26 604
Integraal Veiligheidsprogramma

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 september 2001

Bij brief van 12 september 2000 (TK 1999–2000, 26 604, nr. 10) is de eerste rapportage over de voortgang van het Integraal Veiligheidsprogramma (IVP) aan uw Kamer aangeboden. Met deze brief informeer ik u, als coördinerend minister voor het integraal veiligheidsbeleid, opnieuw over de voortgang van het IVP.

Algemeen

De overheid heeft een centrale rol als het gaat om de bestuurlijke samenhang binnen het veiligheidsbeleid en de rampenbestrijding. Hierbij gaat het niet om aspectplannen maar om een brede, integrale aanpak. Die komt niet vanzelf, maar die moet georganiseerd worden. Niet alleen op nationaal niveau, maar vooral ook op regionaal en lokaal niveau. Daar ligt tenslotte het zwaartepunt van het veiligheidsbeleid en daar dient het concreet gestalte te krijgen.

Terugkijkend op de periode vanaf de aanbieding van het IVP (TK 1998–1999, 26 604, nr. 1) aan uw Kamer, kan ik met voldoening constateren dat ook de partners in veiligheid zich steeds meer betrokken voelen bij het veiliger maken van onze samenleving. Effectief veiligheidsbeleid is immers gebaseerd op samenwerking en partnerschap, op een integrale aanpak, op betrokkenheid van burgers, bestuurders, bedrijven, hulpverleners, maatschappelijke organisaties en andere instanties. Zij werken daaraan mee vanuit het besef dat zij hiervoor samen met het rijk verantwoordelijkheid dragen. Dit besef en de daaruit voortvloeiende betrokkenheid vormen een solide basis voor de samenwerking, die zo centraal staat in het IVP. Er is veel aandacht besteed aan het omzetten van deze samenwerking in concrete afspraken over de uitvoering van de actiepunten.

De gebeurtenissen in Enschede en Volendam hebben weer opnieuw laten zien dat veiligheid onze voortdurende zorg en aandacht vraagt en nodig heeft. Niet alleen achteraf, maar vooral vooraf, als het gaat om pro-actie en preventie, om voorzien en voorkomen. De bereidheid om ten behoeve van de veiligheid de handen in elkaar te slaan is groot. Dat blijkt wel uit de duidelijke, resultaatgerichte afspraken die samen zijn gemaakt in het kader van de Taskforce VNG-IPO-Rijk, die is opgericht in het kader van de uitvoering van de actiepunten naar aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede en de nieuwjaarsbrand in Volendam.

Bestuurders, burgers, bedrijven en andere organisaties, moeten er samen voor zorgen dat de veiligheidsketen geen zwakke schakels meer kent. Een belangrijke schakel in deze keten is een consequente handhaving van wet- en regelgeving. De overheid moet zorgdragen voor heldere en eenduidige regelgeving, en bovenal voor een goed toezicht en consequente handhaving van die regelgeving. Verder moet veiligheidsbeleid transparant zijn, niet alleen voor de betrokken bestuurders, maar zeker ook voor de burgers. Daarom behoort de overheid de burgers helder te informeren over wat er gebeurt op het terrein van de veiligheid en wie daarop aanspreekbaar is. Tot slot moet het in alle gevallen en situaties duidelijk zijn welke overheidsinstantie verantwoordelijk is voor welk onderdeel van het veiligheidsbeleid. Deze verdeling van verantwoordelijkheden vereist dat er bestuurlijk en multidisciplinair intensief wordt samengewerkt. Het belang van dit punt kan moeilijk worden overschat.

De stand van zaken

De belangrijkste ontwikkelingen rond de uitvoering van het IVP treft u hieronder aan. Daarbij is de onderverdeling van het IVP in negen thema's aangehouden. In de tekst wordt verwezen naar de actiepunten in de bijlage bij deze brief. Deze bijlage1 bevat de stand van zaken per actiepunt. Ook de reeds afgehandelde actiepunten zijn daarin verwerkt. Daar waar actiepunten aanleiding geven tot outputgerichte resultaten wordt dit vermeld. De effecten van het integrale veiligheidsbeleid, de outcome, zullen worden aangegeven in rapportages als de Integrale Veiligheidsrapportage 2002, de Politiemonitor Bevolking en het Jaarboek Grotestedenbeleid.

Alle actiepunten zijn in gang gezet. Dat heeft er inmiddels in geresulteerd dat er 40 van de 92 actiepunten nu geheel zijn afgehandeld. Een zelfde aantal is grotendeels tot deels afgehandeld. Slechts enkele vertonen geringe voortgang. Van de actiepunten die in bewerking zijn, zal naar verwachting een deel reeds binnen enkele maanden worden afgerond. Daarnaast dient te worden vermeld dat er ook steeds meer sprake is van ontplooiing van activiteiten die niet als specifiek actiepunt in het IVP zijn opgenomen en die derhalve als aanvullend kunnen worden beschouwd.

Zo is in september 2000 door het Informatiepunt Lokale Veiligheid (ILV) in samenwerking met VNO-NCW en MKB-Nederland een workshop georganiseerd met als titel: «participerend veiligheidsbeleid». Een overleg tussen het VNO-NCW en de VNG, heeft er toe geleid dat in maart 2001 een handreiking voor bedrijven èn gemeenten via het ILV is uitgebracht. Deze handreiking biedt een stappenplan voor het opzetten en versterken van samenwerking tussen de lokale overheid en het lokale bedrijfsleven. Daarnaast heeft het Verbond van Verzekeraars het initiatief genomen om met de gemeente Den Haag afspraken te maken over bijdragen van de in Den Haag gevestigde verzekeringsmaatschappijen aan het integraal veiligheidsbeleid van die gemeente. Er is hiertoe het Haags Verzekeringsplatform opgericht. Dit platform selecteert projecten die in aanmerking komen voor bedoelde bijdragen. Het is de bedoeling dat ook elders dit soort afspraken gemaakt worden.

Duidelijk is in ieder geval dat er veel resultaten te melden zijn wanneer het gaat om de voortgang van het IVP. Met name is veel vooruitgang geboekt op de thema's «publiek en private veiligheidszorg», «de rol van de overheid in het veiligheidsbeleid», «overlast in het publieke domein», «geweld en horeca», «jongeren en veiligheid» en het thema«veilige leefomgeving». De voortgang op het thema «overlast in het publieke domein» heeft op een aantal punten vertraging opgelopen. De oorzaak van de vertraging is het later verschijnen van de tweede rapportage «Mensen zonder zorg». Dit door de werkzaamheden die de betrokken inspecties naar aanleiding van de rampen in Enschede en Volendam hebben moeten verrichten. Dit rapport wordt nu in het najaar van 2001 aan uw Kamer verzonden, waardoor de actiepunten weer in een verder stadium kunnen worden gebracht. Voor het thema «jongeren en veiligheid» geldt daarnaast dat, alhoewel op de actiepunten veel voortgang is geboekt, het een hardnekkig en structureel probleemthema is en blijft, ondanks de in gang gezette maatregelen. Verschillende departementen hebben op dit thema hun eigen verantwoordelijkheid, maar gelet op de ernst en complexiteit van deze problematiek zal ik met mijn ambtsgenoten bevorderen dat de aanpak van de jeugd- en veiligheidsproblematiek in interdepartementaal verband op een integrale en doelgerichte wijze plaatsvindt. In dit verband is van belang dat rondom het door de Staatssecretaris van Justitie inmiddels gestarte project «versterking aanpak jeugdcriminaliteit» een nauwe interdepartementale afstemming zal plaatsvinden. Dit project voorziet in de aanbieding van een nota aan uw Kamer in het voorjaar van het jaar 2002.

1 Algemeen

Rijk, provincies en gemeenten gaan zich gezamenlijk inzetten voor verbetering van regelgeving, vergunningverlening, handhaving en toezicht op met name het gebied van veiligheid. Kabinet, vertegenwoordigers van het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) kwamen dit begin 2001 tijdens het vierde Overhedenoverleg Bestuursakkoord-nieuwe-stijl (BANS) overeen (actiepunt 1.3). Begin maart 2001, kort na het verschijnen van het rapport van de commissie Oosting, heeft een bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen kabinet, provincies en gemeenten om tot een aantal afspraken te komen. Eén van de afspraken, ook gebaseerd op de aanbevelingen van de commissie Alders, betreft een inventarisatie en doorlichting van de bestaande veiligheidswetgeving. Op initiatief van de stuurgroep «Handhaven op niveau» is op 10 mei jongstleden een conferentie belegd met als titel «de handhavende bestuurder». In deze conferentie stond verbetering van het handhavend optreden van de overheid centraal, met als bijzonder aandachtspunt de transparantie in de handhaving. De stuurgroep stimuleert een programmatische aanpak van handhaving.

2 Publieke en private veiligheidszorg

Dit thema is volop in ontwikkeling, wat zich ook vertaalt in de voortgang op de actiepunten. In de eerste helft van 2002 zullen alle actiepunten op dit thema zijn afgerond. Onlangs is door mij een kaderstellende visie op toezicht aan uw Kamer aangeboden (TK 2000–2001, 27 831, nr. 1). Deze visie op toezicht is in het regeerakkoord aangekondigd en vormt tevens het kabinetsstandpunt op het rapport van de Ambtelijke Commissie Toezicht (commissie-Borghouts) «Vertrouwen in onafhankelijkheid». Hierin worden kaders gegeven voor de positionering en inrichting van het toezicht op rijksniveau.

Aan de Raad voor het Openbaar bestuur (Rob) is een advies gevraagd over de taakontwikkeling van de politie. Dit advies heeft een relatie met de kerntakendiscussie van de politie. Het kabinetstandpunt op dit advies zal naar verwachting begin 2002 aan uw Kamer worden aangeboden.

Toezicht op particuliere recherchebureaus

Bij brief van 26 april 2001 (Just 000 365) is het onderzoek «Particuliere recherche: werkwijzen en informatiestromen» door mijn ambtgenoot van Justitie mede namens mij aan uw Kamer aangeboden. Als conclusie wordt het toezicht op particuliere recherchebureaus geïntensiveerd. Strikte naleving van vergunningsvoorwaarden en wettelijke bepalingen moeten ertoe leiden dat, indien nodig, boetes worden opgelegd en vergunningen worden ingetrokken. Ook zal een stuurgroep taken en bevoegdheden van particuliere recherchebureaus opnieuw bekijken en met voorstellen komen die tot meer duidelijkheid moeten leiden in de samenwerking tussen de private sector, politie en Openbaar Ministerie.

Cameratoezicht in het publieke domein

Verder is ook een wetsvoorstel met betrekking tot cameratoezicht op openbare plaatsen in ontwikkeling(actiepunt 2.9), waarin het systematisch en langdurig bewaken van bepaalde gebieden met camera's in het kader van de handhaving van de openbare orde wordt genormeerd. Het wetsvoorstel kan naar verwachting in het najaar van 2001 worden aangeboden aan de Raad van State. Ook wordt de strafbaarstelling van cameratoezicht dat niet duidelijk kenbaar is gemaakt, uitgebreid. Het wetsvoorstel daartoe is reeds bij uw Kamer ingediend (TK 2000–2001, 27 732, nrs. 1–2). De strafbaarstelling van heimelijk cameratoezicht heeft tot gevolg dat toezichtcamera's alleen zijn toegestaan indien dit duidelijk, bijvoorbeeld door een informatiebord, wordt aangegeven. Met de beschreven voorstellen wordt het grondrecht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de publieke ruimte zoveel mogelijk gewaarborgd. Daarnaast is op 26 oktober 2000 het inventarisatierapport van ervaringen met cameratoezicht in het publieke domein, «Focus op veiligheid», aan de Tweede Kamer gezonden (Just 000 749). Dit heeft geleid tot het vervaardigen van de Handreiking Cameratoezicht, die in oktober 2000 is gerealiseerd (actiepunt 2.8).

Toezicht in het publieke domein

Toezicht in het publieke domein is en blijft een primaire verantwoordelijkheid van de overheid. In november 2000 is uw Kamer op de hoogte gesteld van dit kabinetsstandpunt (TK 2000–2001, 26 345 en 26 604, nr. 46). Tevens is hierin het standpunt over (de onwenselijkheid van invoering van de mogelijkheid tot) doorberekenen van politiekosten meegenomen. Uit de discussie over dit standpunt is gebleken dat uw Kamer behoefte had aan meer feitelijke informatie over de stand van zaken inzake toezicht in het publieke domein. Naar aanleiding daarvan hebben de minister van Justitie en ik een onderzoek hiernaar gestart. Dit onderzoek naar de feitelijke inventarisatie van de toezichtsarrangementen in het publieke domein, inclusief de doorberekening van politiekosten, is in juli 2001 aan uw Kamer aangeboden (TK 2000–2001, 26 345, nr. 67). Het gaat daarbij meer in het bijzonder om toezicht en objectbeveiliging met toezichtsaspecten in het publieke domein. Het betreft gegevens omtrent de inzet van particuliere beveiligingsorganisaties en van stadswachten, alsmede de doorberekening van politiekosten. Duidelijk is in ieder geval dat in 1 op 5 gemeenten in Nederland particuliere beveiligingsorganisaties worden ingezet. Eind 2001 zullen mijn ambtgenoot van Justitie en ik met een standpuntbepaling komen, mede op basis van een vervolgonderzoek, dat inzicht moet geven in beleidsperspectieven op de langere termijn. In dit verband verwijs ik ook naar hoofdstuk 3 van de Nota Criminaliteitsbeheersing, die op 26 juni jongstleden aan uw Kamer is toegezonden.

De financiering van stadswachten vindt plaats via de regeling Instroom-Doorstroombanen van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze regeling maakt het gemeenten mogelijk om permanente extra werkgelegenheid te creëren voor laaggeschoolden in diverse publieke sectoren, waarmee tegelijk langdurig werklozen een baan krijgen en het peil van de publieke dienstverlening, waaronder het toezicht, verbeterd wordt. Deze regeling en andere arbeidsmarktinstrumenten zijn onderwerp van het Interdepartementaal BeleidsOnderzoek (IBO) onder leiding van het ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de toekomst van het arbeidsmarktbeleid. Binnenkort wordt het eindrapport aan uw Kamer aangeboden. De uitkomsten van de nog in te nemen standpunten op basis van beleidsvoorstellen in dat rapport kunnen van invloed zijn op de huidige financieringswijze van stadswachten (actiepunt 2.1).

Verder wordt het advies van de onder de vlag van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC) opererende stuurgroep PPE (publiek privaat evenwicht) inzake het maken van afspraken over een effectievere samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven eind 2001 verwacht (actiepunt 2.6).

Het openbaar vervoer tot slot behoort naar zijn aard meer tot het publieke dan tot het private domein, vooral in het geval van stations en haltevoorzieningen. Het toezicht op de sociale veiligheid in en rond het openbaar vervoer is niettemin primair de taak van de vervoerbedrijven. Ook is het duidelijk dat het gaat om een maatschappelijk probleem, waaraan betrokken actoren (o.a. politie en justitie) gezamenlijk en ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheden moeten bijdragen aan verbetering. Daarom heeft mijn ambtgenoot van Verkeer en Waterstaat dit jaar en vorig jaar extra financiële bijdragen toegekend aan maatregelen ter verbetering van de sociale veiligheid in het openbaar vervoer (actiepunt 2.10). Dit is terug te vinden in de Voorjaarsnota 2001, het verslag van het AO op 25 januari jongstleden (TK 2000–2001, 27 400 XII, nr. 57) en in brieven van 15 maart 2000 (TK 2000–2001, 26 800 XII, nr. 58) en van 10 november 2000 (27 400 XII, nr. 9) van mijn ambtgenoot van Verkeer en Waterstaat aan uw Kamer. Op dit moment lopen er nog diverse acties, zoals een onderzoek naar «Kosteneffectiviteit van menselijk toezicht op de tram» en de opzet van een nieuwe monitorsystematiek. Het breed samengestelde landelijke Platform Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer, heeft daarbij een belangrijke adviserende en coördinerende functie.

3 De rol van de overheid in het veiligheidsbeleid

Ook het beeld over de voortgang van dit thema is positief. Alle actiepunten zijn in gang gezet en er zijn concrete resultaten geboekt, dan wel worden die op korte termijn geboekt. Zo is het wetsvoorstel «Bestel in balans» eind 2000 aangeboden aan uw Kamer (TK 2000–2001, 27 560, nrs. 1–2). Dit wetsvoorstel strekt er onder meer toe de invloed van de gemeenteraad op het politiebeleid te versterken (actiepunt 3.1).

In het kader van de in het IVP aangekondigde verruiming van bestuurlijke handhaving wordt momenteel een kabinetsstandpunt voorbereid over de invoering van de (gemeentelijke) bevoegdheid om in bepaalde gevallen het opleggen van een bestuurlijke boete mogelijk te maken. Dit kabinetsstandpunt zal naar verwachting in november 2001 aan uw Kamer worden aangeboden. Parallel daaraan is een hoofdlijnennotitie in voorbereiding ten aanzien van een voorstel voor een wet waarin bevoegdheden en bepalingen kunnen worden opgenomen met betrekking tot de handhaving van de openbare orde (en veiligheid). Deze notitie zal eveneens in het najaar van 2001 aan uw Kamer worden toegezonden (actiepunten 3.3 en 3.5).

Daarnaast zijn diverse wetsvoorstellen met betrekking tot het tegengaan van wapenbezit bij het parlement in behandeling (actiepunt 3.4 in relatie met actiepunt 5.3). Tot slot heb ik, naast de actiepunten uit het IVP, opdracht verleend tot het uitvoeren van een inventariserend onderzoek naar bevoegdheden in het buitenland ter voorkoming van verstoring van de openbare orde. Het gaat daarbij om bevoegdheden waarvan het oogmerk is ordeverstoringen te voorkomen. Het onderzoeksrapport zal eind 2001 uitkomen.

4 Overlast in het publieke domein

De monitor alcohol- en drugsgebruik is inmiddels gereed (actiepunt 4.1). Verder worden medio 2002 de resultaten van het onderzoek naar factoren die oorzaak zijn van dak- en thuisloosheid verwacht (actiepunt 4.2). Ook is op 1 april 2001 is de maatregel strafrechtelijke verslaving (SOV) in werking getreden (actiepunt 4.6). De eerste inrichting waar de maatregel werd uitgevoerd is de stadsgevangenis Rotterdam, locatie Hoogvliet. In mei van 2001 volgde Amsterdam en na de zomer volgt Utrecht.

Daarnaast is een interdepartementale werkgroep overlastgevenden opgericht. Deze werkgroep beziet op welke wijze kan worden voorzien in een betere opvang van overlastgevenden, die in het kader van bijvoorbeeld de wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) niet kunnen worden opgevangen.

Verder is aan uw Kamer het vervolgrapport van het onderzoek «Mensen zonder zorg» toegezegd (actiepunt 4.8). Dit onderzoek is bedoeld om de resultaten van het eerste onderzoek te verdiepen of nader te concretiseren. Vertraging van het verschijnen van het rapport is echter opgelopen door de werkzaamheden die de betrokken inspecties naar aanleiding van de rampen in Enschede en Volendam hebben moeten verrichten. De latere verschijning van het rapport zorgt ervoor dat vertraging is opgetreden bij het uitwerken van een aantal actiepunten. Dit rapport wordt nu in het najaar van 2001 aan uw Kamer verzonden, waardoor de actiepunten 4.9 en 4.13 weer in gang kunnen worden gezet.

Buiten de in het IVP genoemde actiepunten is op dit thema nog veel in gang gezet.

In de afgelopen jaren is de maatschappij geconfronteerd met een toenemende agressiviteit en geweldsincidenten van verschillende omvang en ernst. De term zinloos geweld is inmiddels ingeburgerd en de incidenten hebben geleid tot vele lokale initiatieven. De publieke opinie geeft duidelijk aan dat zinloos geweld door de maatschappij wordt afgekeurd en bestreden moet worden. Tegelijkertijd blijkt dat veel burgers moeilijk in kunnen schatten hoe zij moeten handelen als zij met een geweldsincident worden geconfronteerd.

Het Landelijk Platform Tegen Geweld op Straat heeft een vernieuwde handreiking voor kleine en middelgrote gemeenten uitgebracht. Het platform heeft onder andere de taak om samenwerkingsverbanden te stimuleren en informatie toegankelijk te maken, alles met het oogmerk om geweld op straat tegen te gaan.

Tevens is in juli van dit jaar de landelijke postbus 51 campagne «Weet wat je te doen staat als het om geweld gaat» gestart. Met deze kernboodschap wil de overheid deze zomer via Postbus 51 aan het publiek duidelijk maken hoe men veilig en verantwoord kan reageren als men getuige is van een (zinloos) geweldsincident. De landelijke campagne wil bijdragen aan het doorbreken van de cultuur van afzijdigheid en het gevoel van machteloosheid door een duidelijk en veilig handelingsperspectief te bieden. De campagne is een gezamenlijk initiatief van het Landelijk Platform Tegen Geweld op Straat, de stichting Meld Geweld te Rotterdam en de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de campagne wordt praktische informatie geboden over welke stappen men kan ondernemen zonder zichzelf in gevaar te brengen. De landelijke campagne is gebaseerd op een eerdere succesvolle campagne in de regio Rotterdam-Rijnmond van de stichting Meld Geweld.

Inmiddels is ook het kabinetsstandpunt inzake «Geweld tegen beroepsgroepen» aan uw Kamer aangeboden. Het is onaanvaardbaar dat geweld wordt gepleegd tegen mensen die gewoon hun werk doen. Overheid en werkgevers hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om geweld te bestrijden, waarbij werknemers maximale steun verdienen. In het kabinetsstandpunt worden twee maatregelen aangekondigd. De eerste maatregel is het ontwikkelen van een handreiking tegen geweld tegen werknemers. In de handreiking komen concrete werkwijzen te staan om geweld tegen te gaan, die werkgevers waar mogelijk dienen te implementeren in hun organisatie. De effecten van de daarin voorgestelde maatregelen worden gemonitord en zullen worden bekendgemaakt in de Integrale Veiligheidsrapportage, die weer in 2002 zal verschijnen. In het najaar van 2001 zal de handreiking gereed zijn.

De tweede maatregel is het onderzoeken van de aanpak en afhandeling van geweldsincidenten door politie en OM. Met de verkregen inzichten uit dit onderzoek kan worden bezien of de huidige aanpak en afhandeling door politie en Openbaar Ministerie afdoende antwoorden geeft op de aard en het niveau van gepleegd geweld. Het onderzoek is inmiddels aangevangen en zal naar verwachting nog dit jaar worden afgerond.

5 Geweld en horeca

Februari jongstleden is door de minister van Justitie, mede namens zijn ambtgenoten van Economische Zaken en Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, het kabinetsstandpunt op het MDW-rapport «Openbare inrichtingen» naar uw Kamer gestuurd (TK 2000–2001, 24 036, nr. 207)(actiepunt 5.4). In dit kabinetsstandpunt is een aantal voornemens en actiepunten opgenomen, waarmee veel knelpunten met betrekking tot de handhaving van wetgeving voor de horeca verbeterd kunnen worden. Nagestreefd wordt onder andere stroomlijning van de (soms tegenstrijdige) wetgeving die van toepassing is op openbare gelegenheden, vereenvoudiging van het vergunningstelsel, strafbaarstelling van handelingen met betrekking tot openbare inrichtingen in de zin van de Wet economische delicten (WED), bevorderen van geïntegreerd toezicht en het realiseren van een 1-loket-functie bij gemeenten voor openbare inrichtingen. Een actieplan voor de verdere uitvoering van deze voornemens wordt in de tweede helft van 2001 aangeboden aan uw Kamer. Het draagvlak voor de verdere implementatie van dit kabinetsstandpunt is overigens groot bij Koninklijk Horeca Nederland. Deze brancheorganisatie is bereid om mee te werken aan de verdere concretisering.

Onder de vlag van het NPC wordt op een viertal pilotlocaties in Nederland verder vorm en gestalte gegeven aan het project Veilig Uitgaan. De Handreiking Veilig Uitgaan wordt geconcretiseerd tot een concrete Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan. Deze meter wordt beproefd in pilots. Na evaluatie en eventuele bijstelling wordt in samenwerking met Koninklijk Horeca Nederland verkend op welke wijze de kwaliteitsmeter kan worden toegepast in de rest van Nederland. Inmiddels hebben 28 gemeenten nu een volledig geïntegreerd horecabeleid en zijn 286 gemeenten druk bezig met de totstandkoming hiervan (actiepunt 5.1). Met de verdere uitwerking van het kabinetsstandpunt op het MDW-rapport «Openbare inrichtingen» zal naar verwachting versnelling worden gegeven aan de invoering van het geïntegreerd horecabeleid.

6 Jongeren en veiligheid

De aanpak van de jeugdproblematiek blijft één van de speerpunten binnen het veiligheidsbeleid. Daarbij is een vroegtijdige, snelle en consequente aanpak van belang. Hiertoe wordt onverminderd ingezet op verbetering van de samenwerking tussen alle partners in de jeugd(strafrechts)keten. Dit vertaalt zich ook in de voortgang van de actiepunten. Het merendeel van de actiepunten is inmiddels afgehandeld en het overige deel deels of grotendeels.

In juni 2001 zijn in het kader van BANS verdere afspraken over een gezamenlijk jeugdbeleid verschenen («Jeugdbeleid in Ba(la)ns II»). De in mei 2001 verschenen «Handreiking sluitende aanpak voor 0- tot 6-jarigen» is hieruit voortgevloeid. Voorts is in februari 2001 de BANS-bezoekcommissie Jeugdbeleid ingesteld die gemeenten, provincies en ministeries bezoekt om de implementatie van de BANS-criteria voor een gezamenlijk jeugdbeleid te bevorderen.

Verder wordt intensief aandacht besteed aan jeugd en veiligheid in het kader van het door de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en Volkgezondheid, Welzijn en Sport gefinancierd VNG Project Lokaal Jeugdbeleid 2000–2002 (PLJ). Onlangs is van het PLJ het jaarverslag over 2000 en het activiteitenprogramma 2001 verschenen.

In de GSB-stadsconvenanten zijn voor de periode 1999 tot en met 2003 afspraken gemaakt over de aanpak van de Jeugd- en Veiligheidsproblematiek. Op 17 mei jongstleden heeft een conferentie Lokaal preventief jeugdbeleid plaatsgevonden. Verder is voor de zomer door het project Lokaal Jeugdbeleid een programma Veiligheid en Jeugd voor de gemeenten uitgewerkt en is in juni 2001 een handreiking «Plan van Aanpak Veiligheid en Jeugd» verschenen (actiepunt 6.1).

Het OM en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook de samenwerking en afstemming tussen lokale justitiële partners door middel van arrondissementale platforms jeugdcriminaliteit bevorderd. Dergelijke platforms zijn er nu in geheel Nederland (actiepunt 6.3).

Ook is het project Informatievoorziening Doorlooptijden Jeugdstrafrechtketen onder verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Justitie van start gegaan, dat als doel heeft per 1 januari 2003 betrouwbare informatie over doorlooptijden in de strafketen te genereren. Daarnaast zal na de zomer van 2001 gestart worden met een project dat moet leiden tot een nieuwe, uniforme informatievoorziening bij de Bureaus Jeugdzorg (actiepunt 6.4). Jongeren met problemen hebben in de toekomst een wettelijk recht op jeugdzorg. Voorwaarde is wel dat de behoefte aan zorg objectief en onafhankelijk is vastgesteld. Hiermee komt het systeem van jeugdzorg meer tegemoet aan de vraag van de cliënt. Het kabinet heeft onlangs ingestemd met een wetsvoorstel van staatssecretaris Vliegenthart van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van staatssecretaris Kalsbeek van Justitie voor een nieuwe Wet op de jeugdzorg. De nieuwe Wet op de jeugdzorg vervangt de huidige Wet op de jeugdhulpverlening. In de nieuwe wet wordt het Bureau Jeugdzorg de toegangspoort voor de jeugdhulpverlening. Het Bureau Jeugdzorg beoordeelt het verzoek om hulp en stelt vast welke zorg nodig is. Daarnaast begeleidt het bureau de jongere en diens ouders tijdens de hulpverlening. Het Bureau Jeugdzorg voert ook de taken van de (gezins)voogdij en jeugdreclassering uit en omvat het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling.

Het Cliënt-Volgsysteem Jeugdcriminaliteit (CVS-Jc) heeft inmiddels een landelijke dekking en bevat 90 000 jongeren. Met dit systeem hebben justitie-organisaties zicht op elkaars contacten met jongeren tot 18 jaar (actiepunt 6.6).

Ook zijn de onderzoeken naar aard en omvang van de groepscriminaliteit afgerond en worden de aanbevelingen op dit moment in interdepartementaal verband uitgewerkt (actiepunt 6.7).

In samenwerking met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is het initiatief genomen om de wijkprogramma's Opvoedingsondersteuning en Ontwikkeling/Communities that Care (O&O/CtC) tot ontwikkeling te brengen. Inmiddels zijn in een viertal gemeenten CtC-pilots gestart en in een tweetal gemeenten O&O-pilots. In 2002 zal de eindevaluatie plaatsvinden, waarna besloten zal worden in hoeverre deze programma's breder beschikbaar zullen gaan komen (actiepunt 6.8).

Het evaluatierapport van het landelijke experiment Stop-reactie voor minderjarigen onder 12 jaar is begin 2001 aangeboden aan uw Kamer (Just 000 039, 16-01-2001). In juli 2001 heeft de staatssecretaris van Justitie een brief gestuurd aan uw Kamer over landelijke invoering van de Stop-reactie (TK 2000–2001, 27 410, nr. 26) (actiepunt 6.9). In ieder geval is op basis van het experiment duidelijk dat ouders, kinderen en professionals tevreden zijn over de toepassing van de Stop-reactie voor kinderen.

Tevens is er door mijn ambtgenoot van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een beleidsnotitie «Voortijdig schoolverlaten» uitgekomen. Gelden zijn beschikbaar gesteld in het kader van de GSB-regeling Sociale Integratie en Veiligheid (actiepunt 6.10).

Nagenoeg alle regionale politiekorpsen hebben schooladoptieplannen (actiepunt 6.12). Met het schooladoptieplan wil de politie een brug slaan tussen school, kind en gezin en bijdragen aan de opvoeding van het kind. Daarnaast bevindt zich het stimuleren van een netwerk van leerlingmentoren (training conflictbeheersing) in de uitvoerende fase (actiepunt 6.13).

Tot slot is de individuele trajectbegeleiding (ITB) sinds medio 2000 structureel landelijk ingevoerd voor minderjarige «harde kern jongeren» en zogenaamde CRIEM-jongeren. ITB houdt in dat een jongere individueel en volgens een bepaald traject begeleid wordt bij het bereiken van een vooraf geformuleerd doel (actiepunt 6.14). Dit kan betrekking hebben op school, werk, vrijetijdsbesteding en – bij een minderjarige – het gezin. Vanaf begin 2002 zal landelijk structureel ITB «harde kern» voor jong volwassenen beschikbaar zijn (actiepunten 6.14 en 6.17).

7 Overvallen en straatroof

Het analyserapport van de gegevens over de aard en omvang van straatroof is afgerond (actiepunt 7.6). Op basis daarvan heeft de Stuurgroep Overvalcriminaliteit (van het NPC) inmiddels haar werkplan voor 2001 vastgesteld. Dit werkplan zal leiden tot concrete activiteiten die op dit moment nader worden uitgewerkt (actiepunt 7.1). In het 3e kwartaal zal de rapportage «Best Practices» verschijnen als onderdeel van het onderzoek naar mogelijke preventieve en repressieve oplossingen voor straatroof (actiepunt 7.7). Zo is gebleken dat de politie Haaglanden met succes de straatroof aanpakt. De politie Haaglanden heeft hiervoor twee gespecialiseerde teams gezet op de straat- en tasjesrovers (SIM-teams).

Naast de activiteiten op basis van het IVP is, in het kader van de aanpak van overvallen op vertegenwoordigers van de Federatie Goud & Zilver (het zogenaamde straatrisico), op verzoek van het VNO-NCW een werkgroep in het leven geroepen waarin, naast de Federatie Goud & Zilver, het VNO-NCW, de VNG, en de ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn vertegenwoordigd. Eén van de afspraken is om de eerder in deze brief genoemde handreiking van het VNO-NCW en de VNG te gebruiken om de samenwerking tussen de vertegenwoordigers van de Federatie Goud & Zilver, de lokale juwelierszaken en de lokale overheid te verbeteren. Het ILV kan een actieve rol spelen bij het verzamelen en verspreiden van «best practices».

8 Voertuigcriminaliteit

In het IVP worden verschillende preventieve en repressieve maatregelen aangekondigd om de diefstal van voertuigen vanuit diverse invalshoeken aan te pakken. Ondanks de inspanning van alle samenwerkende partners (met name in de Stichting Aanpak Voertuigcriminaliteit, onderdeel van het NPC) is en blijft diefstal van gestolen voertuigen een hardnekkig probleem. De samenwerkende partners blijven zich echter inspannen om de trend om te buigen, hetgeen ook zichtbaar is in het afgenomen aantal gestolen voertuigen in de eerste helft van 2001. Ze zijn de laagste sinds 1995. Ten opzichte van het eerste halfjaar van 2000 bedraagt de daling 9,3%. Verder zijn in Nederland de protocollen voor de informatieoverdracht tussen de particuliere alarmcentrales en de politie meldkamers inmiddels gereed. Verplichtstelling van de plaatsing van startonderbrekers voor personenauto's gemaakt voor 1998 is niet haalbaar gebleken. Wel zijn op dit moment ruim 3 miljoen personenauto's met een technisch preventief middel uitgerust, waardoor de doelstelling van 60% in 2003 zal worden gehaald (actiepunt 8.1). Verder is het kentekenreglement gewijzigd in die zin dat een katvangersignalering daarin wordt opgenomen (actiepunt 8.7) en is een Stuurgroep Voertuigcriminaliteit RDW opgericht (actiepunt 8.8). Ook is een projectgroep Keuren na Schade ingesteld (V&W, RDW, Verzekeraars, Stichting Aanpak Voertuigcriminaliteit) om het systeem van keuring voor schadevoertuigen in te voeren (actiepunt 8.8).

Het onderzoek naar de daderprofielen van voertuigcriminaliteit is vertraagd (actiepunt 8.3). Wel zijn in de politieregio's Zaanstreek-Waterland en Zeeland onderzoeken naar jeugdcriminaliteit gedaan, waarbij voertuigdiefstal is meegenomen. Gelet op de aandacht voor jeugdcriminaliteit wordt nu bezien of bij de aanpak van voertuigcriminaliteit ook aandacht kan worden besteed aan jeugdige daders (bijv. diefstal van scooters) en joyriders.

9 Veilige leefomgeving

Het beeld van de voortgang is positief. Alle actiepunten zijn in gang gezet en zitten merendeels in de uitvoerende c.q. implementatiefase.

De aanpak van de woonomgeving vraagt daarbij veel aandacht. Gezocht wordt naar oplossingen om de aanpa000k van de woonomgeving te bespoedigen door de betrokkenheid van bewoners te mobiliseren. De gedachten gaan daarbij uit naar experimenten met de oprichting van publiek-private buurtstichtingen. In het bestuur van de geformeerde rechtspersoon zijn bewoners, gemeente en andere publieke partijen vertegenwoordigd. Het bestuur bepaalt in gezamenlijk overleg op welke wijze het ISV-budget (Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing) wordt aangewend voor de leefbaarheid en veiligheid in de wijk. Het belang voor bewoners om betrokken te zijn bij de besluitvorming van de stichting is groot, omdat de resultaten hiervan tastbaar en zichtbaar worden in de directe omgeving. Het initiatief «Onze buurt aan zet» van mijn collega minister voor Grotesteden- en Integratiebeleid, hetgeen een financiële impuls ter verbetering van de leefbaarheid en veiligheid in de dertig grote steden betekent, kan hiervoor een belangrijke impuls zijn.

Verder is de Handreiking «Veiligheid een gezamenlijke Onderneming» gereed en breed verspreid. Tevens is de handreiking geplaatst op de website van het ILV.

Ook het Handboek Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO), een product van het NPC, voor bestaande bedrijventerreinen is gereed (actiepunt 9.8). Het eerste keurmerk is inmiddels verleend aan een bedrijventerrein in Alphen aan den Rijn, in september 2001 wordt een keurmerk verleend aan een bedrijventerrein in Vianen. Tevens is het handboek KVO voor bestaande winkelcentra beschikbaar. Dit handboek is in een zestal pilolocaties in de praktijk getest en verder uitgewerkt. Naar verwachting wordt in september 2001 het eerste keurmerk aan een winkelcentrum in Almere verleend (actiepunt 9.1).

Ook het Handboek voor bestaande bedrijventerreinen is op een aantal pilotlocaties beproefd en na evaluatie en bijstelling vastgesteld (actiepunt 9.8). Thans wordt gewerkt aan de implementatie van het keurmerk voor bedrijventerreinen in Nederland. In samenwerking met MKB Nederland en de Kamers van Koophandel wordt gezocht naar manieren om een bredere toepassing van het keurmerk te bespoedigen.

