nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot vijfde en zesde lid.
2. Na het derde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
4. Prepensioneringsaanspraken vanaf 60 jaar zullen worden neergelegd
in een overeenkomst naar burgerlijk recht.
3. Het tot vijfde lid vernummerde vierde lid komt te luiden: Aanvullende
aanspraken op militair pensioen bij arbeidsongeschiktheid, invaliditeit of
overlijden van de beroepsmilitair, de pensioenaanspraken voor de dienstplichtige
of reservist en hun nagelaten betrekkingen, alsmede de grondslag voor het
verstrekken van de met die invaliditeit samenhangende bijzondere leef- en
werkvoorzieningen, worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.
4. In het tot zesde lid vernummerde vijfde lid wordt de zinsnede «vierde
lid» vervangen door: vijfde lid.
B
Artikel 3 wet wordt als volgt gewijzigd:
In het tweede en derde lid wordt telkens de zinsnede «artikel 2,
vierde lid» vervangen door: artikel 2, vijfde lid.
Toelichting
Het oorspronkelijke vierde lid van artikel 2 van het ontwerp van de Kaderwet
militaire pensioenen gaf aan dat een drietal onderwerpen bij algemene maatregel
van bestuur zullen worden vastgesteld. Voor de bijzondere militaire voorzieningen
bij arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en overlijden vermeldde
de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2, vierde lid, dat, gezien de bijzondere
verantwoordelijkheid van ondergetekende voor deze voorzieningen, een overstap
naar een privaatrechtelijke regeling hier niet voor de hand ligt, evenmin
als de overstap op kapitaaldekking respectievelijk rentedekking. De keuze
om prepensionerings-aanspraken eveneens bij algemene maatregel van bestuur
vast te leggen, werd niet nader toegelicht. Paragraaf 6 van het algemene
gedeelte van de memorie van toelichting gaf slechts aan dat, gezien de stand
van zaken op het moment dat dit ontwerp van wet aan de Tweede Kamer werd aangeboden,
nog geen keuze kon worden gemaakt omtrent de pensionering vóór
het 65-ste jaar. De discussie over het functioneel leeftijdsontslag en de
daarop aansluitende aanspraken op uitkering of prepensioen werd daarmee naar
de toekomst verplaatst.
In de tijd die is verstreken sinds het aanbieden van het ontwerp van wet
is de Defensienota 2000 (Tweede Kamer, 1999–2000, 26 900) in Uw
Kamer besproken. De Defensienota geeft in hoofdstuk 4 Het personeelsbeleid
de hoofdlijnen weer voor een vernieuwd diensteindestelsel voor militairen.
Een van die hoofdlijnen houdt in dat gekomen zal worden tot introductie van
een kapitaalgedekt pensioen vanaf 60-jarige leeftijd. Die hoofdlijn geeft
een aanzet om te komen tot een toekomstbestendig stelsel, aangezien eerder
dan nu het geval is (vanaf 60 jaar) sprake is van een pensioen, dat bovendien
kapitaalgedekt is. In dat opzicht is het voorstel ook in de lijn met het proces
van omzetting van omslaggefinancierde Vut-regelingen naar kapitaalgedekte
prepensioenregelingen, zoals dat de afgelopen jaren in den lande op gang is
gekomen. Deze nota van wijziging ziet op de prepensioneringsaanspraken vanaf 60
jaar.
De discussies met de werknemersvertegenwoordigers over de toekomst van
het functioneel leeftijdsontslag zijn inmiddels gestart. Vanzelfsprekend zal
de uitkomst daarvan afgewacht moeten worden voordat tot concrete uitwerking
en invulling kan worden overgegaan. Met deze nota van wijziging wordt in de
Kaderwet militaire pensioenen echter al vast de ruimte geboden om, hetgeen
op dit punt in de Defensienota is vastgelegd, in de toekomst te kunnen faciliëren.
Tot slot dient te worden opgemerkt dat, strikt genomen, een publiekrechtelijke
verankering van het prepensioen voor militairen vanaf 60 jaar niet verhindert
dat in de toekomst tot kapitaaldekking wordt gekomen. In het kader van de
normalisatie van de arbeidsvoorwaarden op post-actief gebied, die ook voor
het militaire personeel is ingezet, ligt echter de privaatrechtelijke weg
hier meer voor de hand.
De vernummering van het oorspronkelijke vierde lid van artikel 2 heeft
tot gevolg dat tevens de verwijzingen naar dat vierde lid zijn vervangen door
verwijzingen naar het vijfde lid.
De Staatssecretaris van Defensie,
H. A. L. van Hoof