Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26687 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26687 nr. 3 |
Op 22 april 1998 is tussen sociale partners, vertegenwoordigd in de Raad voor het Overheidspersoneel, een onderhandelaarsakkoord gesloten met als hoofdlijnen
– uitruilmogelijkheid van nabestaandenpensioen naar ouderdomspensioen
– verkorting van de overlijdensuitkering tot één maand
– overstap naar rentedekking voor het nabestaandenpensioen voor overlijden vóór de 65-jarige leeftijd
– compensatie voor het ontbreken van een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.
Daar een en ander ook wordt doorvertaald naar militairen, dient ook de Algemene militaire pensioenwet (Amp-wet) te worden aangepast, in het bijzonder waar dit akkoord wijzigingen bevat met betrekking tot het ouderdomspensioen. Artikel I, onderdelen C en D, bevat de uit het akkoord voortvloeiende wijzigingen van het ouderdomspensioen.
De reguliere nabestaandenpensioenen voor militairen zijn, in navolging van de privatisering van de pensioenregeling voor het (overige) overheidspersoneel, sinds 1 januari 1996 niet meer bij wet geregeld. Formalisering van (wijzigingen in) pensioenaanspraken vindt, op grond van de Wet privatisering ABP, voor het overheidspersoneel plaats in het pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP (ABP) en voor beroepsmilitairen – tijdelijk, en vooruitlopend op de overgang van het militaire ouderdoms- en nabestaandenpensioen naar het ABP-pensioenreglement middels de Kaderwet militaire pensioenen – in het (privaatrechtelijke) Nabestaandenreglement militairen. De uit het akkoord voortvloeiende wijzigingen voor het reguliere militaire nabestaandenpensioen vallen derhalve buiten het kader van dit wetsvoorstel.
In de onderdelen A en B van dit wetsvoorstel is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enige bepalingen in de Amp-wet op te nemen met het oog op het invoeren van bijzonder ouderdomspensioen. Artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding biedt de mogelijkheid om in plaats van recht op uitbetaling van (een deel van) het pensioen van betrokkene een eigen recht op pensioen toe te kennen aan de ex-partner. De pensioenaanspraken van de betrokkene worden in één keer omgerekend (geconverteerd) tot een eigen pensioen voor de ex-partner. Rechthebbende is de gewezen echtgenoot of de gewezen geregistreerde partner van de actief dienende, gewezen dan wel gepensioneerde militair.
Met het oog hierop zijn nieuwe artikelen E 2b, F 3b en F 3c in de Amp-wet opgenomen. In artikel E 2b van die wet is het recht op bijzonder ouderdomspensioen geregeld. De artikelen F 3b en F 3c geven aan hoe het bijzonder ouderdomspensioen dient te worden berekend. Is een recht op bijzonder ouderdomspensioen voor genoemde ex-partner ontstaan, dan wordt de aanspraak of het recht van de militair op ouderdomspensioen overeenkomstig verminderd. Het gaat hier om vermindering van het eigen pensioen van de militair dat is of zal worden toegekend ter zake van het bereiken van de 65-jarige leeftijd, voor zover het geen pensioen betreft dat is toegekend ter zake van ziekten of gebreken.
Het in onderdeel C voorgestelde nieuwe artikel K 3 betreft de beperking van de overlijdensuitkering aan de nabestaanden van ouderdomsgepensioneerden en militairen met een (gewoon) arbeidsongeschiktheidspensioen, voorzover die pensioenen ingaan op of na 30 juni 1999 (onderdeel b van het tweede lid van het nieuwe artikel K 3). In geval van overlijden van een militair die op enig moment arbeidsongeschikt is geworden, zal de duur van de overlijdensuitkering één maand bedragen, ongeacht of dit overlijden vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd zal plaatsvinden (en er sprake is van een arbeidsongeschiktheidspensioen) of daarna (als het ouderdomspensioen is ingegaan).
In geval van overlijden van een militair die recht heeft op een invaliditeitspensioen (ingevolge artikel E 11 Amp-wet in geval van invaliditeit met dienstverband) of een verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen (ingevolge artikel E 11a Amp-wet in geval van een dienstongeval in vredesomstandigheden) blijft de duur van de overlijdensuitkering gehand-haafd op twee maanden (onderdeel a van het genoemde tweede lid), ongeacht het moment waarop dat pensioen is ingegaan. Sociale partners binnen de sector Defensie hebben er aan gehecht op dit punt de reeds bestaande specifieke regelgeving in stand te houden. Hierbij zal geen sprake van een verschil in positie vóór en na het bereiken van de 65-jarige leeftijd; een dienstinvaliditeitspensioen loopt immers door nadat de betrokkene 65 jaar is geworden. Als voorbeeld van de in dit onderdeel onder 1° genoemde vroegere militaire pensioenwetten worden hier genoemd de Pensioenwet voor de zeemacht 1922, de Pensioenwet voor de landmacht 1922 en de Pensioenwet voor het personeel der Koninklijke marine-reserve 1923.
Overlijdensuitkeringen in verband met een overlijden tijdens de actieve militaire dienst ten gevolge van een dienstongeval, vallen buiten dit kader (en zijn geregeld in het Algemeen militair ambtenarenreglement).
Het in onderdeel D voorgestelde nieuwe artikel R 15a betreft de uitruil van nabestaandenpensioen voor een hoger ouderdomspensioen. Het eerste lid maakt duidelijk dat de uitruilmogelijkheid slechts betrekking kan hebben op diensttijd na 30 juni 1999. Uitruil houdt in dat de waarde van het vanaf 1 juli 1999 op te bouwen nabestaandenpensioen (voor overlijden na pensionering) actuarieel wordt omgerekend naar en opgeteld bij het ouderdomspensioen. Uitruil zal kunnen leiden tot een 12% hoger ouderdomspensioen. De daadwerkelijke verhoging is uiteraard afhankelijk van het aantal dienstjaren vanaf 1 juli 1999.
De militair heeft eenmalig, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, de mogelijkheid te kiezen voor uitruil (tweede lid).
De echtgenoot of partner moet instemming verlenen met deze uitruil, omdat deze van invloed kan zijn op de positie van die echtgenoot of partner bij vooroverlijden van de militair (derde lid). Het vijfde lid bepaalt dat de keuze voor een verhoging van het ouderdomspensioen betekent dat de echtgenoot of partner, bij een overlijden van de betrokkene na pensioendatum, geen aanspraak op nabestaandenpensioen meer kan doen gelden – althans, voor zover dat nabestaandenpensioen afgeleid zou worden van diensttijd vanaf 30 juni 1999. De aanspraken op nabestaandenpensioen die betrokkenen hebben opgebouwd tot 1 juli 1999, blijven vanzelfsprekend in tact.
De terugwerkende kracht tot en met 1 juli 1999, waarin het eerste lid van artikel II – voor wat betreft de onderdelen A, B en D van artikel I – voorziet, houdt verband met de doorvertaling van de wijzigingen van pensioenen voor burger-overheidspersoneel met ingang van die datum en strekt alleen ter verbetering van de pensioenvoorwaarden. De terugwerkende kracht heeft derhalve geen betrekking op de beperking van de overlijdensuitkering.
Voor wat betreft de effecten van de terugwerkende kracht op de mogelijkheid van uitruil wordt het volgende opgemerkt. De militairen die vanaf 1 juli 1999 met ouderdomspensioen gaan worden door de uitvoeringsorganisatie bij die gelegenheid – en vooruitlopend op de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel – op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van uitruil en van de eventuele effecten daarvan voor hen zelf en hun eventuele partner. Overigens worden zowel de actieve, als ook alle postactieve militairen via een uitgebreide informatie-campagne op de hoogte gebracht van de wijzigingen per 1 juli 1999. Ook de effecten van de uitruil voor de eventuele partner van de militair zullen bij de voorlichting vanuit de uitvoeringsorganisatie omtrent de pensionering in beeld komen. Daarbij zal aangegeven worden dat het effect van de uitruil is dat – in geval van vooroverlijden van de militair na pensionering – de pensioenopbouw vanaf 1 juli 1999 niet meer meetelt bij de berekening van het nabestaandenpensioen, en dat dat nabestaandenpensioen dus puur op basis van de voor 1 juli 1999 opgebouwde diensttijd berekend zal worden.
Om elke mogelijke onduidelijkheid op te heffen wordt in het tweede lid van artikel II expliciet bepaald dat, vooruitlopend op het inwerkingtreden van deze wet, bij de berekening van het ouderdomspensioen – mocht de betrokkene voor uitruil kiezen – met de verhoging die het gevolg is van uitruil, rekening zal worden gehouden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26687-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.