26 690
Bestrijding van seksueel misbruik van en seksueel geweld tegen kinderen

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 november 2001

In het algemeen overleg op 15 mei 2000 over de nota Bestrijding seksueel misbruik en seksueel geweld tegen kinderen heb ik toegezegd met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te overleggen over de vraag of het wenselijk is om te komen tot een meld- en aangifteplicht voor werknemers en besturen in de gehandicaptenzorg voor seksuele delicten ten aanzien van gehandicapten, in het bijzonder kinderen, en de Tweede Kamer van de uitkomsten van dit overleg schriftelijk op de hoogte te stellen (Kamerstukken II 1999/2000, 26 690, nr. 6).

Mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan ik u het volgende berichten.

De bestrijding van seksueel geweld tegen en misbruik van mensen met een handicap verdient bijzondere aandacht, omdat zij, evenals kinderen, kwetsbaar zijn.

De artikelen 243 en 247 van het Wetboek van Strafrecht stellen onder meer seksueel geweld tegen een gehandicapte strafbaar. In het voorstel van wet inzake partiële wijziging van de zedelijkheidswetgeving wordt de reikwijdte van deze bepalingen uitgebreid tot seksueel misbruik van personen die verkeren in een staat van verminderd bewustzijn (Kamerstukken II 2000/01, 27 745, nr. 2).

Er bestaat in het Wetboek van Strafvordering (Sv.) in de regel geen aangifteplicht voor strafbare feiten. Hoofdregel is dat ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit, bevoegd is daarvan aangifte te doen (artikel 161 Sv.). Voor sommige ernstige delicten bestaat een algemene aangifteplicht, bij voorbeeld voor verkrachting (artikel 160, eerste lid). Voor sommige categorieën van personen en instanties bestaat een aangifteplicht, bij voorbeeld voor openbare colleges en ambtenaren, indien het misdrijf is begaan door een ambtenaar die daarbij een bijzondere ambtseed heeft geschonden of daarbij gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.

In pleidooien voor een meld- en aangifteplicht voor werknemers en besturen in de gehandicaptenzorg wordt verwezen naar de voorzieningen die in de onderwijswetgeving zijn getroffen. De Wet Voorkoming en bestrijding seksuele intimidatie beoogt leerlingen te beschermen tegen seksueel misbruik. Wanneer personeelsleden het vermoeden hebben dat een leerkracht zich schuldig maakt aan seksuele intimidatie of seksueel misbruik, heeft het personeel een meldingsplicht aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag voert bij een vermoeden van misbruik overleg met de vertrouwensinspecteur. Als er sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit jegens een minderjarige doet het bevoegd gezag aangifte bij politie of Justitie. Deze verplichting geldt als bekostigingsvoorwaarde van de school.

De vraag is nu of een soortgelijke voorziening ook in de gehandicaptenzorg moet worden getroffen. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik zijn van oordeel dat zulks thans niet nodig en wenselijk is. Ik heb zulks reeds kenbaar gemaakt tijdens het Algemeen Overleg over de jeugdzorg op 6 december 2000 (Kamerstukken II 20 000/01, 27 410, nr. 7, blz. 12). Ik heb aldaar mede namens de staatssecretaris naar aanleiding van de motie Arib c.s. inzake een meldplicht bij kindermishandeling (daaronder valt ook seks met gehandicapte kinderen) geantwoord niet te voelen voor zo'n meldplicht. In het Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies- en meldpunten kindermishandeling wordt gekozen voor een bevoegdheid tot melden voor beroepsbeoefenaren.

In mijn brief van 29 december 2000 inzake bestrijding van seksueel misbruik van en seksueel geweld tegen kinderen ben ik hierop nader ingegaan (Kamerstukken II 2000/01, 26 690, nr. 9). Tevens is in die brief ingegaan op de verbetering van hulp aan kinderen meteen handicap.

In maart 2001 heeft de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) haar advies met betrekking tot de preventie van seksueel misbruik van cliënten door medewerkers vastgesteld. In dit advies wordt een aantal voorzieningen aan de VGN-leden aanbevolen. Dat zijn onder meer een vertrouwensregeling en een uitdrukkelijke meldplicht van de medewerkers en vrijwilligers. De vertrouwensregeling houdt in dat alle VGN-leden in het kader van hun kwaliteitsbewaking dienen te beschikken over een vertrouwenspersoon. Deze heeft als doel om de cliënt, diens familie of vertegenwoordiger, de medewerkers en de vrijwilligers in de gelegenheid te stellen om problemen rond de bejegening in eerste instantie in vertrouwelijke sfeer bij een daartoe aangewezen persoon aan de orde te stellen. In overleg met deze persoon bepaalt de betrokkene hoe verder met de melding zal worden omgegaan. De meldplicht voor medewerkers en vrijwilligers houdt in dat de leden van de VGN bij het aangaan van (arbeids-)overeenkomsten met personeel of vrijwilligers in deze overeenkomst een meldplicht opnemen met betrekking tot normoverschrijding op het gebied van seksualiteit. Het signaleren van normoverschrijding is uiteraard alleen mogelijk wanneer het beleid rond de seksualiteit binnen de organisatie op expliciete wijze is vastgelegd en wordt gecommuniceerd. Het invoeren van een meldplicht veronderstelt dan ook dat dit in voldoende concrete mate is gebeurd. Aan de meldplicht wordt voldaan wanneer het desbetreffende voorval aan de orde is gesteld bij de leidinggevende dan wel bij de vertrouwenspersoon.

Wij menen dat invoering van een wettelijke meld- en aangifteplicht in de gehandicaptenzorg thans niet aan de orde is.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven