26 604
Integraal Veiligheidsprogramma

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 september 2000

Onder verwijzing naar het ordedebat van 27 juni 2000 en in vervolg op mijn brief van 28 juni 2000 (26 604, nr. 9) bericht ik u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, als volgt.

Tijdens het ordedebat van 27 juni 2000 heeft de heer Rietkerk vragen gesteld over effecten van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) voor de inzet en positie van vrijwilligers bij evenementen.

Krachtens artikel 2, eerste lid van de Wpbr, welke op 1 april 1999 in werking is getreden, is het verboden zonder vergunning van de Minister van Justitie door de instandhouding van een beveiligingsorganisatie of recherchebureau beveiligingswerkzaamheden of recherchewerkzaamheden te verrichten of aan te bieden. Het gaat derhalve om twee elementen. In de eerste plaats moet sprake zijn van instandhouding van een beveiligingsorganisatie of recherchebureau. In de tweede plaats moet het gaan om het verrichten van beveiligingswerkzaamheden.

Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wpbr stelt dat onder «beveiligingswerkzaamheden» wordt verstaan: «het bewaken van de veiligheid van personen en goederen of het waken tegen verstoring van de orde en rust op terreinen en in gebouwen».

De criteria op grond waarvan bepaald kan worden of een organisatie een beveiligingsorganisatie is, zijn gegeven in artikel 1, eerste lid, onder d van de Wpbr. Het moet gaan om een particuliere organisatie die gericht is op het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. Twee elementen bepalen de reikwijdte van de omschrijving: het element organisatie en het element van de doelgerichtheid. Zijn de beveiligingswerkzaamheden niet zodanig geïnstitutionaliseerd of gestructureerd dat de vorm daarvan de normale waakzaamheid en zorg voor eigen huis en haard overschrijdt, dan kan niet van een organisatie en dus ook niet van een beveiligingsorganisatie worden gesproken.

De beveiligingsorganisaties worden in artikel 3 van de Wpbr onderverdeeld in vijf categorieën aan de hand van de soort activiteiten die ontplooid kunnen worden. Naast vier specifieke categorieën bevat deze bepaling een restcategorie. Hieronder vallen alle beveiligingsorganisaties die niet begrepen zijn onder een van de meer specifieke categorieën.

Een ad hoc, ten behoeve van een eenmalig evenement, door vrijwilligers gevormde ordedienst die toezicht houdt gericht op het waken tegen verstoring van orde en rust bij evenementen verricht werkzaamheden die vallen onder de omschrijving van artikel 1, onderdeel c Wpbr. Indien deze dienst werkzaam is voor een onderneming die ten behoeve van derden werkt, valt deze onderneming onder artikel 3, onderdeel a. Werkt zij in dienst van de organisator van het evenement of de beheerder van het terrein waar het evenement plaatsvindt, dan zal sprake zijn van een bedrijfsbeveiligingsdienst, als bedoeld in artikel 3, onderdeel d. Kan de ordedienst noch als onderneming, noch als bedrijfsbeveiligingsdienst gekwalificeerd worden, dan valt zij onder de restcategorie. Deze restcategorie is eveneens vergunningplichtig. Overigens zij hierbij opgemerkt dat ook voor deze restcategorie de elementen organisatie en doelgerichtheid aanwezig moeten zijn, zoals bovenstaand nader is uitgewerkt. Daarnaast ziet de Wpbr niet op het verrichten van andere werkzaamheden dan beveiligingswerkzaamheden bij evenementen. Voor activiteiten in de sfeer van hulpverlening kunnen vrijwilligers dus zonder problemen worden ingezet.

Bij de beveiliging van een evenement is het derhalve niet verplicht een particulier beveiligingsbedrijf in te zetten. Ook vrijwilligers kunnen ingezet worden voor de beveiliging van evenementen. Deze vrijwilligers moeten echter wel voldoen aan de eisen zoals gesteld in de Wpbr. Een van die eisen is de vergunningplicht. De kosten voor het verlenen (en verlengen) van een vergunning bedragen f 500,–. Een vergunning heeft een geldigheidsduur van vijf jaren. Daarnaast zijn kosten verbonden aan de toestemming van de tewerkstelling van personeel, te weten f 115,– per tewerkgestelde persoon en de afgifte van legitimatiebewijzen, te weten f 32,50 per legitimatiebewijs. De legitimatiebewijzen hebben een geldigheidsduur van maximaal drie jaren. De vrijwilligers kunnen bij mij een vergunning aanvragen op grond van artikel 3, onderdeel e van de Wpbr. Dat dit in de praktijk ook gebeurt wil ik illustreren met een voorbeeld.

In de gemeente Raalte zijn voorheen vrijwilligers ingezet voor de beveiliging van plaatselijke evenementen. In de loop der jaren is de groep van vrijwilligers uitgegroeid tot een goed georganiseerde organisatie. Deze organisatie heeft de beveiliging van een aantal grote, jaarlijkse, evenementen in haar portefeuille. Ik ben van mening dat er in casu sprake is van een particuliere organisatie die gericht is op het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. De commissie Orde en Controle van de Stichting Stoppelhaene te Raalte heeft bij mij een vergunning voor een particuliere beveiligingsorganisatie aangevraagd. De activiteiten die deze organisatie voor, tijdens en na evenementen uitvoert zijn: het bewaken en bevorderen van de veiligheid, het toezien op orde en veiligheid en het verrichten van nachtwachtdiensten. Aan deze stichting heb ik op 13 juli jl. een vergunning voor het instandhouden van een particuliere beveiligingsorganisatie verleend.

Ik merk hierbij op dat specifieke wetgeving voor de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus gelet op de aard van hun werkzaamheden vereist is. Het is in het algemeen belang dat er wettelijke waarborgen zijn voor de betrouwbaarheid van het personeel van deze organisaties en bureaus, een duidelijke en correcte presentatie tegenover opdrachtgevers en burgers en een goede afstemming met het werk van de politie. Regulering met het oog op deze belangen is noodzakelijk, nu het werk van deze organisaties en bureaus aan bepaalde belangen of rechten van burgers kan raken, zoals het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van bewegen. De wetgeving strekt er mede toe waarborgen te scheppen met het oog op de belangen en rechten van burgers.

De Wpbr is op 1 april 1999 inwerking getreden. Alhoewel bij de inwerkingtreding hier niet in is voorzien, ben ik voornemens deze wet in 2001 te evalueren. In de evaluatie zal het onderwerp evenementenbeveiliging en de inzet van vrijwilligers bij evenementen worden meegenomen.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven