en verkrachting en mogelijkheden om vroegtijdig in te grijpen. Uit efficiency-overwegingen is besloten dit onderzoek te koppelen aan het onderzoek naar aard en omvang pedoseksuele delicten. Dit onderzoek is gestart en zal medio 2002 worden opgeleverd.
– Het in kaart brengen van nieuwe bestemmingen van kindersekstoerisme. Dit onderzoek loopt. De uitkomsten van dit onderzoek zullen in het voorjaar van 2002 beschikbaar komen.
– Monitor prostitutiebeleid. Over de monitoring en de evaluatie van de wetswijziging ter opheffing van het algemeen bordeelverbod heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 24 september 2001 (Kamerstukken II, 2000/01, 25 437, nr. 28).
– Sepots in zedenzaken. Dit onderzoek zal binnenkort van start gaan. De onderzoeksresultaten worden medio 2002 verwacht.
– Ontwikkeling van een screeningsinstrument jeugdige zedendelinquenten. Dit onderzoek bestaat uit een ontwerp- en een testfase. De eindrapportage wordt uiterlijk begin 2003 verwacht.
– De rol (kracht) van het DNA-onderzoek in de opsporing en bewijsvoering in strafzaken. Dit onderzoek is op 1 november 2001 van start gegaan. De eindrapportage is gepland zomer 2002.
– Seksueel misbruik (en prostitutie) van (allochtone) jongens. De eindrapportage van dit onderzoek zal begin december 2001 gereed zijn.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26690-11.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.