26 629
Leerlinggebonden financiering

nr. 3
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 8 juli 1999

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 23 juni 1999 overleg gevoerd met staatssecretaris Adelmund van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over:

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 15 juni 1999 over voortgang beleidstraject leerlinggebonden financiering (26 629, nr. 1);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 19 april 1999 inzake aanpassing leerlingmaatstaf Gemeentefonds (OCW 99-355, BZK 99-544);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 10 mei 1999 inzake voorzieningen voor gehandicapte onderwijsvolgenden (Kamerstuk 26 346, nr. 11);

– brieven van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 19 mei 1999 en 7 juni 1999 inzake de toegankelijkheid van schoolgebouwen (briefnrs. OCW-99-456 en OCW-99-537).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Smits (PvdA) memoreerde dat in december 1998 door de staatssecretaris reeds kenbaar is gemaakt dat een jaar uitstel nodig is voor invoering van de leerlinggebonden financiering (LGF). Opnieuw wordt nu aangegeven dat een jaar uitstel noodzakelijk is. In april heeft de Kamer ter stimulering van de gewenste ontwikkeling gevraagd om overgangsmaatregelen om ouders en scholen beter te faciliëren. In de brief van 15 juni komt de staatssecretaris daaraan niet tegemoet. Scholen die een gehandicapt kind opnemen kunnen extra formatie krijgen voor extra ondersteuning in de klas. Er zijn echter beperkingen ten aanzien van die aanvraag. Krijgt een school die na de teldatum een gehandicapt kind accepteert, geen extra formatie meer? Het moet mogelijk zijn dat scholen tussentijds formatieaanvragen indienen. Tot 1996 was een tussentijdse toekenning op experimentele basis mogelijk. Waarom wordt deze regeling niet vanaf komend schooljaar opnieuw ingevoerd? De Kamer heeft ten behoeve daarvan al in april voor aanpassing van de regeling AFB-BAO gepleit. Als scholen recht hebben op extra formatie op grond van de indicatie, mogen budgettaire redenen nooit de aanleiding zijn voor intrekking of niet toekenning ervan. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van budgetoverschrijdingen, maar mocht dit het geval zijn, wil de staatssecretaris de Kamer daarover informeren? Daarbij dient de beantwoording van de vraag of extra begeleiding – dus extra formatie – of doorverwijzing naar het speciaal onderwijs duurder is, te worden betrokken.

Scholen ondervinden beperkingen bij de aanvraag van extra formatie. Een basisschool kreeg als reactie op de aanvraag voor extra formatie ten behoeve van een verstandelijk gehandicapt kind, dat uit coulance de formatie voor de helft werd toegekend, omdat het kind geen begeleiding vanuit het speciaal onderwijs krijgt. Blijkbaar is dat een beperkende voorwaarde. Als het speciaal onderwijs een indicatie heeft afgegeven, zou de eis voor begeleiding vanuit het speciaal onderwijs niet mogen worden gesteld. Verder werd de school kenbaar gemaakt dat zij, omdat ieder schooljaar opnieuw een budget moet worden vastgesteld, aan genoemde beslissing voor de komende schooljaren geen enkel recht kan ontlenen. Het gaat niet aan, scholen op deze wijze tegemoet te treden. Scholen die vooruitlopen op de beoogde structurele ontwikkeling van LGF willen nu reeds financiële zekerheid. Uit de brief blijkt dat zij die niet krijgen.

Een belangrijke faciliteit is de mogelijkheid van het speciaal onderwijs om gehandicapte leerlingen in het reguliere onderwijs ambulant te begeleiden. Voor het ZMLK-onderwijs is deze ambulante begeleiding nog niet geregeld. In april heeft de Kamer gevraagd om intrekking van de beperking in de regelgeving; met name van de eis dat een leerling pas ambulant kan worden begeleid als deze eerst speciaal onderwijs heeft gevolgd, waardoor de scholen meer financiële zekerheid wordt geboden. De staatssecretaris heeft aangegeven, de regels niet te willen wijzigen, maar zij wil wel meewerken aan uitbreiding van de formatie voor ambulante begeleiding op voorwaarde dat daarvoor 3 mln. wordt gevonden, ingaande vanaf het schooljaar 2000/2001. Dat is echter een jaar te laat. Er is geen enkel beletsel om al met ingang van het komend schooljaar het budget te verruimen. Mevrouw Smits kondigde aan, behulpzaam te willen zijn bij het vinden van genoemd bedrag.

In het najaar krijgt de Kamer inzicht in de meer structurele opzet van lijfgeboden zorg. Kan de staatssecretaris toezeggen dat in incidentele gevallen waarin het ontbreken van een regeling tot problemen leidt, scholen en ouders niet hoeven te wachten tot het overleg is afgerond en dat zij dan kunnen rekenen op een incidentele oplossing?

Eén van de redenen voor de invoering van de LGF was een onafhankelijke positie van de ouders. Aan de toekenning van extra formatie en ambulante begeleiding kan wellicht tot invoering van de LGF nu al de voorwaarde worden verbonden dat scholen met ouders overleggen over een handelingsplan zodat ouders inzicht krijgen in de bestemming van de extra gelden voor hun kind.

In de brief van december 1998 is aangegeven dat de vorming van regionale expertise centra (REC's) voortvarend verliep, maar dat er bij de uitwerking van de indicatiestelling enige vertraging was opgetreden, zodat een jaar uitstel nodig was. Nu geldt het omgekeerde: de indicatiestelling loopt goed, maar de vorming van de REC's neemt meer tijd. Uitstel is op zichzelf te rechtvaardigen, want er mag niet overhaast worden gehandeld, maar er moet wel uitzicht zijn op invoering op afzienbare termijn. Is de indruk juist dat met name de vraag welke bestuursvorm de centra moeten krijgen een rol speelt? Uit verslagen van conferenties blijkt dat het veld er niet uitkomt, dat er geen gezamenlijk gedragen keuze kan worden gemaakt en dat de staatssecretaris dat even zo laat. Als het veld er niet uitkomt, moet er niet worden afgewacht. Meer sturing is gewenst.

De expertise bij het speciaal onderwijs moet in stand worden gehouden, ook als meer ouders van met name gehandicapte leerlingen kiezen voor het reguliere onderwijs. Het is goed, de expertisevorming zelfs te versterken door samenwerking van het speciaal onderwijs op regionaal niveau in de expertisecentra. Het gaat om bundeling van kennis – dus van mensen – die het beste wordt gegarandeerd als het personeelsbeleid en de financiering van het REC via het centrale bestuur lopen, waarin alle afzonderlijke scholen en denominaties zijn vertegenwoordigd. Het centrale bestuur verdeelt vervolgens de middelen over de afzonderlijke scholen. De keuze voor de bestuursvorm wordt dan geheel aan de deelnemende scholen in het REC overgelaten. Wat is de mening van de staatssecretaris op dit punt?

Er dient sturing te worden gegeven aan de regiovorming zodat een landelijk dekkend netwerk van expertisecentra ontstaat, waardoor witte vlekken worden voorkomen. Over de onderwijskundige problemen ten aanzien van bijvoorbeeld kinderen met epilepsie, ADHD en dyslexie bij de vorming van de expertisecentra kan in het najaar verder gesproken worden. De invulling van de indicatienormen, het rugzaktraject, komt in het najaar aan de orde.

Het is niet langer acceptabel dat elke school in principe zelf bepaalt of een leerling toegelaten kan worden. Leerlingen kunnen geweigerd worden, omdat zij te goed of te slecht zijn. Scholen kunnen de leerlingenstroom op basis van financiële motieven sturen. Leerlingen die op de grens zitten van MLK en het ZMLK worden sinds de operatie «Weer samen naar school» wellicht wat vaker doorverwezen naar ZMLK-onderwijs omdat dit financieel gunstiger is voor de samenwerkingsverbanden. In de brief van de staatssecretaris wordt voor het eerst de relatie erkend tussen «Weer samen naar school» en de groeiende instroom in het 2/3-onderwijs. Dit is een argument om over te gaan op een werkelijk onafhankelijke indicatiestelling, niet alleen om ouders een onafhankelijke positie te geven, maar ook om de doelgroep scherper af te bakenen en om beter te bepalen welke leerling welk budget nodig heeft. Zo'n model is theoretisch zuiverder dan indicatiestelling uitgevoerd door het expertisecentrum zelf met een toetsing achteraf. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop?

Bij de onafhankelijke indicatiestelling gaat het met name om de vraag of een leerling toegelaten kan worden. Vervolgens is de vraag aan de orde op welke wijze de leerling het beste voorzien en begeleid kan worden. Dat betreft een handelingsdiagnostiek. De toelatingsindicatie zou onafhankelijk van de scholen kunnen plaatsvinden, waarna de school zelf een nadere diagnostiek stelt. Desgevraagd achtte mevrouw Smits een beroepsmogelijkheid zinvol. Het is voorstelbaar dat regionale indicatiecommissies op dezelfde locatie als het REC worden geplaatst. Het is van belang dat de indicatie niet onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de school valt.

De verstandelijk gehandicapte kinderen op de kinderdagcentra genieten geen vorm van onderwijs. Bij de uitwerking van de LGF wordt ervan uitgegaan dat in principe alle kinderen leerplicht hebben. Het ZMLK- en tytyl-onderwijs vormen een bodemvoorziening. Kan bij de uitwerking de mate waarin de keuzevrijheid van ouders wordt beperkt door de vrijheid van scholen om leerlingen toe te laten, worden aangegeven? Er is leerplicht, maar als individuele scholen een toelating niet juist achten, kan deze niet worden geëffectueerd. Het is de bedoeling dat scholen weigering van een leerling beter beargumenteren en om daaraan voorwaarden te stellen. Onderwijskundige argumenten spelen daarbij een rol. Wat is de mening van de staatssecretaris op dit punt? Desgevraagd wees mevrouw Smits erop dat het niet mogelijk is, objectieve criteria aan te leggen, omdat per individueel geval overlegd wordt over het handelingsplan, de begeleiding en de vormgeving van het onderwijs.

Mevrouw Remak (VVD) wees op het uitgangspunt dat elk kind recht heeft op onderwijs, speciaal, openbaar of bijzonder. De VVD-fractie heeft aangegeven dat uitvoering van de motie-Lambrechts c.s. van 13 april jl. inzake het wegnemen van belemmeringen in bestaande wet- en regelgeving voor faciliteiten van ZML-kinderen in het regulier onderwijs budgettair neutraal moet gebeuren. De staatssecretaris heeft dat onderschreven. Het is teleurstellend dat de motie niet in 1999 ten uitvoer kan worden gebracht. Gegeven de urgentie ervan is een oplossing op korte termijn gewenst en niet pas in 2000. De staatssecretaris had de motie beter kunnen ontraden, omdat zij er geen budget voor heeft. Wist zij dat niet bij de indiening van de motie? De VVD-fractie heeft er waardering voor dat de staatssecretaris zich inspant om de motie alsnog ten uitvoer te brengen, maar is niet te spreken over de wijze waarop, namelijk door het vooruitschuiven van een claim op toekomstige begrotingen. Wanneer is er helderheid over de begroting 2000? Mocht het bedrag van 3. mln. niet op die begroting worden gevonden, welke gevolgen heeft dat voor de uitvoering van de motie? Als maar lang genoeg wordt gewacht, wordt uitvoering overbodig, omdat de LGF in 2001 wordt ingevoerd. Hoe kan de positie van ouders worden versterkt in verband met de te nemen beslissing van additionele ondersteuning?

De uitkomst van drie conferenties is dat alle partijen de afspraken over REC-vorming, zoals beschreven in de tussenstandnotitie, hebben onderschreven. Er is echter geen unanimiteit over het proces van bestuurlijke en organisatorische vormgeving. Ten behoeve van het streven naar een nog breder draagvlak voor REC-vorming wil de staatssecretaris nu nog geen beslissing nemen over de structurele inrichting van de REC's. De VVD-fractie had graag gezien dat de staatssecretaris nu reeds de kaders had aangegeven waarbinnen het veld tot REC-vorming kan overgaan. Gedacht kan worden aan een landelijk innovatieplan waarbinnen de kaders voor de REC-vorming worden aangegeven, terwijl er tevens voldoende ruimte op regioniveau wordt gecreëerd. Nu kunnen betrokkenen op termijn gedemotiveerd raken omdat de mogelijkheid bestaat dat de staatssecretaris de REC's uiteindelijk op een andere wijze wil vormgeven. Er is meer nodig voor de verbreding van het draagvlak dan een jaar uitstel.

Er worden middelen beschikbaar gesteld voor de uitwerking van de taken en functies van de REC's. Hoeveel geld is daarvoor dit jaar en in 2000 beschikbaar en op welke wijze wordt een en ander vormgegeven? In het kader van de onderzoeksfunctie zijn onder andere aan de orde: epileptische kinderen, de positie van het VSO en crisisplaatsen in met name cluster IV. De VVD-fractie is er niet van overtuigd dat indeling van de clusters in alle gevallen bijdraagt aan expertisebundeling, herkenbaarheid, transparantie en duidelijkheid voor alle partijen, in het bijzonder voor de ouders. Een nieuwe cluster is daarom niet uitgesloten, bijvoorbeeld voor kinderen met epilepsie. Wat is de reactie hierop van de staatssecretaris? Kan dit punt betrokken worden bij het in te stellen onderzoek naar de uitwerking van de taken en functies? De verkokering van het beleid tussen VWS en OCW kan op deze wijze worden doorbroken. Kan de staatssecretaris hierin het voortouw nemen?

Kan een toelichting worden gegeven op de zin: nagegaan zal worden of voor het regulier voortgezet onderwijs ook de LGF-systematiek kan gelden of dat voorzien kan worden in aparte financiering ten behoeve van ambulante begeleiding? Hoeveel middelen zijn hiermee gemoeid en worden zij uit de lopende begroting gedekt of uit die van 2000 of 2001?

Op basis van de uitkomsten van de evaluatie van de praktijktoetsing, die in november 1999 worden verwacht, zal het wetsvoorstel worden ingediend inzake de toelaatbaarheidsbepaling van invoering van de LGF. De indicatiestelling is het hart van de LGF. Voor de evaluatie van de pilots moet voldoende tijd worden genomen. Het is niet uitgesloten dat er misschien extra pilots moeten komen. De staatssecretaris is te voortvarend op dit punt, terwijl zij bij de REC-vorming wel wat voortvarender had mogen zijn. Het was beter geweest als eerst een helder kader was geformuleerd en daarna het instrument van de indicatiestelling was uitgewerkt. De inbedding ervan is nu onduidelijk.

De geobjectiveerde criteria vormen de spil van de LGF. Er is een spanningsveld tussen de ruimte in de criteriastelling en een beheersbare afbakening. Mevrouw Remak onderkende dit probleem. Het is dan ook goed dat de criteria nog niet definitief vastliggen. Wordt gedacht aan een openeindsystematiek waarbij, als het budget op is, wordt overgegaan op een genormeerde financiering? Juridisch gezien is dat niet mogelijk. Graag helderheid op dat punt.

De organisatie van de indicatiestelling wordt overlaten aan een ZBO. Is daarmee de onafhankelijkheid gewaarborgd? Een en ander hangt namelijk ook af van de taak en de samenstelling van de commissies.

De positie van de ouders wordt versterkt door een aanmeldingsprotocol. Voor de invulling daarvan kunnen ouders zich wenden tot de onderzoeks- en adviescentra van het REC. Op welke wijze moet dit vorm krijgen? Het is goed dat ouders zelf de invulling van het protocol kunnen organiseren, maar welke middelen worden daarvoor beschikbaar gesteld en op welke termijn?

Mevrouw Ross-Van Dorp (CDA) merkte op dat bij de REC-vorming zorgvuldigheid van belang is, omdat het een kwetsbare doelgroep betreft. Invoering van de wet moet uitgesteld worden als de zorgvuldigheid daardoor gewaarborgd wordt. De inspanningen van de staatssecretaris en van het veld verdienen waardering. Zorgvuldigheid ten aanzien van de indicatiestelling is van belang. Ook moet de uitkomst van de pilots bekend zijn voordat toetsingscriteriaprocedures en de organisatie van de indicatiestelling in de wet worden opgenomen. Zonder geobjectiveerde criteria is dat niet mogelijk.

De indicatiestelling moet een volledig beeld geven van het kind en zijn specifieke problemen. Op basis daarvan moet de huisvestingsnorm worden vastgesteld. Nu geldt bij verstandelijk gehandicapten dat de handicap eerstbepalend is voor de groepsgrootte. Een meervoudig gehandicapte leerling valt onder de norm voor ZMLK-scholen in groepsgrootte 12. Voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen geldt een groepsgrootte van 7, een norm die ook voor meervoudig gehandicapte kinderen gehanteerd zou moeten worden. De norm van de groepsgrootte dient gekoppeld te worden aan het totaalbeeld van het kind en niet aan de schoolsoort. Wil de staatssecretaris ten behoeve van de discussie hierover de Kamer een brief sturen waarin zij de relatie tussen de indicatiestelling, de handicaps, de groepsgrootte en de huisvesting helder maakt?

Mevrouw Ross sloot zich aan bij de opmerking van mevrouw Remak over protocollen ter versterking van de positie van ouders en het toekennen van middelen daarvoor. Welke voorlichting zal er worden gegeven?

De praktijktoetsing loopt ver achter op schema. Rond 1 juni waren er pas 133 dossiers klaar, terwijl dat er volgens de planning 550 hadden moeten zijn. Hoe schat de staatssecretaris het risico op het ontstaan van een wachtlijst in, bijvoorbeeld bij een landelijke toelaatbaarheidscommisie? De staatssecretaris stelt dat toetsing achteraf door de onafhankelijke commissie snel en efficiënt kan plaatsvinden. Vervolgens wordt bij de hoofdlijnen aangegeven dat een onafhankelijke commissie de toelaatbaarheid van de leerling bepaalt. Mogen de REC's indiceren, maar nemen zij de uiteindelijk beslissing niet zelf? In hoeverre kunnen ouders een second opinion inwinnen over de uitspraak?

De herindicatie vindt na een of twee jaar plaats. Hoe vaak moet zij herhaald worden? Welke regels worden daarvoor gehanteerd? Hoe zit het met toegekende formatie en gebouwelijke aanpassingen in het regulier onderwijs? Toelating voor slechts één of twee jaar is wel erg kort. Op wiens verzoek wordt opnieuw geïndiceerd?

Ten aanzien van de bestuurlijke organisatie is de positie van het onderwijs binnen het REC nog niet duidelijk. Kunnen verschillende organisatievormen naast elkaar bestaan? Er moet ruimte zijn voor een federatief model. In de bestuurlijke organisatie mag rek zitten, maar de besluitvorming mag niet nodeloos worden gerekt. Hoe denkt de staatssecretaris over stimulering van een proces van onderop, niet alleen door vaststelling van de datum 1 augustus 2001 waarop men aangesloten moet zijn bij een REC, maar ook door een bekostigingsvoorwaarde? De CDA-fractie is niet voor gedwongen samenwerking binnen één bepaald model. Godsdienstige, levensbeschouwelijke of pedagogisch-didactische verscheidenheid kan voor veel ouders net zo'n belangrijke keuzefactor zijn als schoolnabijheid. Scholen moeten hun eigen BRIN-nummer kunnen houden. Worden dwarsverbanden in samenwerking tussen de clusters en «Weer samen naar school» gestimuleerd? Wanneer schuift het regulier basisonderwijs aan bij het overleg? Waarom doet dat überhaupt nog niet mee?

Komt er nog een landelijk expertisecentrum voor epilepsie of is er sprake van een volledig dekkende kennisinfrastructuur over alle REC's? Geldt dat bijvoorbeeld ook voor kinderen met autisme?

Deelt de staatssecretaris de mening dat vanwege de besparing op de AWBZ meer geld naar onderwijs moet vloeien? Mevrouw Ross sloot zich aan bij eerdere opmerkingen over de noodzaak van ontkokering en verbeterde beleidsafstemming en het afschuiven van verantwoordelijkheden.

Naar aanleiding van haar motie uit april jl. wees mevrouw Lambrechts (D66) erop dat veel zaken goed gaan in het 2/3-onderwijs. Veel kinderen zitten al op reguliere scholen, maar met name in het ZMLK-onderwijs zijn er knelpunten. Daardoor is het moeilijk, ambulante hulp en extra formatie te krijgen. De motie was juist bedoeld om de druk van de ketel te halen en om knelpunten op te lossen. Aangezien de staatssecretaris in april positief stond ten opzichte van de motie is het verbazingwekkend dat het komend jaar nog niets gebeurt. Wat is misgegaan in de communicatie? Is er te veel non-verbaal en te weinig verbaal gecommuniceerd? Het is heel belangrijk dat voor deze groep per augustus van dit jaar ambulante hulp beschikbaar komt en additionele formatie voor de scholen die deze kinderen opvangen.

Op het punt van de aanpassing van de leerlingmaatstaf sloot mevrouw Lambrechts zich aan bij het betoog van mevrouw Ross. Er zit geen logica in de groepsgrootte-indeling. Voor autistische kinderen geldt bijvoorbeeld niet dezelfde groepsgrootte als voor kinderen met een meervoudige handicap. Kan de groepsgrootte opnieuw beoordeeld worden en kan de leerlingmaatstaf in het Gemeentefonds daarop worden aangepast?

De positieve punten uit de notitie zijn: er is brede overeenstemming in het veld, het tijdpad is realistischer, het traject inzake de indicatiestelling doet meer recht aan de expertise van de REC's en de positie van de commissie toelaatbaarheidsbepaling is meer toetsend dan beoordelend. Minder positief was mevrouw Lambrechts over de positie van de ouders en van de reguliere school, de bestuurlijke inrichting van de REC's en het onduidelijke budgettaire kader. Veel vraagtekens kunnen worden geplaatst bij het tijdpad van de indicatiestelling, waarvoor een aantal projecten pas in februari-maart zijn gestart. In juli moeten de stukken worden aangereikt en in het najaar moet een wettelijk kader gestalte krijgen. De uitkomst van de pilots is nog onbekend. Mocht de tijd te kort zijn, dan moet daar enige maanden extra voor worden uitgetrokken.

Is het juist dat de commissie toelaatbaarheid met name het protocol beoordeelt en daarbij de mogelijkheid heeft van aanvullend onderzoek? Lijken de inrichting en de werkwijze op die van de indicatiestelling en toelating tot de speciale school voor basisonderwijs en de RVC's? Dat zou temeer een realistische benadering zijn omdat het niet is uitgesloten dat op termijn een grotere harmonisatie en integratie van die trajecten nagestreefd moet worden.

Mevrouw Lambrechts was beducht voor het opnieuw ontstaan van wachtlijsten bij de beoordeling. Ter voorkoming daarvan kan een tijdslimiet van bijvoorbeeld vier tot zes weken worden gesteld, ook ten aanzien van de beoordeling door de toelaatbaarheidscommissie.

Eenieder is voorstander van, waar mogelijk, meer keuzemogelijkheden voor de ouder, maar er zijn vraagtekens te plaatsen bij het op eigen gelegenheid invullen van het protocol. Degenen die dat zelf kunnen, mogen daardoor geen extra keuzemogelijkheid krijgen. De PGF is ingewikkeld en zij is niet voor een brede groep in gelijke mate toegankelijk. Het mag geen elitaire regeling zijn. Als men vastloopt bij het eigen RVC, de toelaatbaarheidscommissie of het eigen REC, is het beter de mogelijkheid te bieden van een second opinion.

Waarom zijn de basisscholen, waar het eigenlijke werk moet gebeuren, nog niet in beeld? Zij moeten voldoende zijn toegerust voor de taken die op hen afkomen. Wil de staatssecretaris vertegenwoordigers van de basisscholen als volwaardige partner in het traject betrekken?

Is het juist dat ten aanzien van de bestuurlijke inrichting van de REC's denominatieve kwesties een belemmering vormen voor een goede bestuurlijke invulling? Samenhangend met de functies van de REC's moet bekeken worden of voldoende vertrouwen in het proces gerechtvaardigd is of dat er ingegrepen moet worden in die zin dat er één centraal bestuur wordt ingesteld. Kan de staatssecretaris een toelichting geven op de Experimentenwet?

De scholen voor kinderen met epilepsie hechten aan een eigen expertisecentrum, omdat men bang is voor versnippering. Waarom wordt er, gezien de spanning tussen REC's en experimenteercentra die een landelijke functie zullen krijgen, geen landelijk expertisecentrum ingesteld? Dit mag echter niets extra kosten.

Het is nog niet helder of autistische leerlingen en langdurig zieke kinderen ondergebracht kunnen worden in de clusters. In het najaar zal daarover nog een lastige discussie gevoerd moeten worden.

Voor het budgettair kader poneert de staatssecretaris twee tegenovergestelde stellingen. Enerzijds is er sprake van een openeindbekostiging – daarmee wil zij mensen over de streep trekken – en anderzijds is er niet meer geld beschikbaar. Het perspectief dat bij groot succes extra geld binnen de onderwijsbegroting gevonden moet worden sprak mevrouw Lambrechts niet aan. Heeft het kabinet wellicht besloten, daarin extra te investeren? De toezegging van een openeindfinanciering moet waargemaakt kunnen worden.

Kinderen uit het 2/3-onderwijs zouden met hun rugzakje op een speciale school voor basisonderwijs terecht moeten kunnen. Wat is de stand van zaken op dat punt?

De heer Van der Vlies (SGP) was verheugd dat er een redelijke mate van overeenstemming is tussen de beleidsmakers en het veld over de doelen van de LGF en de vorming van expertisecentra. Het betreft een ingrijpend en ingewikkeld proces. De inzet en betrokkenheid van velen mogen dan ook geprezen en gewaardeerd worden. Er wordt gezocht naar optimalisering van de mogelijkheden. Als ter wille van de kwaliteit van het proces besloten moet worden tot vertraging, is dat begrijpelijk, ook al wachten ouders reeds geruime tijd op ruimte voor extra begeleiding, zo mogelijk in het reguliere onderwijs. Wederom is uitstel aan de orde. Het is spijtig dat pas in het jaar 2000 tot operationalisering overgegaan kan worden.

De juni-editie «de tweede etappe», de voortgangsrapportage over de REC-vorming, bevatte goede informatie. Wil de staatssecretaris deze informatie rechtstreeks aan de Kamer ter beschikking stellen?

Onafhankelijke indicatiestelling is van groot belang. Het is onzeker of dat mogelijk is en op welke wijze zij ingericht moet worden. De pilots zijn nodig om daar zicht op te bieden. Heeft de staatssecretaris een voorkeur voor een landelijke indicatiecommissie met de rechtspersoon van een ZBO en, zo ja, waarom? Het zal dan waarschijnlijk gaan om een deconcentratie van per regio georganiseerde kantoren, bij voorkeur per REC. Wat is er tegen een regeling van onderop, gekoppeld aan de regionale indicatiestelling?

De heer Van der Vlies sloot zich aan bij het heldere standpunt van mevrouw Ross over de leerlingmaatstaf. Het is voor de SGP-fractie van belang dat het een openeindfinanciering blijft, maar als nieuwe organisaties worden geïnstitutionaliseerd met een intensivering van taken en doelstellingen, mag er ook geen sprake zijn van een onbeheersbare autonome groei. Hoe gaat de staatssecretaris daarmee om? Het mytyl-tytylonderwijs maakt zich bezorgd over geruchten over gemiddeldenbekostiging, die onvoldoende zou zijn voor het huidige voorzieningenniveau. Kan de staatssecretaris die onrust wegnemen?

Wat is het oordeel van de staatssecretaris over nevenvestigingen en lesplaatsen, ook in verband met witte vlekken, en wat zijn de budgettaire consequenties?

Als een verschuiving plaatsvindt van speciaal naar regulier onderwijs, kan dat gebouwelijke consequenties hebben.

Er mogen geen onduidelijkheden zijn over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en school. De staatssecretaris heeft in een brief aan de gemeente Aalten de gedachte geopperd van een apart landelijk fonds. Kan zij daarop ingaan?

Hoofdpunt voor de SGP-fractie is de bestuurlijke vormgeving. Zij kan zelfs een onoverkomelijke hobbel worden. Om welke bevoegdheden, verantwoordelijkheden en onderwijsfuncties gaat het bij de REC? Vormgeving, inrichting en bestuurlijke pretentie van de REC zijn cruciaal. Wordt de onderwijsfunctie geheel of gedeeltelijk ondergebracht in REC's of in zelfstandige en dus rechtstreeks bekostigde scholen? De invalshoek van de SGP-fractie is dat rechtstreeks bekostigde scholen als uitgangspunt dienen voor het geheel, onder andere vanwege denominatieve aspecten, eigen visies enzovoorts. Reeds bij de ROC-vorming in het middelbaar beroepsonderwijs en in het kader van WSNS was dezelfde problematiek aan de orde. Bij de ROC-vorming is het nog net goed gegaan via een amendering over de rol van de Onderwijsraad en ten aanzien van de WSNS is een compromis bereikt waarmee de SGP-fractie node kon instemmen.

In het traject dat nu aan de orde is, kunnen nog heldere lijnen getrokken worden. Als de staatssecretaris richtinggevende uitspraken doet, die compartimenten van het veld – met name het bijzonder onderwijs – bevallen, trekt zij de kar vlot en zal het vervolg sneller gaan. De scholen zouden hun eigen BRIN-nummer moeten houden. Scholen kunnen vrijwillig de keuze voor bestuurlijke samenwerking wel maken, maar het gaat in dit proces met name om scholen die principiële bezwaren hebben. Als daar geen rekening mee wordt gehouden, zal de betrokkenheid van de SGP-fractie uitermate geclausuleerd zijn. Een andere keuze, waarin de eigenheid van een autonoom bestuur en een onderwijskundige eenheid met een eigen profiel overeind blijven, leidt niet tot kwaliteitsverlies. Er kan bijvoorbeeld gekozen worden voor richtinggebonden structuren, met ruimte voor diverse richtingen zoals bij WSNS en bij de ROC-vorming, of voor vrijwillige samenwerking op federatief niveau, waarbij de scholen een zekere autonomie behouden voor het benoemings- en toelatingsbeleid. De heer Van der Vlies vroeg de staatssecretaris met klem, daarover na te denken.

Het antwoord van de regering

De staatssecretaris was zeer ongeduldig; de ideeën en het maatschappelijk draagvlak voor verandering zijn er, maar de organisatie is bijzonder omvangrijk. Tijdens de drie conferenties vinden betrokkenen elkaar wel, maar in de briefwisseling valt men weer terug op de oude positie. Er is zeer intensief gediscussieerd over de invulling van de REC's en de punten waarover wel en geen overeenstemming is. De staatssecretaris wilde weten of de Kamer, evenals het veld, kan instemmen met de verdere aanpak van het LGF-traject langs de in de notitie geschetste hoofdlijnen. Commitment moet leiden tot een traject waarin wordt gewerkt aan de reeds te regelen onderdelen. Door de ontwikkelingen in de afgelopen maanden is de doelstelling dichterbij gekomen. In de brief van december vorig jaar werd overigens aangegeven dat er sprake was van uitstel met «in ieder geval een jaar», waaruit reeds bleek dat het proces nogal wat voeten in de aarde heeft.

Voor de datum van 1 augustus 2001 moet er nog een omvangrijk traject worden gevolgd. De regeling moet goed zijn, want een slechte regeling leidt onmiddellijk tot juridische procedures.

Twee lastige kwesties zijn opgelost. In de eerste plaats wordt naast de LGF ook taak- en functiegebonden financiering van de REC's mogelijk gemaakt. Hierdoor ontstaat ruimte om de discussie over de criteriastelling bij de LGF tot een goed einde te brengen. Te ruime criteria leiden tot onbeheersbaarheid en te strikte tot het uitsluiten van op zichzelf wenselijk geachte taken en functies van het SO-VSO.

In de tweede plaats zijn afspraken gemaakt over het moment van toetsing. Per 1 augustus 2001 komt er een wettelijk vastgelegd landelijk dekkend netwerk van REC's die elk een onderzoekscentrum in stand houden waar de ouders terechtkunnen voor een toelaatbaarheidsonderzoek. Dit resulteert in een onderzoeksprotocol, waarna een onafhankelijke landelijke commissie op basis van het protocol beslist over de toelaatbaarheid. Ouders kunnen ook zelf het standaardprotocol (laten) invullen. Uit de eerste ervaringen met de praktijktoetsing blijkt dat deze aanpak werkbaar is.

Door de consensus op genoemde twee punten is de invoering van de rugzak dichterbij gebracht. De hoofdlijnen worden vervolgens omgezet in een wettelijke regeling. De praktijktoetsing moet nog worden afgerond. Criteria, taken en functies die voor een aparte bekostiging in aanmerking komen, moeten nog worden geregeld. De organisatie van de REC's per 1 augustus 2001 en van de onafhankelijke landelijke commissie moeten nog worden vastgesteld. Verder moeten er nog uitwerkingen in de sfeer van procedures, bekostiging en overgangsregelingen in een werkprogramma opgenomen worden. Het werkprogramma zal de Kamer zo spoedig mogelijk worden toegestuurd, zodat in het najaar het wetsvoorstel opgesteld kan worden en het te volgen tijdpad aan de Kamer gezonden kan worden.

Per 1 augustus 2001 zal er een wettelijk geregeld landelijk dekkend netwerk van REC's i.o. zijn met als primaire taak de inrichting van de onderzoekscentra. Er is de mogelijkheid om daaraan extra taken toe te delen. In het najaar komt er een experimenteerkader, waardoor wordt voorkomen dat degenen die sneller gaan, worden geremd.

Het is niet gelukt, de inrichting van de REC's op bestuursniveau op hoofdlijnen vast te stellen. In de voortgangsnotitie LGF is geschetst hoe dat komt. De inzet van de verschillende actoren in het proces is neergelegd in diverse brieven. Het lijkt daarbij alsof de algemene organisaties tegenover de christelijke staan. In essentie gaat de discussie over de vraag hoe de huidige SO-VSO-scholen een plaats krijgen binnen de toekomstige REC's, en niet over de vraag of dat moet gebeuren. Enerzijds is er de opvatting dat scholen op moeten gaan in één nieuwe instelling onder één bestuur. Anderzijds is er de opvatting dat de huidige scholen een aparte, ook bestuurlijk, positie moeten kunnen behouden binnen een REC. De vraag is aan de orde op welke wijze binnen een regionaal opgezette organisatie recht wordt gedaan aan het denominatieve aspect. Tegenover de onder anderen door de heer Van der Vlies gevraagde duidelijkheid staat een echelon dat om een andere duidelijkheid vraagt. Door een geforceerde keuze wordt het proces niet verder geholpen, maar dreigt eerder inzakking van het proces. Er is tot nu toe zonder forceren een werkbaar compromis bereikt. Op de laatste drie conferenties is duidelijk voortgang geboekt.

Desgevraagd leek het de staatssecretaris juist om bij de bespreking van het experimenteerkader in te gaan op de onderzoeks- en adviestaken van het REC. De pilots daarvoor zijn nog niet afgerond.

Op basis van de huidige overeenstemming is al bijzonder veel te doen. De praktijktoetsing indicatiestelling wordt rond de zomer afgerond. Het moet lukken om in september-oktober voldoende materiaal op tafel te hebben om de besluitvormingsprocedures over de indicatiecriteria af te kunnen ronden. Voor de vier clusters zal, na overleg met werkverbanden en organisaties, in het najaar een onderzoek worden uitgevoerd naar de taken en functies. In het najaar zal het plaatje voor de REC's dekkend moeten zijn. In het experimenteerkader zal helder worden aangegeven op welke wijze de REC's op experimentele basis aan de slag kunnen. In het najaar wordt het conceptwetsvoorstel aan de Kamer voorgelegd, met daarin de toelaatbaarheidsbepaling en de inrichting van onderzoekscentra. In het voorjaar 2000 wordt overleg gevoerd over de structurele regeling van de REC's, inclusief de regeling van de onderwijsfunctie.

De termijn van invoering is gewijzigd vanwege de belemmeringen en problemen die het afgelopen jaar aan de orde zijn geweest, zoals clusterindeling van onderwijssoorten, scholen van eenzelfde onderwijssoort met een sterk verschillend profiel, het bekostigingsniveau voor de huidige SO-VSO-scholen, de ruimte voor denominatie in de regionale REC's, strijd over de zogenaamde witte vlekken, behoefte aan opvang van nieuwe doelgroepen zoals autisten en ADHD'ers en raakvlakken tussen de zorg- en de onderwijssector.

Bij de praktijktoetsing hebben scholen moeite, dossiers aan te leveren. Er zijn nu 220 dossiers ingeleverd. Het blijkt dat goede dossiers snel door de landelijke commissie kunnen worden afgehandeld. Zij worden gebruikt ten behoeve van het hoofdlijnenmodel voor de indicatiestelling. Voorkomen moet worden dat scholen, die nu nog zelf over de toelating beslissen, hiervan hinder ondervinden. Zij zullen apart geïnformeerd worden. De staatssecretaris verwachtte dat de praktijktoetsing in september-oktober kan worden afgerond.

De verwachting is dat op basis van de praktijktoetsing geen grootschalige commissie nodig is, omdat het onderzoeksprotocol centraal staat. Het REC helpt ouders bij de invulling van het protocol. Als de gegevens gesystematiseerd zijn aangeleverd, zal naar het evenwicht gekeken kunnen worden.

De herindicatie maakt onderdeel uit van het beleid. Na twee jaar moet getoetst worden of het LGB nog nodig is – de ontwikkeling van het kind kan heel goed gaan – of dat het budget doorloopt. Bij de criteriastelling zal gesproken worden over de termijn van twee jaar en de wijze waarop wordt getoetst.

De tijdslimiet voor de beoordeling van de toelaatbaarheid door de landelijke commissie wordt opgenomen in de wettelijke regeling. In de Algemene wet bestuursrecht staat dat een beslissing binnen acht weken genomen moet worden. In overleg met onderwijsorganisaties moet besproken worden welke termijn in de onderwijswetgeving opgenomen zal worden.

Beslissingen over het experimenteerkader worden genomen na de evaluatie van de praktijktoetsing indicatiestelling in het najaar.

De staatssecretaris was geen voorstander van het toevoegen van clusters, want dat betekent zeker vertraging. Over de belemmeringen ten aanzien van de toelaatbaarheid van kinderen in bepaalde clusters dient in het kader van de discussie over de bekostigingssystematiek van de REC's verder te worden gediscussieerd. Soms past een kind, bijvoorbeeld met meervoudige handicaps, in twee clusters en soms past een kind goed in de clusterindeling.

De staatssecretaris zegde toe, schriftelijk te zullen reageren op de vraag van mevrouw Ross inzake de koppeling van de indicatiestelling van het kind aan groepsgrootte en in het verlengde daarvan aan huisvesting, maar waarschuwde wel voor het ontwikkelen van te verfijnde regelgeving waardoor zij minder transparant wordt.

Gehandicapte kinderen kunnen worden opgevangen in speciale scholen voor basisonderwijs, met dien verstande dat in het kader van «Weer samen naar school» is afgesproken dat de permanente commissie leerlingenzorg voor de uitvoering van het zorgplan van het samenwerkingsverband terzake ook een afweging kan maken. In het zorgplan wordt door het samenwerkingsverband immers zelf bepaald hoe men zorgleerlingen wil opvangen. De gedachte achter de rugzak dat leerlingen zelf geld «meebrengen» blijft daarbij overeind.

Ieder leerbaar kind moet toegang krijgen tot het onderwijs. De vraag is in hoeverre kinderen die in de KDC's zijn opgenomen leerbaar zijn. In overleg met staatssecretaris Vliegenthart van VWS is afgesproken dat er pilots georganiseerd zullen worden en dat er gezamenlijk voorstellen aan de Kamer voorgelegd zullen worden. Aangenomen wordt dat de pilots budgettair neutraal zullen zijn. Eerst moet namelijk onderzocht worden of de kinderen leerbaar zijn. Als er een route wordt uitgestippeld, zal er overleg over de budgetten moeten plaatsvinden.

De keuzevrijheid van ouders is in de onderwijswetgeving verankerd. Dat heeft echter nog nooit duidelijke uitspraken van de Raad van State opgeleverd over de aard of zwaarte van een handicap in relatie tot de feitelijke (on)mogelijkheden van reguliere scholen om gehandicapte kinderen op te nemen. Het vraagstuk heeft zich nog niet vertaald in regelgeving over de keuzevrijheid van ouders. Een reguliere school is te allen tijde verplicht, een inhoudelijke onderbouwing te geven waaruit blijkt wat nodig is om een leerling de vereiste zorg te bieden en waarom de school daar niet voor kan zorgen. Uitgangspunt is onderwijs op maat, waarbij de mogelijkheden van school en leerling individueel op elkaar worden afgestemd. In geval van discussie of conflict tussen ouders en school zal de rechter de validiteit van de argumenten moeten wegen. Het hangt van de omstandigheden af of een school ouders zicht kan geven op een termijn waarbinnen een leerling kan worden toegelaten. Het gaat vaak om individuele trajecten, mede afhankelijk van de argumenten van de school om toelating te weigeren.

De mytyl- en tytylscholen maken deel uit van cluster III. Zij hebben een betere bekostiging dan het ZMLK-onderwijs en vrezen, in te moeten leveren. Het is jammer dat deze scholen zich zo defensief opstellen, want het REC in cluster III zal verantwoordelijkheid dragen voor goed onderwijs en goede begeleiding aan zowel ZMLK, langdurig zieken en mytyl- en tytylscholen. Als in de nieuwe situatie schoolsoorten kunnen verdwijnen, zal dat er niet toe leiden dat de taken die zij vervullen niet worden uitgevoerd. Integendeel, de staatssecretaris hoopte dat het gevolg van de nieuwe procedure zal zijn dat er sprake is van verbetering, gericht op «thuisnabijonderwijs» en integratie in het reguliere onderwijs. De bekostiging moet blijvend worden afgestemd op te verrichten taken. De staatssecretaris sprak de hoop uit dat het overleg met genoemde scholen in het najaar over taken en functies constructief zal verlopen.

Het is niet gewenst, de twee epilepsiescholen weer in een apart cluster onder te brengen, vanwege precedentwerking en vertraging. Er worden gesprekken gevoerd over de wijze waarop kinderen met epilepsie het beste behandeld kunnen worden. Ten behoeve van dat overleg hebben de scholen onlangs een inventarisatie van taken en functies opgesteld, waardoor zij in feite voorlopers zijn. Op basis van de inventarisatie en de notitie over het landelijk centrum zullen conclusies worden getrokken over de inrichting van het onderwijs aan kinderen met epilepsie. Het bij voorbaat de deur openen voor een apart cluster is ongewenst en verstoort de onderhandelingen. De staatssecretaris zal de Kamer verslag doen van het overleg.

Ten aanzien van de inrichting van lesplaatsen en dislocaties is het voornemen om de verdere ontwikkeling geordend te laten verlopen via het proces van REC-vorming. De REC's moeten de mogelijkheid bieden tot herspreiding van het historisch gedateerde scholenbestand. Voorwaarde is een evenwichtiger spreidingsplaatje, goedgekeurd door de betrokken scholen, de gemeente en eventueel de provincie. Ook de instemming van aangrenzende REC's i.o is vereist. In het kader van de toepassing van de Experimentenwet voor de REC-vorming wilde de staatssecretaris op korte termijn ruimte bieden voor herspreiding. Het streven is om deze herspreiding door te laten werken in de middelentoekenning voor huisvesting binnen het Gemeentefonds. De regeling voor herspreiding maakt onderdeel uit van het in het najaar uit te brengen experimenteerkader. Buiten dat kader is er in afwachting van de nieuwe regeling geen mogelijkheid tot het inrichten van lesplaatsen.

Wat de teldata betreft, geldt voor de basisbekostiging de normale groeiregeling. Als een school de drempel haalt, wordt aanvullende formatie toegekend. De toekenning van aanvullende formatie voor de handicap van een leerling is gekoppeld aan de vraag of ambulante begeleiding plaatsvindt. De hoofdregel is: geen ambulante begeleiding, geen aanvullende formatie. Aanvullende formatie wordt toegekend bij toelatingen voor 1 april. Uitsluitend voor kinderen met het syndroom van Down geldt niet de eis dat er sprake moet zijn van ambulante begeleiding. Daarvoor kan ook na de teldatum extra formatie worden toegekend.

De huidige ambulante regeling voor ZMLK sluit aan op de ontwikkeling van de afgelopen jaren waarin vooral veel kinderen met het Downsyndroom rechtstreeks instroomden in het basisonderwijs. De ZMLK-scholen kunnen geen ambulante gefacilieerde begeleiding geven. Onder de werking van de wettelijke regeling per 1-8-2001 worden alle onderwijssoorten gelijke mogelijkheden geboden. De overgangsregeling voor het schooljaar 2000–2001 houdt in dat voor ZMLK die in het basisonderwijs worden opgevangen de mogelijkheid wordt geboden, aanvullende formatie aan te vragen. De toe te kennen aanvullende formatie is in omvang gelijk aan die van de huidige formatie ambulante begeleiding voor ZMLK.

Als voor al deze kinderen aanvullende formatie aangevraagd wordt, bedragen de kosten op schooljaarbasis 4,5 mln. Naar verwachting zal niet in alle gevallen de ondersteuning van het ZMLK gevraagd worden. Als eenderde van de gevallen dat niet doet, is een bedrag van 3 mln. toereikend. De bedoeling is om de regeling eind 1999 gelijktijdig te publiceren met de regeling inzake aanvullende formatie basisonderwijs. Het streven is erop gericht een zorgvuldige regeling op te stellen die tijdig uitgevoerd kan worden. Vanwege de gebruikelijke fasering is invoering per 1 augustus a.s. niet mogelijk. De staatssecretaris zegde toe nogmaals te zoeken naar een mogelijkheid voor het eerder treffen van een regeling en de Kamer daarover voor het reces te informeren.

Voor aanvullend formatiebeleid wordt jaarlijks een budget vastgesteld. De koppeling tussen aanvullende formatie en ambulante begeleiding levert een zekere beheersing van het budget op. Reeds eerder had de staatssecretaris de bereidheid uitgesproken, in individuele gevallen te beoordelen of voortzetting van de aanvullende formatie nodig is.

Voor het onderzoek naar taken en functies SO-VSO is circa 0,5 mln. uitgetrokken, per cluster 1 FTE, zijnde f 125 000.

Het is voor de voortgang van zeer groot belang dat het regulier onderwijs betrokken wordt bij de besluitvorming.

Nadere gedachtewisseling

Afgezien van de brief over uitstel en verdere discussie in het najaar ging mevrouw Smits (PvdA) akkoord met de gang van zaken.

Mevrouw Remak (VVD) bleef twijfels houden over de verdere voortgang van het traject voor de indicatiestelling. De resultaten van de pilots wachtte zij af, waarna beoordeeld kan worden of het proces kan doorgaan.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA) kon, gezien de vele toezeggingen van de staatssecretaris, voorlopig haar goedkeuring aan de procedure en het traject geven.

Mevrouw Lambrechts (D66) kon ook instemmen met de hoofdlijnen, mits uit de pilots de werkbaarheid van de indicatiecriteria blijkt, de basisschool vanaf nu bij het proces betrokken wordt, de REC's een werkbaar bestuurlijk kader krijgen, er helderheid is over het budgettair kader en de toegezegde brief van de staatssecretaris een goed resultaat oplevert.

Voor de heer Van der Vlies (SGP) stond de inzet van de staatssecretaris niet ter discussie. Hij steunde haar streven naar consensus en wachtte het wetsvoorstel af. Ten aanzien van de strategie voor de bestuurlijke vormgeving van de REC's verschilde hij van mening met de staatssecretaris. Het is jammer dat zij ten behoeve van het naderbij brengen van de doelstelling niet enige richtinggevende uitspraken wil doen waardoor de druk van de ketel wordt gehaald voor een bepaald deel van de problematiek.

De staatssecretaris achtte voorzichtigheid en het zoeken naar evenwicht in de voortgang van het proces geboden, zeker omdat de uitkomsten nog niet bekend zijn. Omdat er consensus is, is de datum van 1 augustus 2001 haalbaar.

De voorzitter bracht de volgende toezeggingen van de staatssecretaris in herinnering:

– niet beantwoorde vragen zullen schriftelijk worden beantwoord;

– zo spoedig mogelijk wordt de Kamer het werkprogramma toegestuurd;

– de Kamer ontvangt een brief over de relatie tussen indicatie, handicap en groepsgrootte;

– deze staatssecretaris en de staatssecretaris van WVC formuleren voorstellen over de leerbaarheid naar aanleiding van onderzoeken en pilots;

– de Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van het overleg met de scholen voor epilepsie;

– voor het reces wordt de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie-Lambrechts c.s. inzake de faciliteiten voor ZMLK in het regulier onderwijs.

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier van de commissie,

Mattijssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Remak (VVD), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Wijn (CDA), Eurlings (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Passtoors (VVD), Valk (PvdA), De Cloe (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Gortzak (PvdA), Middel (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Brood (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Blok (VVD), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Verhagen (CDA), Visser-van Doorn (CDA).

Naar boven