26 632
Breedtesport

nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 juni 1999

BREEDTESPORTIMPULS

1. Inleiding

Sport vormt een belangrijk onderdeel van de sociale infrastructuur van onze samenleving. De veelzijdigheid ervan maakt dat sport voor nagenoeg iedereen een belangrijke ontmoetingsplaats is en bovendien iets waardevols biedt. Naast het plezier en het onderhoudende karakter ervan kan sport een belangrijke bijdrage leveren in het realiseren van maatschappelijke doelstellingen. Sport is te zien als een leerschool niet alleen voor fysieke bekwaamheden maar ook voor bijvoorbeeld het ontwikkelen van het respect voor de ander. Sport draagt bij aan een algemeen lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden.

Die bijdrage kan nog vergroot worden indien een meer doelgerichte en bewuste inzet van activiteiten en beleid op diverse uitvoerende niveaus gerealiseerd kan worden. Dat is geen sinecure in een tijd dat met name de lokale sportsector te maken heeft met diverse knelpunten en een antwoord moet vinden op de snelle maatschappelijke ontwikkelingen en de hogere eisen van de sportende consument en samenleving.

De lokale sportsector verdient derhalve ondersteuning zodat de waarden van sport optimaal benut kunnen worden. In het regeerakkoord is om deze reden een intensivering van het breedtesportbeleid aangekondigd. Die intensivering vloeit voort uit de toenemende erkenning van de betekenis van sport in de samenleving en de breed gedragen opvatting dat een lokale versterking ervan noodzakelijk is.

Nadat u in februari 1999 reeds op de hoogte bent gesteld van de voornemens voor de topsport, worden u nu de plannen voor de versterking van de breedtesport aangeboden.

Die plannen zijn op te vatten als een verdere uitwerking van en aanvulling op het beleid zoals eerder werd geformuleerd in de nota «Wat sport beweegt» (1996) Tevens dienen zij gezien te worden in het perspectief van de in april 1999 uitgebrachte Welzijnsnota 1999–2002 «Werken aan sociale kwaliteit».

Gestreefd wordt naar een optimale benutting van de maatschappelijke betekenis van sport met name op het lokale niveau.

Afstemming is gezocht met beleidsvoornemens op andere terreinen van het overheidsbeleid met betrekking tot jeugd, sociale cohesie, volksgezondheid, grote steden problematiek, milieu en groen in en om de stad. Gebruik is gemaakt van de analyse uit diverse onderzoeken. Tevens is aangesloten bij het Bestuurlijk Akkoord Nieuwe Stijl en het Manifest Sport van de gezamenlijke partners in de sport (maart 1998).

Voor de totstandkoming van deze beleidsbrief is meerdere malen overleg gevoerd met de betreffende beleidspartners zowel bilateraal als gezamenlijk in het kader van het Breed Interdepartementaal Sportberaad en het Nijkerkberaad. In dit laatste overleg hebben NOC*NSF, VNG en de Landelijke Contactraad, het Inter Provinciaal Overleg en het ministerie van VWS zitting.

2. Breedtesport

Breedtesport kent vele verschijningsvormen zoals de recreatieve sportbeoefening in ongeorganiseerd en georganiseerd verband in en buiten de sportsector en de vele competitieve vormen op lokaal, regionaal en nationaal niveau veelal onder verantwoordelijkheid van de landelijke sportorganisaties. Professionele sportbeoefening en topsportbeoefening op hoog niveau zoals omschreven in de nota «Kansen voor topsport» vallen niet onder de breedtesport.

De redenen om aan breedtesportactiviteiten deel te nemen variëren sterk. Voor sporters is het competitie-karakter al lang niet meer de enige belangrijke drijfveer. Vaak is het juist de sociale of psychische component van sport of het streven naar een schoonheidsideaal dat leidt tot sportbeoefening1.

Circa 65% van de bevolking van 6–79 jaar neemt deel aan enigerlei vorm van breedtesport- en bewegingsactiviteiten2. De hoogste participatiegraad (circa 86%) blijkt traditioneel gevonden te worden bij de jeugd (tot en met 17 jaar). Een daling in de sportdeelname doet zich voor bij de groep van 18–24 jaar (van 80% naar 74%). De participatiegraad van de groep ouderen is in de periode van 1979–1995 spectaculair gestegen namelijk van 30% naar 48% binnen de groep van 55–64 jaar en van 18% naar 31% binnen de groep van 65–79 jaar. Het beleid gericht op deze laatste doelgroep heeft met de gevoerde campagnes, projecten in het kader van Nederland in Beweging en activiteiten zoals Meer Bewegen voor Ouderen zijn vruchten afgeworpen.

Het verschil tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke sportdeelnemers is de afgelopen jaren nagenoeg verdwenen.

Overigens dient er wel een kanttekening gemaakt te worden bij de hoge sportparticipatiecijfers. Geconstateerd is dat de lichamelijke activiteit in de vrije tijd en het aantal uren sportbeoefening per week de laatste jaren zijn afgenomen3. Bovendien blijkt dat circa eenderde van de volwassen Nederlanders beschouwd kan worden als lichamelijk inactief4.

Veel van de breedtesportactiviteiten vinden georganiseerd plaats in verenigingen. Van alle sporters is ongeveer de helft lid van een of meer van de circa 30 000 sportverenigingen die er in ons land zijn. Dit percentage neemt af met de leeftijd.

Veel sporters kiezen daarnaast, of als alternatief voor de vereniging, voor een andere organisatievorm. Zo trekken vooral fitness activiteiten jaarlijks circa 1 miljoen mensen. Er zijn 1500 centra voor sport en bewegen (vroeger sportscholen en fitnesscentra genoemd), maar ook andere aanbieders zoals het club- en buurthuiswerk en het onderwijs binden steeds meer sporters aan zich door het organiseren van sportactiviteiten.

Tevens vinden op het snijvlak van sport en recreatie veel activiteiten in ongeorganiseerd verband plaats, op of in het water, op de weg, in de natuur en op de pleinen en in parken in de gemeenten. Populaire sporten worden door zeer veel mensen op eigen initiatief in ongeorganiseerd verband beoefend zoals bijvoorbeeld zwemmen, skiën en schaatsen. Nieuwere sportvormen als surfen, skaten, snowboarden en klimmen zijn bij jongeren populair. Naarmate de leeftijd vordert, worden activiteiten als fietsen, wandelen, zwemmen en tennis populairder.

De begeleiding en organisatie van sportactiviteiten wordt mogelijk gemaakt door het aanwezige professionele en vrijwillige kader in de sport en aanpalende sectoren als recreatie, jeugd-, club- en buurthuiswerk en gezondheidszorg. Het aantal sportvrijwilligers is enorm. Volgens recent onderzoek zetten zo'n 1 miljoen mensen zich onbetaald of tegen een kleine onkostenvergoeding in voor de sport. Afgezet tegen cijfers van het Sociaal Cultureel Plan Bureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) kunnen daarvan ongeveer 350 000 vrijwilligers worden aangemerkt als «kernvrijwilligers»; de overige vrijwilligers participeren «ad hoc» of in de «periferie»1. Circa 85% van de sportverenigingen, meest traditionele leden-voor-ledenorganisaties, drijft op vrijwilligers.

3. Maatschappelijke waarden van breedtesport

Sporten is voor jong en oud ontspannend, gezond en bovenal gezellig. Samen sporten leidt tot verbondenheid, in teams en in club en vereniging. Sport zorgt ervoor dat mensen ergens bij horen, ergens aan deelnemen. Sporten en het begeleiden van sporters leidt tot voldoening en zelfrespect.

Aan het beoefenen van sport kunnen belangrijke waarden worden toegeschreven. Voor het individu zijn dat waarden als gezondheid, ontwikkeling en ontplooiing, zowel op het mentale als fysieke vlak. Het belang van voldoende en regelmatige lichaamsbeweging bij de preventie van lichamelijke aandoeningen en psychische problemen is evident.

Maar ook de ontspanning en de ultieme inspanning die nodig is voor een prestatie kunnen als belangrijke waarden van sport gezien worden. Sport draagt bij aan het behoud van kwaliteit van leven en bevordert een actieve leefstijl.

Naast de waarden voor het individu kunnen sportactiviteiten ook in het bredere maatschappelijke perspectief benut worden. Sport maakt mensen letterlijk en figuurlijk actiever en laat ze participeren in de samenleving. Sport spreekt aan en motiveert mensen om uiteenlopende redenen om te gaan sporten of bewegen, een wedstrijd te fluiten, in een bestuur te gaan of met z'n allen naar een wedstrijd te kijken. Deelname aan sport kan mensen in een kwetsbare positie – zoals kansarme jongeren, eenzame ouderen, chronisch zieken, mensen met een handicap, uitkeringsgerechtigden of mensen zonder werk – kansen bieden te integreren. Een laagdrempelig en toegankelijk sportaanbod levert een belangrijke bijdrage aan de sociale kwaliteit van de samenleving waarin verbondenheid en cohesie en het voorkomen van sociale uitsluiting van groot belang zijn2.

Sport is overigens geen panacee voor het oplossen van allerlei maatschappelijke problemen maar sport kan wel een belangrijke bijdrage leveren aan oplossingen, mits het onderdeel uitmaakt van integraal beleid. Het spreekt daarbij voor zich dat de daadwerkelijke betekenis van deze activiteiten per sport en afhankelijk van de individuele situatie kunnen verschillen.

Anders dan de topsport heeft de breedtesport veel minder maatschappelijke uitstraling naar media, sponsoring en publiek, maar desondanks mag de economische betekenis ervan niet onderschat worden. Aan sportkleding en sportmaterialen in winkels en drank en versnaperingen in sportkantines en sporthallen worden vele miljoenen besteed en ook de werkgelegenheid in de breedtesport is sterk groeiende. Tevens worden door sport en bewegen medische en verzuimkosten bespaard1.

Hoewel ontegenzeggelijk de verschillen tussen topsport en breedtesport het afgelopen decennium groter zijn geworden door de professionalisering in de topsport, is de samenhang en functie van beide sportvormen ten opzichte van elkaar van groot belang en misschien wel versterkt. Topsport kan niet bestaan zonder de aanwas en ontwikkeling van nieuw talent binnen verenigingen uit de breedtesport. Omgekeerd heeft breedtesport ook behoefte aan topsport; vooral vanwege de aantrekkingskracht die topprestaties op de jeugd hebben en de voorbeeldfunctie die topsporters vervullen.

Opmerkelijk is dat de enorme populariteit van sport, recreatie en bewegingsactiviteiten ertoe heeft geleid dat de uitvoering van deze activiteiten al lang niet meer alleen het domein is van de sportsector.

Zo worden sportactiviteiten georganiseerd om potentiële vroegtijdige schoolverlaters aan school te binden, worden sportactiviteiten ingezet in het kader van de buitenschoolse opvang en wijkopbouw, leidt het tot economische bedrijvigheid (en niet alleen in de sportindustrie), biedt het meer werkgelegenheid en wordt «meer bewegen» een erkend middel in de gezondheidszorg en hulpverlening.

Ook in andere sectoren groeit langzaam maar zeker het besef dat sport- en bewegingsactiviteiten een extra waarde kunnen toevoegen binnen die sector.

Het realiseren van die extra waarde op het lokale niveau, zowel binnen de sport als daarbuiten, is een belangrijke uitdaging voor de komende jaren. Een extra impuls van de rijksoverheid voor de breedtesport zal dat proces stimuleren en ondersteunen.

4. Knelpunten in de breedtesport

Uit diverse publicaties en onderzoeken2 is gebleken dat met name de sportsector op het lokale niveau met een groeiend aantal knelpunten te maken heeft.

Bij sportverenigingen betreft het vooral financiële knelpunten en kaderproblemen. De financiële knelpunten hangen veelal samen met accommodatielasten. Onder druk van bezuinigingen hebben gemeenten zich de laatste jaren genoodzaakt gezien kritisch te kijken naar de sportuitgaven. Verhoogde gebruikstarieven en dalende subsidies zijn hiervan het gevolg geweest. Voor verenigingen die moeilijk zelf extra inkomsten kunnen genereren moeten de verhoogde lasten op de leden worden verhaald, maar ook daar zijn grenzen aan verbonden.

De kaderproblemen in de sport hangen mede samen met een door het SCP gesignaleerde wijziging in de motieven van mensen om vrijwilligerswerk te gaan doen. De individualiseringstrend leidt ertoe dat het belang dat mensen persoonlijk hechten aan de doelen of activiteiten, voorop staat. De vanzelfsprekende en veelal levenslange affiniteit met de organisatie of vereniging neemt af. Hoewel de verwachting is dat het aantal vrijwilligers voorlopig niet verder terug zal lopen zullen mensen minder arbeidsintensieve taken en meer korte en afgeronde taken willen (blijven) vervullen. Veranderingen in de verenigingscultuur en een andere (meer consumentgerichte) houding van de leden van deze organisaties maken het moeilijker nieuwe kaderleden te vinden.

Verder hebben verenigingen te maken met de algemene trend dat het werven van nieuwe leden moeilijker is geworden en dat menig sporter nogal eens van sport en sportvorm verandert. De binding met de sportclub kan daardoor gemakkelijker verwateren. Ook worden sportaanbieders geconfronteerd met de gevolgen van demografische ontwikkelingen. Dat ouderen relatief een groter aandeel van het aantal sportdeelnemers vormen vraagt om aanpassingen in het aanbod.

De georganiseerde sport wordt daarbij voor extra problemen geplaatst door de afnemende deelname van de groep jongeren en van de groep volwassenen van 35–54 jaar. Ook de toestroom van allochtonen blijft verhoudingsgewijs achter bij de groei van deze bevolkingsgroep in de samenleving.

De hele sector wordt daarnaast geconfronteerd met een groeiende vraag naar kwaliteit bij leden en consumenten. Er dient binnen de club (maar ook in de sport- en bewegingscentra) een klimaat te zijn dat gericht is op deskundigheid, zelfwerkzaamheid, veiligheid, gezondheid en tolerantie. Dat vereist de aanwezigheid van voldoende en goed opgeleid kader op diverse niveaus.

Verhoogde deskundigheidseisen, hoe noodzakelijk ze ook zijn, versterken het bestaande kaderprobleem nog eens, zeker als het de sportspecifieke functies betreft die ook op het vrijwillig kader betrekking hebben. Verenigingen hebben tevens te maken met de vraag een bijdrage te leveren aan maatschappelijke processen zoals integratie van gehandicapten, emancipatie en inburgering. Ook de regelgeving en daarmee samenhangende kosten vanuit landelijke en regionale organisaties en overheden maken de zaak er niet eenvoudiger op.

Extra complicerend daarbij is dat uit diverse signalen blijkt, dat de sportaanbieders lang niet altijd weten waar men voor ondersteuningsvragen terecht kan of hoe de aangeboden adviezen met het huidig kader te implementeren in de vereniging. Het aanbod van de ondersteuningsorganisaties is niet transparant, soms overlappend en de organisaties zijn soms te weinig vraaggericht ingesteld.

Ook de opleidingen voor het kader spelen hier nog te weinig op in. Hoewel er belangrijke stappen zijn gezet door verscheidene sportorganisaties houden enkele opleidingen voor het vrijwillige sportkader nog te weinig rekening met deze ontwikkelingen en de «nieuwe» vrijwilligers in de sport.