Het instrument VER (Veiligheidseffectrapportage) is verfijnd naar aanleiding van praktijkervaringen. Nieuw is daarin de toevoeging van het bestuurlijk element. In 2001 wordt in 15 gemeenten geëxperimenteerd met de VER (actiepunt 9.11). Afhankelijk van de uitkomsten van de pilots wordt bezien op welke wijze een invoering van een VER in alle gemeenten kan geschieden. In de VER zal ook een relatie gelegd worden met andere relevante instrumenten ter bevordering van de veiligheid, zoals het Poliltiekeurmerk Veilig Wonen en het Keurmerk Veilig Ondernemen.

Thans maken betrokken partijen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid nadere afspraken over een samenhangende aanpak van fietsdiefstal, waar de invoering van de zogenaamde fietstag mede onderdeel van uitmaakt. Eind januari 2001 is het concept-plan van aanpak besproken. De betrokken partijen gaan uit van een integrale aanpak, waarin enerzijds maatregelen worden voorgesteld ten aanzien van bevordering van fietsparkeervoorzieningen en anderzijds de mogelijkheden van invoering van een «fietstag» wordt bezien. Tevens vormt communicatie een belangrijk onderdeel van de aanpak. ln het kader van het interdepartementale programma Technologie en Samenleving, deelprogramma criminaliteitspreventie, is een studie «Elektronische identificatie van fietsen» verricht naar de mogelijkheden van een fietstag en om inzicht te krijgen in de af te stemmen processen en procedures, de rollen van de deelnemende partijen en met name de te maken afspraken tussen deze partijen. Ook de organisatie van registratie, controle en handhaving zijn aspecten die in het onderzoek aan de orde komen. De resultaten dienen mede als input voor de verdere aanpak van fietsdiefstal.

10 Verkeersveiligheid

Het beeld over de voortgang van de actiepunten is positief. Slechts één actiepunt heeft vertraging opgelopen. Het betreft hier het onderzoek naar de mogelijkheden om leerdoelen Verkeerseducatie in de basisvorming aan te scherpen (actiepunt 10.4). In het najaar van 2001 zal mijn ambtgenoot van Verkeer en Waterstaat met een plan van aanpak komen om de mogelijkheden van leerdoelen Verkeerseducatie in de basisvorming voor 12 tot 15-jarigen gestalte te geven.

Inmiddels heeft het kabinet ingestemd met de verlaging van het alcoholpromillage naar 0,2 promille voor beginnende bestuurders (actiepunt 10.1). Voor de invoering van de verlaging van het alcoholpromillage is een wijziging van de Wegenverkeerswet (WVW) nodig. Ook wordt een voorlopig rijbewijs voor beginnende bestuurders ingevoerd (actiepunt 10.2). Uw Kamer wordt over (invoering van) beide maatregelen binnenkort per brief geïnformeerd. Daarnaast heeft het onafhankelijke jongerenteam TeamAlert, dat vorig jaar op initiatief van mijn ambtgenoot van Verkeer en Waterstaat is opgericht, ook dit jaar weer een aantal activiteiten ontwikkeld, met als doel jongeren meer bij het onderwerp verkeersveiligheid te betrekken en meningen en ideeën van jongeren over verkeersveiligheid in kaart te brengen.

Verder zullen op basis van het NVVP (Nationaal Verkeers- en Vervoerplan) op lokaal niveau afspraken worden gemaakt over de decentrale invulling van het verkeersveiligheidsbeleid (actiepunt 10.5).

Het vervolg

Het IVP richt zich op het veiliger en leefbaarder maken van de wijk en de straat, dus op het lokale niveau. Daar ondervinden burgers, instanties en bedrijven de directe hinder van onveiligheid. Voor het lokale veiligheidsbeleid is de gemeente verantwoordelijk. Dat betekent dat zij samen met de lokale publieke en private partners het veiligheidsbeleid ontwikkelt en tot uitvoering brengt. De uitvoering van het IVP richt zich in deze fase meer en meer op het maken van afspraken op lokaal niveau.

Het vervolg van het IVP zal dan ook in het teken staan van het realiseren van een duurzame samenwerking gericht op het verbeteren van de veiligheid op lokaal niveau. Meer en meer zullen afspraken over uitvoering van het IVP op lokaal niveau hun vertaalslag moeten krijgen. De rol van de gemeenten, als spil van het veiligheidsbeleid, moet worden versterkt door in alle Nederlandse gemeenten over te gaan tot het voeren van lokaal integraal veiligheidsbeleid en tot het ontwikkelen en vastleggen van dit beleid in een veiligheidsnota. Aan de hand hiervan kunnen bestuurders communiceren met burgers en verantwoording afleggen over hun keuzes en beleid aan de raad.

Daarnaast moet het handhavingsbeleid nadrukkelijk onderdeel (gaan) uitmaken van de beleidscyclus. Dat is ook logisch, omdat bij uitstek de handhavers zicht hebben op de effecten van dat beleid. Handhaving als onderdeel van veiligheidsbeleid is niet alleen logisch maar ook in meer fundamentele zin noodzakelijk, omdat daardoor de burger ziet, dat de overheid het eigen beleid en regels naleeft en doet naleven. Dat draagt bij aan het vergroten van het vertrouwen van de burger in de overheid, maar ook aan het organiseren van normconform gedrag.

Het bovenstaande betekent overigens geenszins dat het bestuurlijk overleg met de mede-overheden, maatschappelijke partners en het bedrijfsleven, waaronder het Verbond van Verzekeraars, Koninklijk Horeca Nederland, VNO-NCW, Aedes, GGZ Nederland, kan worden veronachtzaamd. Integendeel, deze partijen zijn juist cruciaal voor de verdere uitwerking van het IVP.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties,

K. G. de Vries


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven