26 632
Breedtesport

nr. 4
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 2 december 1999

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft op 3 november 1999 overleg gevoerd met staatssecretaris Vliegenthart van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en minister Hermans van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over:

1. de brieven van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport:

– van 18 juni 1999 inzake de breedtesport (26 632, nr. 1), alsmede de antwoorden op commissievragen terzake;

– van 23 augustus 1999 inzake de besteding van lotto- en totogelden (VWS-99-1184);

– van 26 augustus 1999 ter aanbieding van het rapport «Sport in Nederland; een beleidsgerichte toekomstverkenning» (VWS-99-1235);

2. de brieven van minister van Onderwijs. Cultuur en Wetenschappen van 15 oktober 1998 en 19 april 1999 inzake het rapport «Sport en bewegen: kiezen voor de toekomst»; onderzoek naar de mogelijkheden van een nieuwe sporttechnische opleidingsinfrastructuur (OCW-98-805 en 25 125, nr. 9).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie naar aanleiding van de brieven van de staatssecretaris van VWS

De heer Middel (PvdA) was lovend over de beleidsbrief breedtesport (26 632, nr. 1) die een complement is op de nota Kansen voor topsport. Hij benadrukte dat topsport en breedtesport alle aandacht moeten krijgen om elkaar te kunnen versterken. Nu het zo mooi op papier staat, komt het aan op de implementatie. De maatschappelijke betekenis van sport en de inbedding van sportbeleid in breder beleid zijn de laatste jaren al bij de behandeling van verschillende begrotingen aan de orde geweest. Sport is een instrument om tot (maatschappelijke) participatie te komen van mensen die minder mogelijkheden hebben in de samenleving. Sport is een instrument om integratie te bevorderen door normen en waarden duidelijk te maken aan mensen die van huis uit minder mogelijkheden hebben zich die eigen te maken. Dit benadrukken, wat sociaal-democraten als hij doen, roept wel het risico van dat men sport te veel als middel gaat zien, terwijl het tevens een doel op zich is. De heer Middel sprak de hoop uit dat dit bij de uitvoering van de brief in het oog gehouden zal worden.

Knelpunten in de sport zijn veelal van financiële aard, maar het ontbreken van voldoende vrijwillig sportkader is ook nog steeds een knelpunt. De nu gekozen tijdelijke stimuleringsregeling biedt de mogelijkheid om zonder de gebruikelijke bureaucratie en scheidslijnen op lokaal niveau projecten te ontwikkelen. De grotere steden zullen met die projecten ook kunnen doorgaan nadat de regeling is afgelopen, omdat het grotestedenbeleid daartoe mogelijkheden biedt, maar welk instrumentarium wordt kleinere gemeenten daartoe geboden? Die kleinere gemeenten zijn bovendien verplicht samen te werken bij het aanvragen van projecten. Desgevraagd zei de heer Middel dat pas bij het regeerakkoord in 2002 zal blijken in hoeverre de sportstimulering een nieuwe financiële injectie van de PvdA zal krijgen. Hij wees erop dat door zijn fractie bij de behandeling van de begroting van VWS een motie is ingediend waarin zij uitspreekt niet akkoord te gaan met de bezuiniging op sport.

De heer Middel vroeg een reactie van de staatssecretaris naar aanleiding van de brief van NOC*NSF. Niet alleen de lagere overheden moeten instrumenten krijgen ter stimulering van de breedtesport, maar ook de georganiseerde sport zelf moet voldoende instrumenten hebben.

Het was hem onduidelijk welke taak de provincies in dit geheel zouden kunnen hebben, afgezien van het bieden van een platform voor overleg en het geven van enige stimulans.

Voorts was de positie van de gezondheidspreventie de heer Middel onduidelijk. Hoe wordt de paramedische begeleiding beleidsmatig gesitueerd en in de infrastructuur gekoppeld aan de sport? Hoe wil de overheid inspelen op lokale initiatieven, zoals in Heerenveen?

Tot slot vroeg de heer Middel duidelijkheid over de inzet van de SNS-gelden.

De heer Rijpstra (VVD) wees op een door een tropenarts van Memisa in Zambia samen met lokale mensen opgezet project, waarbij een voetbalcompetitie is opgezet en vóór de wedstrijden en in de rust dramavoorstellingen werden gegeven over aids, man-vrouwverhouding en dergelijke. De sport was daarbij zowel doel op zich als middel om andere doelen te realiseren. Hij citeerde in dat verband de dubbele doelstelling van het sportbeleid conform de nota Sport in ontwikkeling, samenspel scoort. Deze dubbele doelstelling kan worden bereikt via ondersteuning van sportplusactiviteiten, gericht op sport en lichamelijke opvoeding zelf, waarbij de maatschappelijke effecten van deze activiteiten optimaal worden benut, en door het toevoegen van sport en bewegingsactiviteiten aan andere activiteiten, zoals plattelandsontwikkelingsprojecten, straatkinderenprogramma's, vrouwenprojecten of activiteiten in vluchtelingenkampen. Dat worden de plussportactiviteiten genoemd.

In de verschillende notities en brieven uit het veld komt regelmatig de spanning naar voren tussen middel en doel in de sport. Vertegenwoordigers uit de sportwereld stellen dat sport niet mag worden tot een instrument dat te pas en te onpas wordt ingezet om andere doelen te bereiken. De heer Rijpstra was het ermee eens dat het doen aan sport doel op zich moet zijn. Dat sport een aantal interessante mogelijkheden biedt om andere doelen gemakkelijker te realiseren, is volgens hem mooi meegenomen. In de beleidsbrief wordt soms iets te veel de nadruk gelegd op sport als middel. Graag kreeg hij hierover meer helderheid van de staatssecretaris. Voorts wilde hij weten of al bekend is hoe de 30 mln. zal worden besteed die aan de sportbegroting wordt toegevoegd in het kader van de ecotaks.

Moeten sportverenigingen op grond van de Wet gelijke behandeling worden verplicht tot aanpassingen om gehandicapten te laten sporten? Hoe verlopen de gesprekken met NEBAS, Gehandicaptenraad en NOC*NSF over een goede oplossing in dezen? Is de staatssecretaris in het kader van het sportinclusieve denken ook rechtstreeks betrokken bij de opstelling van de Vijfde nota over de ruimtelijke ordening?

De beleidsbrief raakt het overgrote deel van de sporters, georganiseerd of ongeorganiseerd. De heer Rijpstra zei in te stemmen met de uitgezette koers, maar vroeg zich af hoe het beleid op een aantal terreinen zal worden geëvalueerd en gecontroleerd. In de nota Wat sport beweegt, is een aantal ambitieuze doelstellingen geformuleerd die ook op lokaal niveau moeten worden uitgevoerd. Hoe gaat dat gebeuren? Hij verwees naar het grotestedenbeleid, waarvoor convenanten worden afgesloten met concreet meetbare en evalueerbare doelstellingen. Mocht een doelstelling niet worden gehaald, dan moet duidelijk zijn waarom niet, zodat er nieuw beleid voor kan worden geformuleerd. De heer Rijpstra had ook in de beleidsbrief meer concrete doelstellingen willen zien, zoals dat er binnen twee jaar 50% meer vrouwen in besturen van verenigingen zitting zullen moeten hebben. Eenzelfde formulering is mogelijk voor de deelname van gehandicapten aan het sportverenigingsleven of participatie van ouderen. Ook zou bijvoorbeeld kunnen worden gestreefd naar 30% meer deelname van jongeren aan vrijwilligersactiviteiten in drie jaar. Zouden dergelijke doelen wat de staatssecretaris betreft gerealiseerd kunnen worden? Uiteraard kunnen de verenigingen niet worden gedwongen meer vrouwen in besturen op te nemen en dergelijke, maar er kan wel een appèl op worden gedaan om in Nederland voorgestaan beleid te voeren.

Hoewel er sinds de laatste nota over sportgezondheidszorg uit 1987 het nodige op dit terrein is gebeurd, zou er nog meer kunnen gebeuren. Het is niet juist dat het onderdeel volksgezondheid van het ministerie de verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid op het terrein van sport en bewegen aan het onderdeel sport toeschuift. Het onderdeel volksgezondheid zou zich meer bezig moeten houden met de sportgezondheid. De heer Rijpstra vroeg of de sportgezondheidszorgnota uit 1987 kan worden geactualiseerd en of daarbij dan alle ins en outs van de gezondheidszorg betrokken kunnen worden. Waarom worden sportartsen nog niet als zodanig erkend? Waarom wordt er niet meer gebruik gemaakt van de GGD om gegevens te verzamelen over de gezondheidstoestand van de jeugd? Via de GGD zijn prima wijkanalyses te maken waarin het profiel van de jeugd kan worden geschetst, zodat hierop op lokaal terrein beleid kan worden gebaseerd. De heer Rijpstra sprak de hoop uit dat zo'n actualisatie zal worden gerealiseerd in samenspraak met het veld, bijvoorbeeld de afdeling sportgezondheidszorg van NOC*NSF.

De opzet die is gekozen voor het Nederlands instituut voor sport en bewegen (NISB) sprak hem aan. Wordt met de opzet in regio's meer aangesloten bij provincies, aangevuld met de grotestedenagglomeraties? Zo kan meer geld worden gegenereerd vanuit provincies en steden om de regionale kantoren van het NISB vorm en inhoud te geven. Het zal de komende tijd immers gaan om implementatie van het beleid, wat het NISB goed zou kunnen doen.

De meeste accommodaties worden gebouwd volgens richtlijnen uit een ver verleden. De rijksoverheid, de lokale overheid, de sport en het bedrijfsleven zouden de handen ineen moeten slaan om verbetering te brengen in de inrichting van sportaccommodaties.

De Nationale mededingingsautoriteit wijst een voorgenomen fusie tussen een viertal gokorganisaties af. Ligt vast dat in Nederland niet wordt toegestaan dat er, zoals elders in Europa, één enkele entiteit is die alle producten van de nationale loterij exploiteert? Wie controleert de geldstromen? Hoe verhoudt zich de subsidieverlening via de SNS tot de door de rijksoverheid gestelde actuele thema's? Wordt het geen tijd voor een transparanter inzicht?

Mevrouw Ravestein (D66) was uitermate tevreden over de beleidsbrief, al was ook zij van oordeel dat de overheid sport niet uitsluitend als middel, maar ook als doel moet stimuleren.

Zij maakte duidelijk zeer geporteerd te zijn voor dubbelgebruik van accommodaties. Het verheugde haar dat de gelden van de tijdelijke regeling ook kunnen worden benut om gecombineerd gebruik door gehandicapten en niet-gehandicapten te bevorderen. Ook al is het geen rijkstaak, kan VWS niet, eventueel samen met SZW, een regeling treffen waardoor sportbeoefening ook mogelijk wordt voor de veelal allochtone kinderen wier ouders geen geld hebben om hen aan sport te laten doen? Desgevraagd zei mevrouw Ravestein het oprichten van een landelijk jeugdsportfonds om gemeenten te stimuleren sport toegankelijk te maken en te houden voor de jeugd, een sympathieke gedachte te vinden.

Zij ging ervan uit dat de motie-Middel zal worden aangenomen, zodat de bezuiniging op het onderdeel sport ongedaan wordt gemaakt.

Gegeven de toename van gaysporters leek het mevrouw Ravestein gewenst dat Nederland zich in 2002 op de Gay Games in Sidney goed presenteert. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden daaraan bij te dragen?

Het is verheugend dat er de laatste jaren meer lottogelden naar de breedtesport gaan. Houdt de SNS bij de verdeling van de gelden rekening met het vigerende rijksbeleid in dezen?

Tot slot stelde mevrouw Ravestein dat het onderzoeksrapport Sport in Nederland een aparte discussie verdient, al dan niet in de vorm van een seminar.

De heer Atsma (CDA) stelde vast dat de staatssecretaris de breedtesport serieus neemt en dat zijn fractie bij de behandeling van de VWS-begroting bewust het initiatief heeft genomen om de bezuiniging op het onderdeel sport ongedaan te maken. Het verheugde hem dat de coalitiepartijen ook van mening zijn dat die bezuiniging van tafel moet.

Ook zijns inziens dient sport niet alleen als middel te worden bevorderd, maar moeten ook initiatieven worden gehonoreerd die uitsluitend ten doel hebben mensen te bewegen tot sportbeoefening. De interessante conclusies van de toekomstverkenning Sport in Nederland tot 2020 moeten ingebed worden in het beleid. Het mogelijke seminar daarover zou een eerste aanzet kunnen zijn voor een nadere discussie. Het is de vraag of de sportverenigingen in het algemeen voldoende toegerust zijn om zich meer en meer te richten op de snel groeiende categorie ouderen met belangstelling voor sportbeoefening. Veel verenigingen hebben problemen met het rond krijgen van de begroting en het mobiliseren van vrijwilligers. Terecht wordt in de beleidsbrief extra geld vrijgemaakt om vrijwilligers meer en meer bij sportverenigingen te betrekken. Onder verwijzing naar de CDA-vrijwilligersnotitie opperde de heer Atsma de mogelijkheid om leerlingen in het kader van het vak maatschappelijke oriëntatie stage te laten lopen bij sportverenigingen, ter verkrijging van studiepunten.

Er worden tientallen miljoenen uitgetrokken voor breedtesportprojecten. Projecten konden tussen april en november worden aangemeld. Welke projecten zijn er aangemeld en hoe wordt ermee omgegaan? Wat is erop tegen om de ondergrens voor de omvang van de gemeenten te verlagen van 50 000 inwoners naar 24 000 of nog minder? Welke criteria worden gehanteerd voor het faciliëren van projecten? De heer Atsma vond het belangrijk dat er daarbij op lokaal niveau een link wordt gelegd met de sportvereniging, omdat sport nergens beter beklijft dan in de sportvereniging. De discussie over verdergaande professionalisering binnen de sportvereniging krijgt door deze tijdelijke impuls een forse injectie. Spoort deze impuls met het NOC*NSF-traject op dit stuk?

Voorkomen moet worden dat er nog meer back office in de sport komt. Er moeten juist «sportloketten» komen, waarbij men op één terrein verschillende takken van sport kan beoefenen, inclusief commercieel aangeboden sportbeoefening, zoals fitness. Op zo'n terrein zouden de verenigingen gezamenlijk één kantine kunnen beheren. De heer Atsma was er niet voor, het sportloket bij de gemeente onder te brengen.

Ziet de staatssecretaris een mogelijk samenwerkingsverband met het NISB en de afdeling gezondheidszorg van NOC*NSF op het stuk van gezondheid en sport? Zo'n samenwerkingsverband zou dubbel werk kunnen voorkomen. De heer Atsma sloot zich aan bij de vragen over de positie van de sportarts.

In de beleidsbrief wordt onvoldoende aandacht besteed aan doping in de breedtesport, terwijl er tal van signalen zijn die het gebruik van doping in de breedtesport bevestigen. Er zal ingezet moeten worden op meer dopingcontrole in de breedtesport. De heer Atsma pleitte voor een nationaal onderzoek naar dopinggebruik in zowel top- als breedtesport. Op basis van een onderzoek uit het begin van de jaren negentig leek hem een gericht onderzoek naar dopinggebruik in de sportscholen gewenst. De gemeenten zouden dopinggebruik op sportscholen kunnen bestrijden door te bepalen dat in geval van doping de vestigingsvergunning van de betrokken sportschool wordt ingetrokken.

Ook mevrouw Hermann (GroenLinks) complimenteerde de staatssecretaris met de beleidsbrief en waardeerde het dat een plezierige activiteit als sportbeoefening ook als middel wordt ingezet om andere doelen te bereiken. Bij de bevordering van het welzijn in de breedste zin, heeft de gemeente een belangrijke plaats. De stimuleringsregeling geeft de gemeente een centrale regierol daarbij.

Mevrouw Hermann sprak in dit kader van een ABC'tje: accommodaties, bevordering van de gezondheid, inclusief blessurepreventie, en continuïteit. Gemeenten hebben het om financiële redenen vaak moeilijk met accommodaties. Welke mogelijkheden buiten het kader van deze beleidsbrief heeft de staatssecretaris om gemeenten daarin bij te staan? Het element bevordering van de gezondheid en blessurepreventie is door een aantal organisaties onder de aandacht gebracht. Mevrouw Hermann sprak de hoop uit dat dit een duidelijk rol speelt in de criteria. Het is geweldig dat er nu mogelijkheden komen via de stimuleringsregeling, maar als men bij voorbaat weet dat die mogelijkheden maar tijdelijk zijn, zullen gemeenten en organisaties zich afvragen waarom zij daar dan moeite voor zullen doen. Heeft de staatssecretaris al enig idee hoe een voortzetting van de regeling vorm zou kunnen krijgen in het nieuwe regeerakkoord en, zo ja, is zij bereid dat in een «testament» neer te leggen? Aangelegenheden als het vrijwilligerswerk, de jeugdvrijwilligers en eventuele managers vanuit het PrinS-project kunnen een rol spelen in een plan op de langere termijn.

Kan er al iets worden medegedeeld over de criteria en de toekenningsprocedure? Gaarne kreeg mevrouw Hermann nadere informatie over degene die de projectaanvragen zal beoordelen (het ministerie of een externe organisatie). Voorts wilde zij weten of de projecten na afloop worden geëvalueerd om na te gaan of zij hebben voorzien in de behoefte die bij de aanvraag is aangegeven. Tevens vroeg zij hoeveel aanvragen er zijn ingediend.

Mevrouw Hermann ging vervolgens in op de brief van 9 september over de sportartsen en de registratie van de sportarts als klinisch specialist. Het Centraal college voor de medische specialismen zou de activiteiten in dezen van het College voor sociale geneeskunde moeten overnemen. Het centraal college maakt zich zorgen over de financiële consequenties als sportartsen als het ware intreden in het tweede compartiment bij de ziekenhuizen. Is dit koudwatervrees? Zo niet, zijn er dan mogelijkheden om dit probleem op te lossen?

Mevrouw Kant (SP) was het hartgrondig eens met de stelling uit de beleidsbrief dat een laagdrempelig en toegankelijk sportaanbod een belangrijke bijdrage levert aan de sociale kwaliteit van de samenleving waarin verbondenheid en cohesie en het voorkomen van sociale problemen van groot belang zijn. Zij had er veel waardering voor dat de meerwaarde van sport veel aandacht krijgt in de brief.

Uit recent onderzoek van het RIVM blijkt dat laagopgeleiden steeds minder aan lichaamsbeweging doen en dat de sportdeelname van allochtonen achterblijft. Wordt ter uitvoering van de aanbevelingen van de onderzoeker extra beleid ontwikkeld? Vragen initiatieven van gemeenten om via speciale voorzieningen sportdeelname van arme kinderen mogelijk te maken, ook volgens de staatssecretaris om navolging? Blijkens de beleidsbrief verdient ook de groep van 18- tot 24-jarigen extra aandacht als het om sportbeoefening gaat.

Mevrouw Kant wees op het boekje van haar fractie, getiteld Alles kits?, waarin wordt gesteld dat het voor de ontwikkeling en gezondheid van kinderen van belang is dat zij met sport in aanraking komen en dat sport voor deze groep daarom laagdrempelig en toegankelijk moet zijn. Verdient het dan ook geen aanbeveling om naast de stimuleringsregeling voor de breedtesport een extra impuls te geven voor sportdeelname door de jeugd? Zij was voor het instellen van een apart jeugdsportfonds om speciale projecten op dit terrein mogelijk te maken. Uiteraard moet worden aangesloten bij reeds bestaande initiatieven.

Het is ook van belang dat kinderen via het onderwijs met sport in aanraking komen. Hoe gaat het met het in het basisonderwijs terugbrengen van de vakleerkracht voor lichamelijke opvoeding?

Investeren in sport als middel heeft inderdaad, zoals NOC*NSF stelt, alleen zin als de sportsector zelf krachtig genoeg is. Met genoegen heeft mevrouw Kant geconstateerd dat de toezegging van minister Zalm in reactie op de motie-Marijnissen, ingediend tijdens de financiële beschouwingen, gestand is gedaan: er komt 30 mln. ter compensatie van de ecotaks. Kunnen ook de subsidieaanvragen in het kader van vrijwilligersprojecten en professionalisering en versterking van de infrastructuur ingewilligd worden? Deelt de staatssecretaris de mening dat het een ongewenste ontwikkeling is dat sportverenigingen de laatste jaren veelal de contributie hebben verhoogd vanwege financiële problemen? Dit maakt het sportaanbod minder laagdrempelig. Maar liefst 76% van de leden zijn bereid meer contributie te betalen voor het aantrekken van beroepskrachten op het vlak van het verenigingsmanagement. Is daar niet anderszins een mouw aan te passen?

De laatste jaren hebben gemeenten vanwege financiële problemen behoorlijk op de sport bezuinigd. Op welke gronden verwacht de staatssecretaris dat de gemeenten nu wel in staat en bereid zijn tot extra financiële injecties? Immers, zij moeten daarin voor 50% bijdragen en moeten die bijdragen na 2002 kunnen voortzetten. Is het nu beschikbare budget voldoende om in alle gemeentelijke aanvragen te voorzien?

Dat er 75 mln. beschikbaar komt voor de sport uit de lotto- en totogelden is enerzijds prettig, maar anderzijds niet omdat het om gokgeld gaat. Hoe kijkt de staatssecretaris tegen dit dilemma aan?

Ondanks alle bezuinigingen steken gemeenten nog forse bedragen in sport. Voorts leveren de sporters zelf een enorme financiële bijdrage. Is de omvang daarvan bekend? Verder is er nog de bijdrage van het bedrijfsleven in de vorm van sponsoring. Enkele jaren geleden werd die bijdrage geschat op 500 mln. met een jaarlijkse groei van 10%. Om hoeveel geld gaat het nu? Het is ongewenst als sport steeds afhankelijker wordt van sponsoring. Waar liggen in de ogen van de staatssecretaris de grenzen aan de commercie in de sport?

Mevrouw Kant vroeg of bekend is hoeveel gemeenten een vang- en sleepnetconstructie hebben ingevoerd ter verhoging van de zwemvaardigheid onder kinderen van twaalf jaar en jonger. Zijn deze constructies succesvol? Hoe staat de staatssecretaris tegenover het advies van Jeugd en beweging over een experimenteel project vangnetconstructies, met als onderdeel verplichte zwemles op zwarte scholen? Mevrouw Kant was overigens voorstander van het gewoon weer in het basisonderwijs opnemen van het schoolzwemmen. In het regeerakkoord is aangekondigd dat de mogelijkheden van het opnieuw invoeren van het schoolzwemmen in het basisonderwijs zouden worden onderzocht en dat hierover nog dit jaar een standpunt zou worden ingenomen. Mevrouw Kant was benieuwd hoever men is en welke richting dit standpunt opgaat.

Tot slot onderschreef zij het verzoek van de FNV om aandacht voor de honorering van beroepskrachten in sportverenigingen.

Antwoord van de regering

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betoogde dat de afspraak die voor de vorige verkiezingen is gemaakt tussen een vijftal fractievoorzitters om in deze kabinetsperiode een belangrijke impuls te geven aan de sport, de basis heeft gelegd voor de afspraak in het regeerakkoord. De afgelopen maanden kon er in hoog tempo met tal van partijen over worden gesproken, omdat al eerder vele debatten zijn gevoerd over het belang en de betekenis van de breedtesport.

Sport heeft een belangrijke intrinsieke betekenis voor de sportbeoefenaar. De maatschappelijke functie van de sport ligt rechtstreeks in het verlengde van die intrinsieke betekenis. Het gaat in de beleidsbrief bij de uitwerking om het scheppen van voorwaarden om groepen die op dit moment onvoldoende participeren, volop te laten profiteren van de intrinsieke betekenis van de sport. De vergroting van de participatie in de sport is van belang voor het individu, terwijl de samenleving er ook beter van wordt. Met de vormgeving van de regeling en de geformuleerde doelstellingen wordt getracht dat dubbele effect maximaal te bereiken. In de beleidsbrief worden dan ook drie functies vermeld. De eerste is versterking van de lokale sportinfractructuur, met name die van de sportverenigingen, om op die wijze de gerichtheid op de intrinsieke en de maatschappelijke doelstellingen optimaal te kunnen benutten. In de tweede plaats wordt sport vanuit de integrale benadering ingezet als middel, teneinde bij te dragen aan het oplossen van een aantal maatschappelijke knelpunten en ter versterking van de lokale sociale infrastructuur. De derde functie betreft de samenhang met andere sectoren, zoals onderwijs en zorg. Getracht is de verschillende functies tot uitdrukking te brengen in de doelstelling van de regeling én in de vormgeving. De kern is dat de regeling erop gericht moet zijn op het lokale niveau tot een versterking van de infrastructuur te komen waardoor participatie mogelijk wordt.

Zonder de 1,3 mld. die gemeenten netto in de accommodaties steken, zouden de sportverenigingen niet kunnen functioneren. Met de breedtesportimpuls worden gemeenten verder aangesproken op de verantwoordelijkheid die zij in dat kader hebben om de voorwaarden te verbeteren waardoor de lokale verenigingen beter kunnen gaan functioneren en aansluiting kunnen vinden bij groepen die op dit moment nog onvoldoende participeren. Niet alleen het vergroten van de participatie in de sport van jongeren is van belang, maar ook het vergroten van de participatie van ouderen en van mensen met een handicap. De regeling biedt de ruimte om op lokaal niveau te bepalen waar de knelpunten liggen en hoe daaraan invulling moet worden gegeven. Op het platteland kan men tot een andere invulling komen dan in de grote stad. De doelstellingen zijn zo breed geformuleerd dat bijvoorbeeld ook een verbinding kan worden gelegd met de uitbreiding van buitenschoolse opvang.

De eerste veertig aanvragen voor de regeling zijn binnen. Gemeenten hebben gezegd zelf een bijdrage te willen leveren, zodat de 30 mln. van het Rijk door de gemeenten zal worden verdubbeld.

Het is uiteraard de bedoeling dat het beleid dat met behulp van de regeling wordt ingezet, wordt gecontinueerd na het aflopen van de regeling in 2008. Projecten die niet goed lopen, zullen op gemeentelijk niveau heroverwogen worden.

In het eerste jaar van de regeling wordt het accent gelegd op de grotere steden, omdat die 30 mln. er pas na vier jaar is. Vandaar de ondergrens van 50 000 inwoners. Die ondergrens verdwijnt na een jaar. Kleinere gemeenten kunnen zelfstandig of in samenwerking met andere gemeenten een aanvraag doen. Zouden alle gemeenten tegelijk een bedrag krijgen, dan zou het bedrag per gemeente te klein worden. Met alle partijen is over de gekozen constructie overlegd. Deze zal minder teleurstellingen met zich brengen dan een constructie waarbij álle gemeenten tegelijk een aanvraag kunnen indienen.

Bij de uitwerking van de regeling op het lokale niveau is van belang dat met de verenigingen wordt bekeken wat de primaire knelpunten zijn en hoe die kunnen worden opgelost. Sommige knelpunten zullen in het kader van de breedtesportimpuls opgelost kunnen worden.

In het kader van de Welzijnswet is de provincie verantwoordelijk voor de steunfuncties op het welzijnsterrein, inclusief de sport. Daartoe hebben alle provincies een provinciale sportraad ingesteld. Het functioneren daarvan verschilt van provincie tot provincie. Naar aanleiding van de beleidsbrief is men bij de provincies gaan nadenken over de functie van de provinciale sportraden ter ondersteuning van de gemeenten en de sportverenigingen op het platteland. In het op landelijk niveau gevormde NISB is de ondersteuning van de breedtesport opgenomen. Het NISB zou een vertakking moeten krijgen naar de ondersteuning op uitvoerend niveau via de provinciale sportraden. Op provinciaal niveau wordt bezien hoe men er een nieuwe invulling aan kan geven. De staatssecretaris zei bereid te zijn het gesprek tussen de verschillende partijen te organiseren om ervoor te zorgen dat er een goede afstemming op dat vlak komt. De provincies kunnen overigens geen beroep doen op de breedtesportimpuls. Het NISB kan grote meerwaarde hebben ter versterking van de breedtesport. De provinciale sportraden functioneren onder verantwoordelijkheid van de provincies. De staatssecretaris wilde wel bevorderen dat er een goede afstemming van taken en verantwoordelijkheden komt, zodat er geen dingen dubbel gebeuren of juist niet gebeuren. Dat is in het belang van het NISB, van de provinciale sportraden en van de gemeenten en de lokale sportverenigingen, die uiteindelijk moeten profiteren van de ondersteuning.

De staatssecretaris had geconstateerd dat de geldstromen in de sport diffuus zijn. De 110 mln. die de rijksoverheid aan het eind van deze kabinetsperiode levert, is uiteraard gering vergeleken met de 1,3 mld. van de gemeenten. Daarnaast is er de bijdrage uit de toto-lotto. Alles inventariserend, is het haar opgevallen dat iedereen overal aan bijdraagt: aan de topsport, aan de breedtesport en aan de dopingbestrijding. Zij zou de komende tijd de geldstromen beter in kaart gebracht willen zien, evenals de onderscheiden verantwoordelijkheden. Voorts dient vastgesteld te worden hoe alles op een goede manier op elkaar afgestemd kan worden. Het voordeel van het huidige model is dat iedereen overal aan gecommitteerd is. Het nadeel is dat alles steeds weer afhankelijk is van de vraag of iedereen er zijn bijdrage aan levert. Een en ander dient beter in beeld gebracht te worden, zodat kan worden bepaald welke consequenties moeten worden getrokken. Over de nota Beleidsgerichte toekomstverkenning zal een debat georganiseerd worden om te bepalen welke gevolgen eraan verbonden moeten worden. Daarnaast zal het financiële traject beter in beeld gebracht moeten worden.

Desgevraagd zei de staatssecretaris dat het dilemma inzake toto- en lottogelden haar bekend was. De rijksoverheid heeft geen zeggenschap over de verdeling door de SNS. Het bestedingsplan wordt opgesteld door een bestuur, mede bestaand uit leden van NOC*NSF. In de eerder aangeduide verantwoordelijkheidsverdeling zal ook het aspect van de toto- en lottogelden worden betrokken.

Er zal een efficiënte manier moeten worden gevonden om de ecotaks terug te sluizen naar de sportverenigingen. De Kamer zal hierover bij brief worden geïnformeerd.

Onlangs heeft de staatssecretaris de Kamer een brief gezonden over de stand van zaken betreffende de Wet gelijke behandeling en mensen met een handicap. Een probleem vormen de juridische verplichtingen die uit het recht van de individuele gehandicapte zullen voortvloeien voor de verenigingen, en de verhouding van het grondwettelijke recht op vrije vereniging tot de noodzaak tot gelijke behandeling. Het is een buitengewoon ingewikkeld vraagstuk met vergaande consequenties. Getracht wordt met de sportorganisaties convenanten te sluiten om die gelijke behandeling te bevorderen. In de tussentijd gaan juristen na wat de gevolgen precies zullen zijn.

De staatssecretaris was het eens met de morele oproep van de heer Rijpstra om meer vrouwen in de verenigingsbesturen op te nemen. De verantwoordelijken zullen op hun verantwoordelijkheid in dezen worden aangesproken.

Wat de sportarts betreft, moet het rapport van de werkgroep afgewacht worden. De Kamer zal daarover worden geïnformeerd. Het leek de staatssecretaris inderdaad een goed idee om de sportgezondheidsnota uit 1987 te actualiseren. Desgevraagd zegde zij toe, de kwestie van de sportarts met de minister van VWS te zullen opnemen.

Onder de breedtesport moet iedereen vallen, ook homo's.

In het kader van het gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid hebben vele gemeenten regelingen waarbij een bijdrage wordt verstrekt aan jongeren om de contributie van een sportvereniging te betalen. Bij het verder scheppen van voorwaarden voor participatie in sport zullen gemeenten ongetwijfeld speciaal denken aan de jongeren die geen contributie kunnen betalen. Gemeenten krijgen in het kader van de bijzondere bijstand ook meer middelen om daarvoor aan te wenden. De gemeenten moeten met kracht het beleid in dezen voortzetten. Een jeugdsportfonds past daarin niet.

Wat het ene sportloket betreft, meende de staatssecretaris dat het sportbeleid verder ontwikkeld moet worden op lokaal niveau. In sommige gemeenten met vele accommodaties en sportverenigingen zou zo'n sportloket een goede oplossing kunnen zijn, maar in andere gevallen niet. Deze gedachte kan niet op landelijk niveau opgelegd worden. Wel kan deze onder de aandacht van de gemeenten worden gebracht. Veelal noodgedwongen ontstaan er nogal wat samenwerkingsverbanden tussen verenigingen.

De staatssecretaris beaamde dat doping ook voorkomt in de breedtesport en dan met name bij de anders georganiseerde sport. Het NECEDO heeft in dat kader een project opgezet, waarbij de GGD een handvat krijgt om allerlei voorlichtingsprojecten op te zetten voor sportscholen. Er is een wetsontwerp in voorbereiding om de handel in doping steviger aan te pakken. Het is wettelijk niet mogelijk via vestigingseisen dopinggebruik in sportscholen tegen te gaan. Uiteraard ondersteunt de rijksoverheid de brancheorganisatie bij haar poging de bonafide sportscholen te onderscheiden van de malafide. Er is in Nederland geen basis om in sportscholen en fitnesscentra steekproefsgewijs dopingcontroles uit te voeren. De kern van het dopingbeleid is dat het stellen van regels ten aanzien van het gebruik van doping de verantwoordelijkheid is van de sport. De overheid ondersteunt de sport daarin en facilieert de mogelijkheid om controles uit te voeren. Het gebruik van doping als zodanig is niet strafbaar.

De staatssecretaris herhaalde ten slotte haar opmerking, gemaakt bij de begrotingsbehandeling, dat bekeken zal worden of conform de wens van de Kamer de in 2000 vrijvallende 1,2 mln. kan worden gehandhaafd. Zij heeft de bereidheid uitgesproken om na te gaan of er een alternatief voor te vinden is en om bij de voorbereiding van de begroting voor 2001 na te gaan of er een alternatief te vinden is voor die 1,8 mln., aangezien haar wel duidelijk is geworden dat de Kamer van oordeel is dat die bedragen voor de sport moeten worden gebruikt.

Vragen en opmerkingen uit de commissie over de brieven van de minister van OCW

De heer Rijpstra (VVD) merkte op dat de vraag is in hoeverre de opleidingen in Nederland zijn meegegroeid met de ontwikkelingen op het gebied van sport en bewegen. Tegelijkertijd spelen een rol de controle en het toezicht op de kwaliteit van de begeleiding die door de leraar, de trainer of begeleider gegeven moet worden. Immers, er mag van uit worden gegaan dat een kind op school les krijgt van een goed opgeleide leerkracht, maar of dat op een sportclub gebeurt, moet maar afgewacht worden. Sportverenigingen zetten vaak goed opgeleid kader in voor de beste teams, terwijl de lagere teams het moeten doen met de goedwillende vrijwilliger van wie niet zeker is dat hij naast de technische ook pedagogische vaardigheden heeft.

De heer Rijpstra was van oordeel dat er meer samenhang moet komen tussen de opleidingen die zich in Nederland met sport en bewegen bezighouden: de academies voor lichamelijke opvoeding, de CIOS'en en de bondsopleidingen. Twee jaar geleden is er op verzoek van de Kamer een verkenning naar die opleidingen uitgevoerd. Omdat het toen ging om een quick scan, stellen de minister van OCW en de staatssecretaris van VWS nu voor een vervolgopdracht te geven om tot een betere afstemming en invulling te komen. Is die opdracht inmiddels verleend? Wanneer mag een meer definitief voorstel worden verwacht?

De heer Rijpstra was ervan overtuigd dat er over de opleiding in Nederland in den lande discussie zal ontstaan. Nederland zou kunnen worden opgedeeld in vijf regio's met een ALO, een CIOS en een universiteit met een afdeling bewegingswetenschappen. In die regio's zouden ook de sportbondsopleidingen aangeboden moeten worden. Dan zou een goed samenwerkingsverband tussen de verschillende instituten tot stand kunnen worden gebracht en zorggedragen kunnen worden voor de kwaliteitscontrole. Het is voorts van belang een goede doorstroming van studenten en cursisten te bereiken. Hij zou zich kunnen voorstellen dat een afgestudeerde CIOS'er via een gecertificeerd traject de bevoegdheid zou kunnen halen voor het geven van lichamelijke opvoeding in het basisonderwijs. Nu moet een CIOS'er, dus een MBO'er, een driejarige voltijds studie volgen aan een academie voor lichamelijke opvoeding om een bevoegdheid te halen om les te geven aan 4- tot 80-jarigen.

De door de heer Rijpstra genoemde vijf regio's zouden kunnen samenwerken bij het aanbieden van regio-overstijgende cursussen, topcoachopleidingen of cursussen voor het geven en opzetten van sport in ontwikkelingslanden. Door in de regio's ook de universiteit te betrekken, zou de onderzoekssectie versterkt kunnen worden.

Regionale samenwerking biedt een goede basis voor het verder uitbouwen van de sportinfrastructuur. Kader en trainers zouden via in de regio opererende sportbegeleidingsdiensten of een aftakking van het NISB ingezet kunnen worden in sportclubs en bij gemeenten. Kennis op het gebied van de gehandicaptensport kan zo ook beter overgedragen worden.

De heer Middel (PvdA) constateerde dat er sprake is van een lappendeken en dat vraag en aanbod niet op elkaar afgestemd zijn. Welk scenario men ook kiest, er zal sprake moeten zijn van een goede samenhang tussen onderwijs en sport. Hij was benieuwd waarmee het kabinet op vrij korte termijn zal komen.

Ook hij was van mening dat de leerkracht lichamelijke opvoeding in het basisonderwijs niet per se de ALO behoeft te hebben gedaan.

Gegeven de samenstelling van de bevolking in de grotere steden, de culturele verscheidenheid en de recente ongelukken, waarbij kinderen zijn verdronken, is er volgens hem reden om het zwemonderwijs terug te brengen in het basisonderwijs. Zijns inziens leeft deze wens kamerbreed en dient het kabinet dit op korte termijn in zijn plannen op te nemen.

De heer Atsma (CDA) onderschreef de laatste woorden van de heer Middel.

Vrijwilligers zijn de basis van veel sportorganisaties. Het vrijwilligerswerk staat onder sterk onder druk. Daarom herhaalde hij zijn suggestie om leerlingen in het kader van het vak maatschappelijke oriëntatie stage te laten lopen bij sportverenigingen, ter verkrijging van studiepunten. Acht de bewindsman dit haalbaar?

In het kader van de breedtesportimpuls zullen er veel meer mensen moeten worden opgeleid voor het professionele kader. NOC*NSF heeft daartoe ook enkele projecten ontwikkeld. Is de opleidingscapaciteit voldoende?

Mevrouw Hermann (GroenLinks) stelde de vraag hoe men het onderwijs in sport en bewegen in het basisonderwijs optimaal vorm kan geven in een soort van akte J-nieuwe stijl. Voorts vond zij dat het de vraag is hoe in de multiculturele maatschappij die Nederland inmiddels is geworden, kan worden bereikt dat alle kinderen kunnen deelnemen aan alle vormen van sport en bewegen, in het bijzonder zwemmen. Zij was bijzonder benieuwd wat het inventariserende onderzoek heeft opgeleverd.

Mevrouw Kant (SP) was benieuwd naar de voortgang in het proces tot het in het basisonderwijs terugbrengen van de vakleerkracht lichamelijke opvoeding. Zwemlessen zijn duur in Nederland, met als gevolg dat kinderen uit gezinnen die het financieel moeilijk hebben, niet leren zwemmen. Zij herhaalde dat zij om die ongewenste ontwikkeling terug te draaien, voorstander is van het weer opnemen van schoolzwemmen in het onderwijspakket van de basisschool. Hoe staat het met het in het regeerakkoord aangekondigde onderzoek naar de mogelijkheden voor schoolzwemmen? Wanneer kan hierover informatie worden verwacht en in welke richting gaan de uit het onderzoek voortvloeiende voorstellen?

Antwoord van de regering

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zegde een schriftelijk antwoord van staatssecretaris Adelmund toe over de vakleerkracht lichamelijke opvoeding en de zwemlessen in het basisonderwijs, aangezien zij de eerstverantwoordelijke voor die onderwerpen is. Staatssecretaris Adelmund en hij zijn het eens over de verdere voortgang van het onderzoek, omdat zij van mening waren dat de conclusies in het rapport te kort door de bocht zijn. Zij menen dat alle sportopleidingen niet maar weer gemakshalve onder Onderwijs moeten worden gebracht. Dat is onwenselijk en zou geen recht doen aan de bestaande situatie. Wel moet de spreiding van het aanbod in Nederland zodanig zijn dat de verschillende opleidingsvormen die voor vrijwilligers noodzakelijk zijn tot en met de heel hoge opleidingen, kunnen worden aangeboden op een zodanige wijze dat stappen voorwaarts kunnen worden gezet. Bij de bondsopleidingen moeten lijnen worden getrokken vergelijkbaar met die in de kwalificatiestructuur in het onderwijs. De kwaliteit van die bondsopleidingen moet zodanig zijn dat men na afronding ervan zodanig gekwalificeerd is dat men in het reguliere onderwijs door kan gaan. Omdat de sportbonden de meeste op de betreffende sport gerichte specifieke deskundigheid bezitten, moeten die opleidingen bij de sportbonden blijven. In de kwalificatiestructuur in de regionale opleidingscentra bestaat er een assistentenopleiding op niveau 1. Men kan er opleidingen volgen tot op niveau 4, dat weer aansluiting geeft op het hoger beroepsonderwijs.

Het onderzoek is op 1 november gestart en moet 1 juli 2000 afgerond zijn. Zonder vooruit te lopen op het resultaat van dit onderzoek, kan niet al worden gezegd wat de meest wenselijke structuur is, maar kunnen er wel indicaties worden gegeven, bijvoorbeeld dat er een nadrukkelijke rol dient te blijven voor de bondsorganisaties en voor de sociale partners. Bij het stellen van de eindtermen in het beroepsonderwijs is immers sprake van een zware rol van de sociale partners. Voorts zal een goede regionale spreiding moeten worden gerealiseerd van alle niveaus aan opleiding.

Wat de suggestie van de heer Atsma over een duale aanpak betreft, wees de minister op de trainer van Heerenveen die niet alleen deze voetbalclub traint, maar ook les geeft op de sportopleiding ter plaatse en elders ook nog trainingen geeft.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Hermann (GroenLinks) vroeg nog een reactie van de staatssecretaris van VWS over de vakleerkracht lichamelijke opvoeding en schoolzwemmen in het basisonderwijs, omdat deze onderwerpen ook in de portefeuille van deze staatssecretaris thuishoren.

Mevrouw Kant (SP) was van oordeel van beide hier aanwezige bewindspersonen een standpunt te mogen vragen over de vakleerkracht lichamelijke opvoeding en het schoolzwemmen, omdat ook zij verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het regeerakkoord.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen herhaalde dat het in het regeerakkoord vermelde onderzoek loopt. In het kader van differentiatie van functies binnen het onderwijs en de kwaliteit in het onderwijs kan dit element nadrukkelijk meegewogen worden. Het is dan de vraag wat voor opleidingen worden gevraagd en wat dit betekent voor de budgetten van scholen. Al deze elementen zullen goed moeten worden bekeken voordat er een definitief antwoord mogelijk is op dit stuk.

Over de stand van zaken van het onderzoek zal de Kamer zo snel mogelijk worden geïnformeerd, dat wil zeggen nog voordat de begroting van OCW in de Kamer wordt behandeld.

Er zijn overigens gemeenten die in het kader van de bijzondere bijstand een oplossing bieden voor het probleem van de kosten van zwemlessen.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deelde mee dat de Kamer zal worden geïnformeerd, zodra uitsluitsel kan worden gegeven over het onderzoek.

Zij wees erop dat er in de praktijk constructies worden ontwikkeld waarbij trainers van sportverenigingen in het onderwijs ingezet worden, al dan niet op basis van een gecombineerde aanstelling, om het bewegingsonderwijs meer kwaliteit te geven. Er is bijvoorbeeld ook een opleiding om in het kader van de Melkertbanen allochtone moeders op te leiden tot assistent-badmeester, zodat de drempel voor allochtone kinderen om naar het zwembad te gaan aanzienlijk wordt verlaagd. Gemeenten zoeken oplossingen voor het probleem dat bepaalde groepen kinderen niet kunnen zwemmen, met alle gevolgen van dien.

De voorzitter van de commissie,

Essers

De griffier van de commissie,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Essers (VVD), voorzitter, Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Rouvoet (RPF), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Arib (PvdA), Gortzak (PvdA), Hermann (GroenLinks), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA) en Blok (VVD).

Plv. leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Van Gent (GroenLinks), Van de Camp (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Ravestein (D66), Weekers (VVD), Schutte (GPV), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Duijkers (PvdA), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP), O. P. G. Vos (VVD), Hamer (PvdA) en Cherribi (VVD).

Naar boven