26 608
Regeling van het conflictenrecht met betrekking tot verbintenissen uit onrechtmatige (Wet conflictenrecht onrechtmatige daad)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 22 september 1999

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit voorstel van wet voldoende voorbereid.

INHOUD

IAlgemeen 
IIMemorie van toelichting 
 Algemeen 
IIIArtikelsgewijze behandeling 
IVOverige opmerkingen 

I Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van voorliggend wetsvoorstel. Van de regels uit voorliggend wetsvoorstel kan een zekere analoge toepassing worden verwacht ten aanzien van verbintenissen uit zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering hier tegenover staat. Bij het toenemende elektronische (handels)verkeer is de verwachting gerechtvaardigd dat onrechtmatige daden ook kunnen plaatsvinden op het virtuele internet als locus delicti. Wat is de betekenis van voorliggend wetsvoorstel voor deze onrechtmatige daden, zo vragen genoemde leden.

II Memorie van Toelichting

Algemeen

In de Memorie van Toelichting wordt verwezen naar het advies van de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht. De Staatscommissie heeft in haar rapport veelvuldig verwezen naar buitenlands recht. In de Memorie van Toelichting is daarvan veel minder terug te vinden. Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie dient een nieuwe regeling aan te sluiten bij ontwikkelingen die gaande zijn in het buitenland met het oog op rechtszekerheid, rechtseenheid en het voorkomen van omissies in de verschillende nationale regelingen.

In de Memorie van Toelichting wordt geen melding gemaakt van twee meer recente ontwikkelingen op dit gebied, waarin van het wetsvoorstel afwijkende keuzes worden gemaakt.

In de eerste plaats is in EG-verband regelgeving in voorbereiding. Daaruit zal een verdrag moeten voortvloeien dat vergelijkbaar is met de regelingen in het EEG Overeenkomstenverdrag (EVO) uit 1980 voor het contractenrecht.

Het voorstel van de European Group for private international law (gepubliceerd in Netherlands International Law Review 1998, pag. 465–471) lijkt uit te gaan van een fundamenteel andere opzet, waarin als hoofdregel geldt dat het recht van toepassing is van het land waarmee de handeling het nauwst is verbonden.

In de tweede plaats heeft Duitsland per 1 juli 1999 een nieuwe wettelijke regeling voor deze materie ingevoerd. Volgens deze regeling geldt het recht van het land waar de schadeplichtige heeft gehandeld, tenzij het slachtoffer het recht prefereert van het land waarin het gevolg (de schade) is ingetreden, in welk geval het recht van het «Erfolgsort» van toepassing is.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering in hoeverre het Nederlands voorstel zich verhoudt met deze ontwikkelingen elders en in hoeverre Nederland eigenlijk gebaat is met een eigen regeling op dit moment.

Op welke termijn zijn resultaten te verwachten van de in EG-verband ingestelde werkgroep, die EG-regelgeving voorbereidt en is er al enig zicht op de inhoud van deze resultaten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De zogenaamde «action directe», de rechtstreekse vordering van gelaedeerde tegen de verzekeraar, is in tegenstelling tot het voorontwerp, niet opgenomen in het voorliggend wetsvoorstel. Volgens de staatscommissie zou deze regeling niet noodzakelijk zijn. De leden van de VVD-fractie vragen de regering uit te leggen waarom zij de staatscommissie hierin volgt.

De regering zinspeelt op analoge toepassing van voorliggend wetsvoorstel wat betreft interregionale situaties in Koninkrijksverband. Genoemde leden vragen of de regering bereid is wetgeving op dit punt te initiëren?

III Artikelsgewijze behandeling

Artikel 3

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennis genomen van artikel 3 lid 2 en de toelichting op genoemd artikel. Dit is een belangrijke correctie op de hoofdregel van de Lex Loci Delicti in lid 1. Dit lid 2 bevat echter weer een belangrijke uitzondering aan het slot («tenzij de dader de inwerking aldaar redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien»). Veel schade is het gevolg van een vrij geringe fout en een heleboel toeval of pech; voorzienbaarheid past eigenlijk helemaal niet bij de doorsnee onrechtmatige daad, het gaat zelden om opzet en veel vaker om veel lichtere schuldvormen zoals nalatigheid. Wat betekent «voorzienbaar» voor iemand die nalatig is. De vraag is derhalve of deze uitzondering bezien vanuit de positie van het slachtoffer niet geschrapt dient te worden. In dit verband kan worden verwezen naar de Duitse regeling, waarin een dergelijke «onvoorzienbaarheidsexceptie» niet voorkomt.

Artikel 5

Artikel 5 van voorliggend wetsvoorstel gaat over de accessoire aanknoping. Naast het recht dat een bestaande rechtsverhouding beheerst, kan ook worden aangeknoopt aan een rechtsverhouding die reeds is beëindigd. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering dit zou willen opnemen in het betreffende artikel. Gedacht kan worden aan een toevoeging aan het einde van de laatste zin: «of heeft beheerst». Hoe staat de regerig hier tegenover, zo vragen deze leden.

Artikel 6

In artikel 6 lid 2 wordt gesproken over de rechtskeuze: «.. of anderszins voldoende duidelijk te blijken». Volgens de Memorie van Toelichting is dit met name toegevoegd om het mogelijk te maken in de gedingstukken van een gerechtelijke procedure stilzwijgend het toepasselijke recht te kiezen. De leden van de PvdA-fractie vragen of hiermee een rechtskeuze mogelijk is. Daarbij komt, dat procespartijen die zich er geen rekenschap van geven dat zij van de toepasselijkheid van het verkeerde recht uitgaan, opeens geacht kunnen worden een (stilzwijgende) rechtskeuze te hebben gedaan in de gedingstukken.

De leden van de PvdA-fractie zijn van oordeel dat als de regering eveneens van mening is dat een rechtskeuze niet stilzwijgend mogelijk is – ook niet in de gedingstukken – deze toevoeging zou kunnen worden geschrapt.

Artikel 7

In artikel 7 wordt een rijtje onderwerpen genoemd, dat wordt beheerst door het volgens het wetsvoorstel toepasselijke recht. Het voorstel van de European Group kent een bijna identieke opsomming, met één toevoeging over bewijskwesties (artikel 5 onder 10).

Vragen van bewijslastverdeling moeten in Nederland kennelijk niet door het volgens het wetsvoorstel toepasselijke recht worden beantwoord. Is dit inderdaad de bedoeling, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Gewezen kan worden op het feit dat de bewijslastverdeling en bewijsvermoedens, juist in ingewikkelde internationale onrechtmatige daadsacties, vaak doorslaggevend kunnen zijn voor de uitkomst van de procedure; vaak hangen deze procedurele vragen ook sterk samen met het materiële recht.

Bij het toepassen van toepasselijk recht met betrekking tot de wijze van vergoeden van schade (artikel 7, sub d) zou de rechter de mogelijkheid hebben zogenaamde «punitive damages» toe te kennen. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering dit in overeenstemming acht met de Nederlandse rechtsorde?

Artikel 8

Artikel 8 van voorliggend wetsvoorstel geeft de rechter de mogelijkheid bij vaststelling van het toepasselijk rechtstelsel rekening te houden met op de plaats van de onrechtmatige daad geldende verkeers- en veiligheidsvoorschriften. De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre deze bevoegdheid afbreuk doet aan de autonomie van partijen, indien zij het toepasselijke recht zelf hebben gekozen.

Overige opmerkingen

Het Amerikaanse onrechtmatige daadsrecht kent de mogelijkheid van het toekennen van «punitive damages», waardoor vergoedingen kunnen worden toegekend die de geleden schade overschrijden. De leden van de PvdA-fractie wensen te vernemen of de Nederlandse rechter dergelijke aan ons recht wezensvreemde vergoedingen moet toekennen indien deze op grond van de nu voorgestelde wet Amerikaans recht moet toepassen of zou aan het wetsontwerp een uitzonderingsbepaling moeten worden toegevoegd. Zijn in aansluiting hierop wellicht andere gevallen waarin het toe te passen recht tot naar Nederlands inzicht onaanvaardbare schadevergoedingen kan leiden, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Moet de wet hiervoor een bepaling bevatten, zo vragen deze leden. Genoemde leden vragen of er aan de andere kant geen minimale waarborgen zijn, met name uit het oogpunt van slachtofferbescherming, waaraan het toe te passen recht moet voldoen?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering het schrappen van de bepaling over een eventuele «action directe» toe te lichten. Leidt het niet opnemen van een bepaling niet juist tot grote onduidelijkheid in geval de Nederlandse rechter het recht moet toepassen van een land waarin een dergelijke «action directe» wel mogelijk is, zo vragen genoemde leden.

De Memorie van Toelichting rept niet over aansprakelijkheden in verband met het gebruik van Internet. Het wetsvoorstel bevat daarover geen bepaling. De leden van de PvdA-fractie wensen de visie van de regering te vernemen ten aanzien van het op dergelijke gevallen toepasselijke recht. Daarbij is bijvoorbeeld aan de volgende handelingen te denken: hacking, het inbreken in e-mailverkeer, het verspreiden van virussen, of het verspreiden van lasterlijke of discriminerende berichten via een homepage.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen niet waarom de regering geen regeling voor andere niet-contractuele aansprakelijkheid heeft opgenomen. Zij zijn van mening dat wanneer de onrechtmatige daad nu toch geregeld wordt, het meenemen van deze onderwerpen een kleine moeite is. Het oorspronkelijke voorontwerp bevatte wel een regeling. Voorts kan worden verwezen naar de hierboven genoemde wettelijke regeling in Duitsland en het voorstel van de European Group.

Tenslotte kan worden gewezen op een recent arrest van de Hoge Raad over het op zaakwaarneming toepasselijke recht (HR 23 februari 1996, NJ 1997, 276). Dat geschillen hierover minder frequent zijn neemt toch niet weg dat een goede wettelijke regeling van deze onderwerpen van belang is.

De voorzitter van de commissie,

Van Heemst

De griffier voor dit verslag,

Atkins


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GL), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O.P.G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GL), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Brood (VVD).

Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Karimi (GL), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Passtoors (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GL), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA) en Kamp (VVD).

Naar boven