De knelpunten zijn veelal niet aan sport of specifiek aan bepaalde takken van sport gebonden. Ze hangen mede samen met maatschappelijke ontwikkelingen die ook hun effect hebben op de sport. Overigens moeten lang niet alle verenigingen, organisaties en sporten over één kam geschoren worden. Sommige sportaanbieders floreren en weten de weg te vinden naar adviseurs en ondersteuningsorganisaties, andere hebben het moeilijk.

Niet alleen de sportorganisaties, maar ook gemeenten worden geconfronteerd met de vraag hoe de gewenste verbeteringen in de georganiseerde sport te stimuleren en te realiseren. Bij de georganiseerde en ongeorganiseerde sport en sport in de buurt zijn er daarnaast knelpunten op het terrein van de ruimtelijke ordening en de bereikbaarheid en inrichting van voorzieningen en openbare ruimten.

Naast de specifieke knelpunten in de breedtesport hebben gemeenten bovendien te maken met sociaal maatschappelijke knelpunten rond leefbaarheid, veiligheid, volksgezondheid en maatschappelijke participatie. De aard van de problemen is verschillend en varieert afhankelijk van het aantal inwoners, aanwezige ruimte en infrastructuur, werkgelegenheid enz.. In sommige steden is de problematiek complex omdat problemen zich opstapelen. Gemeenten zijn op zoek naar oplossingen voor deze knelpunten en zien daarbij kansrijke mogelijkheden door het inzetten van sportactiviteiten.

De knelpunten overziend moet geconstateerd worden dat het zeer belangrijk is de sportaanbieders zodanig toe te rusten of te ondersteunen dat zij om kunnen gaan met de nieuwe eisen die aan hen gesteld worden. Dat vraagt om een belangrijke impuls op het lokale niveau omdat anders immers de eerder geschetste wens tot versterking van de maatschappelijke betekenis van sport al in de kiem gesmoord wordt.

5. Partners en verantwoordelijkheden in de breedtesport

Clubs, sportscholen en andere organisaties zijn primair zelf verantwoordelijk voor de door hen georganiseerde sportactiviteiten en de kwaliteit daarvan.

Hoewel deze organisaties zich primair richten op de sport als doel op zich, strekt hun verantwoordelijkheid zich ook uit tot het met andere organisaties voorkomen van mogelijke negatieve neveneffecten als bijvoorbeeld discriminatie, doping en vandalisme. Uiteraard dragen lokale sportaanbieders ook bij aan positieve maatschappelijke processen zoals sociale integratie, educatie en gezondheidsbevordering. Maar gezien de primaire doelstelling van de sportaanbieders, het karakter van de leden- of klant- organisaties en de huidige toerusting, kunnen daar zonder aanvullend beleid geen maximale positieve effecten van verwacht worden.

Voor optimalisering van positieve maatschappelijke effecten moet ondersteuning worden geleverd, zeker indien sport planmatig en systematisch ingezet wordt als een van de middelen om maatschappelijke problemen op te lossen.

De eigen verantwoordelijkheid van de sportaanbieders blijkt ook uit de financiering van de breedtesport op het lokale niveau. Traditioneel neemt de eigen bijdrage van de deelnemers in de vorm van contributies voor de financiering van de breedtesport een belangrijke plaats in. Volgens de laatst beschikbare cijfers op dit terrein gaat het hierbij om een bedrag van ca. 1,5 miljard gulden op jaarbasis.

De lokale overheid heeft bij de optimalisering van de positieve maatschappelijke effecten en ter versterking van de sociale sportinfrastructuur een belangrijke faciliterende rol. In veel gemeenten is dit vertaald in een beperkte ondersteuning van de georganiseerde sport en afhankelijk van het lokale sportaanbod tot uitvoering van (aanvullende) sportactiviteiten in het kader van sportstimulering.

De gemeente is daarnaast (mede)verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van sport- en recreatievoorzieningen op haar grondgebied en het stimuleren en bewaken van de toegankelijkheid en bereikbaarheid van sportvoorzieningen en organisaties voor al zijn burgers. De gemeentelijke uitgaven voor sport die voor een belangrijk deel bestaan uit exploitatie en bouw van allerlei sportaccommodaties bedragen circa 1,3 miljard gulden op jaarbasis.

Door bezuinigingen en een herziening van de taakopvatting van de gemeenten is druk komen te staan op de gemeentelijke uitgaven voor sport. In het regeerakkoord van augustus 1998 worden gemeenten opgeroepen weer meer actief te worden op het gebied van sport en met name vanuit een integrale benadering.

De rol van de provincie is de afgelopen jaren betrekkelijk onderbelicht geweest. De ondersteuning door provinciale organisaties aan de lokale sportorganisaties is niettemin aanzienlijk. Ook de functie gericht op beleidsadvisering van gemeenten, en met name de kleinere gemeenten, is van groot belang omdat zij vaak niet in staat zijn met de beperkte beleidscapaciteit op het terrein van de sport tot uitvoering van programma's te komen.

De bijdrage van de meeste provincies aan de sport is de afgelopen jaren teruggelopen. Zij besteden momenteel gezamenlijk per jaar circa 11 miljoen aan subsidies voor de provinciale sportraden en/of ondersteunende organisaties waar sportadvisering een onderdeel van is. Gezien de mogelijkheden die er liggen op het terrein van regionale samenwerking, positie van de kleinere gemeenten, de ontwikkeling van het platteland en de samenhang met het recreatie-, welzijns- en jeugdbeleid in de provincies zijn er duidelijk kansen om de provinciale betrokkenheid bij de breedtesport verder uit te breiden.

De landelijke sportbonden hebben naast de organisatie van het wedstrijdwezen en de promotie van de tak van sport belangrijke taken bij de ondersteuning van verenigingen. Dat betreft in ieder geval sportspecifieke zaken maar vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid komen ook andere thema's als anti-discriminatie, integratie gehandicapten en het bevorderen van tolerantie en fair play aan de orde. Met behulp van dienstverlenende en ondersteuningsorganisaties op landelijk en regionaal niveau worden lokale sportaanbieders voorzien van richtlijnen, adviezen, begeleiding en instrumenten op dit terrein.

De bonden worden op hun beurt vanuit de sport ondersteund door de landelijke sportkoepelorganisaties en in het bijzonder door NOC*NSF. Tevens vervult NOC*NSF een belangenvertegenwoordigende en regisserende functie voor de georganiseerde sport. In die rol wordt ook de samenhang met ontwikkelingen buiten de georganiseerde sport zoals rondom gezondheid, recreatie, het onderwijs, het sportkader en de ongeorganiseerde sport op lokaal niveau gestimuleerd.

De eigen verantwoordelijkheid van de landelijke sportorganisaties voor de breedtesport blijkt niet alleen uit het gevoerde beleid en de nota «Ruimte voor Ontwikkeling» maar ook uit het inzetten van eigen inkomsten en de jaarlijkse uitkeringen van de SNS die op advies van de georganiseerde sport zelf, worden toegewezen. Circa 15 miljoen daarvan is toe te rekenen aan ondersteuning van de breedtesport met name in de vorm van verenigingsondersteuning.

Het rijksbeleid ten aanzien van de breedtesport is ondersteunend en faciliterend van aard en gericht op aanvullingen en vernieuwingen in het veld.

Dat is al enkele decennia het geval. Daarbij moet worden opgemerkt dat de term breedtesport niet expliciet de noemer voor het beleid vormde.

Zo werden eind jaren zeventig en begin jaren tachtig naast de landelijke sportorganisaties voor de wedstrijdsport ook de lokale overheden gesteund voor name de recreatiesport en sportieve recreatie.

Vanwege het belang van de georganiseerde sport, maar ook in verband met budgettaire redenen, werd het beleid later meer gericht op alleen de landelijke sportorganisaties en de ondersteuningsstructuur in de sport.

Aan deze organisaties werden middelen beschikbaar gesteld om tot nieuwe methodiekontwikkeling te komen, stimuleringsprogramma's te ontwikkelen en sportorganisaties en gemeenten te ondersteunen bij het ontwikkelen en implementeren van het beleid.

De rijksoverheid heeft naar aanleiding van het verschijnen van de nota «Wat sport beweegt» de afgelopen twee jaar een eerste kwaliteitsimpuls gegeven gericht op de landelijke sportorganisaties en ondersteuningsstructuur. In mindere mate kon direct steun verleend worden aan lokale overheden.

Op de terreinen van het kaderbeleid (ontwikkeling vrijwilligersbeleid en professionalisering), de sportondersteuningsstructuur (Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen en het project Sport Infrastructuur Nederland), bewegings- en gezondheidsbevordering (Nederland in Beweging), stimulering van deelname van gehandicapten (Nebas, NSG) en jeugd (Jeugd in Beweging), het scheppen van een sportklimaat van tolerantie en fair play (Stichting Sport, Tolerantie en Fair Play Nederland), en het milieubeheer zijn samen met de landelijke sportorganisaties en beleidspartners belangrijke stappen gezet.

Van het sportbudget van het ministerie van VWS was in 1998 circa 25 miljoen toe te rekenen aan het steunen van activiteiten op landelijk, regionaal en lokaal niveau, die tot de breedtesport kunnen worden gerekend1.

6. De breedtesportimpuls

De veranderende omstandigheden en de vragen die door de sporters, maatschappelijke organisaties en overheden aan de sportsector worden gesteld, maken een verdere verdieping en verbreding van het huidige breedtesportbeleid noodzakelijk. Zeker als sport als integraal onderdeel van de lokale sociale infrastructuur zijn maatschappelijke functie verder moet waar maken is aanvullend beleid noodzakelijk.

Die aanvulling zal vooral zijn beslag krijgen op het lokale uitvoerende niveau.

Niet alleen zijn daar de knelpunten het meest pregnant, het lokale niveau vormt ook de basis van de sportbeoefening, hoe regionaal of nationaal soms de aard en uitstraling van de activiteiten ook zijn. Het is verder het niveau waar goed ingespeeld kan worden op de wensen van de mensen zelf, de specifieke doelgroepen die extra aandacht behoeven en maatschappelijke ontwikkelingen die overal een eigen inkleuring krijgen. Bovendien kunnen er verbindingen worden gelegd met andere werksoorten, zoals het jeugd- en jongerenwerk, de preventieve gezondheidszorg, de gehandicaptenvoorzieningen en het onderwijs.

Een belangrijke taak is daarbij weggelegd voor de gemeenten. De sportverenigingen hebben de ondersteuning en samenwerking vanuit de gemeenten hard nodig. Gemeenten spelen een belangrijke rol bij de kwaliteitsverbetering en instandhouding van het sportaanbod en het scheppen van voorwaarden voor de beoefening van de (on)georganiseerde en anders georganiseerde sport.

Gemeenten hebben overigens ook een actieve verenigingsstructuur en sportsector nodig om de betekenis van de sport voluit te kunnen benutten bijvoorbeeld in het kader van participatie van specifieke doelgroepen en de aanpak van sociaal-maatschappelijke knelpunten, zoals criminaliteit en geweld en de bevordering van werkgelegenheid en gezondheid.

Gestimuleerd zal worden dat de kracht van de gemeenten op het terrein van de sport verder wordt aangesproken en het gemeentelijk sportbeleid vanuit een integraal perspectief wordt geïntensiveerd.

Doel van de breedtesportimpuls is dat gemeenten en lokale organisaties (verdere) initiatieven ontplooien die bijdragen aan een duurzame verbetering van het lokale sportaanbod, indien mogelijk in samenwerking met andere sectoren. Tevens wordt bevorderd dat sportactiviteiten optimaal benut worden in het kader van anderssoortige maatschappelijke projecten.

De breedtesportimpuls is derhalve gericht op:

– de versterking van de lokale sportinfrastructuur, met name die van de sportverenigingen, om zo het dubbelkarakter van de sport, de gerichtheid op zowel de intrinsieke als maatschappelijke doelen, optimaal te kunnen benutten;

– het vanuit een integrale benadering inzetten van sport als middel teneinde bij te dragen aan oplossingen voor maatschappelijke lokale «problemen» en ter versterking van de algemene lokale sociale infrastructuur;

– het leggen van lokale dwarsverbanden tussen diverse sportaanbieders en met andere aan de sport gerelateerde sectoren, zoals het onderwijs, de recreatie, het welzijnswerk en de gezondheidszorg. Dat levert win-win situaties op voor sport en andere sectoren.

Activiteiten in gemeenten moeten bijdragen aan de realisering van doelen op sportaanbieders-, wijk- of gemeentelijk niveau. Sporters moeten op een sociaal veilige manier, georganiseerd of ongeorganiseerd, hun sport kunnen beoefenen.

Een goed toegeruste lokale sportsector moet uiteindelijk beter in staat zijn een duurzame bijdrage te leveren aan leefbaarheid, gezondheid, bewegingsbevordering, economische bedrijvigheid, werkgelegenheid en maatschappelijke participatie. De doelstellingen van de breedtesportimpuls en reikwijdte ervan kunnen als volgt toegelicht worden.

6.1 De versterking van de lokale sportinfrastructuur

De versterking van de sportinfrastructuur kan bereikt worden door sport- en recreatievoorzieningen en -mogelijkheden dicht bij huis, vernieuwing van het sportaanbod waar nodig, een intensief lokaal kaderbeleid en een goede ondersteuning van sportaanbieders.

Sport- en recreatievoorzieningen

Gemeentelijk beleid heeft in het verleden geleid tot een fijnmazig over heel Nederland gespreid netwerk van sportvoorzieningen voor de georganiseerde breedtesport, dat in het kader van deze breedtesportimpuls geen verdere aandacht behoeft.

Helaas zijn met name in de grotere steden en vooral in de oude binnenstadswijken, door allerlei ontwikkelingen de sport en recreatieve voorzieningen steeds verder weg van huis terecht gekomen. Deze ontwikkeling vraagt om meer lokale aandacht bij de (her)inrichting van wijken, parken en pleinen en multifunctioneel gebruik van school- en wijkvoorzieningen. Ook aanpassingen in verband met nieuwe sportvormen zoals skaten kunnen daarbij worden betrokken.

Een aantal gemeenten heeft reeds goede ervaringen met recreatief medegebruik van multifunctionele accommodaties en het feit dat zalen voor het bewegingsonderwijs onder gemeentelijke verantwoordelijkheid zijn komen te vallen en gemakkelijker ingezet kunnen worden voor verenigings- en sportbuurtactiviteiten. Bij andere gemeenten liggen hier nog kansen.

Nieuwe lokale organisatievormen in de sport

Met het verdwijnen van sportaccommodaties uit de binnenstad en mede door demografische ontwikkelingen is het aanbod van georganiseerde sport daar veelal sterk verminderd. Bovendien bestaat er een groeiende behoefte aan alternatieve organisatievormen omdat het aanbod van de tak van sport gebonden traditionele sportvereniging niet altijd voldoet. Zo worden scholen een bakermat voor het ontstaan van schoolsport- en of jeugdsportverenigingen, waar meerdere sporten beoefend worden en waar de jeugd zelf meebeslist en begeleidt. Soms leidt dat tot nieuwe verenigingen in een wijk, in andere gevallen wordt zo'n initiatief geadopteerd door plaatselijke verenigingen.

Ook worden groepen gevormd rondom «Meer Bewegen voor Ouderen», het «GALM»-project en «Club-extra»1, die langzaam uitgroeien tot eigen verenigingen of organisaties.

Initiatieven van het sportbuurtwerk, de speeltuinvereniging, de zelforganisatie voor allochtonen of samenwerkingsprojecten met commerciële sportaanbieders verdienen in dit verband eveneens aandacht. De breedtesportimpuls wil ruimte bieden voor de ondersteuning van dergelijke en andere sportaanbod-vernieuwende initiatieven, mits zij leiden tot een levensvatbaar en duurzaam sportaanbod in een wijk of buurt waar dat aanbod ontbreekt.

Kaderbeleid

Initiatieven gericht op het kader verdienen een belangrijke impuls. Het bestaande beleid gericht op de instandhouding van het vrijwilligerskarakter in de sport dat met meerdere actoren, ook buiten de sport, wordt uitgevoerd verdient de aandacht op het gemeentelijk niveau. Doel is dat binnen verenigingen vrijwilligersbeleid wordt gevoerd, zodat de sportverenigingen meer planmatige en georganiseerde aandacht schenken aan het werven, behouden en functioneren van vrijwilligers. Extra aandacht is bovendien nodig voor de stimulering van jeugdparticipatie en vrijwilligerswerk. De sportsector kan daarbij beschouwd worden als een laagdrempelige voorziening waarbij vrijwilligerswerk relatief eenvoudig tot stand kan komen, in het verlengde van school of het lidmaatschap van de sportvereniging.

Een beperkte professionalisering op het lokaal niveau kan er, bij voldoende draagvlak, ook onderdeel van zijn. Deze dient er dan wel op gericht te zijn dat concrete taken van de vrijwilligers-sportorganisatie (zoals leden- en kaderwerving, financiële- en ledenadministratie, trainingen en evenementen, management, inschakeling bij school, welzijn en hulp- en gezondheidsprojecten) op zodanige wijze ondersteund, dan wel uitgevoerd worden dat de druk daadwerkelijk verlicht wordt.

De beperkte professionalisering zal bijvoorbeeld gestalte kunnen krijgen door middel van verenigingsmanagers1 of vergelijkbare functionarissen, die de interne organisatie van verenigingen van binnenuit versterken en de inzet van verenigingssport voor maatschappelijke doelen verbetert. Uiteraard is het afhankelijk van de lokale situatie of een dergelijke functionaris juist aan een vereniging of meerdere verenigingen gebonden moet zijn, dan wel dat deze ingezet wordt als stimulans voor meer samenwerking tussen verenigingen en organisaties buiten de sport of voor de ontwikkeling van een nieuw sportaanbod.

De ervaring met deze projecten moet leiden tot meer inzicht in het financiële draagvlak, de uitvoerbaarheid, de daadwerkelijke vraag naar en het maatschappelijk belang van dergelijke arbeidskrachten op lokaal niveau.

De professionalisering is daarbij geen doel op zich, maar moet gezien worden als instrument ter verbetering van de kwaliteit en de samenhang in het sportaanbod.

Gerichte deskundigheidbevordering op het gebied van milieu, accommodatiebeheer, financieel management en sociale hygiëne in kantines is ook een mogelijkheid de sportaanbieders beter toe te rusten. Sportaanbieders moeten immers in staat zijn op zijn minst te kunnen voldoen aan de voorschriften die de (lokale) overheid aan hen stelt.

Lokale Ondersteuningsstructuur

In het kader van deze breedtesportimpuls wordt gestreefd naar een transparante ondersteuningsstructuur in de sport op het lokale niveau. Het betreft diverse functies zoals advisering, stimulering, begeleiding en (mede-)uitvoering van taken op sporttechnisch, management-organisatorisch en beheersmatig niveau.

Bij een door een gemeente gewenste vernieuwing en versterking van de lokale ondersteuningsstructuur moet duidelijk worden gemaakt hoe deze versterking zich verhoudt tot de ondersteunende taken van de provinciale sportraden en/of de sportbonden op regionaal niveau. Er is geen behoefte aan het creëren van meer overlappende functies. Bovendien moet rekening worden gehouden met verdere discussies over de landelijke en regionale sportondersteuningsstructuur in Nederland die in het kader van het SPIN-project1 gevoerd worden. Maar afhankelijk van de grootte van de gemeente is het uiteraard goed voorstelbaar dat in het kader van bijvoorbeeld het extern doen uitvoeren van concrete verenigingstaken als ledenadministratie of het werkgeverschap van verenigingsmanagers en I/D-werknemers (Instroom/Doorstroombaan) een dergelijke lokale versterking wordt aangevraagd. Uiteraard kunnen gemeenten in het kader van regionale samenwerking ook gezamenlijk met voorstellen komen.

6.2 Sport als middel in een lokaal integrale benadering

In de breedtesportimpuls kan naast de versterking van de verenigingen, tegelijkertijd aandacht worden besteed aan initiatieven die bijdragen aan het oplossen van lokaal maatschappelijke knelpunten of de versterking van de sociale infrastructuur. De rol van sport- en bewegingsactiviteiten kan immers van grote waarde zijn voor het onderwijs, naschoolse opvang, criminaliteitspreventie, hulpverlening, revalidatie en gezondheidszorg.

Hoewel de aandacht voor sportactiviteiten vanuit andere sectoren nog klein is groeit het inzicht dat sportactiviteiten kunnen bijdragen aan verschillende beleidsterreinen op het lokale niveau.

Dat geldt zeker voor gezondheidsbevordering. Bij het bevorderen van gezond gedrag wordt het belang van meer bewegen steeds meer erkend, omdat het bijdraagt aan de preventie van ziekten en lichamelijke en psychische klachten. Op termijn kan het aantal mensen dat een beroep moet doen op de gezondheidszorg daarmee teruggebracht worden. Met name kwetsbare groepen zoals jeugd, ouderen, chronisch zieken en mensen met een lage sociaal-economische status dienen bereikt te worden. De sport in de wijk kan hierbij een belangrijk aangrijpingspunt zijn voor het werken aan gezondheidsbevordering.

Ook de steden die met ondersteuning vanuit het grotestedenbeleid en de sociale vernieuwing sportprojecten hebben uitgevoerd, hebben positieve ervaringen opgedaan met de verbetering van de leefbaarheid in wijken en buurten.

Naast de sociale infrastructuur en de leefbaarheid kan ook de recreatieve functie verbeterd worden door aandacht voor de (met name ongeorganiseerde vormen van de) breedtesport. Initiatieven gericht op recreatie dicht bij huis en groen in de leefomgeving (Groen Impuls), waarbij sport een rol speelt, verdienen navolging2.

Op het platteland is de problematiek wat betreft de leefbaarheid vaak anders van aard dan in de grote steden. Maar ook daar kan de breedtesport als sociaal cement een belangrijke functie vervullen.

In het kader van de bestrijding van de werkloosheid speelt de sportsector momenteel een bescheiden rol. De verwachting is dat die rol groter wordt door het proces van professionalisering, dat thans plaatsvindt binnen de sport, en de mogelijkheden die sport biedt voor routinematig en eenvoudig werk als opstap naar de arbeidsmarkt. Binnen de sport is er plaats voor arbeidskrachten met een WIW-dienstverband (Wet inschakeling werkzoekenden) of met een I/D-baan. Toepassing van deze arbeidsmarktmaatregelen in de sportsector heeft potentie. Met behulp van een informatiecentrum voor banen in de sport, aangehaakt bij de Landelijke Contactraad, wordt momenteel al de gebruikmaking van gesubsidieerde arbeidskrachten in de sportsector vergemakkelijkt en gestimuleerd.

Binnen het onderwijsveld is de laatste jaren een discussie op gang gekomen over de sociale en pedagogische opdracht van het onderwijs. Van het onderwijs wordt steeds meer een bijdrage verwacht aan de sociale en maatschappelijke integratie van jeugdigen. Het onderwijsachterstandsbeleid sluit daar ook bij aan. Het belang van de lichamelijke opvoeding en de schoolsport in het kader van dit beleid, maar ook binnen de verlengde schooldag en de buitenschoolse opvang, wordt, mede onder invloed van het project Jeugd in Beweging, in toenemende mate onderschreven.

