Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 26591 nr. 21 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 26591 nr. 21 |
Vastgesteld 11 december 2000
De vaste commissie voor Financiën1 en de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen2 hebben op 9 november 2000 overleg gevoerd met staatssecretaris Bos van Financiën en staatssecretaris Van der Ploeg van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie Cultuur en belastingen (Fin-00-664/OCW-00-1024).
Bij dit overleg zijn ook de brieven betrokken van de staatssecretaris van Financiën en van staatssecretaris Van der Ploeg van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 15 september 2000 en 8 november 2000 (zie bijlagen).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De heer Hindriks (PvdA) is blij met de positieve houding van de staatssecretaris van Financiën tegenover cultureel beleggen. Alleen pleit zijn fractie voor een hoger maximum. Wil de staatssecretaris daar nog eens naar kijken?
De beroepskosten van sommige musici kunnen flink oplopen door de kosten van hun instrument. De werkgevers kunnen die vaak niet vergoeden, omdat het niet haalbaar is binnen het bestaande budget. Hoe denkt de staatssecretaris aan dit probleem tegemoet te komen? De heer Hindriks ziet daartoe een paar mogelijkheden:
1. een subsidieregeling die zich richt op de orkesten, bijvoorbeeld een gezamenlijk instrumentenfonds;
2. een verhoogde subsidie;
3. de afschrijving op instrumenten kan vallen onder de studiekosten;
4. uitvoerende kunstenaars kunnen kiezen voor het ondernemerschap, zodat zij de instrumentkosten kunnen aftrekken van de inkomsten. De vraag is alleen hoe zij met het oog op het aangescherpte ondernemersbegrip kunnen voldoen aan de daaraan gestelde eisen.
De regeling voor de film-CV's (commanditaire vennootschap) wordt een jaar lang voortgezet, waarna er een andere regeling voor in de plaats komt. De heer Hindriks vindt dat een prima idee. Kunnen de middelen die gepaard gaan met de film-CV's in de tussenliggende periode niet eenmalig worden gestort in een filmfonds? Is dat technisch mogelijk?
Welke effecten heeft dat? Zou het ertoe kunnen leiden dat de middelen meer rechtstreeks ten goede komen aan Nederlandse films?
De heer Hindriks gaat ervan uit dat de staatssecretaris van Financiën terugkomt op de kwestie van schenkings- en successierechten bij de behandeling van het rapport van de werkgroep-Moltmaker, maar hij wijst er vast op dat hij vindt dat een zekere verruiming gewenst is.
Bij de festivals doen zich enkele problemen voor met de BTW. Vanwege de aanscherping van het beleid op dit punt en de aanscherping van het begrip «ondernemerschap» worden grote festivals op aanzienlijke kosten gejaagd. Kan de staatssecretaris daar op een of andere manier aan tegemoetkomen?
Hetzelfde geldt voor uitvoerende instellingen die optredens verzorgen voor instellingen die de BTW niet kunnen verrekenen, zoals scholen. Is het denkbaar dat specifiek voor die situatie een regeling wordt getroffen?
De heer Hindriks gaat akkoord met de toepassing van de forfaitaire rendementsheffing. Hij is geen voorstander van het vrijstellen van alle kunstvoorwerpen, omdat de grondslag voor vermogensrendementsheffing zo breed mogelijk dient te blijven.
In het kader van internationale belastingverdragen doet zich het probleem voor van dubbele belastingbetaling. Hoe gaat de staatssecretaris bevorderen dat in bestaande of nieuwe belastingverdragen aandacht wordt geschonken aan de positie van kunstenaars?
In de Tariefwet worden séjours, vergoedingen voor bijvoorbeeld maaltijden en overnachtingen, uitgezonderd van de gage waarover loonbelasting wordt ingehouden. Geldt die uitzondering voor iedereen die werkzaam is in de culturele sector of alleen voor de uitvoerende kunstenaars?
De heer Stroeken (CDA) vindt de nieuwe regeling die de staatssecretaris van Financiën in het leven heeft geroepen voor grootschalige gratis evenementen nauwelijks werkbaar door de voorwaarden die eraan verbonden zijn. De 70%-eis in combinatie met BTW-belaste sponsorbedragen is in de praktijk nauwelijks haalbaar. Sommige sponsorbijdragen, bijvoorbeeld van overheden, zijn niet met BTW belast. De praktijk is bovendien dat de inkomsten van dit soort manifestaties maximaal 40% zijn. Deze regeling kan de doodsteek zijn voor een aantal belangrijke culturele evenementen. Wil de staatssecretaris die nieuwe regeling nog eens heroverwegen?
De aanbeveling van de commissie Cultuur en belastingen om een kenniscentrum cultuur in te stellen wil de staatssecretaris blijkbaar niet overnemen. Hij denkt dat er via de reguliere weg voldoende duidelijkheid kan komen over een eenduidige omschrijving van de begrippen «culturele instelling» en «kunstvoorwerpen». Is het oprichten van een kenniscentrum geen betere aanpak?
Er ligt een voorstel om culturele instellingen de mogelijkheid te bieden om een herbestedingsreserve te vormen. Is dit voldoende om een batig saldo te reserveren voor producties, ook voor de langere termijn?
De heer Stroeken ondersteunt de voorstellen voor culturele beleggingen en het aanpassen van het successie- en schenkingsrecht van harte, maar hij krijgt er nog graag wat meer duidelijkheid over. Wil de staatssecretaris daar nog wat nader op ingaan?
Ook de bevordering van het kunstbezit in Nederland vindt de heer Stroeken een belangrijke zaak. In het rapport staan enige aanbevelingen, bijvoorbeeld dat het blote eigendom aan de staat wordt nagelaten en het vruchtgebruik aan de erfgenamen. Wat vindt de staatssecretaris daarvan?
De heer Stroeken is het van harte eens met de flexibilisering van de pensioneringsmogelijkheden voor kunstenaars en artiesten. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om de kunstenaars nog wat verder tegemoet te komen?
De aanbeveling om kunstwerken op nihil te waarderen in het atelier en de productiekosten aftrekbaar te maken lijkt aantrekkelijk. Vindt de regering dat ook?
Over de omschrijving van het begrip «kunstenaarschap» is nogal wat discussie ontstaan. Gelden de afspraken die zijn gemaakt door de ministeries van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de harmonisatie van het zelfstandigenbegrip ook voor het begrip «kunstenaarschap»?
Hoe valt de vergelijking van Nederlandse kunstenaars met buitenlandse kunstenaars uit?
Waarom is voor de fondsenwervende activiteiten van vrijwilligers in de cultuur niet eenzelfde bedrag opgenomen als voor sport?
Met betrekking tot de artiestenregeling zijn er enkele wensen, zoals het hanteren van een ruimer kostenbegrip, de naturaverstrekkingen en de kostenvergoedingen. Waarom is dat in de sportwereld wel gebruikelijk en niet voor artiesten?
In Nederland zijn er ongeveer 175 000 actieve muziekbeoefenaars in bands en koren. Het feit dat bandleden individueel de begrote kosten moeten aangeven, leidt regelmatig tot grote problemen, vooral ook omdat het vaak om amateurs gaat. Waarom kan dat niet per gezelschap geregeld worden? Als amateur-orkesten iemand van buiten laten komen voor een solo, dan moet de hele artiestenregeling van stal worden gehaald, inclusief loonverdelingsstaten, aangifte en jaaroverzichten. Dat is voor de penningmeesters van die verenigingen vaak niet te doen. Waarom kan voor dit soort gezelschappen geen andere regeling worden getroffen, analoog aan de goede regeling met betrekking tot vrijwilligers?
De heer Vendrik (GroenLinks) vindt dat de fiscus op een merkwaardige manier omspringt met de culturele sector. De afschaffing van de werkelijke kostenaftrek heeft voor een aantal beroepskrachten in de culturele wereld vervelende gevolgen. Het kabinet moet daarom alles in het werk stellen om dat te repareren. Als het niet kan via de fiscaliteit, dan maar op een andere manier. De vraag is alleen of in de fiscaliteit regelingen ingebouwd moeten worden die tot doel hebben verdere stimulering van het culturele gebeuren in Nederland. Het lijkt heel aardig dat de productie van Nederlandse films fiscaal wordt bevorderd via de film-CV's, maar de heer Vendrik plaatst daar wat kanttekeningen bij, ook wat betreft de kosteneffectiviteit. Komt de gulden die de overheid daar via een belastingvrijstelling insteekt wel op een efficiënte manier terecht in de sector? Als gevolg van het begrotingskader bestaat er een lichte voorkeur voor fiscale regelingen omdat die in de boekhouding verschijnen als lastenverlichting, terwijl reguliere subsidieregelingen altijd knellen omdat ze binnen het budgettaire kader moeten passen.
In de motie-Rosenmöller is de regering gevraagd om bij gelegenheid van de Voorjaarsnota voorstellen te doen om problemen op het gebied van arbeidsvoorwaarden in de culturele sector op te kunnen lossen. Nu is er een nadere brief gekomen, maar daarin heeft de regering de motie over de 40 mln. voor de culturele instellingen en de motie-Rosenmöller samengenomen. Dat was niet de bedoeling. Komt het kabinet dit voorjaar met voorstellen om de reële uitholling van bestaande arbeidsvoorwaarden voor cultureel personeel te compenseren?
In de brief van 15 september geven de staatssecretarissen een reactie op het rapport van de commissie-Habbema. De heer Vendrik vindt het jammer dat het kabinet niet overgaat tot het instellen van een kenniscentrum cultuur en ondernemers, omdat juist zo'n kenniscentrum helderheid kan verschaffen over de vraag welke fiscale regeling op welk moment voor wie van toepassing is. Waarom is de staatssecretaris niet bereid zo'n kenniscentrum op te richten?
De meest recente brief van de staatssecretarissen bevat voorstellen voor een BTW-vrijstelling voor het onderwijs in beeldende vorming, dans en drama. Dat heeft de volle steun van de heer Vendrik.
Met betrekking tot het schenkingsrecht wijst de heer Vendrik erop dat hij de gedachte om de geldstroom naar de cultuur te bevorderen door ruimere faciliteiten op het gebied van de fiscaliteit, bijvoorbeeld op het gebied van aftrek van giften en schenkingen, sympathiek vindt. Dit verdient wel een integrale afweging als het kabinet met een standpunt komt over het successierecht, want het heeft wel een grondslagversmalling tot gevolg. Hij heeft sowieso al de indruk dat het successierecht in ernstige mate leidt aan processen van grondslagversmalling, terwijl de lijn van het kabinet juist is dat in fiscale herzieningsoperaties grondslagverbreding en tariefverlaging meestal samengaan.
De regeling voor de film-CV's is enigszins ontspoord. Is het voornemen om het afschaffen van deze regeling een jaar uit te stellen wel verstandig? Kan het budgettaire beslag dat met deze regeling is gemoeid niet omgezet worden in een goede regeling voor de Nederlandse film?
Voor de gedachte van cultureel beleggen heeft de heer Vendrik veel sympathie, maar hij vraagt zich af of dit werkelijk een bijdrage zal leveren aan het culturele klimaat in Nederland. Zorgt dat voor een gerichte inzet van middelen? Er is immers al een vrijstelling in box III voor voorwerpen van kunst en wetenschap, tenzij ze overduidelijk als belegging worden aangehouden.
Mevrouw Remak (VVD) onderschrijft het bevorderen van een bloeiend cultureel leven en het behoud van waardevol cultureel erfgoed. Zij wijst in dit verband op de brief van de Federatie van kunstenaarsverenigingen over de lage BTW voor diensten van podiumkunstenaars. Kan de staatssecretaris toelichten hoe hij hiermee wenst om te gaan? Het antwoord in de brief die is geschreven naar aanleiding van het algemeen overleg over BTW biedt onvoldoende houvast voor deze problematiek. Wat denken de staatssecretarissen hieraan te doen?
