26 637
Licht verkennings- en bewakingsvoertuig (LVB)

nr. 3
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 19 januari 2000

Inleiding

In aansluiting op mijn brief van 22 juni 1999 (Kamerstuk 26 637 nr. 1) en ter voorbereiding op het algemeen overleg van 27 januari 2000 over het project LVB, informeer ik u met deze brief over de laatste ontwikkelingen. Jongstleden juni heb ik u op de hoogte gesteld van de aanvullende kwalitatieve behoeften voor het voertuig met een totale omvang van Mf 68. Ter toelichting heeft de Koninklijke landmacht op 16 september 1999 een technische briefing over het project verzorgd voor de vaste commissie voor Defensie. De vragen van de vaste commissie voor Defensie heb ik op 6 december 1999 (Kamerstuk 26 637 nr. 2) beantwoord.

Contractuele en industriële omstandigheden, maar vooral de situatie in Duitsland, hebben mij genoodzaakt de wijze van voortzetting van het project LVB te heroverwegen. Met deze brief informeer ik u over de gewijzigde omstandigheden en de wijze waarop het project kan worden voortgezet.

De huidige contractuele situatie

Ter vervanging van de verouderde verkenningsvoertuigen is in 1994, gezamenlijk met Duitsland, besloten tot de ontwikkeling van een licht verkennings- en bewakingsvoertuig. In de brief van 25 november 1994 (Kamerstuk 23 900 X, nr. 24) is dit besluit toegelicht. In het contract met de industrie zijn destijds niet alleen de voorwaarden voor de ontwikkeling en de levering van vier prototypen vastgelegd, maar ook afspraken over een eventuele serie. Onder meer is per land een optionele serie met vaste serieprijzen overeengekomen. De in het contract vermelde voorwaarden, waaronder de serieprijzen, zijn overigens alleen van toepassing als zowel Duitsland als Nederland tijdig van deze optie gebruikmaakt.

Voor de geldigheid van de optietermijn is in het contract een duur van drie jaar overeengekomen, te rekenen vanaf de levering van het laatste prototype. Over deze datum bestaat nu een verschil van mening met de industrie. De industrie gaat namelijk uit van 15 mei 1997, de datum van overdracht van het vierde en laatste contractueel geleverde prototype. Zowel de Nederlandse als de Duitse overheid meent evenwel dat de optietermijn geldt vanaf juli 1999, het moment van levering van één van de vier oorspronkelijke prototypen, dat inmiddels voor rekening en risico van de industrie was gewijzigd. Op advies van de Landsadvocaat wordt, om op dit punt geen risico te lopen, 15 mei 1997 als ingangsdatum aangehouden, wat betekent dat de optietermijn op 15 mei 2000 zal verlopen.

Industriële aspecten

Het ontwikkelingscontract voor de prototypen, met daarin vermeld de optie voor de serie, is ondergebracht bij de Arbeitsgemeinschaft (ARGE)-SP/Krauss-Maffei-Wegmann (KMW). ARGE is een werkverband van twee afzonderlijke bedrijven en heeft als zodanig geen rechtspersoonlijkheid. In september 1999 kwam naar voren dat SP met een fors financieel tekort zou worden geconfronteerd als de voorziene serie voor de in 1994 contractueel overeengekomen prijs geproduceerd zou moeten worden. SP heeft desgevraagd ook formeel te kennen gegeven het voertuig in de huidige configuratie niet voor de destijds overeengekomen prijs te kunnen en willen produceren. De Duitse partner, KMW, heeft desgevraagd aangegeven slechts onder de huidige voorwaarden te willen produceren als ook SP zijn verplichtingen volledig nakomt. Tot slot melden beide partijen dat de samenwerking en verstandhouding binnen de ARGE veel te wensen overlaat.

Tijdens de briefing op 16 september 1999 heb ik de vaste commissie op de hoogte gebracht van het verschil van opvatting tussen overheid en industrie over het verstrijken van de optietermijn. Ik heb uiteengezet dat voor Defensie nakoming van het huidige contract uitgangspunt was – «contract is contract» – en er tevens op gewezen dat, mocht de regering besluiten tot het inroepen van de optie voor de productie van de serie, de parlementaire behandeling niet te veel tijd in beslag zou moeten nemen.

De situatie in Duitsland

In Duitsland is in 1999 een bezuinigingsoperatie aangevangen waaraan elk ministerie een bijdrage moet leveren. In het licht hiervan is het project LVB in Duitsland ingedeeld in de categorie waarvoor in 2000 géén geld beschikbaar is en waarvoor dientengevolge géén verplichtingen mogen worden aangegaan. Ook uit nader overleg is gebleken dat de status van het project niet vóór het verlopen van de optietermijn, 15 mei 2000, zal wijzigen.

Daar aan Duitse zijde de behoefte aan een LVB wel blijft bestaan, hecht Duitsland nog steeds belang aan gezamenlijke voortzetting van het project.

Ontplooide activiteiten

Nadat in september vorig jaar de problemen zich voordeden, heb ik onmiddellijk een team van deskundigen doen samenstellen om mogelijke oplossingen te onderzoeken. Onder leiding van de Directeur-Generaal Materieel zijn wekelijks de stand van zaken en de nieuwste ontwikkelingen besproken. Er is overlegd met de industrie en de Duitse overheid en ook is meermalen advies gevraagd aan de Landsadvocaat. Gezien het uitgangspunt van Defensie vast te houden aan het huidige contract, zijn de mogelijkheden hiertoe met prioriteit uitgewerkt.

Mogelijkheid tot handhaving van het huidige contract

Het in de afgelopen maanden gevoerde overleg met Duitsland heeft niet geleid tot een wijziging van de status van het project. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat Duitsland niet vóór 15 mei 2000 een verplichting voor dit project zal aangaan. Daarmee is mij de mogelijkheid ontnomen de industrie onverkort aan het huidige contract te houden. De serieprijzen uit het contract gelden immers alleen als beide landen metterdaad gezamenlijk besluiten de optionele serie te bestellen.

Vervolgens is onderzocht of het huidige contract Nederland de mogelijkheid biedt als enige van zijn deel van de optie gebruik te maken. Omdat het huidige contract en de daarin genoemde serieprijzen zijn gebaseerd op het gezamenlijk door Nederland en Duitsland bestellen van de serie, zouden nieuwe onderhandelingen over de serieprijzen noodzakelijk zijn. Er zou rekening moeten worden gehouden met aanzienlijk hogere prijzen.

Voorts is de mogelijkheid bezien dat Nederland de oorspronkelijk voor Duitsland bestemde serie bestelt. Daarmee zou de contractueel overeengekomen serieprijs wellicht gehandhaafd kunnen blijven. De oorspronkelijk voor Duitsland bestemde serie zou dan kunnen worden gebruikt voor een in de Defensienota aangekondigde nieuwe behoefte aan kleinere pantserwielvoertuigen in het kader van het project «Vervanging Pantservoertuigen». Gedacht moet worden aan een voertuig met vergelijkbare kenmerken als het licht verkennings- en bewakingsvoertuig FENNEK. Tegen deze benadering pleit echter dat, gezien het eerdergenoemde standpunt van SP, het inroepen van de optie kan leiden tot een langdurige juridische procedure en, dientengevolge, een aanzienlijke vertraging bij de instroming van het nieuwe voertuig. Bovendien is het onzeker of de behoeftestelling voor de aanvullende FENNEK-voertuigen, inclusief de parlementaire behandeling, tijdig vóór 15 mei 2000 kan worden voltooid, temeer omdat deze aanvullende behoefte bezien moet worden in het licht van de totale vervangingsbehoefte in het project «Vervanging Pantservoertuigen». Ten slotte zijn voor dit project pas vanaf 2005 gelden voor een serielevering in de plannen opgenomen.

Uit het voorgaande blijkt dat handhaving van het contract onder de huidige omstandigheden geen reëel vooruitzicht biedt en dus vruchteloos is. Hierdoor is Defensie genoodzaakt andere opties voor de voortzetting van het project in beschouwing te nemen.

Voortzetting

In de eerste plaats zijn de aan het voertuig te stellen eisen nog eens nadrukkelijk bezien. Vanuit militair-operationeel oogpunt staan deze echter niet ter discussie. Op basis van deze eisen zijn daarom nogmaals potentiële alternatieven beschouwd. De conclusie luidt onveranderd dat er geen alternatief op de markt is dat aan alle eisen voldoet. Kortom, het is niet zinvol het project stop te zetten en weer van voren af aan te beginnen.

Alles afwegende stel ik voor het project voort te zetten op een wijze die een realistische herstart van het project LVB mogelijk maakt. Na voltooiing van de nu lopende beproeving, waarschijnlijk eind maart 2000, zullen op basis van het volledig ontwikkelde en beproefde voertuig in concurrentie nieuwe offertes voor dit voertuig worden aangevraagd bij de ARGE, maar ook bij SP en KMW afzonderlijk. Hun zal worden gevraagd offertes uit te brengen voor drie verschillende situaties:

– met Nederland als enige opdrachtgever,

– met Nederland en Duitsland als gezamenlijke opdrachtgevers,

– met Nederland en Duitsland als gezamenlijke opdrachtgevers en met de mogelijkheid van een aanvullende serie voor Nederland.

Bij de beoordeling van de offertes zullen naast serieprijzen onder meer de financiële en de technische risico's worden betrokken. Ook aan Duitse zijde gaat de voorkeur uit naar deze wijze van voortzetting van het project. Op korte termijn zal ik over het project LVB spreken met mijn Duitse collega.

Ik sluit zeker niet uit dat deze wijze van voortzetting van het project zal leiden tot een hogere serieprijs. Een aanvullend budget zal dan worden gevonden binnen het meerjarenplan van de Koninklijke landmacht. Een onmiskenbaar, belangrijk voordeel is evenwel dat voor een voertuigconcept wordt gekozen waarvan is vastgesteld dat het voldoet aan de eisen. De aanvullende kwalitatieve behoeften uit mijn brief van 22 juni 1999 zullen integraal in de offerte-aanvraag worden opgenomen. Tevens zal de offerte-aanvraag berusten op de geactualiseerde behoefte aan 202 voertuigen.

Tenslotte

Ik ben voornemens, na het algemeen overleg op 27 januari a.s., de Koninklijke landmacht toestemming te verlenen het project op de hiervoor geschetste wijze voort te zetten. De resultaten van de offerte-beoordeling zullen de Kamer in een D-brief worden voorgelegd. Tot die tijd zal geen verplichting worden aangegaan.

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Naar boven