26 601
Verdrag betreffende particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling (Verdrag nr. 181, aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar vijfentachtigste zitting); Genève, 19 juni 1997

nr. 262a
A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 27 mei 1999 en het nader rapport d.d. 4 juni 1999, aangeboden aan de Koningin door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 22 april 1999, no.99.001752, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Verdrag betreffende particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling (Verdrag nr.181, aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar vijfentachtigste zitting); Genève, 19 juni 1997 (Trb. 1997, 308 en 1998, 159), met toelichtende nota.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 22 april 1999, nr. 99.001752, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 27 mei 1999, nr. W12.99.0189/IV bied ik U hierbij aan.

De Raad van State van het Koninkrijk geeft u in overweging goed te vinden dat het Verdrag wordt overlegd aan beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan de volgende punten aandacht is geschonken:

1. Met de op 1 juli 1998 in werking getreden Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) werd het toen nog bestaande vergunningstelsel voor terbeschikkingstelling van arbeidskrachten afgeschaft. Het vergunningstelsel voor arbeidsbemiddeling werd gehandhaafd, omdat Verdrag nr. 96 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO)1 daartoe verplicht.

Het verdrag dat ter goedkeuring voorligt schept de ruimte om ook het vergunningstelsel voor arbeidsbemiddeling af te schaffen. De regering wil hiertoe overgaan zodra het verdrag is goedgekeurd (paragraaf 1 (Algemeen) van de toelichting).

Na de goedkeuring van het verdrag zal afstemming plaatsvinden van de Waadi op het verdrag en zal de afschaffing van het vergunningstelsel zijn beslag krijgen. In dit kader plaatst de Raad van State de volgende kanttekeningen.

a. In artikel 1 Waadi wordt een omschrijving gegeven van het begrip «arbeidsbemiddeling», die materieel overeenkomt met die in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van het verdrag. In artikel 1, vierde lid, Waadi is met arbeidsbemiddeling gelijkgesteld de bemiddeling, gericht op het sluiten van overeenkomsten niet zijnde arbeidsovereenkomsten op het gebied van kunsten, amusement en beroepssport, maar deze gelijkstellingsbepaling kan op termijn vervallen (artikel 25 Waadi). Het verdrag is van toepassing op alle categorieën werknemers en alle takken van economische bedrijvigheid (artikel 2, tweede lid); op grond hiervan kan ook de bemiddeling in de sector van kunsten, amusement en beroepssport onder het begrip «arbeidsbemiddeling» worden begrepen.

De Raad adviseert in de toelichting duidelijkheid te bieden of de wettelijke regels voor arbeidsbemiddeling ook op termijn voor die sector zullen blijven gelden.

b. Artikel 3, eerste lid, van het verdrag bepaalt dat de juridische status van de particuliere arbeidsbureaus wordt bepaald na raadpleging van organisaties van werkgevers en werknemers. De Raad adviseert in de toelichting aan te geven op welke wijze aan deze bepaling uitvoering zal worden gegeven.

c. Elke lidstaat dient de adequate bescherming van ter beschikking gestelde werknemers te verzekeren met betrekking tot een aantal onderwerpen, dat in artikel 11 van het verdrag wordt genoemd. Voor de meeste van deze onderwerpen dienen ook de verantwoordelijkheden van de uitlener respectievelijk de inlener te worden geregeld (artikel 12).

In de toelichting wordt onvoldoende aandacht besteed aan de wijze waarop artikel 12 ten aanzien van collectief onderhandelen (onderdeel a), toegang tot scholing (onderdeel d), en bescherming en uitkering bij zwangerschap, bevalling of ouderschap (onderdeel i), wordt gerealiseerd. De Raad adviseert de toelichting aan te vullen.

1a. De Raad adviseert in de toelichting duidelijkheid te bieden of de wettelijke regels voor arbeidsbemiddeling ook op termijn voor de sector van kunsten, amusement en beroepssport voor die sector zullen blijven gelden. De toelichtende nota van het verdrag is op dit punt verduidelijkt.

1b. De Raad adviseert in de toelichting aan te geven op welke wijze de juridische status van particuliere arbeidsbureaus wordt bepaald na raadpleging van organisaties van werkgevers en werknemers. De wijze waarop de sociale partners zijn betrokken bij de bepaling van de juridische status van particuliere arbeidsbureaus is in de toelichting van artikel 3, eerste lid, van het verdrag aangevuld.

1c. De Raad wijst op het feit dat er in de toelichting te weinig aandacht wordt besteed aan de wijze waarop artikel 12 van het verdrag ten aanzien van collectief onderhandelen (onderdeel a), toegang tot scholing (onderdeel d), bedoeld wordt onderdeel e en bescherming en uitkering bij zwangerschap, bevalling of ouderschap (onderdeel i), wordt gerealiseerd. De toelichtende nota is op dit punt verduidelijkt.

2. Iedere lidstaat van de IAO dient een verdrag dat binnen de IAO tot stand is gekomen aan de bevoegde autoriteit (het parlement) voor te leggen binnen een jaar na de conferentie waarop het verdrag is aanvaard, opdat wetgevende of andere maatregelen terzake kunnen worden getroffen. In buitengewone omstandigheden kan deze termijn worden verlengd tot ten hoogste anderhalf jaar. Hetzelfde geldt voor aanbevelingen die binnen de IAO tot stand zijn gekomen1.

In dit geval is de termijn aangevangen op 19 juni 1997. De Raad adviseert in de toelichting op de termijnoverschrijding in te gaan.

2. Anders dan de Raad suggereert is geen sprake van termijnoverschrijding bij de voorlegging van het verdrag aan de Staten-Generaal. Immers het verdrag is op 19 juni 1997 totstandgekomen en op 16 oktober 1998 (dus binnen de termijn van anderhalf jaar) aan beide Kamers toegezonden.

3. In de toelichting op artikel 2 wordt gesproken over de «eventuele ratificatie» van het IAO-Verdrag nr.179 betreffende de werving van en arbeidsbemiddeling voor zeevarenden. Verdrag nr.179 is op 22 oktober 1996 aanvaard maar het verdrag is nog niet ingediend. De Raad merkt op dat de verplichting om een totstandgekomen IAO-Verdrag aan het parlement voor te leggen ook geldt, indien de regering geen binding aan het verdrag tot stand wil brengen. De Raad adviseert in de toelichting op deze aspecten in te gaan.

3. Ook ten aanzien van Verdrag nr. 179 is geen sprake van termijnoverschrijding bij de voorlegging van het verdrag aan de Staten-Generaal. Het verdrag is op 22 oktober 1996 totstandgekomen en op 30 maart 1998 (dus binnen de termijn van anderhalf jaar) aan beide Kamers toegezonden.

4. Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

4. De redactionele kanttekening van de Raad is overgenomen.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. J. Boukema

Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, verzoeken de Minister van Buitenlandse Zaken te machtigen gevolg te geven aan zijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

K. G. de Vries

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 27 mei 1999, no.W12.99.0189/IV, met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.

– In de toelichting op de artikelen 11 en 12 van het verdrag niet verwijzen naar de artikelen 16 en 17 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, maar naar artikel 16a van de Coördinatiewet Sociale Verzekering respectievelijk artikel 34 van de Invorderingswet 1990.


XNoot
1

Verdrag betreffende bureaus voor arbeidsbemiddeling welke voor hun bemiddeling betaling vragen (herzien) (Verdrag nr. 96 aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar tweeëndertigste zitting), Genève, 1 juli 1949, Stb.1951, 543, Trb.1951, 33.

XNoot
1

Artikel 19, vijfde lid, onder b, respectievelijk zesde lid, onder b, van het Statuut van de IAO (Trb. 1975, 102 en 1987, 53).

Naar boven