Een ander punt is het ondernemerschap voor kunstenaars en de 70%-norm die wordt gehanteerd in de praktijk. Heeft het niet meer zin om een keuzerecht te introduceren voor kunstenaars?
De vrijstelling van de vermogensrendementsheffing voor voorwerpen van kunst of wetenschap die niet als belegging worden gehouden is een goede zaak, maar de vraag is of dat in de praktijk wel goed uitwerkt. Als de bewijslast wordt gelegd bij de inspecteur, kan willekeur op de loer liggen. Wil de staatssecretaris met een voorschrift of een leidraad komen hieromtrent?
De regeling voor de film-CV's lijkt aan haar eigen succes ten onder te gaan. Er is een enorme impuls gegeven aan de Nederlandse filmindustrie. Uit het rapport blijkt echter dat er ook veel misbruik is gemaakt van deze regeling. Kan de regeling niet zo worden geformuleerd dat het geld specifiek aan de kleine films ten goede komt?
Er schijnen verschillende regelingen te zijn voor de verkoop van beeldende kunst en de BTW daarover, wat het moeilijk maakt om er op de juiste manier mee om te gaan. Het verdient aanbeveling om daar één duidelijke regeling voor te hanteren. Kan de staatssecretaris daar op korte termijn verandering in aanbrengen?
De integrale benadering van de aanbevelingen van de commissie-Moltmaker en de commissie-Habbema spreekt mevrouw Remak aan. Zijn de staatssecretarissen ook van plan de aanbevelingen van de culturele instellingen daarbij te betrekken of komen die in een separaat traject aan de orde?
Wanneer kan de Kamer de voorstellen naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie Cultuur en belastingen tegemoet zien? In de brief staat dat de planning voorjaar 2001 is, maar misschien kan de staatssecretaris daar wat concreter in zijn.
Mevrouw Giskes (D66) stelt vast dat mensen die actief zijn op het gebied van kunst en cultuur vaak kleine zelfstandigen zijn en dat de wetswijziging voor de inkomstenbelasting 2001 tegemoetkomt aan de behoeften van een deel van de mensen die in deze branche werkzaam zijn. Er komt geen specifieke regeling voor aftrek van werkelijke kosten, maar er moet wel gezocht worden naar andere oplossingen om aan dat probleem tegemoet te komen. Welke mogelijkheden zien de bewindslieden daartoe?
Voor een goed cultureel klimaat in Nederland is het van belang dat wordt bevorderd dat kunstbezit in Nederland blijft. De regeling dat voorwerpen van kunst en wetenschap worden vrijgesteld van vermogensrendementsheffing als zij niet ter belegging worden gehouden is daartoe een eerste aanzet. Ook de regeling voor cultureel beleggen is een goede stimulans. De commissie-Habbema heeft aangeraden om tot een definitie van culturele instellingen te komen. Wat vindt de staatssecretaris van die aanbeveling?
De regeling voor de film-CV's wordt een jaar verlengd. Wat vindt de staatssecretaris van de suggestie om ervoor te zorgen dat het geld alleen in Nederland wordt besteed?
Wat betreft de artiestenregeling schijnt de 20%-regeling rare effecten te hebben. Kan de staatssecretaris daarop ingaan? Kan er geen andere regeling komen voor de kostenvoorziening? Als artiesten nettoafspraken maken wordt er forfaitair 20% op gezet, maar later blijkt dat zij voor ruim 30% moeten afrekenen en dan valt er een gat.
Bij de conceptregeling voor de BTW is het probleem dat er om als BTW-ondernemer aangemerkt te worden een flinke sponsoreis is. Wat denkt de staatssecretaris daaraan te doen?
De staatssecretaris van Financiën wijst erop dat al veel aanbevelingen van de commissie Cultuur en belastingen in meerdere of mindere mate terecht zijn gekomen in beleid: de vrijstelling in de forfaitaire vermogensrendementsheffing, de herbestedingsreserve, de regeling voor het durfkapitaal en de keuzemogelijkheid tussen fictieve dienstbetrekking of freelancer. Daarop wordt ingegaan in de brief van 15 september. In aanvulling op de brief van 15 september is er nog een brief naar de Kamer gestuurd, waarin nader wordt ingegaan op een drietal onderwerpen: culturele beleggingen, de BTW-kwestie bij bepaalde vormen van onderwijs en de voorgenomen standpuntbepaling over het rapport van de commissie-Moltmaker. De planning blijft voorjaar 2001, waarschijnlijk april.
Het voornemen is om met een goede regeling te komen voor cultureel beleggen, maar dat is niet zonder complicaties. Ten eerste moet goed gedefinieerd worden waarvoor deze faciliteit bedoeld is en vervolgens moet het geld terechtkomen op de plaats waar dat het meest nodig is en op de meest effectieve wijze. Ten tweede moet je financieel-technisch het juiste vehikel hebben om dat te kunnen uitvoeren. Cultureel beleggen zal evenals groen en sociaal-ethisch beleggen vallen onder de noemer van maatschappelijk beleggen. Het voorstel is dat er twee categorieën vrijstellingen zijn in box III, elk voor ongeveer f 100 000 per belastingplichtige: enerzijds maatschappelijk beleggen, waaronder groen en sociaal-ethisch beleggen vallen en anderzijds durfkapitaal, de moderne voortzetting van de Tante Agaathregeling. De staatssecretaris is bereid om het schot tussen die twee categorieën op te trekken, maar hij is niet bereid om de totale hoeveelheid vrijstellingen in box III verder te vergroten.
Sommige belastinguitgaven zijn zeer effectief en een van de voorbeelden daarvan is de film-CV. In zekere zin betreft het hier een categorie belastinguitgaven die te effectief is gebleken. Daarbij heeft zich echter ook een aantal andere neveneffecten voorgedaan, die niet waren beoogd. Het voorstel is om de huidige regeling voor de filmsector nog een jaar te verlengen en om die tijd te gebruiken om te zoeken naar effectievere manieren van stimulering die niet noodzakelijkerwijs fiscaal zijn. De gedachte om de middelen die nu gemoeid zijn met de film-CV's onder te brengen in een fonds is natuurlijk sympathiek, maar dat laat de begrotingssystematiek van dit kabinet niet toe. Dat neemt niet weg dat er in 2001 in de uitgavensfeer extra ruimte wordt gemaakt voor dit doel.
In het kader van de belastingsherziening past het niet langer om arbeidskosten aftrekbaar te maken. Dat geldt ook voor de aftrekbare kosten van met name musici in loondienst, maar er zijn wel alternatieven. Voor sommige musici is het freelancerschap een alternatief en anderen zullen er wellicht, al of niet in collectieve onderhandelingen, in slagen om in de relatie werknemer-werkgever tot bepaalde voorzieningen te komen. Het is echter niet mogelijk om de aanschaf van instrumenten als een onderdeel van kosten gemoeid met het doen van een opleiding te beschouwen. Wel is in de Veegwet de mogelijkheid opgenomen om vooraf bij de belastingdienst een beschikking te vragen die helderheid verschaft over de vraag of er sprake is van ondernemerschap in fiscale zin. Vooralsnog is de staatssecretaris er niet van overtuigd dat het per saldo zo negatief uitwerkt als soms wordt verondersteld.
Over de aanbevelingen van de commissie-Moltmaker is al het een en ander gezegd. De staatssecretaris wijst er in dit verband op dat de belastingopbrengsten van de overheid uit hoofde van schenkingen en successierechten de laatste jaren alleen maar een stijgende lijn vertonen. Het is dan ook niet nodig om al te somber over die versmalling te zijn. Een systeemwijziging mag, om al te onredelijke verdelingseffecten te voorkomen, ook wel wat geld kosten. Dat wordt makkelijker naarmate de opbrengsten überhaupt al een stijgende lijn vertonen, maar dit punt zal in het voorjaar van 2001 nog terugkomen.
Er is goed gekeken naar de mogelijkheid om een kenniscentrum cultuur in te richten bij de belastingdienst. De staatssecretaris is daar echter geen voorstander van, omdat hij niet in de situatie terecht wil komen dat er voor elke groep belastingplichtigen een apart loket of een aparte kennisgroep moet worden opengesteld. De organisatie is zo ingericht dat de inspecteur met wie men te maken heeft in staat is om op een redelijk efficiënte wijze duidelijkheid te bieden over de manier waarop de zaak voor bepaalde belastingplichtigen in elkaar zit. Het gros van de vragen aan de belastingdienst over de positie van kunstenaars en artiesten is niet van beleidsmatige aard, maar gaat grofweg om de vaststelling van feiten die relevant zijn. De ervaring tot nu toe is dat het niet noodzakelijk is om een apart kenniscentrum op te richten, maar de staatssecretaris zegt toe dat hij deze kwestie in de toekomst goed zal volgen.
Naar aanleiding van de brief van de Federatie van kunstenaarsverenigingen, die onder andere ingaat op het ondernemersbegrip en de WIK, zal de staatssecretaris de Kamer een schriftelijke reactie sturen.
De staatssecretaris wijst erop dat de artiestenregeling nog zal terugkomen in een wat bredere context, maar hij wil er nog kort wat over zeggen. Er is goed geluisterd naar de geluiden uit de sector en geprobeerd is een evenwicht te vinden tussen beloning voor het werk van een artiest enerzijds en kostenvergoeding anderzijds. Daarvoor heeft ook overleg plaatsgevonden met de sector. De staatssecretaris is er dan ook van overtuigd dat er thans een redelijk goed evenwicht is gevonden. De artiestenregeling is bedoeld voor artiesten en het is niet de bedoeling om die regeling zo uit te breiden dat bijvoorbeeld technici er ook onder vallen. Op de vraag over artiesten die nettoafspraken maken met hun opdrachtgevers zal de staatssecretaris nog schriftelijk reageren. In dit verband wijst hij er nog op dat artiesten vooraf met de inspecteur een kostenvergoedingbeschikking kunnen afspreken. Daardoor hoeft er achteraf geen ingewikkelde afrekening plaats te vinden.
Bij optioneel ondernemerschap lopen twee zaken door elkaar. Enerzijds is gevraagd of er sprake is van optioneel ondernemerschap voor kunstenaars en artiesten met betrekking tot het al dan niet BTW-plichtig zijn. Daarvoor geeft de zesde BTW-richtlijn een aantal definities die verder weinig ruimte laten. Anderzijds is gevraagd naar de 70% sponsoringnorm, die met name bij festivals speelt. De staatssecretaris merkt op dat er geen sprake is van aanscherping van beleid, maar wel van meer controle. De controle is toegenomen, omdat geconstateerd is dat steeds meer gemeentes de organisatie van dit soort festivals uitbesteden aan stichtingen en dat er bij die stichtingen een steeds grotere vermenging optreedt van commerciële, semi-commerciële en niet-commerciële activiteiten. Dan moet de belastingdienst op een gegeven moment bepaalde ijkpunten definiëren om te bepalen in hoeverre sprake is van ondernemerschap. Ook het begrip«ondernemerschap» ligt vast in de zesde BTW-richtlijn. Geprobeerd is om het zo verstandig mogelijk op te lossen binnen de marges die de richtlijn biedt. De staatssecretaris heeft de indruk gekregen dat men daar redelijk in is geslaagd, maar hij ziet wel in dat het in sommige gevallen pijnlijk kan zijn. Daarom wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waarin wordt voorzien in de oprichting van een BTW-compensatiefonds. De staatssecretaris zegt toe dat hij de relevantie van het BTW-compensatiefonds voor deze specifieke problematiek in een brief zal toelichten.
Een algemene onkostenvergoeding voor amateurgezelschappen en vrijwilligers is eigenlijk niet nodig en waarschijnlijk ook zo goed als onmogelijk. Het is niet nodig omdat zij vooraf kunnen overleggen met de inspecteur over kostenvergoedingbeschikkingen. Het is niet mogelijk omdat de inspecteur op basis van arresten van de Hoge Raad en de aanscherping in de nieuwe belastingwetgeving niet langer in staat is om forfaitaire kostenvergoedingen te verschaffen als de groep die daar baat bij heeft geen homogeen kostenpatroon heeft dat qua hoogte aansluit bij de hoogte van die forfaitaire kostenvergoeding. De staatssecretaris wijst er nog op dat het de bevoegdheid van de inspecteur is om te kijken of er afspraken gemaakt kunnen worden op gezelschapsniveau. Hij heeft hierover overleg gevoerd met de sector en denkt dat het werkbaar is, maar hij zegt toe dat hij dit punt zal volgen.
De vragen over het begrip «culturele instelling» zullen terugkomen bij de discussie over het rapport-Moltmaker. Er bestaan diverse ideeën over de manier waarop dat begrip gecertificeerd zal moeten worden. In een brief zal de staatssecretaris nader ingaan op de betekenis van de definitie van het begrip «culturele instelling» voor vrijstelling van de VPB (vennoot- schapsbelasting).
Als uitvoerende kunstenaars geen gebruik maken van de artiestenregeling, moeten zij BTW in rekening brengen naar het algemene tarief. In de meeste gevallen doen zij dat aan andere BTW-belaste ondernemers, zoals schouwburgen of bemiddelingsbureaus, die dan de BTW in aftrek kunnen brengen. Dan is de hoogte van het tarief niet van belang. Als zij BTW moeten berekenen aan vrijgestelde ondernemers, zoals scholen, ziekenhuizen en buurthuizen, speelt de BTW wel een rol, omdat die geen recht op aftrek hebben. De staatssecretaris zegt toe dat hij in het kader van het volgende belastingplan zal kijken of hij in dit opzicht iets kan doen voor de uitvoerende kunstenaars.
Er is gepleit voor een verhoging van de vrijstelling BTW voor fondsenwerving van f 50 000 naar f 70 000, analoog aan de situatie in de sportwereld. In de sportwereld is dat gedaan omdat sponsoring daar een veel dominantere rol speelt dan in de wereld van kunst en cultuur. Vooralsnog is de noodzaak niet aangetoond om op dit punt een verruiming te realiseren.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen wijst erop dat er inmiddels een brief van minister Hermans is uitgegaan, waarin de motie-Rosenmöller over de arbeidsvoorwaarden en de motie over de 40 mln. zijn ontkoppeld. Hij zegt toe dat het punt van de arbeidsvoorwaarden bij de Voorjaarsnota aan de orde zal komen.
Het valt niet te ontkennen dat sommige musici worden geconfronteerd met hoge beroepskosten, bijvoorbeeld vanwege de prijs van hun instrument. Daarom hebben de staatssecretarissen in onderling overleg gekeken naar wat er fiscaal mogelijk is. Gedacht wordt aan een instrumentenfonds in de vorm van subsidie of voorfinanciering of een combinatie van beide voor de aankoop van instrumenten. Ook hier zal de staatssecretaris bij de Voorjaarsnota op terugkomen.
In gezamenlijk overleg hebben de minister van Economische Zaken, de staatssecretaris van Financiën en de staatssecretaris van Cultuur besloten dat de regeling voor de film-CV's zal worden afgeschaft. Deze regeling zal worden vervangen door een andere regeling, maar daar zal de komende tijd in gezamenlijk overleg naar worden gekeken. De staatssecretaris wijst erop dat er een aantal faciliteiten blijft bestaan die ook voor de film interessant kunnen zijn. Te denken valt aan publiek-private samenwerking. De aandacht zal vooral worden gericht op het stimuleren van de Nederlandse filmindustrie of coproducties en dan met name commerciële films die wel financiering nodig hebben.
Cultureel beleggen is interessant vanwege de vrijstelling van 1,2% –30% van 4% – in box III en een aftrek van 2,5% in box I. De staatssecretaris van Financiën heeft al aangegeven dat het schot tussen durfkapitaal en maatschappelijk beleggen eventueel opgetrokken kan worden, waardoor de belegger meer vrijheid krijgt om te kiezen wat hij belangrijk vindt. Het gaat om culturele producties die anders onmogelijk zijn, maar dan wel de wat commerciëlere films. Er wordt precies afgegrendeld welke projecten daar wel en niet onder kunnen vallen. De staatssecretaris is op dit moment bezig om de condities daarvoor vast te stellen.
In Nederland is iemand kunstenaar als hij of zij door een adviesraad van een fonds of door de Raad voor cultuur bestempeld wordt als kunstenaar. Hij hoeft niet noodzakelijkerwijs een kunstvakopleiding of een werkplaatsopleiding gevolgd te hebben. In andere landen is dat niet altijd zo. In sommige landen ben je alleen kunstenaar als je een bepaalde opleiding hebt gevolgd.
De heer Hindriks (PvdA) is tevreden met de door de staatssecretaris aangegeven mogelijkheid om het schot op te trekken tussen de verschillende categorieën maatschappelijk beleggen. Hij is het ermee eens dat het een goede stimulans kan zijn als geld uit de markt beschikbaar komt voor cultuur. Het moet dan wel zodanig worden ingekaderd dat de gewenste doelen worden bereikt, maar daar zal in de toekomst nog wel over worden gesproken. Misschien kan in het kader van VBTB (Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording) nog eens helder worden gemaakt wat de doelen precies zijn.
De heer Vendrik (GroenLinks) wacht met spanning op de voorstellen die het kabinet gaat doen voor cultureel beleggen. Hij wijst erop dat het niet zijn bedoeling is dat er overheidsgeld gaat naar producties die zichzelf financieren.
De heer Vendrik is benieuwd naar de nieuwe filmregeling. Wat wordt fiscaal geregeld en wat via de rijksbegroting? Kan de staatssecretaris van Cultuur toezeggen dat het kabinetsbesluit over de nieuwe regeling voor de film al bij gelegenheid van de Voorjaarsnota in beeld is?
De brief van minister Hermans over onder andere de motie-Rosenmöller over de arbeidsvoorwaarden voor musici ziet de heer Vendrik belangstellend tegemoet. Kan de staatssecretaris de Kamer bij Voorjaarsnota afzonderlijk informeren over de werkelijke kostenaftrek en de uitholling van de arbeidsvoorwaarden?
Mevrouw Remak (VVD) wijst erop dat haar vraag over de vrijstelling van de vermogensrendementsheffing niet is beantwoord. Komt de staatssecretaris op dat punt met een voorschrift of wordt het aan de individuele inspecteur overgelaten?
Mevrouw Remak wacht de voorstellen voor de film-CV af en spreekt de hoop uit dat die voorstellen de Kamer tijdig zullen bereiken. De staatssecretaris van Cultuur heeft aangegeven dat een constructie van publiek-private samenwerking de voorkeur heeft. Dat zal dan weer tot gevolg hebben dat een en ander in diverse begrotingen zal worden opgenomen. Dat moet dan wel helder in beeld gebracht worden, zodat er geen versnippering over de verschillende begrotingen plaatsvindt. Zij wijst erop dat het wat haar betreft niet per se terug te vinden moet zijn in de begroting van Cultuur.
Wat zal de belastingderving zijn als alle producten en diensten in de beeldende kunst in het lage BTW-tarief zullen worden ondergebracht?
Ook mevrouw Giskes (D66) vindt het gewenst als er al bij de Voorjaarsnota zicht is op de nieuwe regeling voor de film-CV's.
De staatssecretaris van Financiën vindt dat de wet op het punt van de bewijslast voor de inspecteur op dit moment voldoende helder is. De casuïstiek is uitgebreid besproken in de memorie van toelichting en in de nota's naar aanleiding van het verslag. Hij denkt dat het niet verder geconcretiseerd hoeft te worden in lagere regelgeving.
Het is niet mogelijk om een berekening te maken van de inkomstenderving als gevolg van het onderbrengen van beeldende kunst in het lage BTW-tarief. De reden daarvoor is dat kunst van kunstenaars al onder het lage tarief van 6% valt. Voor kunst die in de handel is, is de margeregeling van toepassing.
De voorzitter memoreert dat de staatssecretaris van Financiën de volgende toezeggingen heeft gedaan.
1. Hij zal richting Belastingplan 2002 kijken wat hij kan doen inzake de problematiek van uitvoerende kunstenaars en de BTW-plicht met name bij scholen, ziekenhuizen en buurthuizen.
2. Hij komt met nadere schriftelijke informatie over de precieze werking van het BTW-compensatiefonds in relatie tot de problematiek van de festivals.
3. Hij komt met nadere schriftelijke informatie over de VPB-plicht bij culturele instellingen.
4. Hij komt met nadere schriftelijke informatie met betrekking tot de heffing van 20% bij artiesten in relatie tot het laagste tarief in de inkomstenbelasting.
5. Hij komt met een reactie op de brief van de Federatie van kunstenaarsverenigingen en de problematiek van de WIK.
6. Hij zal de ontwikkelingen volgen met betrekking tot de kostenverdelingsbeschikkingen en zal zo nodig naar de Kamer komen met nieuwe maatregelen daaromtrent.
7. Hij zal de ontwikkelingen volgen bij de belastingdienst en kijken of het nodig is om te komen tot de inrichting van een kenniscentrum voor artiesten en kunstenaars bij de belastingdienst.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen verwacht dat de nieuwe regeling voor de wat commerciëlere films in het kader van de Voorjaarsnota aan de orde zal komen in het kabinet. Hij wijst erop dat daarvan pas officieel mededeling zal worden gedaan op Prinsjesdag. De Voorjaarsnota is in principe een intern document van het kabinet. De officiële uitwerking daarvan is op de derde dinsdag in september.
Naar aanleiding van de motie-Rosenmöller is men op het ministerie bezig om de arbeidsvoorwaarden in kaart te brengen. Dat zal worden ingebracht in de discussies rond de Voorjaarsnota. De uitwerking daarvan zal naar buiten worden gebracht op de derde dinsdag in september.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,
Van Gijzel
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
Van der Hoeven
De griffier van de vaste commissie voor Financiën,
Janssen
Aan de Voorzitters van de vaste commissie voor Financiën en de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 september 2000
Een bloeiend cultureel leven en behoud van waardevol cultureel erfgoed moeten krachtig worden bevorderd. Mede om die reden hebben de toenmalige Staatssecretaris van Financiën en de tweede ondergetekende in februari 1999 de Commissie Cultuur en Belastingen ingesteld. Deze Commissie had tot taak in den brede te adviseren over de verschillende aspecten van belastingheffing in relatie tot het terrein van cultuur en ontwikkelingen op dit gebied.
In haar rapport heeft de Commissie Cultuur en Belastingen vele aanbevelingen gedaan op het gebied van fiscale faciliteiten voor de film en de podiumkunsten, culturele instellingen, kunstbezit in Nederland, de artiestenregeling en de fiscale positie van kunstenaars. Deze talrijke aanbevelingen zijn en worden meegenomen bij het verder op elkaar afstemmen van cultuurbeleid en fiscaliteit. Deze brief beschrijft de stand van zaken ter zake.
Een aantal aanbevelingen is reeds aan de orde geweest of meegenomen in het kader van de wetsvoorstellen Belastingherziening 2001 of is anderszins geïmplementeerd. Een aanbeveling die met ingang van 1 januari 2001 van kracht wordt is de aanbeveling dat voorwerpen van kunst en wetenschap vrijgesteld worden van vermogensrendementsheffing als zij niet ter belegging worden gehouden. Deze vrijstelling heeft tot doel normaal kunstbezit buiten de heffing van de inkomstenbelasting te houden en constructie-achtige situaties te bestrijden, waarbij de bewijslast ligt bij de inspecteur.
De aanbeveling dat werknemers in loondienst kosten moeten kunnen aftrekken is eveneens uitgebreid aan de orde geweest bij de parlementaire behandeling van de Belastingherziening 2001. Voor een algehele en ongeclausuleerde uitsluiting van aftrekbare kosten is geconcludeerd dat geen mogelijkheid bestaat om voor de specifieke beroepsgroep van beroepsmusici in loondienst een uitzondering te maken op het vervallen van de aftrek van beroepskosten. Reden hiervoor is dat deze groep zich niet op juridisch relevante wijze onderscheidt van overige werknemers zodat een verschillende behandeling niet is te rechtvaardigen. In dit verband zijn de aanbevelingen over een nieuwe artiestenregeling voor free lancers, te weten handhaving van de mogelijkheid om kosten af te trekken en handhaving van het sociale vangnet, van belang. Deze aanbeveling is voor wat betreft de fiscale kant meegenomen bij de Belastingherziening 2001. Artiesten die onder de artiestenregeling vallen, kunnen ook na 1 januari 2001 hun kosten aftrekken. Voor wat betreft de sociale zekerheid kunnen artiesten een beroep blijven doen op hetzelfde sociale vangnet als voor de Belastingherziening 2001.
Ten derde is in de Wet IB 2001 geen omschrijving van het ondernemersbegrip opgenomen. De argumenten waarmee de aanbeveling die hierop ziet is onderbouwd, zijn daarbij meegewogen.
Voorts zijn door de Commissie Cultuur en Belastingen enkele aanbevelingen gedaan die zijn gericht op voorlichting richting kunstenaars over hun fiscale positie en duidelijkheid over fiscale regelingen, waaronder het toepassen van het ondernemersbegrip. Een kunstenaar kan met zijn vragen op fiscaal terrein gewoon bij zijn eigen inspecteur terecht. De Belastingdienst heeft de interne organisatie echter zo opgezet dat gecoördineerd beleid voor de groep kunstenaars is gewaarborgd. In dat verband kan worden opgemerkt dat één eenheid verantwoordelijk is voor de interne coördinatie van de uitvoering.
De Commissie Cultuur en Belastingen heeft ook een aantal aanbevelingen gedaan op het internationale vlak. Zo beveelt de commissie aan om bij verdragsonderhandelingen te bepleiten dat de (toekomstige) verdragspartner kostenaftrek toestaat of een lager tarief aan bronbelasting hanteert. In dit kader is ook aanbevolen te bepleiten dat artiesten in alle landen de mogelijkheid moeten krijgen om een aangifte inkomstenbelasting te doen zodat lage belastingtarieven kunnen worden toegepast. In Engeland en Frankrijk is dit reeds het geval en in de artiestenregeling is ook hierin voorzien. In voorkomende gevallen worden deze punten ingebracht onder de aantekening dat bij verdragsonderhandelingen het belastingstelsel in andere landen niet onder de Nederlandse verantwoordelijkheid valt.
Mede naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Cultuur en Belastingen is in de Invoeringswet Wet IB 2001 voorzien in overgangsrecht voor participaties in commanditaire vennootschappen (cv's). Dit geldt ook voor de zogenoemde film-cv's. Daarnaast wordt in het jaarlijks terugkerende belastingplan voor het jaar 2001 een extra overgangsregeling voorgesteld ten behoeve van film-cv's. Deze regeling houdt in dat de onder het regime van de Wet IB'64 geldende faciliteiten voor film-cv's ook voor het jaar 2001 toegankelijk blijven voor participanten in film-cv's. Voor de jaren na 2001 zal het kabinet zich inspannen om maatregelen te treffen die een stimulans betekenen voor de Nederlandse filmindustrie.
Voorts wordt mede naar aanleiding van het rapport van de Commissie Cultuur en Belastingen in het belastingplan voor het jaar 2001 voorgesteld om instellingen met een algemeen maatschappelijk of sociaal belang – waaronder culturele instellingen – de mogelijkheid te bieden om een herbestedingsreserve te vormen. Hierdoor wordt geen vennootschapsbelasting over exploitatieoverschotten geheven voor zover de overschotten worden aangewend om nieuwe projecten te financieren.
Daarnaast willen we aangeven dat wij positief staan tegenover een regeling voor zogenoemd cultureel beleggen, zij het dat de precieze vormgeving nog in discussie is. Hierbij wordt gedacht aan een regeling vergelijkbaar met groen beleggen en sociaal ethisch beleggen. Deze regelingen vallen binnen de ruimte voor maatschappelijk beleggen en worden voorgesteld in het Belastingplan 2001.
Naast de hierboven genoemde aanbevelingen zijn er nog andere aanbevelingen van de Commissie Cultuur en Belastingen die in de loop van het jaar 2001 nader worden bezien, zo ook de aanbevelingen gedaan op het gebied van culturele instellingen. De Werkgroep modernisering successiewetgeving, de zogenoemde Werkgroep Moltmaker, heeft evenals de Commissie Cultuur en Belastingen aanbevelingen gedaan over de vrijstellingen en tarieven in het successie- en schenkingsrecht voor algemeen nut beogende instellingen. Deze aanbevelingen zullen gezamenlijk worden bezien in het vervolgtraject van de Werkgroep Moltmaker.
Voorts is de eerste ondergetekende voornemens het beleid inzake een kwijtschelding van de Successiewet 1956 te wijzigen (artikel 67, eerste lid, onder 3°). Deze wijziging houdt in dat ook kwijtschelding van schenkingsrecht kan worden verleend voor zover de schenking aan in Nederland gevestigde instellingen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend de bevordering van kunst of wetenschap ten doel hebben, bestaat uit een recht op termijnen van lijfrente, ongeacht of deze termijnen bij de schenker voor de inkomstenbelasting aftrekbaar zijn.
Tot slot willen we nog kort ingaan op de brief van de Federatie van Kunstenaarsverenigingen en Ontwerpersverenigingen die door u aan ons is voorgelegd (brief van 24 februari 2000, kenmerk Fin-00-43/OCW-00-47). In deze brief wordt gewezen op de aanbevelingen van de Commissie Cultuur en Belastingen op het gebied van de omzetbelasting en de vennootschapsbelasting. Uiteraard zullen ook deze aanbevelingen waar mogelijk worden betrokken bij de nadere standpuntbepaling in 2001. Daarnaast wordt gewezen op de brochure van FNV Kiem en de Federatie van Kunstenaarsverenigingen. Een deel van de onderwerpen die in de brochure worden aangekaart, wordt ook in het rapport van de Commissie Cultuur en Belastingen naar voren gebracht. Een ander deel ziet op de uitvoering van regelgeving. Nu hiervoor binnen de Belastingdienst speciale aandacht is, loopt dit naar verwachting soepeler. Ook de overige onderwerpen zullen worden bezien en zo nodig betrokken bij de nadere standpuntbepaling.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. J. Bos
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
F. van der Ploeg
Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 november 2000
Naar aanleiding van uw brief van 29 september jl. over de zogenoemde motie Melkert/De Graaf (kamerstukken II, vergaderjaar 2000–2001, 27 400, nr. 12), willen we u het volgende mededelen.
In de zogenoemde motie Melkert/De Graaf wordt de regering onder meer verzocht om op korte termijn met voorstellen te komen om via de fiscaliteit het investeren in kunst en cultuur voor individuele burgers aantrekkelijker te maken. Ook in het rapport van de Commissie Cultuur en Belastingen is hieraan aandacht geschonken. In onze brief van 15 september 2000 aan uw commissie en aan de voorzitter van de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer der Staten Generaal is aangegeven dat wij positief staan tegenover een regeling voor cultureel beleggen.
Een regeling voor cultureel beleggen zou onder de paraplu van de maatschappelijke beleggingen moeten vallen en vergelijkbaar moeten zijn met de regeling voor groen beleggen en sociaal ethisch beleggen. Culturele beleggingen worden dan gestimuleerd doordat deze onder de vrijstelling voor maatschappelijk beleggen vallen, waarvoor een gezamenlijk maximum geldt van f 103 539. Naast deze vrijstelling, wordt het dan ook mogelijk om voor de culturele belegging een persoonsgebondenaftrek in aanmerking te nemen van 2,5% van de waarde van die belegging. Het fiscale element (vrijstelling en aftrek) in het rendement komt dan uit op circa 2,4% (er van uitgaande dat de belegger in Box I tegen het hoogste tarief wordt belast). Het fonds kan op grond van het belastingvoordeel voor de belegger tegen een lager (dan gebruikelijk) rentetarief (of rendement) culturele projecten financieren.
Voor een regeling voor cultureel beleggen is van belang dat een omschrijving wordt opgenomen van wat wordt bedoeld met culturele beleggingen. Hierbij kan – naar analogie met groen beleggen en sociaal ethisch beleggen – worden gedacht aan aandelen in, winstbewijzen van en geldleningen aan bepaalde aangewezen fondsen. Deze fondsen kunnen worden aangewezen indien het doel en de feitelijke werkzaamheden bestaan uit het verstrekken van kredieten ten behoeve van culturele projecten of het beleggen van vermogen in dergelijke projecten. Wij zijn voornemens te bezien of het mogelijk is projecten aan te wijzen op het terrein van:
– de Nederlandse podiumkunsten;
– de Nederlandse film, waaronder de Nederlandse documentatiefilm;
– de Nederlandse musea.
Uiteraard worden hierbij de thans reeds voorgestelde regelingen voor het stimuleren van de Nederlandse film betrokken.
Voorts ziet de zogenoemde motie Melkert/de Graaf op het fiscaal stimuleren van het investeren in kunst en cultuur door bedrijven. Ten aanzien van dit onderdeel van de motie merken wij op dat sponsorkosten (bijvoorbeeld de kosten van de sponsoring van een museum) nu al volledig aftrekbaar zijn. Het invoeren van een vrijstelling voor rendementen van bedrijven op culturele beleggingen is voor de desbetreffende bedrijven meestal niet aantrekkelijk. De rendementen zullen namelijk laag, nihil of negatief zijn. Bij een laag rendement of een rendement van nihil levert de vrijstelling nauwelijks een voordeel op. Bij een negatief rendement is een dergelijke vrijstelling zelfs nadelig, omdat het verlies dan niet aftrekbaar is. Gezien het voorgaande lijkt het ons niet wenselijk een faciliteit in de winstsfeer te creëren. Daarbij willen we aangeven dat in het wetsvoorstel Belastingplan 2001 al een faciliteit in de winstsfeer wordt voorgesteld die mede ten goede komt aan culturele instellingen, namelijk een herbestedingsreserve.
In vervolg op het algemeen overleg met de vaste commissie van Financiën van 11 oktober 2000 kunnen wij mededelen dat wij bereid zijn te bevorderen dat de al bestaande vrijstelling voor muziekonderwijs aan personen jonger dan 21 jaar wordt uitgebreid met onderwijs in beeldende vorming, drama en dans. Deze vormen van onderwijs kunnen onder het begrip «onderwijs aan kinderen of jongeren» van de Zesde BTW-richtlijn worden gebracht omdat zij bij voorbeeld worden genoemd in artikel 11a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs. In onderling overleg zullen wij bezien hoe deze vakken concreet kunnen worden omschreven.
Tot slot willen we nogmaals aangeven dat bij de voorgenomen standpuntbepaling over het rapport van de zogenoemde werkgroep Moltmaker over de herziening van het schenkings- en successierecht de positie van culturele instellingen met prioriteit aan de orde wordt gesteld. De eerste ondergetekende verwacht dat deze standpuntbepaling in het voorjaar van 2001 zal zijn afgerond.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. J. Bos
De Staatssecretaris van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen,L
F. van der Ploeg
Samenstelling: Leden: Schutte (RPF/GPV), Reitsma (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF/GPV), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA), Dijsselbloem (PvdA).
Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Patijn (VVD), De Wit (SP), Kalsbeek (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA), Smits (PvdA).
Samenstelling: Leden: Schutte (RPF/GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Passtoors (VVD), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Wijn (CDA), Eurlings (CDA).
Plv. leden: Stellingwerf (RPF/GPV), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Verhagen (CDA), Visser-van Doorn (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26591-21.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.