Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 januari 2017
In de kabinetsreactie op het Eindrapport van de Tijdelijke commissie ICT (30 januari
2015, Kamerstuk 33 326, nr. 13) is vastgelegd dat na het eerste, het derde en in het vijfde jaar de werking van
het CIO-stelsel en de rol van het BIT daarbinnen geëvalueerd worden. Conform het Instellingbesluit
BIT (Stcrt. 2015, nr. 21178) worden de evaluaties, in opdracht van de Toezichtsraad BIT, uitgevoerd door een
onafhankelijke instantie.
In het eerste evaluatierapport, dat ik u hierbij doe toekomen1, wordt geconcludeerd dat het BIT functioneert conform het Instellingsbesluit en het
BIT Toetskader volgt. Het BIT is volgens het rapport een effectief toetsing- en sturingsinstrument
en wordt in zijn functioneren niet belemmerd door de wijze waarop het momenteel is
gepositioneerd2.
De Toezichtsraad vraagt aandacht voor de conclusie uit het rapport dat het BIT kwetsbaar
is doordat de vaste staf aan toetsmanagers klein is in relatie tot de behoefte aan
toetservaring binnen de specifieke rol van BIT. Hierdoor is volgens het rapport het
BIT deels afhankelijk van roulerende toetsspecialisten van met name I-Interim Rijk.
Het rapport stelt dat door de roulatie er toetservaring verloren gaat en steeds nieuwe
routerende medewerkers moeten worden ingewerkt voor de specifieke toetsaanpak van
BIT.
Ik merk daarbij op dat bij de inrichting van het BIT bewust gekozen is voor een vaste
bezetting met een beperkte omvang. Deze bezetting wordt, op basis van de kenmerken
van een te toetsen project, aangevuld met specialisten vanuit I-Interim Rijk en externe
deskundigen. Ik vind de inbreng van «buiten» dusdanig essentieel dat ik ervoor kies
de huidige samenstelling van het BIT-team voorlopig te handhaven.
De Toezichtsraad vraagt ook aandacht voor de conclusie uit het rapport dat het tijdelijk
karakter van BIT op termijn de status en effectiviteit van BIT als de «waakhond» namens
de politiek ondermijnt.
Het kabinet heeft er in zijn reactie op het Eindrapport van de Tijdelijke commissie
ICT-projecten voor gekozen het BIT vooralsnog als tijdelijke voorziening in te richten.
Inzet daarbij is het BIT binnen een periode van vijf jaar overbodig te maken, door
binnen deze periode het CIO-stelsel verder te versterken. Het kabinet deelt niet de
conclusie dat het BIT nu minder effectief is vanwege de tijdelijke status. Zulks blijkt
ook niet uit het rapport. Het kabinet vindt het voorbarig om nu al te concluderen
dat het BIT een structurele basis moet krijgen. Bij de derde evaluatie van het BIT
zal worden bezien of het BIT inderdaad kan worden opgeheven, mede in relatie tot de
realisatie van de versterking van het CIO-stelsel.
Het kabinet onderschrijft verder de conclusie uit het rapport dat de «opvoedende werking»
van het BIT nog beperkt is. Het BIT heeft zich in het eerste jaar van zijn bestaan
vooral gericht op de opbouw van een vakkundig team en een kwalitatief hoogwaardige
uitvoering van toetsen. Vanaf dit jaar zal het BIT zich, in het kader van de versterking
van het CIO-stelsel, aanvullend richten op kennisoverdracht aan de departementale
CIO’s en hun staven. Bij het uitvoeren van toetsen zal ook, zoals voorgesteld in het
rapport, de «bijvangst» van toetsen bij de opdrachtgevers meer aan de orde komen.
Ten slotte vraagt de Toezichtsraad aandacht voor de vraag of alle in aanmerking komende
projecten bij het BIT gemeld worden.
De CIO-Rijk heeft, als hoofd van het BIT, geen aanwijzing dat ministeries hem niet
informeren over projecten. Wanneer dat aan de orde zou zijn, zal ik de betreffende
bewindspersoon daar uiteraard op aanspreken. Het is overigens nadrukkelijk de verantwoordelijkheid
van de desbetreffende bewindspersoon om projecten in te dienen bij het BIT.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok