26 629
Leerlinggebonden financiering

27 400 VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 2001

nr. 13
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 mei 2001

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 11 april 2001 overleg gevoerd met staatssecretaris Adelmund van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over:

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, d.d. 24 oktober 2000 ter aanbieding van een afschrift aan de Landelijke Vereniging Speciaal Onderwijszorg inzake leerlinggebonden financiering en plaatsing van geïndiceerde leerlingen op een speciale school voor basisonderwijs (brief nr. OCW-00-1288);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, d.d. 30 november 2000 ter aanbieding van het rapport «Indicatiestelling (speciaal) onderwijs en zorg, onderzoek naar de noodzaak van afstemming» en een reactie hierop (27 400-VIII, nr. 50);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, d.d. 14 december 2000 ter aanbieding van de voortgangsrapportage leerlinggebonden financiering (26 629, nr. 12);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, d.d. 27 februari 2001 inzake reactie op een brief van de Stichting Down's Syndroom (brief nr. OCW-01-240);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, d.d. 16 maart 2001 inzake onderwijs voor leerlingen met chronische nierziekte (OCW-01-353).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Smits (PvdA) spreekt haar waardering uit voor de werkzaamheden rondom dit omvangrijke project waar het gehele onderwijsveld bij betrokken is. Het uitgangspunt, de bevordering van de integratie van gehandicapte leerlingen in het onderwijs, mondde uit in een reorganisatie van het speciaal onderwijs. De positie van de ouders hierbij behoeft versterking. Mevrouw Smits heeft zorgen over de groei van het aantal leerlingen dat voor het speciaal onderwijs wordt geïndiceerd en de afstemming op Samen naar school en het bekostigingssysteem. Een groot aantal kinderen krijgt geen onderwijs. Verder zijn er vragen rondom de positie van de stichting Gewoon Anders te Almere en het bevorderen van de integratie door het wegnemen van belemmeringen.

In het wetsvoorstel zal de keuze voor het regulier onderwijs worden vastgelegd. Mevrouw Smits mist een goede regeling in het geval toegang tot de school geweigerd wordt. In Nederland staat het de scholen vrij, leerlingen al dan niet toe te laten. Zij wil dat een school een gehandicapt kind beargumenteerd afwijst. Komt er een beroepsmogelijkheid indien hierover een conflict ontstaat? Moet scholen worden gevraagd, de criteria hiervoor op te nemen in hun beleidsplannen?

Ondersteuning van ouders bij het zoeken naar een reguliere school is nodig. Deze taak ligt nu bij het expertisecentrum, maar een onafhankelijke ondersteuning is ook een optie, zoals door de sociaal pedagogische diensten of ouderorganisaties. Met ouderorganisaties zijn goede ervaringen opgedaan. Een school die bij het expertisecentrum behoort kan een kind afwijzen dat geïndiceerd is. Is het expertisecentrum verantwoordelijk voor plaatsing van een geïndiceerd kind op een der scholen? Het voornemen is, een beroepsmogelijkheid bij de rechter in te stellen. Kan het daarheen geleid worden dat de Landelijke indicatiecommissie in geval van onenigheid een bindende uitspraak doet, zodat men niet naar de rechter hoeft? De positie van de ouders in het regulier en speciaal onderwijs kan versterkt worden door het recht van ondertekening van het behandelingsplan. Mevrouw Smits wil dat de rugzak ook voor de tweede fase speciaal onderwijs wordt ingevoerd. Dit systeem is in de gezondheidszorg, zie het persoonsgebonden en persoonsvolgend budget, al geaccepteerd. Hoe wordt in verband met de sterke groei van het aantal zorgleerlingen de afstemming geregeld tussen de expertisecentra, de samenwerkingsverbanden en het voortgezet onderwijs? Is er bij de samenwerkingsverbanden sprake van een logische indeling? In de toekomst zal in de regio intensieve samenwerking ontstaan tussen het (v)so 2/3, Weer samen naar schoolverbanden en het voortgezet onderwijs. Deze samenwerking is nodig omdat op termijn gestreefd moet worden naar een systeem waarbij per regio afstemming plaatsvindt van de inzet van de capaciteit en de middelen. Voorkomen moet worden dat leerlingen van de ene naar de andere categorie worden verwezen vanwege het geld. Bestaat er al een landelijk dekkend netwerk van expertisecentra?

Mevrouw Smits memoreert het bezoek van de Onderwijsraad. De fracties wilden een onderzoek naar de vraag hoe de verschillende financieringssystemen in het onderwijs op elkaar kunnen worden afgestemd. Er zijn grote verschillen in de financiering per schoolsoort. De ene handicap is meer waard dan de andere. De historisch gegroeide verschillen kunnen niet op korte termijn gelijk worden getrokken, maar op de langere termijn moet dit mogelijk zijn. Mevrouw Smits vraagt om een extra inzet om op korte termijn de grote achterstand bij het zmlk- en zmok-onderwijs weg te werken.

Te constateren valt dat er bij elke schoolsoort leerlingen zijn voor wie het gemiddelde budget onvoldoende is. Extra inzet van middelen is hiervoor de geëigende oplossing. Ook in dit geval verwijst zij naar de gehandicaptenzorg. Daar worden consultenteams ingeschakeld door instellingen bij problemen met individuen. Op grond van een door de teams uit te brengen advies wordt bepaald of definitief extra middelen moeten worden ingezet voor een dergelijke cliënt. Een soortgelijke oplossing dient te worden gezocht voor zowel 2/3-leerlingen als voor Samen naar schoolleerlingen. 5000 kinderen krijgen nu geen onderwijs omdat ze worden opgevangen in de gehandicaptenzorg. Wanneer kan de staatssecretaris garanderen dat deze kinderen onderwijs krijgen? Op dit terrein vinden experimenten plaats. Uit de brief van de staatssecretaris blijkt dat de REC's (regionale expertisecentra) die de resultaten van de experimenten willen afwachten, daarvoor de tijd krijgen. Volgens mevrouw Smits is dit niet mogelijk. Recht op onderwijs moet gegarandeerd worden. De overheid heeft de plicht, daarvoor te zorgen.

Zij mist de waardering van de staatssecretaris voor het experiment te Almere. Er is geen apart georganiseerd speciaal onderwijs, omdat dit bij de reguliere scholen is gevoegd. Daartoe is een convenant gesloten. Mevrouw Smits mist de uitwerking daarvan en de erkenning van de positie in het uitwerkingsoverleg. Omdat Almere een proeftuin voor integratie, bevordering en vernieuwing van het speciaal onderwijs is, wil zij dat de positie van Almere in het wetsvoorstel als een status aparte geregeld wordt.

De heer Rijpstra (VVD) waardeert de inzet van de staatssecretaris, ouders, directie, leraren, ondersteunend personeel en de besturen om voor deze groep kinderen het onderwijs te verbeteren. Het stelsel van speciale scholen voor ouders die hun gehandicapte kind speciaal onderwijs willen laten volgen, blijft bestaan. De bereikbaarheid van het speciaal onderwijs zal binnen de REC's sterk worden verbeterd. In het LGF-beleid (leerlinggebonden financiering) hebben ouders een keuzevrijheid inzake plaatsing in een reguliere of speciale school. Er is sprake van gelijkwaardige facilitering van een op basis van de handicap bepaald bedrag per leerling, ongeacht de vraag of de leerling speciaal of regulier onderwijs volgt.

De staatssecretaris wil de noodzakelijke wetgeving in het voorjaar aan de Kamer zenden zodat met ingang van 1 augustus 2002 de wet van kracht kan worden. Het wetsvoorstel zal opdrachten bevatten om bepaalde onderwerpen, met name de indicatiecriteria en de omvang van de bekostiging, bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling te regelen. Is dit traject haalbaar? Wordt de datum 1 augustus 2002 gehaald? Het gaat vooral om kernonderwerpen die geregeld moeten worden.

Ook het financiële kader kan een zorg worden, hoewel de heer Rijpstra met de staatssecretaris van mening is dat veel van de taken die in de nieuwe situatie worden uitgevoerd, nu ook al worden verricht. Kan de Kamer een overzicht krijgen van de middelen die beschikbaar zijn en komen voor het onderwijs rond het LGF-traject en de vorming van de REC's? De VNG spreekt haar zorg uit over o.a. de huisvestingsconsequenties die verbonden zijn aan het nabij thuis organiseren van onderwijs voor geïndiceerde leerlingen. Kan de bewindsvrouw aangeven wat deze huisvestingsconsequenties kosten en hoe die betaald worden? Heeft zij met haar collega De Vries van Binnenlandse Zaken hierover reeds een afspraak kunnen maken?

De verbetering van de inrichting van het onderwijs wordt breed gedragen, evenals de diagnostiek en de begeleiding van het regulier onderwijs. In 2000 zijn er incidentele middelen beschikbaar gekomen voor een aantal gewenste verbeteringen. Wat is hiervan terechtgekomen? Welke producten zijn ontwikkeld en op welke wijze zijn die producten in de REC's ter beschikking gekomen? Hebben andere instellingen hiervan kennisgenomen? Wat is het vervolgtraject bij de gewenste kwalitatieve verbetering?

Een ander punt betreft de indicatiestelling. Uit toetsing van de praktijk blijken nog verschillende problemen met concrete criteria, de kwaliteit van het onderzoek en de beschikbare onderzoeksinstrumenten. Een tweede proeftraject start vanaf maart 2001. Is dit gebeurd en waar vindt het plaats? Is de omvang van het onderzoek dermate dat er goede uitspraken over gemaakt kunnen worden?

Een goede indicatiestelling vereist onderzoek. Wie verricht dat en welk onderzoek wordt als betrouwbaar gekenmerkt, zodat vastgesteld kan worden dat kinderen aan de criteria voldoen? Is die inventarisatie al gedaan en hebben de REC's alle noodzakelijke documenten ontvangen? Komen, met andere woorden, ook de gegevens uit de zorgsector vrij? Is dit al geregeld? Voor de indicatiesystematiek zijn betrouwbare instrumenten nodig. Zijn er clusters die geen problemen meer kennen?

Als volgens een nieuwe systematiek met nieuwe instrumenten gewerkt wordt, is het van belang dat kennisoverdracht plaatsvindt. Wie implementeert de nieuwe kennis, hoe vindt nascholing van personeel plaats en wordt daar een bepaalde methode voor ontwikkeld?

Het is goed te lezen dat in verband met de REC's een vrijwel sluitend landelijk netwerk is gevormd. Dat «vrijwel sluitend» intrigeert de heer Rijpstra. Dit betekent dat er nog witte vlekken zijn. Zijn kinderen hier de dupe van? Waarom kan geen landelijk dekkend netwerk worden gevormd? Er zijn 38 REC's en 247 samenwerkingsverbanden. De heer Rijpstra voorziet problemen met de afstemming en wil dat de regionale benadering beter gestalte krijgt.

In het rapport Indicatiestelling voor speciaal onderwijs en zorg worden aanbevelingen gedaan waarop de staatssecretaris een beleidsreactie heeft gegeven. Hij maakt zich zorgen over de realisatie van de wens over een totaalpakket dat zorg, onderwijs en andere voorzieningen omvat. Een dergelijk pakket dient tijdig te worden geleverd en voldoende samenhang en afstemming te bevatten. Om dit te realiseren, moeten de indicatietrajecten op elkaar worden afgestemd. Diensten moeten worden gecoördineerd en instellingen in de regio moeten gaan samenwerken. De staatssecretaris schrijft dat de lokale uitvoering van regelgeving tot regionale verschillen leidt, hetgeen niet pleit voor een oplossing in de richting van één landelijk loket. Tegelijkertijd moeten, volgens het rapport, ouders bij een loket de mogelijkheden voor hun kind kunnen nagaan en de procedures die zij moeten volgen om zo snel mogelijk het benodigde onderwijs of de zorg voor hun kind te kunnen verkrijgen. Hier is sprake van tegenstrijdigheid. De regelgeving van de lokale uitvoering verschilt sterk van elkaar, hetgeen onwenselijk is. Er dient sprake te zijn van een uniforme benadering. Is ooit in kaart gebracht welke trajecten een ouder moet doorlopen om die zorg voor het kind te verkrijgen? Hebben de hulpverleners in het veld alle trajecten in beeld gebracht?

De heer Rijpstra heeft kennisgenomen van het rapport Het oordeel gewogen. De staatssecretaris schrijft dat bij het vaststellen van de protocollen voor de indicatiestelling bij voorkeur gebruik zal worden gemaakt van gestandaardiseerde en gevalideerde methodes. Waarom «bij voorkeur»? Waarom wordt niet verplicht gesteld dat gebruik wordt gemaakt van gestandaardiseerde en gevalideerde methodes? Uit het rapport komen zorgwekkende punten naar voren. De schoolgebonden commissies, en in mindere mate de commissie toelaatbaarheidsbepaling, negeren de hiertoe opgestelde criteria. In plaats daarvan hanteren zij eigen regels voor toelating. De subjectiviteit wordt ook vergroot door de onduidelijkheid rondom het instrument onderwijsbeperking. Doordat geen objectieve criteria en gestandaardiseerde procedures worden gehanteerd, wordt de kans groter dat kinderen gebruik maken van de LGF die daar niet thuis horen. De criteria dienen dus op een goede manier te worden ontwikkeld. Uit het GION-onderzoek blijkt dat het aantal te onderzoeken kinderen te gering van omvang is om daarover een goed oordeel te geven. Waarom wordt geen omvangrijker onderzoek ingesteld, waaruit wel duidelijk wordt hoe de criteria moeten worden ontwikkeld? Tot slot benadrukt de heer Rijpstra dat het LGF-traject staat of valt met een goede regeling voor de indicatiestelling.

Mevrouw Lambrechts (D66) memoreert dat zij al vele keren aandacht heeft gevraagd voor de bekostiging van de rugzakleerling die naar een speciale school voor basisonderwijs gaat. De staatssecretaris stelt voor, de rugzak van deze leerlingen te korten met het bedrag dat al aan zorg gegeven wordt op de speciale school voor basisonderwijs. Oppervlakkig beschouwd lijkt dit logisch, maar de redenering deugt volgens mevrouw Lambrechts niet. «Weer samen naar school» kent een vast budget en geen openeindfinanciering. Als dit nieuwe groepje gehandicapten moet meedelen uit het gefixeerde budget, zal er minder overblijven voor de klassieke Weer samen naar schoolleerling, wiens budget nu al te krap is. Als deze maatregel onverhoopt doorgaat, zal het samenwerkingsverband een dergelijke leerling niet toelaten tot een speciale school voor basisonderwijs. Mevrouw Lambrechts dringt erop aan dat een afspraak wordt gemaakt over de toekenning van een rugzak voor deze kleine groep leerlingen. Het geld hiervoor moet beschikbaar komen. Zij betreurt het dat de staatssecretaris alleen op deze kwestie reageert via haar brief aan de heer Jagers, directeur van LVSO. Omdat hierover al gesproken is in de Kamer, zou het gepaster zijn geweest als de staatssecretaris zich tot de Kamer had gewend. In een vorig overleg is de commissie nadrukkelijk gevraagd, dit punt te laten rusten om de staatssecretaris de kans te geven, dit goed te regelen.

De indicatiestelling blijft een problematisch onderdeel, hetgeen ook blijkt uit het rapport Indicatiestelling voor speciaal onderwijs en zorg. Dit rapport brengt de problemen op dit terrein goed in beeld. Mevrouw Lambrechts sluit zich aan bij de constatering dat zo snel mogelijk een voorlichtings- en adviesfunctie tot stand moet worden gebracht waar ouders terecht kunnen met vragen over onderwijs en zorg. Tevens dient alle informatie over de toekenningen aan een kind in een dossier in een taal te worden gebundeld zodat dit overdraagbaar is. Zij erkent dat het moeilijk is, de aanbeveling om zo snel mogelijk te komen tot standaardisering van onderzoeksmethodes die bij meervoudig gehandicapte kinderen worden toegepast op korte termijn te realiseren.

De staatssecretaris noemt in haar voortgangsbrief een invoeringsdatum van 1 augustus 2002. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat de indicatiestelling zich inmiddels bewezen heeft. Volgens het GION-onderzoek zitten er nog veel haken en ogen aan de criteria, de kwaliteit van het onderzoek en de beschikbare onderzoeksinstrumenten. Inmiddels is een tweede proefproject gestart. Het is de vraag of de resultaten daarvan al in september beschikbaar zijn. De termijn tot 1 augustus 2002 wordt dan erg krap. Mevrouw Lambrechts benadrukt dat de afgesproken systematiek om de indicatiestelling draait. Via de pilots moet eerst bewezen worden dat de indicatiestelling werkt voordat deze methode in wetgeving verankerd wordt. Hierbij dient het principe overeind te blijven dat, als dit niet lukt, naar een andere oplossing gezocht moet worden. Desnoods wordt gekozen voor de manier waarop het nu verloopt in cluster 1 of 2, maar de keuze van de ouders dient gehandhaafd te worden.

Een andere voorwaarde is een voldoende gevulde rugzak. Extra zorg en onderwijs moeten hierdoor mogelijk worden gemaakt. Indien dit niet mogelijk is, worden de reguliere scholen voor basisonderwijs met een taak opgezadeld die zij niet kunnen waarmaken. Een laatste voorwaarde is dat de taken en de functies van de REC's bekostigd moeten worden. Is dit goed geregeld?

Mevrouw Lambrechts sluit zich aan bij de vragen die gesteld zijn over de situatie te Almere. Ook wil zij graag een nadere uitleg van de staatssecretaris over de situatie in Friesland. Zij heeft behoefte aan een uitwerking van de bekostiging van de onderdelen van het proces. De Kamer moet immers de toedeling van de gelden over de verschillende onderdelen kunnen bewaken. Kan bij deze uitwerking enige flexibiliteit worden ingebouwd voor kinderen met een bijzondere hulpvraag? Het gewone mbo wordt bekostigd uit het budget voor het voortgezet onderwijs. Het 2/3 onderwijs moet echter ook een vmbo-traject opzetten. Uit signalen blijkt dat dit in de bekostiging tot nu toe vergeten is. Kan de staatssecretaris opheldering verschaffen? Hoe kan daar een financiële inhaalslag gemaakt worden voor de noodzakelijke implementatie om het vmbo goed op de rails te krijgen?

Hoe staat het met het advies van de Onderwijsraad om een verkenning te verrichten naar LGF, Weer samen naar school, leerwegondersteuning en de gewichtenregeling? Mevrouw Lambrechts geeft de staatssecretaris in overweging, twee aspecten van dit traject uit elkaar te halen. Binnen de regionalisering moeten de trajecten op elkaar worden afgestemd. Verder moet op basis van individuele hulpvragen geld worden toegekend.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA) benadrukt dat haar fractie voor de invoering van het rugzakje is. Zij spreekt de hoop uit dat een zorgvuldige invoering uiteindelijk leidt tot een daadwerkelijke verbetering van de huidige situatie. Zij is er bezorgd over dat er getornd lijkt te worden aan het tijdpad dat in eerste instantie was uitgestippeld. In februari werd het wetsvoorstel verwacht dat gaat over de indicatiecriteria en de bekostiging. Er lijkt een kink in de kabel gekomen te zijn. Kan de staatssecretaris hierover duidelijkheid verschaffen? Is zij er nog steeds van overtuigd dat de eerste fase per 1 augustus 2002 van start kan gaan? Is dan aan alle voorwaarden voldaan? De indicering van de proefprojecten moet zich eerst bewezen hebben.

Het is de vraag of de REC's gereed zijn voor de invoering. In sommige gevallen lijkt het onmogelijk, aan de verplichting te voldoen dat in het REC ook een school voor voortgezet speciaal onderwijs is opgenomen. Kan de regel voor vso-scholen worden aangepast? Mevrouw Ross vindt het een slechte zaak als men bij een REC in de discussie over de structuur blijft hangen en niet toekomt aan een discussie over de onderwijskwaliteit. Bovendien is het ongewenst als een REC met een gigantische oppervlakte wordt gecreëerd omdat aan de regel moet worden voldaan.

Afspraken op REC-niveau zijn volgens de wegbereiders onder grote tijdsdruk tot stand gekomen. Vanuit pragmatische overwegingen zijn vaak controversiële onderwerpen een tijd geparkeerd of niet besproken. Toch wordt er, zo wordt gesteld, telkens een mijlpaal bereikt. Scholen krijgen f 40 000 als zij een mijlpaal bereikt hebben. Dit betekent volgens mevrouw Ross niet per definitie dat er sprake is van een optimale kwaliteit van het proces. Er moeten nog vele afspraken worden gemaakt, bijvoorbeeld tussen de samenwerkingsverbanden van Weer samen naar school en de REC's. Voor de uitwerking van deze afspraken is nog geen cent beschikbaar of begroot. Mevrouw Ross wil hierop meer zicht krijgen. Mensen moeten gestimuleerd worden, hieraan te werken. Komt hier extra geld voor?

Het bedrag van 20 mln gulden voor de bekostiging van de taken en de functies van REC's is onvoldoende. Wanneer er geen aanvullende middelen komen, kan dit ten koste gaan van het behoud van de aanwezige expertise. De commissies voor indicatiestelling moeten additioneel bekostigd worden op basis van aangeleverde dossiers en niet op basis van het aantal geïndiceerde leerlingen. Wat vindt de staatssecretaris hiervan?

In verband met de taken en de functies van de REC's moet er nog een waslijst aan onderzoeken en activiteiten afgehandeld worden om uiteindelijk tot de gewenste kwaliteit te komen. Zijn de ter beschikking staande middelen voldoende om deze acties te ondernemen? Wat is de stand van zaken? Mevrouw Ross wijst in dit verband op de ontwikkeling van protocollen, modellen en handreikingen op het gebied van de diagnostiek en de ambulante begeleiding. Een goed resultaat op dit punt is een voorwaarde voor invoering van de wet. Is de termijn van een klein jaar wel voldoende?

Voor de clusters 3 en 4 loopt de indicatiestelling niet soepel. Het blijft moeilijk om de juiste criteria te bepalen. Mevrouw Ross begrijpt de opmerking van de wegbereiders niet over de vijfde etappe dat er geen substantiële tempoverschillen tussen de clusters waarneembaar zijn. Het proeftraject geeft geen zekerheid over de werkbaarheid van de criteria en de toetsing achteraf. Zijn er al landelijke criteria ontwikkeld die hun werking in de praktijk bewezen hebben? Mevrouw Ross is er tevreden over dat op het niveau van de REC's geïndiceerd wordt. Zij ziet niet graag dat de indruk ontstaat dat de REC's onder curatele van een landelijke commissie toezicht indicatiestelling komen te staan die elk protocol van een stempel moet voorzien. Dit moet een dynamisch proces zijn van indiceren, toetsing achteraf en zo mogelijk aanpassing en verbetering van criteria. De uitkomst moet echter steeds zijn dat ouders en kinderen tevreden zijn over de plaatsing op de school. Er mag geen kind tussen wal en schip terechtkomen. Is het de bedoeling dat ieder protocol dat in het REC gemaakt is, wordt doorgestuurd naar de landelijke commissie? Kan dit tot stuwmeren leiden? Wanneer sprake is van een niet gelijkluidend oordeel van de landelijke commissie, kunnen er wachtlijsten voor kinderen ontstaan, hetgeen uiterst onwenselijk is. Bij dit alles gaat mevrouw Ross ervan uit dat de landelijke commissie op tijd wordt ingesteld en dat deze commissie en de REC's financieel goed toegerust zijn om hun taak waar te maken. Kan de staatssecretaris hierop ingaan? Wat zal de instelling van de landelijke commissie kosten?

De indicering voor kinderen in cluster 1 en 2 levert geen problemen op. Het rugzakje had daar al ingevoerd kunnen zijn. Wel heeft mevrouw Ross grote twijfels over de haalbaarheid van het traject voor delen van cluster 3 en het totale cluster 4. Kan worden overwogen, de wet gefaseerd in te voeren omwille van de zorgvuldigheid? In verband met cluster 3 en 4 moet extra aandacht worden besteed aan het zo snel mogelijk wegwerken van de wachtlijsten en het creëren van extra plaatsen. Hoe groot zijn de wachtlijsten? Aan welke oplossingen werkt zij op dit punt?

De VNG wijst op de kosten van extra lesplaatsen en huisvestingskosten. Het is mogelijk dat gemeenten geld te kort komen. Mevrouw Ross stelt zich op het standpunt dat, als door onderwijsbeleid consequenties voor de huisvesting optreden, voor de bekostiging moet worden zorggedragen. Wat is de stand van zaken?

Zij wijst erop dat een afstemming van de trajecten Weer samen naar school, voortgezet onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op de expertisecentra dringend nodig is. Ouders lopen van het ene naar het andere loket. De situatie is onduidelijk. De Onderwijsraad zal omtrent de afstemming van de trajecten een advies uitbrengen. Mevrouw Ross sluit zich aan bij opmerkingen van de collega's hierover. Zij kondigt aan dat zij graag op basis van het advies hierover een uitgebreide discussie wil voeren.

De opheffing van de ziekenhuisscholen is voor langdurig zieke kinderen een grote misser. De CDA-fractie heeft zich hiertegen indertijd tevergeefs verzet. Met lapmiddelen moeten deze kinderen onderwijs volgen via projecten. Kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat die projecten – bijvoorbeeld leren op afstand via de computer aan het ziekbed – in ieder geval worden voortgezet? Wil zij de bekostiging daarvan voor haar rekening nemen? Een vastgesteld aantal crisisplaatsen blijft bestaan. Zijn de scholen tevreden over deze oplossing? Dit soort plaatsen kan niet worden gepland. Is het dan niet logischer om te stellen dat dit soort plaatsen een open einde kent? Of is het aantal vastgestelde plaatsen zo ruim bemeten dat er binnen de REC's geen problemen ontstaan?

De heer Slob (ChristenUnie) onderschrijft op hoofdlijnen de uitwerkingsnotitie van de staatssecretaris. Hij spreekt zijn zorgen uit over de indicatiestelling en de criteria. Met het oog op de wetgeving is het van belang dat hierover duidelijkheid ontstaat. Hoe verhoudt het tweede proefproject zich met het tijdpad dat is uitgezet voor het wetgevingstraject? Er zijn plannen voor een fijnmaziger systematiek voor de indicatiestelling. De hoogte van het leerlinggebonden budget wordt afhankelijk van de handicap en de daarmee gepaard gaande onderwijsbeperking. De CVI's (commissies voor indicatiestelling) zullen hierin een grote rol spelen. De heer Slob vindt het zeer moeilijk om aan de hand van het gewicht van een handicap en een onderwijsbeperking een budget vast te stellen. Hij is er bang voor dat dit in de praktijk aanleiding zal geven tot beroepsprocedures. Kan de staatssecretaris hierop ingaan?

De heer Slob vraagt aandacht voor de positie van de commissie voor indicatiestelling. Hij acht de onafhankelijke positie van deze commissie van groot belang. De indruk mag niet ontstaan dat een kind wordt voorgesorteerd voor een school voor speciaal onderwijs omdat de CVI onderdeel uitmaakt van een REC. Het is van groot belang dat de ouders in staat worden gesteld hun belangrijke positie in de praktijk te kunnen waarmaken. Een bepaalde categorie ouders zal hierin gesteund moeten worden. Het is uiteindelijk de ouder die beslist of zijn kind naar een school voor speciaal onderwijs of een reguliere school gaat. De CVI mag hierop geen invloed uitoefenen. Het risico bestaat dat twee belangrijke uitgangspunten van de leerlinggebonden financiering, te weten de integratie in het reguliere onderwijs voor kinderen met leermoeilijkheden als gevolg van een handicap en de keuzevrijheid van ouders, onvoldoende tot hun recht komen.

De heer Slob vraagt verder de aandacht voor wat staat in de voortgangsrapportage onder 13.1. De beslissingen van de CVI – de toelaatbaarheid – zullen onder de Algemene wet bestuursrecht vallen. Wat zijn de argumenten van de staatssecretaris voor deze keuze?

Een volgend punt betreft de tweede fase van de wetgeving en de positionering van de scholen binnen de REC's die structureel geregeld zal worden. Het veld is er bang voor dat alle scholen op termijn in een onderwijsinstelling moeten opgaan. Wil de staatssecretaris hierover een uitspraak doen? De heer Slob herinnert aan de uitspraak van de staatssecretaris dat geen afbreuk zal worden gedaan aan de denominatie van scholen. Als scholen in een groter verband willen opgaan, moet dat hun eigen keuze zijn. De heer Slob is verheugd over het besluit over de zmlk-afdelingen.

In de eerste fase van de wetgeving worden de reguliere scholen verplicht om een deel van het leerlinggebonden budget te besteden bij een REC. De heer Slob is blij met het voornemen om die verplichte winkelnering op termijn te doen vervallen. De REC's investeren in kennis en deskundigheid. Afschaffing van de verplichte winkelnering kan ertoe leiden dat deze investering deels voor niets is geweest. Deelt de staatssecretaris deze opvatting?

De aard van de handicap dan wel de problematiek van leerlingen die scholen in cluster 4 bezoeken, doen deze scholen minder goed passen in het systeem van de LGF. Zij zullen meer dan scholen in andere clusters te maken hebben met nood- en observatieplaatsingen. Uit de uitwerkingsnotitie blijkt dat daarvoor een aparte bekostiging zal komen. Het is echter een reële veronderstelling dat kinderen die een indicatie cluster 4 krijgen, in de meeste gevallen het speciaal onderwijs zullen instromen. Vanuit onderwijskundig oogpunt gezien is het moeilijk hen in het regulier onderwijs een plaats te geven. De heer Slob ontvangt deze signalen ook uit de praktijk. Deze problematiek vereist veel deskundigheid en aandacht. Reguliere scholen kunnen die moeilijk opbrengen. Is de staatssecretaris het hiermee eens? Moet, vanwege de afwijkende situatie van cluster 4, rekening worden gehouden met meer formatieplaatsen voor de scholen binnen dit cluster?

Van verschillende kanten, waaronder de VNG, hoort de heer Slob dat de beschikbare gelden voor dit omvangrijke project onvoldoende zijn. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegen aan?

De heer Van der Vlies (SGP) memoreert de brief van 14 september 2000 over de voortgang van het beleid inzake de LGF en de uitwerkingsnotitie die tot stand is gekomen in nauw overleg met het georganiseerde onderwijsveld. Grosso modo is er tevredenheid over het bereikte resultaat in dat overleg, zodat men de uitwerkingsnotitie kan steunen. Dit is een gunstig resultaat vergeleken met eerdere ervaringen in het voortraject. Het wetsvoorstel is de Raad van State gepasseerd, maar wanneer bereikt het de Kamer? Wordt het tijdpad gehaald?

De SGP-fractie is steeds voorstander geweest van de LGF. De daaraan verbonden vormgeving via de REC's is bruikbaar. Het gaat hier om een waardevolle operatie waarmee de kwaliteit van het speciaal onderwijs door een nieuwe clusterindeling en de onafhankelijke indicatie kunnen worden verbeterd. Integratie van gehandicapte leerlingen in het reguliere onderwijs moet worden bevorderd. Een gelijke toegankelijkheid tot het onderwijs, ook voor kinderen met een cognitieve of mentale afwijking, moet beter worden gewaarborgd. Deze wensen vragen om een krachtige en nauwgezette uitwerking. Structurele knelpunten in de indicatiestelling dienen te worden voorkomen. Verder dient sprake te zijn van een adequate bekostiging op institutieniveau. De toedeling bij het rugzakje dient gezaghebbend te zijn. Dit houdt tevens in voorlichting en transparantie jegens de betrokkenen.

De SGP-fractie heeft voortdurend aandacht besteed aan de bestuurlijke vormgeving van de REC's. Tijdens het overleg van 18 mei 2000 zegde de staatssecretaris toe dat bij de inrichting van het onderwijs binnen de REC's voldoende ruimte zal blijven voor de eigenheid van scholen. Zij voegde eraan toe dat de onderwijstaak in de eerste fase van de wetgeving bij de scholen blijft. In de uitwerkingsnotitie concludeert de staatssecretaris dat de ambulante begeleiding in ieder geval niet tot de onderwijstaak van scholen wordt gerekend. Is dit juist? De heer Van der Vlies constateert naar aanleiding van de punten 4.3 en 4.4 dat de scholen straks verplicht zullen zijn deel te nemen aan de REC's. Kan dit en raakt dit soms de vrijheid van onderwijs? Uitgaande van de veronderstelling dat veel in onderling overleg kan worden geregeld, blijft de kernvraag hoe de waarborg van de vrijheid van richting in het beleid ten aanzien van de REC's wordt geoperationaliseerd. Als goed overleg leidt tot werkbare vormen is er niets aan de hand, maar indien er onverhoopt problemen ontstaan, worden de regels nauwkeurig bekeken. In dat geval moet gewaarborgd zijn dat de vrijheid van richting niet ter discussie staat. Dit werkt door als er ook nog onduidelijkheid bestaat over de positie van de scholen in de tweede fase van de wetgeving. Scholen behoren hun zelfstandigheid te behouden. De heer Van der Vlies spreekt de hoop uit dat de staatssecretaris langs deze lijn haar wetsvoorstel zal inrichten en verdedigen.

Eerder zei hij al dat hij er geen voorstander van is om het geld voor de CVI's rechtstreeks aan de REC's te doen toekomen. De eerste optie is dat dit via de scholen wordt geleid. Wordt het toelatingsbeleid net zoals bij het reguliere onderwijs geregeld? Of wordt het geregeld zoals bij de samenwerkingsverbanden WSNS? (Weer samen naar school) De heer Van der Vlies pleit er onder verwijzing naar de oude regeling voor – hij spreekt in dezen over «historische wijsheid» – dit goed te regelen. Hij vindt het winst dat de zmlk-afdelingen voor speciaal onderwijs of basisonderwijs zelfstandig blijven voortbestaan. Bij punt 15.2 is sprake van de kerndoelen voor zmlk-onderwijs die worden ontwikkeld. De heer Van der Vlies wil dat deze kerndoelen onder dezelfde vigeur vallen als die voor het basisonderwijs met de bekende richtinggebonden equivalenten. Het vormen van een nevenvestiging kan van groot belang zijn voor het aanbieden van thuis-nabij-onderwijs. Het blijkt echter niet mogelijk te zijn, dat aspect budgettair-neutraal te laten plaatsvinden. Het moet dus anders worden geregeld dan in de uitwerkingsnotitie wordt voorgesteld. De heer Van der Vlies zou het betreuren als hier een spanningsveld ontstaat, omdat het proces kan worden gefrustreerd. Hierbij behoort ook de door de VNG gesignaleerde huisvestingsproblematiek. De consequenties hiervan moeten in kaart worden gebracht met de eventueel daaraan verbonden budgettaire consequenties.

De heer Rabbae (GroenLinks) ondersteunt deze operatie van harte. De staatssecretaris en haar medewerkers hebben hier veel energie in gestopt. Toch heeft hij nog zorgen over onder andere de problemen rondom de indicatiestelling en het risico dat kinderen tussen het reguliere onderwijs en de REC's terechtkomen. Hoe denkt de staatssecretaris dit te kunnen voorkomen?

Met de clusters 1 en 2 gaat het goed, ze kunnen bij wijze van spreken nu al worden ingevoerd. Bij de clusters 3 en 4 dreigen echter problemen te ontstaan. Cluster 4 is gecompliceerd en vraagt daarom voor het traject een aparte behandeling. De staatssecretaris merkte op, dat haar geen problemen met dit cluster bekend zijn. De heer Rabbae echter wordt voortdurend geconfronteerd met mensen die wel problemen hebben. Het gaat hierbij om kinderen die aanzienlijk meer aandacht vragen, waardoor ook meer menskracht nodig is. Het gaat hierbij vooral om onderwijs- en technische assistentie. Voorkomen moet worden dat gekwalificeerd personeel afhaakt en overstapt naar andere sectoren in het onderwijs. De aanpassing van de accommodaties, voorzieningen bij calamiteiten, de huisvesting en het ontwikkelen van alternatieve leervormen vragen de nodige investeringen. De heer Rabbae constateert dat een aantal afstemmingen nog niet voltooid zijn. Hij benadrukt dat cluster 4 een zorgcluster is. Hij sluit zich aan bij het pleidooi van mevrouw Ross voor een gefaseerde invoering van de verschillende clusters. De clusters 1 en 2 kunnen snel worden ingevoerd. Voor cluster 3 is enige differentiatie nodig. Cluster 4 dient als laatste te worden ingevoerd, nadat alle aspecten zorgvuldig bekeken zijn. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop?

De ouders zijn nog niet uitgebreid geïnformeerd over de ontwikkelingen op dit terrein. Wil de staatssecretaris op dit punt nog meer aandacht schenken aan de positie van de ouders en vooral van de allochtone ouders die extra begeleiding nodig hebben bij dit ingewikkelde circuit?

Ook de heer Rabbae krijgt graag een reactie van de staatssecretaris op vragen naar de huisvestingsproblemen. Hij memoreert de brief uit Friesland waarin goede argumenten staan tegen een fusie van de REC's in Friesland en Zwolle. Wat is de financiële winst van een dergelijke fusie? Als die winst nihil is, moeten beide REC's ter wille van de leerlingen volgens de heer Rabbae gehandhaafd blijven.

De staatssecretaris schrijft in haar brief dat in het kader van de Voorjaarsnota aan deze operatie zal worden geschonken. Kan de staatssecretaris mededelen wanneer een meerjarenfinancieringsplan voor het onderwijs aan de Kamer wordt voorgelegd? De Gehandicaptenraad wijst erop dat het reguliere onderwijs nog niet ervan op de hoogte is dat een aantal ziekenhuisscholen wordt gesloten. Tevens pleit de raad voor een website-school voor kinderen die langdurig thuis verblijven wegens een ziekte.

Antwoord van de regering

Het valt de staatssecretaris op dat de Kamer nog steeds de doelstellingen van de LGF nadrukkelijk onderschrijft. Binnenkort zal zij de Kamer hierover een wetsvoorstel voorleggen tijdens de behandeling waarvan uitgebreid van gedachten kan worden gewisseld. Alle sprekers benadrukten de keuzevrijheid van de ouders. Ouders moeten meer vrijheid krijgen bij de keuze van plaatsing van hun kind op een speciale of reguliere school. Voor de reguliere school moeten goede voorwaarden worden ontwikkeld. De huidige organisatie en de enorme daarbij behorende papiermassa vloeien direct voort uit de in het verleden gegroeide praktijk toen de voorzieningen waren ondergebracht bij het speciaal onderwijs. De staatssecretaris memoreert de eindeloze onderhandelingen om vanuit het historische perspectief thans tot vormen van samenwerking te komen. Deze samenwerking wordt door de diverse scholen als grote winst beschouwd. Juist in deze specialistische sector is samenwerking van groot belang om de versnipperde expertise te bundelen. Dit is zowel in het belang van het reguliere als het speciale onderwijs. Goede ambulante begeleiding is hierbij een voorwaarde. De staatssecretaris wijst op het omvangrijke proces dat nodig was om de ideeën en het draagvlak te organiseren. Het is zeker de bedoeling dat in de toekomst het aanbod beter gespreid wordt.

Velen hebben behoefte aan een objectieve en duidelijke indicatiestelling. Voortdurend wordt bekeken hoe de ouders zich gesterkt kunnen weten bij hun keuze waarbij een transparante indicatiestelling het hoofddoel moet zijn. De indicatiestelling nu is deels gebaseerd op praktijkervaringen. De staatssecretaris hoopt dat men de alledaagse wijsheid die onderdeel uitmaakt van de praktijkervaringen – een combinatie van intuïtie en de praktijk – heeft kunnen vangen in de indicatiestelling. In dit tijdsgewricht rijst voortdurend de vraag naar extra financiële middelen. In 2001 is sprake van een substantiële extra bijdrage voor het rugzakje en de REC's. Verder heeft zij, indien alle plannen doorgaan, extra financiële middelen hiervoor op haar lijstje staan. Naar aanleiding van de vraag over het meerjarenfinancieringsplan wijst de staatssecretaris op de onderhandelingen die nog gaande zijn. De Voorjaarsnota en de begroting voor 2002 zijn belangrijke momenten. Omdat de zaken in samenhang worden besproken, kan zij nu niet ingaan op aparte onderdelen.

De voorliggende notitie geeft een systematisch overzicht van de eerste fase. De streefdatum is nog steeds 1 augustus 2002. Er is een wetsvoorstel naar de ministerraad gestuurd. De Raad van State heeft zich hierover inderdaad al gebogen. De staatssecretaris komt hierop terug wanneer zij het wetsvoorstel aan de Kamer voorlegt. Haar streefdatum voor toezending van het wetsvoorstel is begin mei. Bij de behandeling daarvan kan op veel nu gestelde vragen ingegaan worden. Bij dit wetsvoorstel horen verdere uitwerkingen via algemene maatregelen van bestuur. Deze uitwerkingen betreffen de indicatiecriteria, procedures, vorming van de REC's, de ontwikkelactiviteiten voor regulier en speciaal onderwijs en de bekostigingsregelingen. Na instemming met de wet zal de staatssecretaris de algemene maatregelen van bestuur zo spoedig mogelijk naar de Kamer zenden.

Het tweede proeftraject voor de indicatiestelling is in uitvoering. Speciaal aandacht zal worden besteed aan de criteria voor meervoudig gehandicapten, de afstemming van WSNS en vmbo, leerwegondersteunend praktijkonderwijs en de afstemming op criteria die in de zorgsector gebruikt worden. Opgemerkt werd dat te weinig kinderen bij de steekproef betrokken waren. De staatssecretaris laat de vraag of iets wel of niet representatief is over aan statistici. Uit het GION-rapport blijkt dat voldoende dossiers zijn onderzocht om conclusies te trekken. Duidelijk werd wel dat commissies die over hetzelfde dossier aan de hand van de criteria oordeelden, weinig zorgvuldig met de onderbouwing en de testen zijn omgegaan. Er is scholing gegeven over de bijgestelde criteria. De staatssecretaris verwacht bij het tweede proefproject, dat inmiddels gestart is, betere dossiers. De scholen vragen de onderzoeksresultaten uit de zorgsector op. Het is de bedoeling dat dit gecoördineerd wordt. Het is de wens dat de landelijke criteria zo dicht mogelijk komen te liggen bij de in het veld gegroeide ervaring. Hierin ligt de basis voor de criteria. In die zin wijkt de huidige keuze niet af van de bestaande praktijk, behalve dat nu standaardisatie plaatsvindt. Bij het huidige proeftraject worden meer geconcretiseerde criteria gehanteerd. De resultaten hiervan zullen in de zomer beschikbaar komen, waarna de Kamer ze kan betrekken bij onder andere de algemene maatregel van bestuur voor de indicatiestelling. Desgevraagd merkt zij op dat voor een groot deel al gestandaardiseerde instrumenten beschikbaar zijn. De resultaten van het laatste onderzoek zullen hieraan worden toegevoegd.

Kunnen ouders worden ondersteund door ouderorganisaties of sociaal-pedagogische diensten? De staatssecretaris wil graag de totstandkoming van een steunpunt voor ouders onderzoeken in overleg met de ouderorganisaties. In verband met de afstemming tussen onderwijs en zorg heeft het onderzoek voor de kleine groep meervoudig gehandicapte kinderen duidelijk gemaakt dat de route per handicap verschillend is. De keuze moet vallen op een goede gezamenlijke voorlichting over de toegangsprocedures voor zorg en onderwijs. De staatssecretaris wil dit tegelijkertijd inzichtelijk maken voor de ouderorganisaties. Hierover is regelmatig contact tussen staatssecretaris Vliegenthart en haar. Gevraagd werd of het LCTI tot vertraging leidt en of een stuwmeer van individuele leerlingen op het besluit wacht. Een stuwmeer moet voorkomen worden. De organisatie zal erop gericht zijn dat dit nooit van invloed kan zijn op de toelating van individuele leerlingen. De financiering zal gericht zijn op een sobere maar doelmatige inrichting. De staatssecretaris hoopt dat een budget van 2 à 3 mln gulden voldoende is. Hierbij is tevens sprake van een bureau en een commissie voor landelijk toezicht.

De CVI's zijn bij de Algemene wet bestuursrecht ondergebracht omdat de staatssecretaris een eenduidige beroepsprocedure wenst voor openbaar en bijzonder onderwijs. Het plaatje omtrent de REC-vorming is bijna compleet. Onder begeleiding van de wegbereiders, die zeer veel werk hebben verricht, zullen de nog bestaande problemen de komende tijd worden opgelost. Er wordt nog hier en daar overleg gevoerd over de afbakening van de REC-regio's. De staatssecretaris is voornemens ook de laatste knelpunten op te lossen. De REC's die in het kader van de derde faciliteringsregeling f 40 000 per school hebben gekregen, hebben een ontwikkelplan opgesteld waarin wordt aangegeven hoe zij zich op de toekomst voorbereiden. De samenwerking binnen de REC's is in convenanten vastgelegd. Omdat de REC's zich verder moeten kunnen voorbereiden, is voor mei een vierde faciliteringsregeling opgesteld. Dan wordt opnieuw f 40 000 per deelnemende school aan de REC's beschikbaar gesteld, zodat de centra op 1 augustus 2002 gereed zijn voor invoering.

In antwoord op de vraag waarom is afgeweken van de vso-norm merkt de staatssecretaris op dat zij nog bezig is met onderhandelingen. Niet alle onderwijssoorten zijn op dit moment in alle REC's ondergebracht. Deze kwestie vereist haar zorgvuldige aandacht, maar op voorhand deelt zij mede dat zij zich soepel zal opstellen als er geen vso in de regio is. Het proces rondom de REC-vorming zal niet precies op 1 augustus 2002 zijn afgerond. Het betreft een zeer omvangrijke organisatie. De aanstelling van de wegbereiders zal verlengd moeten worden tot 1 januari 2003 om de kwaliteit van de organisatie te kunnen garanderen. De taakstelling van de wegbereiders zal daartoe worden uitgebreid.

Er zijn opmerkingen gemaakt over de temporisering van de REC-vorming in cluster 4. Uit de rapportage van de wegbereiders blijkt dat de REC-vorming goed verloopt, op enkele problemen in de clusters 3 en 4 na. Deze problemen kunnen volgens de staatssecretaris worden opgelost. Zij wil nu niet temporiseren in de zin van invoering nu van de clusters 1 en 2 en later 3 en 4. Wel voorziet zij extra vraagstukken die om extra maatregelen vragen. Zij verwijst naar de bespreking van de problematiek inzake zeer moeilijk opvoedbare kinderen tijdens de begrotingsbehandeling. Er is 5 mln gulden extra beschikbaar gesteld voor onderwijsassistenten aldaar. Tevens vindt een gefaseerde aanpak bij de LGF plaats. Bij de behandeling van het wetsvoorstel kan hierover uitgebreid van gedachten gewisseld worden.

De veronderstelling is terecht dat de integratie van kinderen in cluster 4 in het reguliere onderwijs moeizamer zal verlopen dan voor kinderen in de andere clusters. Voor kinderen in cluster 4 zal vaak voor speciaal onderwijs worden gekozen. Er zijn minder extra geldstromen naar dat type onderwijs gegaan vanuit de private bijdragen. Voor cluster 4-scholen zullen oplossingen gezocht moeten worden voor de formatieve toerusting. Hierover vindt kabinetsberaad plaats. De staatssecretaris benadrukt dat hierover voortdurend onderhandeld wordt en spreekt de hoop uit, de Kamer hiertoe een mooi pakket te kunnen overleggen.

Met het oog op de opmerkingen over de vrijheid van richting merkt zij op dat scholen verplicht zijn zich aan te sluiten bij de REC. In de eerste fase blijft het onderwijs een zaak van de scholen, zodat de vrijheid van richting gewaarborgd is. De staatssecretaris is zeker niet van zins om artikel 23 via dit soort maatregelen op de tocht te zetten. De ontwikkelactiviteiten in het regulier en speciaal onderwijs zijn terug te vinden in de uitwerkingsnotitie en straks in het wetsvoorstel. In de taken van de aparte bekostigingsregeling is voorzien. De staatssecretaris wil een goede afstemming tussen KDC en ZML. Wat op dat terrein gebeurt, is uniek in de onderwijssituatie. Er komen nu kinderen uit de KDC scholen binnen die in een eerder stadium niet als leerbaar werden bezien. Zij mogen tot hun 20ste onderwijs genieten. Het onderwijs levert door nieuwe experimenten op dit gebied een grote bijdrage aan de zelfredzaamheid van deze kinderen. Desgevraagd zegt de staatssecretaris toe na te gaan of het ongeduld vanuit de zorgsector zo groot is als mevrouw Smits stelt die wijst op initiatieven bij zorginstellingen tot het oprichten van privé-schooltjes die nu betaald worden uit zorggeld.

Het LGF leidt ertoe dat de bekostigingsregels op een aantal punten moeten worden aangepast. Ook hierover zal naar aanleiding van het wetsvoorstel en de algemene maatregelen van bestuur nog uitgebreid van gedachten kunnen worden gewisseld. De begroting voor 2001 voorziet al in extra middelen. Ingaande op de behoefte aan een totaalplaatje merkt de staatssecretaris op dat zij hierop zal ingaan naar aanleiding van de Voorjaarsnota. De schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel biedt ook de gelegenheid om volledig inzicht te geven omdat er dan ook zicht bestaat op de begroting voor 2002.

Met betrekking tot de huisvestingsconsequenties merkt de staatssecretaris op dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor huisvesting. Op dit ogenblik vindt in het kader van de Voorjaarsnota discussie plaats over de wijze waarop beter in huisvesting kan worden geïnvesteerd. Ook vanuit het kabinet vindt hierover overleg plaats. Bij de bekostiging van de CVI's rijst de vraag of het over dossiers of geïndiceerde leerlingen gaat. Er moet ook budget voor afgewezen leerlingen komen, omdat hier ook werk aan besteed is. De bekostiging mag niet alleen gericht zijn op leerlingen die doorgaan.

Op dit moment worden in overleg met de onderwijsorganisaties de taken en functies voor de REC's die in de uitwerkingsnotities staan uitgewerkt in een structurele bekostigingsmaatregel. Voor een deel gaat het om bestaande taken, voor een deel is het nieuw geld. Dit vergt opnieuw onderhandelingen.

De rugzak is goed gevuld, zoals in de brief van 31 mei 2000 staat. Het aantal formatierekeneenheden per leerling is evenveel en bij enkele onderwijssoorten zelfs groter. Het is terecht dat aandacht wordt gevraagd voor het sbao (speciaal basisonderwijs). Het gegeven dat hierop nog geen duidelijk antwoord kan worden gegeven, heeft te maken met het organisatievraagstuk. De komende maanden zal ook hierover uitgebreid van gedachten worden gewisseld.

Over de crisisplaatsing en observatie merkt de staatssecretaris op dat de scholen een vast budget krijgen voor tijdelijke opvang. Voor geïndiceerde leerlingen geldt een openeindefinanciering. Het is niet de bedoeling dat leerlingen langdurig op een tijdelijke plaats zitten. De staatssecretaris verwijst naar een eerdere discussie over de structuur en de toekomst van het sbao. Gesuggereerd wordt dat een LGF-kind onbedoeld WSNS-geld gebruikt. De staatssecretaris wil op deze problematiek terugkomen bij de behandeling van de bekostigings-algemene maatregel van bestuur. Het gaat hier echter om een ingewikkeld vraagstuk omdat ervan uitgegaan wordt dat bij het sbao geen speciale zorgmiddelen behoeven te worden ingezet bij een volledige rugzakfinanciering. Desgevraagd merkt de staatssecretaris op dat de budgetten voor WSNS en LGF nauw met elkaar te maken hebben en dat zij naar aanleiding van de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel precies inzicht kan geven in wat op stapel staat, ook voor de begroting voor 2002. Ingaande op de vraag of er ruimte en flexibiliteit zal zijn voor bekostiging op dit punt, antwoordt de staatssecretaris dat een aparte bekostigings-algemene maatregel van bestuur, ook ten aanzien van de bekostiging van de rugzak voor leerlingen in het sbao, aan de Kamer zal worden voorgelegd. De Kamer zal hierover een besluit moeten nemen.

Naar aanleiding van de vraag of de keuze van de ouders kan worden tegengewerkt door scholen die hun kinderen niet toelaten, wijst de staatssecretaris op de gefaseerde aanpak die hier aan de orde is. Het beleid in dezen moet consistent zijn. De scholen moeten een weigering duidelijk maken. Als het om bijzondere scholen gaat, en de handelwijze gerelateerd is aan de grondslag, moet het beleid consistent zijn. Voor openbare scholen is een denominatieve weigeringsgrond uitgesloten. Wel is weigering op grond van plaatsgebrek mogelijk. Op dit punt verwijst de staatssecretaris naar haar antwoord op vragen van mevrouw Lambrechts in september 2000. De rechter zal uiteindelijk beoordelen of de weigering terecht is. Zij is het eens met de opmerking van mevrouw Smits dat emancipatie van de gehandicapte soms kan uitmonden in een keuze voor het regulier onderwijs die bekrachtigd moet worden door toegang tot het bijzonder of openbaar onderwijs. Indien een dergelijke keuze wordt gedwarsboomd, dient de reden hiervan duidelijk te worden opgegeven. Alle stappen, tot en met de rechter, moeten voor de ouders openstaan om erachter te komen dat de weigering wel of niet terecht is. Desgevraagd wijst de staatssecretaris erop dat nu gesproken wordt over het leerrecht van kinderen die voorheen nog nooit een school van binnen hebben gezien of die alleen nog te maken hebben gehad met speciale onderwijssoorten. Zij beaamt dat het om een complex organisatievraagstuk gaat.

Over bijzondere vraagstukken, zoals dyslexie, vindt ook met VWS nog steeds overleg over de bekostiging plaats. Ook dit zal onderdeel uitmaken van de Voorjaarsnota. Naar aanleiding van vragen over een sluitende procedure voor de indicatiestelling merkt de staatssecretaris op dat, als een kind niet LGF geïndiceerd wordt, het WSNS-verband verantwoordelijk is voor de opvang.

Er vinden gesprekken plaats met de stichting Gewoon Anders te Almere over de manier waarop het experiment kan worden ingepast in het wettelijke kader LGF. Ook de gemeente is bij dit overleg betrokken. Het uitgangspunt is dat de verworvenheden niet verloren mogen gaan. Er bestaat echter ook een ander initiatief, SOS Almere, bestaande uit een kleine groep ouders met een link naar de lokale politiek, die speciaal onderwijs in Almere wil hebben.

Reagerend op de vragen over de opheffing van ziekenhuisscholen wijst de staatssecretaris op de ondersteuning voor zieke leerlingen. Met de Nierstichting vindt hierover overleg plaats. Zij gaat ervan uit dat een goede opvang moet worden geregeld.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Smits (PvdA) realiseert zich dat bij dit voortgangsoverleg niet alle onderwerpen uitputtend beantwoord kunnen worden. In afwachting van het wetsvoorstel benadrukt zij haar essentiële wens dat een bekostigingssysteem voor de korte en de lange termijn bekeken wordt. Er dient extra inzet van middelen te komen voor kinderen met extreme problemen. De groep te Almere verdient een eigen positie in het wetsvoorstel. Tot slot benadrukt zij de positie van de ouders in het geheel.

Ook de heer Rijpstra (VVD) wacht het wetsvoorstel en de algemene maatregelen van bestuur af. De indicatiestelling zal de kern van het geheel vormen. Verder vraagt hij aandacht voor het personeel. Hij spreekt zijn waardering uit voor de werkzaamheden van de wegbereiders die als een soort begeleidingscommissie werken van het afgesproken traject. Wie evalueert wat er tijdens het traject gaande is? De heer Rijpstra wil dat de bekostigingsystematiek ook door mensen van buiten het onderwijs wordt bekeken.

Mevrouw Lambrechts (D66) merkt op dat de laatste loodjes het zwaarst wegen. De zaken moeten in een goede volgorde geregeld worden. De indicatiestelling is zo wezenlijk in het gehele proces dat de tweede set proefprojecten eerst de werking van deze indicatiestelling heeft moeten bewijzen, voordat op basis daarvan dit traject op 1 augustus 2002 wordt ingegaan. Zij vindt de Voorjaarsnota niet het juiste moment om in te gaan op vragen over de bekostiging en het bekostigingsplaatje. Zij vraagt de staatssecretaris om de Kamer, los van het wetsvoorstel, een overzicht hiervan te geven. Zij zou het betreuren indien aan het einde van het traject de bekostiging van de rugzakleerling voor de sbao via een amendement moet worden geregeld, maar zij rekent op steun van de collega's in dezen. Daarom doet zij een beroep op de staatssecretaris om dit niet bij Voorjaarsnota of algemene maatregel van bestuur te regelen. Mevrouw Lambrechts mist een antwoord op haar vragen over het vmbo. Voor de implementatie en de bekostiging van het vmbo-traject zou in het 2/3 onderwijs op dit moment nog niets geregeld zijn. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop?

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA) ziet met belangstelling het wetsvoorstel tegemoet. Zonneklaar is echter dat, voordat dit kan worden ingevoerd, eerst aan een aantal belangrijke voorwaarden moet zijn voldaan. Zij sluit zich aan bij de woorden van de collega's over het totaalbeeld van het financiële plaatje. Inderdaad moet de indicatiestelling objectief en doorzichtig zijn. Mevrouw Ross pleit ervoor, de clusters die aan de voorwaarden voldoen, te laten starten. Zij herhaalt haar vraag over de omvang van de wachtlijsten voor met name de clusters 3 en 4.

Ook de heer Slob (ChristenUnie) wacht belangstellend het wetsvoorstel en de algemene maatregelen van bestuur af. Hij zal de criteria voor de indicatiestelling dan nader bezien, evenals de positie van de ouders en de waarborgen die ertoe moeten leiden dat deze inhoud kan krijgen. De staatssecretaris heeft nog niet gereageerd op zijn opmerking dat hij veel waarde hecht aan een onafhankelijke positie van de CVI's. De bekostiging voor het gehele project zal adequaat moeten zijn. Men moet in staat zijn in de praktijk inhoud te geven aan al deze mooie plannen.

De heer Van der Vlies (SGP) merkt op dat er nog veel gebeuren moet in de komende maanden. Hij sluit zich aan bij vorige sprekers die aanduidden dat er hoofdmomenten komen waarover een besluit moet worden genomen. Dit geldt tevens voor het wetsvoorstel en de algemene maatregelen van bestuur. De staatssecretaris houdt vast aan de invoeringsdatum 1 augustus 2002. Kan bij het wetsvoorstel dat de Kamer begin mei zal bereiken een beschrijving worden gegeven van een taakstellend tijdpad van de dingen die nog gebeuren moeten? Voorkomen moet worden dat de Kamer in de latere fase overhaaste beslissingen moet nemen, omdat hierdoor het werkveld zeer gefrustreerd kan raken.

De heer Rabbae (GroenLinks) leidt uit de woorden van de staatssecretaris af dat er nog inhoudelijke, organisatorische en financiële kwesties geregeld moeten worden. Indien zich onverhoopt problemen voordoen, zal hij per amendement de differentiatie van de clusters 3 en 4 markeren. Wat is de stand van zaken omtrent het leerrecht? Kan de staatssecretaris nog ingaan op de kwestie van de REC's in Friesland en Zwolle?

De staatssecretaris wijst op haar eerdere opmerking over de eigen positie van de groep in Almere. De vraag om een totaaloverzicht van de financiën beantwoordt zij positief. Zij merkt op dat het niet haar bedoeling is, alle besproken onderwerpen aan de behandeling van de Voorjaarsnota vast te knopen. Bij de schriftelijke en mondelinge behandeling van het wetsvoorstel kan zij zicht op de stand van zaken geven. In verband met de vraag van de heer Rijpstra over de evaluatie merkt zij op dat de commissie beleidsgericht onderzoek bij NWO een evaluatieonderzoek uitvoert naar LGF en de REC-vorming. Met betrekking tot het vmbo vindt volop overleg plaats over de concrete uitvoering. De afstemming LGF en vmbo komt overeen met de afstemming op WSNS. Ook hier is alles gericht op een sluitende aanpak door een sluitende procedure, duidelijk op elkaar afgestemde criteria, goede voorlichting en regionaal overleg. Ook dit vindt zijn weerslag in algemene maatregelen van bestuur. In verband met de wachtlijsten komt in mei het volgende inspectierapport over de omvang daarvan. Overigens zijn wachtlijsten vaak plaatsingslijsten. Het hoeft dus niet altijd om thuiszitters te gaan. De toekomstige leden van de CVI's en de managers krijgen op dit moment scholing. Verder krijgen de ambulante begeleiders en de leraren ook scholing. De staatssecretaris zal de motie van de heer Rabbae over het leerrecht betrekken bij het wetsvoorstel, zodat daarover opnieuw kan worden gediscussieerd. Zijn vraag over de REC's in Friesland en Zwolle beantwoordt zij met de opmerking dat overleg plaatsvindt over cluster 3 in Friesland om daar tot een oplossing te komen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Van der Hoeven

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie), Van Splunter (VVD).

Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie), Blok (VVD).

Naar boven