De groeiende zorg in de samenleving om groepen «kwetsbare» of problematische jeugdigen en gezinnen heeft ook in het onderwijs geleid tot discussies over de bestrijding van het zinloos geweld door jeugdigen, de opvang van voortijdige schoolverlaters en veiligheid op school en in de buurt. Sportactiviteiten kunnen daar een rol in spelen, zo blijkt onder andere uit projecten als «Veilig op Straat».

Ook de verdere ontwikkeling van de «brede school» biedt aanknopingspunten. De brede school kan immers niet alleen gezien worden als een netwerk rond jeugd en gezin, maar draagt, als spil in de buurt, eveneens bij aan de leefbaarheid en sociale samenhang op wijk- en buurtniveau. Door multifunctioneel gebruik van de voorzieningen kan bijvoorbeeld de sportvereniging of het sportbuurtwerk er een thuishaven hebben.

Voor de inzet van sport- en bewegingsactiviteiten bij andere werkvelden is veelal gekwalificeerd (sport)kader nodig, wil men tot een goede uitvoering komen. Indien mogelijk verdient het de voorkeur dat sportverenigingen, sportopbouwwerk, anders georganiseerde sportaanbieders en sport- en bewegingscentra worden ingeschakeld. Dat vergroot immers de kans op dwarsverbanden die leiden tot de gewenste win-win situaties.

6.3 Dwarsverbanden

Gemeenten kunnen zorgdragen voor een zodanige afstemming tussen beleidssectoren dat een meerwaarde ontstaat. De sport op het lokale niveau kan dan aan de ene kant profiteren van andere beleidsimpulsen maar tegelijkertijd bijdragen aan positieve resultaten op deze beleidsterreinen.

Platform- en overlegsituaties bieden veelal nog onvoldoende garanties om daadwerkelijk te komen tot goede samenwerking.

Koppeling kader

Sommige gemeenten hebben goede ervaringen met samenwerking van welzijnswerkers, vakleerkrachten, verenigingsmanagers en trainers, maar vaak blijven de beleidsterreinen nog te geïsoleerd van elkaar bestaan.

Daarom wordt het aanstellen van functionarissen vergelijkbaar met de bewegingsconsulenten die momenteel door de projectgroep Jeugd in Beweging zijn geïnitieerd, bepleit. Bewegingsconsulenten1 bevorderen de samenwerking tussen aan elkaar gerelateerde lokale sectoren als het onderwijs, welzijn, gezondheidszorg en sport. Naast de categorie jeugd die aandacht krijgt in het project Jeugd in Beweging zouden ook andere doelgroepen en andere sectoren bereikt kunnen worden. Het aanhaken van sportgroepen voor ouderen, gehandicapten of chronisch zieken bij bestaande sport- of buurtverenigingen zou erdoor vergemakkelijkt kunnen worden. Bij de precieze invulling van het profiel van een dergelijke functionaris moet wel rekening worden gehouden met de ervaringen die opgedaan zijn in het project Jeugd in Beweging. De aanstelling van een bewegingsconsulent kan gezien worden als een voorbeeld van een gemengde aanstelling, omdat de functie van dienst is voor het onderwijs en de school- en verenigingssport. In navolging van experimenten in België zouden dergelijke aanstellingen wellicht eerst op gemeentelijk niveau kunnen plaatsvinden.

Een ander mogelijk dwarsverband tussen school en sportsector is de aanstelling van gekwalificeerde verenigingstrainers als onderwijsassistenten van de vakleerkracht voor het bewegingsonderwijs. Momenteel zijn hier nog geen ervaringen mee opgedaan maar lokale sportaanbieders kunnen ook op deze wijze bij het aanbod van de verlengde schooldag, de brede school en vensterscholen, worden ingezet. Goede ontwikkelingen rondom de betrokkenheid van de sportclub bij huiswerkbegeleiding, sollicitatietrainingen voor werkloze jongeren en het betrekken van de jongeren zelf bij de opzet van sportprogramma's krijgen op deze wijze een (extra) stimulans.

Tenslotte verdienen succesvolle initiatieven in het kader van gesubsidieerde arbeid in de sport, waarbij diverse sportaanbieders zoals scholen, sportverenigingen en andere organisaties aan elkaar gekoppeld, kunnen profiteren van een arbeidsplaats, navolging. De gemeente kan hier een belangrijke initiatiefnemer zijn.

Sport, milieu, ruimtelijke ordening en recreatie

Op het terrein van ruimtelijke ordening, milieu en de recreatie zijn eveneens dwarsverbanden mogelijk met de breedtesport. In de gebiedsgerichte aanpak van het milieu wordt een evenwichtige afweging van waarden zoals sport en milieu voor de leefomgeving gestimuleerd. Door sportactiviteiten en milieuthema's in samenhang te bezien bij planning, bouw en beheer van sportaccommodaties kan grote vooruitgang worden geboekt. Specifieke aandacht wordt gevraagd voor de bereikbaarheid van sportvoorzieningen, het combineren van deze voorzieningen met andere functies zoals onderwijs of economische bedrijvigheid, voor de naleving van de voorschriften van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen en het milieubeheer. In dit licht is aanmoediging van participatie door de sport in lokale beleidsvorming en ruimtelijke ordening eveneens van belang. Voorlichting over naleving van milieumaatregelen en bewustmaking van de sportsector over haar taak in ruimtelijke inrichtingsprocessen is nog nodig1. Innovatieve projecten op dit terrein passen in het milieu- en breedtesportbeleid.

Initiatieven gericht op recreatie dicht bij huis en groen in de leefomgeving in het kader van de «Groen Impuls», waarbij de breedtesport en de leefomgeving kunnen profiteren, zijn een ander goed voorbeeld. Activiteiten in de sectoren sport en recreatie kunnen, als ze in samenhang worden gebracht, elkaar versterken door gezamenlijke belangenbehartiging ter behoud of vergroting/verbetering van de groene ruimte en door mede«gebruik» van elkaars vrijwilligers en (gesubsidieerde) arbeidskrachten, terreinen en accommodaties. Lokale initiatieven met dit doel worden aanbevolen.

7. De rol van landelijke organisaties

Deze lokale impuls voor de breedtesport vraagt ook een directe betrokkenheid van de diverse landelijke en regionale sportpartners. Het is van groot belang dat de landelijke sport- en ondersteuningsorganisaties niet alleen worden ingeschakeld bij de monitoring, maar ook bij de uitvoering ervan. Dat geldt zeker voor de versterking van de lokale sportinfrastructuur van de georganiseerde sport, maar het is net zo vanzelfsprekend bij het leggen van dwarsverbanden met aanpalende sectoren als recreatie, gezondheidszorg en het onderwijs, waarmee de ondersteuningsorganisaties in de sport reeds goede contacten hebben opgebouwd. Ook voor samenhang met de sectoren als ouderenzorg, tiener- en kinderopvang, ruimtelijke ordening, milieu en criminaliteitspreventie zijn er aanknopingspunten.

Een dergelijke betrokkenheid sluit aan bij de huidige bemoeienissen van de landelijke en provinciale sportorganisaties met het lokale niveau. In een aantal gevallen moeten er immers voorzieningen worden getroffen op regionaal of nationaal niveau. Reeds bestaande voorbeelden daarvan zijn een help-desk voor «Sport en milieu» en een consulent in het kader van toepassing van arbeidsmarktmaatregelen in de sport. Ook landelijke aanjaag- of onderzoeksprojecten zijn zinvol, zoals de projecten op het terrein van de vrijwilligers in de sport en de beperkte professionalisering.

Zo hebben in reactie op de gesignaleerde kaderproblemen bij verenigingen NOC*NSF en de NFWS in het kader van het project Vrijwilligersbeleid In de Sportvereniging (VIS) een landelijk meerjarenplan ontwikkeld onder de titel «Tijd voor vrijwilligersbeleid». Voor de uitvoering van het plan wordt gezocht naar partners zoals onder andere sportbonden, provinciale sportraden en gemeenten. Producten en diensten worden aangeboden onder het motto «Hart voor sport, oog voor vrijwilligers».

De Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) bereidt in opdracht van het ministerie van VWS een Plan van Aanpak voor gericht op jeugdparticipatie en -vrijwilligerswerk1. De uitvoering van het Plan van Aanpak zal voornamelijk plaatsvinden op het lokale niveau.

NOC*NSF heeft verder onderzoeksactiviteiten laten uitvoeren in het kader van het PrinS-project. Uit de onderzoeken blijkt dat er een duidelijke behoefte binnen de georganiseerde sport is aan arbeidskrachten voor het verenigingsmanagement. Ook zijn globale profielen ontwikkeld2. Tevens wordt nader onderzoek verricht naar de kwantitatieve behoefte aan dergelijke arbeidskrachten en naar het financiële draagvlak in de sector zelf voor de daarmee samenhangende loonkosten.

Belangrijk zijn ook de vele producten en diensten voor het lokale niveau die de afgelopen jaren ontwikkeld zijn door Jeugd in Beweging en door de diverse ondersteunings- en sportstimuleringsorganisaties gericht op specifieke doelgroepen en maatschappelijke thema's in de sport. Tenslotte kunnen ook de nieuwe inzichten in de deskundigheidsbevordering die bij een aantal bonden geleid hebben tot modulering en afstandsleren aan de ene kant en verenigings- en praktijkgebonden opleidingen aan de andere kant, niet onvermeld blijven.

Gestimuleerd zal worden dat gemeenten profiteren van de goede diensten en producten van landelijke en regionale sportorganisaties die behulpzaam kunnen zijn op het lokaal niveau en samenwerken met deze organisaties.

Het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB), dat voortgekomen is uit de landelijke sportstimuleringsorganisaties, kan hierbij een belangrijke rol spelen. Met de start van dit instituut is een belangrijke stap gezet voor de verdere ontwikkeling en integrale ondersteuning van de breedtesport. Via de bestuurlijke aansturing door de beleidspartners NOC*NSF, IPO, VNG en Landelijke Contactraad en de nieuwe structuur van deze organisatie zijn garanties ingebouwd dat deze ondersteuning zal aansluiten op lokale ontwikkelingen en vraaggericht van aard zal zijn3.

Voor ondersteuning van projecten van landelijke sportorganisaties gericht op de lokale sportontwikkeling zullen in de komende jaren de bestaande middelen in het sportbudget van het ministerie van VWS gerichter worden ingezet op gewenste doelen binnen de breedtesport. Daartoe worden ook, weliswaar beperkt, extra middelen aangewend uit de intensivering van het beleid. Deze financiële ondersteuning kan door de sportorganisaties zelfstandig bij het ministerie van VWS worden aangevraagd. Voorwaarden, waaraan dergelijke projecten dienen te voldoen, worden opgenomen in de jaarlijkse circulaire «subsidieaanvraag landelijke en bijzondere sportorganisaties».

In 1999 worden de beschikbaar gekomen extra middelen voor een belangrijk deel ingezet via het SPIN-traject. Na 1999 kunnen landelijke sportorganisaties binnen het kader van de jaarlijkse subsidieaanvragen om steun voor de uitvoering van programma's op het terrein van lokale breedtesportontwikkeling verzoeken. Dergelijke aanvragen dienen wel te passen in het geschetste beleidskader van deze brief. Met NOC*NSF zal verdere afstemming plaatsvinden over de inzet van de SNS-middelen voor de ontwikkeling van de breedtesport.

8. Een stimuleringsregeling lokale breedtesport voor gemeenten

Voor de realisering van de lokale breedtesportimpuls voor gemeenten is gekozen voor een tijdelijke stimuleringsregeling. Daarmee kunnen programma's met projecten worden gesteund. Mede gezien het ontwikkelingskarakter van de programma's en de samenhang met initiatieven uit andere sectoren is dat een geschikt instrument. Bovendien kunnen aanvragen gericht en selectief beoordeeld en gehonoreerd worden aan de hand van specifieke inhoudelijke en formele criteria.

De stimuleringsregeling staat open voor iedere gemeente in Nederland. Ook het indienen van programma's via een samenwerkingsverband van gemeenten behoort tot de mogelijkheden. Gemeenten met minder dan 10 000 inwoners kunnen alleen een aanvraag indienen in samenwerking met een of meerdere andere gemeenten.

Gezien de beperkte omvang van het beschikbare budget bij de start van de regeling en geleidelijke groei in vier jaar is het noodzakelijk dat een fasegewijze invoering plaatsvindt. Het beschikbare budget is onvoldoende, ook in 2002, om alle gemeenten in Nederland gelijktijdig te kunnen ondersteunen. Daarom kunnen naar verwachting niet alle aanvragen van gemeenten, ook die passen binnen de criteria van de regeling, gehonoreerd worden.

Per jaar wordt gelijktijdig beslist op basis van een vergelijking van de aanvragen op hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van het beleid. Daarbij vindt geen gelijkmatige verdeling van het beschikbare subsidiebedrag plaats, maar worden aanvragen geselecteerd op basis van kwaliteit en meerwaarde voor het beleid. Bij de selectie wordt tevens rekening gehouden met regionale spreiding, diversiteit tussen de programma's, hun innovatieve aard en grootte van de gemeente. Deze moeten immers diverse inzichten en ervaringen opleveren die van belang kunnen zijn voor andere gemeenten.

De regeling zal voorlopig voor 8 jaar gelden. Dat biedt de mogelijkheid een belangrijk deel van alle gemeenten in Nederland te bereiken. De regeling treedt per 1 oktober 1999 in werking. Een voortschrijdende evaluatie moet duidelijk maken of de regeling gedurende de looptijd aangepast moet worden.

Met de tijdelijkheid van de stimuleringsregeling wordt het innoverend karakter van de regeling geaccentueerd. Eveneens wordt er mee benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor het lokaal sportbeleid ligt op het gemeentelijk niveau en dat van de sporters zelf. Van de gemeenten mag dan ook een duidelijk te onderscheiden eigen financiële inbreng verwacht worden. Dat bevordert tevens het multiplier-effect van de regeling, die ook door de beleidspartners VNG en LC gewenst wordt.

Om de duurzaamheid van de tijdelijke breedtesportimpuls te vergroten worden gemeenten gestimuleerd meerjarige aanvragen in te dienen met een duur die kan variëren van 3 tot 6 jaar.

Een landelijke monitor, afgestemd op de reeds aanwezige (lokale) monitoren, mogelijkheden voor ondersteuning voorafgaande en tijdens de uitvoeringsfase en evaluaties vormen het flankerend beleid bij de stimuleringsregeling.

Een klankbordcommissie bestaande uit vertegenwoordigers namens de beleidspartners in de sport en belanghebbende sectoren zal betrokken worden bij de monitoring en advies uitbrengen over de voortgang van de stimuleringsregeling lokale breedtesportimpuls.

De grondslagen voor de stimuleringsregeling worden gevormd door inhoudelijke en formele voorwaarden.

Inhoudelijke voorwaarden

De programma's moeten vanuit een integrale visie gericht zijn op een duurzame versterking van (onderdelen van) de breedtesport en/of de verbetering van de participatie van lokale achterstandsgroepen en de leefbaarheid in wijken, buurten of gemeenten1. Gezamenlijke initiatieven met landelijke, regionale en lokale sportorganisaties worden positief beoordeeld.

Programma's, waarin benutting van de maatschappelijke betekenis van sport en integraliteit van het beleid wordt nagestreefd door de samenwerking tussen verschillende sportaanbieders en/of sectoren, worden eveneens positief beoordeeld. De verwachting is immers dat zoiets leidt tot een win-win situatie voor de diverse partners in het lokale sportaanbod of een meer gemeentelijke, wijk- en buurtgerichte aanpak.

Gemeenten kunnen voor sportspecifieke onderdelen van een meer dan sport omvattend programma ook ondersteuning aanvragen. In dat geval komen slechts de aan de sport gerelateerde activiteiten in aanmerking voor financiële steun.

Formele voorwaarden

Activiteiten kunnen door sporters, organisaties en gemeenten worden ontwikkeld. Om de samenhang in het gemeentelijke beleid te bevorderen dient een aanvraag in het kader van deze stimuleringsregeling altijd door de gemeente ingediend te worden. Van groot belang hierbij is het draagvlak binnen de betrokken lokale (sport)sector. In het kader van de maatschappelijke participatie verdient het aanbeveling de direct betrokken doelgroep in te schakelen bij de voorbereiding en uitvoering van de activiteiten.

In de eerste tranche in 1999 kunnen gemeenten met meer dan 50 000 inwoners plus de provinciale hoofdsteden, die daar niet onder vallen, aanvragen indienen. De indiening van aanvragen dient voor 1 november 1999 plaats te hebben.

De G-25 gemeenten dienen de breedtesportprogramma's op te nemen in het kader van de stedelijke ontwikkelingsplannen, die gehanteerd worden in het grote stedenbeleid, en bij de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid in te dienen. Dit sluit aan bij de brief van de Minister van Grote Steden- en Integratiebeleid aan uw Kamer van 3 juni 1999 over de voortgang van het grotestedenbeleid. Bij de beoordeling van de breedtesportprogramma's gelden de voorwaarden en criteria van de stimuleringsregeling lokale breedtesport voor gemeenten.

In 2000 kunnen alle gemeenten in Nederland een aanvraag indienen. De indieningstermijnen daartoe zullen separaat bekend worden gemaakt.

De regeling betreft een tijdelijke kwaliteitsimpuls waarbij uiteindelijk gemeenten, organisaties en/of deelnemers (geleidelijk) de kosten zelf moeten dragen. Om dat proces te stimuleren zal met iedere gemeente een daarop afgestemd ondersteuningstraject worden overeengekomen. Gemeenten dienen zich tot continuering daarvan te verplichten.

De bijdrage bedraagt over de gehele projectperiode 50% van de werkelijk gemaakte en subsidiabel gestelde kosten en bedraagt op jaarbasis tussen circa f 50 000,– en maximaal f 750 000,–.

Bij de bepaling van de hoogte van de bijdrage wordt naast de te verwachten kosten tevens rekening gehouden met het aantal inwoners van de gemeente. Bij een gezamenlijke aanvraag van buurgemeenten bedraagt de bijdrage 55% van de werkelijk gemaakte en subsidiabel gestelde kosten.

9. Financiering

De lokale breedtesportimpuls wordt gefinancierd uit de extra middelen beschikbaar gesteld via het regeerakkoord. Tegelijkertijd wordt het reeds eerder beschikbare budget voor landelijke organisaties in de sport gerichter ingezet en jaarlijks beperkt aangevuld om tot optimale resultaten te komen. De fasegewijze intensivering van de middelen voor de breedtesport vindt zijn vertaling in de financiering van gemeentelijke breedtesportimpuls die oploopt tot ruim 30 miljoen in 2002.

In de bijlage wordt een overzicht gegeven van de financiering van de lokale breedtesportimpuls waarbij tevens is aangegeven hoe deze zich verhoudt tot de totale intensivering van het sportbudget.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart

BIJLAGE Overzicht financiering breedtesportimpuls en totaal van de intensiveringen sportbeleid 1999–2002 (bedragen x 1 mln.)

Intensiveringen

Breedtesport1999200020012002
Landelijke facilitering1,402,804,907,85
– Kaderbeleid    
– Ondersteuning    
– Integraal lokaal beleid    
     
Gemeentelijke regeling5,5011,0019,2530,15
– Kaderbeleid    
– Ondersteuning    
– Integraal lokaal beleid    
     
Separate beleidskaders0,601,202,103,30
• sport en milieu1    
• sport en ontwikkelingssamenwerking2    
Intensivering breedtesport7,5015,0026,2541,30
Intensivering topsport32,505,008,7513,70
Totaal intensivering10,0020,0035,00 55,00

Noten:

1 Beleidskader Sport en milieu «Goud voor groen»

2 Beleidsnotitie «Sport in ontwikkeling: samenspel scoort!» (april 1998)

3 Zie nota «Kansen voor topsport»


XNoot
1

Versporting van de samenleving, Crum 1991.

XNoot
2

Deze cijfers zijn afkomstig uit het onderzoek Trendanalyse Sport, uitgevoerd door de KUB (juni 1998) en gebaseerd op gegevens van het SCP, AVO 1979–1995.

XNoot
3

Ruwaard en Kramers, 1997.

XNoot
4

Backx e.a., 1994.

XNoot
1

«Het bestuur springt in met frisse tegenzin». NOC*NSF augustus 1998. Civil Society en vrijwilligerswerk, deel I en III, Sociaal Cultureel Plan Bureau 1994 en 1999.

XNoot
2

Zie ook «Werken aan sociale kwaliteit», Welzijnsnota 1999–2002, Ministerie van VWS, 1999.

XNoot
1

Stam e.a., 1996.

XNoot
2

Enquête De zorgen van sportclubs, NOC*NSF, 1996, Ruimte voor Ontwikkeling, NOC*NSF 1997, Vrijwilligers in de sportvereniging, Hoogendam & Meijs, NOV 1998.

XNoot
1

De financiering voor het instandhouden van de landelijke sportorganisatiestructuur is hierbij buiten beschouwing gelaten.

XNoot
1

GALM groepen zijn groepen gericht op sport en bewegen van ouderen; Club extra groepen richten zich op jeugd met een motorische achterstand.

XNoot
1

NOC*NSF heeft in het kader van het PrinS-project een plan ontwikkeld om te komen tot 50 000 verenigingsmanagers in de georgani- seerde sport.

XNoot
1

Ter bevordering van een efficiënte, effectieve en vooral ook transparante organisatie van de ondersteuningsstructuur is het project SPIN (SPort Infrastructuur Nederland) gestart. Het project is een gezamenlijk initiatief van de vier sportbeleidspartners, ministerie van VWS, NOC*NSF, IPO, LC en VNG. In de komende fase (1999–2001) worden experimenten met nieuwe regionale en lokale ondersteuningsvormen uitgevoerd. Sportorganisaties, provincies en gemeenten zullen worden betrokken bij enkele pilot-projecten.

XNoot
2

Zie ook voortgangsrapportage grote stedenbeleid die onlangs door de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid aan de Tweede Kamer is aangeboden.

XNoot
1

In het kader van de breedtesportimpuls wordt er aan gehecht dat de bewegingsconsulent ook actief is op het uitvoerend niveau en niet advisering als hoofdtaak heeft.

XNoot
1

Goud voor groen, Beleidskader sport en milieu 1999–2002, (Den Haag, mei 1999).

XNoot
1

Voor de sport gebeurt dat in samenwerking met onder andere NOC*NSF, Jeugd in Beweging, het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, de Nederlandse Jeugd Groep en andere sleutelorganisaties.

XNoot
2

NOC*NSF en Chionis, Professionalisering in de sport, Een voorzet voor beleid (Arnhem en Gouda, juni 1998).

XNoot
3

Het is uiteraard aan de gemeente zelf om van de diverse producten en diensten van de diverse organisaties gebruik te maken.

XNoot
1

Voor de grote steden kan dat ook het stedelijk ontwikkelingsplan zijn dat in het kader van het grote stedenbeleid al vervaardigd wordt.

Naar boven