nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juli 2000
Op 21 juni 2000 heb ik met uw Kamer gedebatteerd over de verhoging van
de strafmaxima van de Wet wapens en munitie.
Tijdens dit debat is gevraagd «wat er is gebeurd met de 2000 vuurwapens
van de 14 000 ingeleverde wapens in december 1999».
Ik beloofde u hier later schriftelijk over te berichten; hierbij volgt
dat bericht.
Tijdens de inleveractie van december 1999 zijn 13 826 wapens en tenminste
16 688 (delen) van munitie ingeleverd. Door de politie zijn deze wapens
ingedeeld in de categorie «slag-, steek- of stootwapen», onderverdeeld
in 18 soorten en in de categorie «wapens, vallende buiten het generaal
pardon», onderverdeeld in 13 soorten. Voorts was er nog de categorie
«munitie».
Tijdens de twee actieweken zijn in de categorie «wapens vallende
buiten het generaal pardon» circa 1972 wapens ingeleverd. Daarvan waren
er slechts 50 echte (hand)vuurwapens, zoals pistolen, revolvers en geweren.
De overige circa 1920 wapens uit deze categorie betroffen gas-, alarm- luchtdrukwapens,
traangasbusjes, nabootsingen, stroomstootwapens, kruisbogen enz.
Geschat wordt dat bij 60% van deze 50 ingeleverde vuurwapens een zogenaamd
Drugfire-onderzoek heeft plaatsgehad, omdat het een gangbaar wapen bij criminele
acties betrof en een relatie met een eerder voorgevallen incident kon worden
vermoed.
Alle vuurwapens zijn, tezamen met de andere ingeleverde wapens, door de
divisie Logistiek van het Korps Landelijke Politiediensten opgehaald, onmiddellijk
onklaar gemaakt en spoedig daarna op de voorgeschreven wijze vernietigd. Tot
slot zijn de vernietigde restanten, onder toezicht van personeel van de divisie
Logistiek, in een zogenaamde shredder-installatie tot zeer kleine metaaldelen
verwerkt.
Ik vertrouw er op hiermee de in de aanhef van deze brief gereleveerde
vraag voldoende te hebben beantwoord.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals