26 583
Wijziging van de Binnenschepenwet in verband met de implementatie van richtlijn nr. 96/50/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden (PbEG L 235)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 13 oktober 1999

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel B, wordt artikel 16 gewijzigd als volgt:

Onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

6. De vaarbewijzen worden afgegeven door Onze Minister.

B

Artikel I, onderdeel C, komt te luiden:

C

Artikel 17, eerste lid, onderdelen f en g, wordt vervangen door drie nieuwe onderdelen, luidende:

f. indien de schipper is voorzien van een groot patent als bedoeld in het Reglement Rijnpatenten 1998 of een krachtens artikel 5.01 van het Reglement Rijnpatenten 1998 geldig Rijnschipperspatent;

g. indien de schipper is voorzien van een bewijs van bekwaamheid voor de binnenvaart, dat is afgegeven door een bevoegde autoriteit in het buitenland en voor zover dat bij internationale regeling dan wel door Onze Minister is erkend voor de daarbij aan te geven categorie schepen;

h. indien het een schip betreft dat behoort tot een door Onze Minister aangewezen categorie schepen, de schipper is voorzien van een door Onze Minister aangewezen bewijs van bekwaamheid dat is erkend ingevolge onderdeel g, en de schipper of een ander lid van de dekbemanning is voorzien van een door Onze Minister aangewezen aanvullend bewijs van bekwaamheid voor de binnenvaart, dat is afgegeven door een bevoegde autoriteit in het buitenland.

C

De artikelen II en III vervallen.

Toelichting

A

Bij nader inzien bleek dat als gevolg van het voorgestelde artikel 16 van de Binnenschepenwet, in combinatie met het voorstel tot het laten vervallen van artikel 18, de bepaling dat de vaarbewijzen worden afgegeven door de Minister van Verkeer en Waterstaat niet langer is opgenomen. Daarom wordt voorgesteld deze bepaling alsnog in artikel 16, zesde lid, op te nemen.

B

Onderdeel C van het wetsvoorstel wordt vervangen door een nieuw onderdeel C. Naast het reeds voorgestelde artikel 17, eerste lid, onderdeel f, van de Binnenschepenwet, wordt tevens onderdeel g vervangen en een nieuw onderdeel h ingevoegd. Bij nadere beschouwing van artikel 10 van de richtlijn bleken deze wijzigingen noodzakelijk. In artikel 10 van de richtlijn is bepaald dat voor de vaart met passagiersschepen op de binnenwateren de schipper, of een ander lid van de dekbemanning, in bezit dient te zijn van een speciaal getuigschrift. Dit bewijs wordt afgegeven indien met goed gevolg een examen over de in de bijlage II, hoofdstuk c, van de richtlijn genoemde stof is afgelegd. Deze stof heeft vooral betrekking op de veiligheid van de passagiers. Als gevolg van deze bepaling is een krachtens de richtlijn afgegeven vaarbewijs niet geldig voor de vaart met passagiers, indien niet tevens een examen is afgelegd over de aanvullende examenstof. Voor de houders van het in Nederland afgegeven groot vaarbewijs is deze bepaling van minder groot belang, omdat de aanvullende examenstof voor alle aanvragers van een groot vaarbewijs onderdeel uitmaakt van het examen. Houders van een groot vaarbewijs zijn om die reden dan ook bevoegd om zowel goederen als personen te vervoeren.

Bij de erkenning van buitenlandse vaarbekwaamheidsbewijzen dient rekening te worden gehouden met het feit dat de examens ter verkrijging van een vaarbewijs voor de bedrijfsmatige vaart in het buitenland niet vanzelfsprekend, zoals in Nederland, tevens betrekking op de in bijlage II, hoofdstuk c, van de richtlijn genoemde stof. De erkenning van een op grond van de richtlijn afgegeven vaarbewijs kan om die reden beperkt worden tot het bedrijfsmatig vervoer van goederen. Daarom wordt artikel 17, eerste lid, onderdeel g, van de Binnenschepenwet zodanig aangepast dat de erkenning beperkt kan worden tot de vaart met bepaalde categorieën schepen. Artikel 10 van de richtlijn maakt het tevens mogelijk dat niet de schipper, maar een ander lid van de dekbemanning in het bezit is van een speciaal getuigschrift voor de vaart met passagiers. Op grond van onderdeel h kan hiermee bij de erkenning van buitenlandse bewijzen van vaarbekwaamheid rekening worden gehouden.

C

De Wet Raad voor de Transportveiligheid is bij besluit van 23 juni 1999, betreffende de inwerkingtreding van de Wet Raad voor de Transportveiligheid (Stb. 262), met ingang van 1 juli 1999, in werking getreden. Om die reden kunnen de artikelen II en III van het wetsvoorstel, waarin was voorzien in overgangsbepalingen voor het geval de Wet Raad voor de Transportveiligheid later in werking zou treden dan het wetsvoorstel, komen te vervallen.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Naar boven