26 573
Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN VOOR GROTE STEDEN- EN INTEGRATIEBELEID EN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 8 mei 2000

Hierbij bieden wij u aan de voorbeeldbegroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties in het kader van VBTB (van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording)1. Deze proeve (bijlage 1) is – zoals rijksbreed afgesproken – gebaseerd op de begrotingsstand 2000 en bevat derhalve geen nieuw beleid.

In deze begeleidende brief gaan wij in op de veranderingen in de begro- tingsopzet van BZK/GSI. Om u een beeld te kunnen geven van deze opzet is in bijlage 2 een overzicht opgenomen van de nieuwe beleidsartikelen, met daarbij een beknopte beschrijving. Daarnaast willen we in deze brief ingaan op een aantal punten die specifiek aan het licht getreden zijn en die wij – gezien het belang en de verwachtingen van VBTB – onder uw expliciete aandacht willen brengen: de ministeriële verantwoordelijkheid, het ingrijpende veranderingsproces en het hiermee samenhangende groeimodel en het vervolgtraject VBTB bij BZK.

Algemeen

Het gedachtegoed VBTB heeft geleid tot 14 beleidsmatig herkenbare artikelen, momenteel opgenomen in de voorbeeldbegroting. Met deze opzet menen wij tegemoet te komen aan de wens van uw Kamer om op een leesbare en toegankelijke manier geïnformeerd te worden over de beleidsdoelen, middelen en prestaties van BZK door ze in hun onderlinge samenhang te presenteren en transparant te maken.

De gekozen (14) artikelen geven de reeds bestaande hoofdbeleidsterreinen van het ministerie van BZK weer. Deze indeling is transparanter en meer beleidsmatig gegroepeerd.

Ministeriële verantwoordelijkheid

Een VBTB-begroting zoekt evenwicht tussen informatie geven en de ministeriële verantwoordelijkheid voor die informatie. Daarbij geldt een drietal beperkingen.

Het BZK/GSI-terrein is bij uitstek een veld waarin een onderscheid tussen systeem- en resultaatverantwoordelijkheid geldt (zie bijvoorbeeld het politieterrein, het grotestedenbeleid en het openbaar bestuur). De ministeriële verantwoordelijkheid geldt op een aantal beleidsterreinen wel het systeem, maar niet het (maatschappelijke) effect. De verantwoordelijkheid voor de (maatschappelijke) effecten ligt op die terreinen ook bij de autonome overheden en ZBO's.

Daarnaast kenmerkt het BZK/GSI-terrein zich door een coördinerende positie ten opzichte van andere ministeries. bijvoorbeeld op terreinen als GSB, arbeidsvoorwaarden en minderheden. De (voorbeeld)begroting bevat dan ook (beleids)informatie waar niet alleen de minister van BZK en/of GSI op aanspreekbaar is, maar ook andere bewindspersonen.

Daar waar wel de ministeriële verantwoordelijkheid geldt, gaat het tot slot vaak om beleidsdoelen die lastig tot niet cijfermatig, in termen van outcome, meetbaar zijn (zie bijvoorbeeld het terrein van de constitutionele wetgeving).

Groeimodel

Het momenteel in gang gezette veranderingsproces bevindt zich in een eerste fase.

De voorbeeldbegroting BZK bevat een aantal fundamentele keuzen, met name wat betreft de operationalisering van de beleidsdoelen (artikelen). Hiermee is een belangrijke stap gezet, echter het geheel is nog zeker niet in optimale VBTB-stijl. Ook de ontwerp-begroting 2002 zal dat nog niet kunnen zijn. De begroting VBTB zal pas na verloop van jaren zijn inhoudelijke «optimum» kunnen bereiken. De gedachtewisseling met uw Kamer vormt, alvorens tot een definitieve vormgeving overgegaan wordt, een belangrijke stap in dit traject. Er zijn echter beperkingen in het tempo waarin «VBTB» kan worden geïmplementeerd. De invoering van VBTB brengt immers vooral informatiekundige gevolgen met zich mee. Er zullen forse investeringen in nieuwe geautomatiseerde begrotings- en bedrijfs- voeringssystemen nodig zijn. Dat kost tijd en geld. Ook de samenloop met de Euro vormt hierbij – hoewel niet onoverkomelijk – een complicerende factor. Risico in het traject vormt de tijdige (voor het zomerreces) duidelijkheid omtrent de gewenste (artikel)structuur. Om de ontwerp-begroting 2002 in VBTB-stijl aan te kunnen reiken, kunnen de minimaal noodzakelijke (informatiekundige) voorzieningen alleen tijdig getroffen worden indien er na het zomerreces geen wijzigingen optreden.

Implementatie

Nu de voorbeeldbegroting is opgesteld, zal ieder ministerie aan de slag gaan met de verdere implementatie van VBTB gericht op de ontwerpbegroting 2002. De belangrijkste elementen van het vervolgtraject bij BZK worden hieronder uiteen gezet.

Overzichtsconstructies

De in het kader van VBTB geïntroduceerde overzichtsconstructies kunnen bij het inzichtelijk maken van de coördinerende rol enige uitkomst bieden, echter dit vergt nadere afspraken omtrent bevoegdheden en verantwoordelijkheden.

Aan de coördinerende positie van BZK wordt in de voorbeeldbegroting vooralsnog tegemoet gekomen door de opstelling van een extra comptabel overzicht van de budgetten die op de verschillende begrotingen staan. De voorbeeldbegroting bevat twee zogenaamde overzichtsconstructies, te weten één voor Grotestedenbeleid (GSB) en één voor Integratiebeleid.

Informatiesystemen en (interne) regelgeving

De invoering van VBTB brengt informatiekundige gevolgen met zich mee. Het gaat daarbij met name om:

• aanpassing van financieel-administratieve systemen, vanwege de gewijzigde artikelstructuur;

• aanpassing van overige systemen (met name op het terrein van prestatieindicatoren en in samenhang met de systemen voor salaris- en personeelsinformatie);

• kunnen voldoen aan de nieuwe extra-comptabele informatiebehoefte.

De introductie van de VBTB-begroting zal leiden tot herziening en aanpassing van bestaande interne regelgeving. Het opnemen van resultaatgerichte beleidsinformatie vormt een belangrijk uitgangspunt van VBTB. Er zal niet alleen informatie over de inzet van financiële middelen, maar eveneens over de overige middelen, de prestaties die geleverd worden en in hoeverre deze bijdragen aan de realisatie van de beleidsdoelstellingen gegenereerd moeten worden. Een dergelijke integrale benadering vergt nadere afspraken op het terrein van interne (en externe) regelgeving.

Prestatiegegevens

De nu in de voorbeeldbegroting voorgestelde prestatiegegevens kunnen in een aantal gevallen wel en in een aantal gevallen nog niet opgeleverd worden. Om de VBTB-begroting te vervolmaken zullen daarom in de nabije toekomst nog belangrijke en noodzakelijke investeringen nodig zijn. Met name de relatie met de geautomatiseerde systemen vereist nog de nodige inspanning. De mate waarin de gegevens met het gewenste niveau van betrouwbaarheid opgeleverd kunnen worden, vormt hierbij eveneens een belangrijk aandachtspunt.

Niet altijd zijn beleidsdoelen cijfermatig, in termen van outcome, meetbaar. De maatschappelijke) effecten kunnen pas na en door middel van uitvoerig en systematisch beleidsevaluatie onderzoek worden vastgesteld. De mogelijkheden van het inzetten van beleidsevaluatie-onderzoek zal in dit traject door ons nader onderzocht worden.

Opleiding/Voorlichting

Een factor die het slagen van VBTB-traject (mede)bepaalt is het draagvlak binnen het ministerie. Communicatie en opleiding zijn hierbij belangrijke instrumenten die aan dit draagvlak kunnen bijdragen. In het vervolgtraject zal hieraan door BZK dan ook de nodige aandacht worden besteed.

Hoge Colleges van Staat en Gemeente/Provinciefonds

Overigens merken wij op dat de Hoge Colleges van Staat vooralsnog geen proeve VBTB aanbieden. Thans bereiden zij gezamenlijk onder leiding van de Algemene Rekenkamer en in overleg met de minister van BZK een voorbeeldbegroting 2000 in VBTB-stijl voor. De Hoge Colleges dragen hiervoor zelf primaire verantwoordelijkheid en zullen derhalve op een later moment hun voorstel onder uw aandacht brengen.

In overleg met het ministerie van Financiën is het herontwerp van het Gemeentefonds in VBTB-stijl uitgewerkt door BZK. De gevolgen van VBTB voor het Provinciefonds zijn – eveneens in samenwerking tussen BZK en Financiën – uitgewerkt.

Het resultaat van beide zal u separaat door de minister van Financiën mede namens de minister van BZK worden aangeboden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. M. de Vries

OVERZICHT VAN DE BELEIDSARTIKELEN UIT DE VOORBEELD- BEGROTING 2000

1. Grondwet en democratie

De Grondwet, het Statuut van het Koninkrijk en internationale Verdragen formuleren algemene garanties ter bescherming van de democratie, de mensenrechten et cetera. Tevens worden in de Grondwet en het Statuut de staatsrechtelijke organen en hun bevoegdheden beschreven.

Het Statuut van het Koninkrijk richt zich op het Nederlandse volk van het Koninkrijk, alsmede op degenen die zich op Nederlands grondgebied bevinden. Vanuit het Statuut bezien behoren de Nederlands-Antilliaanse respectievelijk de Arubaanse bevolkingsgroepen ook tot de doelgroep, alsmede degenen: die zich bevinden in de beide landen.

Door het scheppen van algemene democratische normen en de geschapen waarbinnen een democratische rechtsorde en rechtsstaat zich kan ontwikkelen en gegarandeerd wordt.

Operationalisering

• constitutionele agenda, juridisch en constitutioneel onderzoek;

• bevordering ontwikkeling en handhaving grondrechten:

• bevordering politiek en democratisch systeem;

• bevordering consistent bestuursrecht.

2. Politie

In de beleidsagenda wordt de nadruk gelegd op een samenhangend beleid voor openbare orde en veiligheid. Het beleidsartikel politie is daarbinnen gericht op de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het zorgdragen van het op een kwalitatief en kwantitatief adequaat niveau houden van de Nederlandse poiitieorganisatie.

Deze zogeheten systeemverantwoordelijkheid richt zich op de (25) politieregio's, op het (26e) Korps landelijke Poiitiediensten (KLPD), op de IT-Organisatie voor de politie (ITO) en op het Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie (LSOP).

Operationalisering

• integrale financiering van de politiezorg op regionaal niveau opdat de Nederlandse poltieorganisatie haar taken, zoals neergelegd in de Politiewet 1903, kan uitoefenen:

• het verbeteren van het prestatievermogen van de Nederlandse politiezorg;

• het zorgdragen voor een adequaat niveau van onderwijs-, personeels- en arbeidsvoorwaardenbeleid;

• het zorgdragen van het op een kwantitatief en kwalitatief niveau houden van een aantal landelijke en specialistische politietaken en bovenregionaal en nationaal niveau;

• het versterken van de internationale politiesamenwerking.

3. Brandweer en rampenbestrijding

Het zorgdragen voor het op een kwalitatief niveau brengen en houden van de Nederlandse brandweer- en rampenbestrijdingsorganisatie krijgt gestalte door het bevorderen dat de desbetreffende (met name lokale) autoriteiten hun bevoegdheden respectievelijk taken op het gebied van brandweer en rampenbestrijding adequaat uitoefenen. Daartoe wordt beleid en regelgeving gemaakt – zoals de referentiekaders Project Versterking Brandweer (PVB) – en wordt bijgedragen in financiering. Deze zogeheten systeemverantwoordelijkheid richt zich op de regionale en de gemeentelijke brandweer, de GHOR-regio's, de Nbbe en het NiBRA.

Operationalisering

• het versterken van middelen en het ter beschikking stellen van materieel en (boven)regionale voorzieningen opdat de Nederlandse brandweer- en rampenbestrijdingsorganisatie haar taken op regionaal niveau kan uitoefenen:

• het zorgdragen voor de ontwikkeling en uitvoering van het onderwijsbeleid en het scheppen van randvoorwaarden voor personeelsbeleid;

• het bewaken en waar nodig verbeteren van het prestatievermogen van de Nederlandse brandweer- en rampenbestrijdingsorganisatie.

4. Bevorderen samenhang tussen partners en veiligheid

Het bevorderen van de samenhang en samenwerking tussen de organisaties van politie, brandweer, rampenbestrijding, de departementen, het openbaar ministerie, mede overheden en andere veiligheidspartners zoals maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Deze samenwerking wordt enerzijds bevorderd door gezamenlijke beleidsinitiatieven en anderzijds door het ontwikkelen en instandhouden van bovenregionale en nationale voorzieningen op het terrein van openbare orde en veiligheid.

Operationalisering

• het ontwikkelen en uitvoeren van beleidsvoornemens en -maatregelen om de partners in veiligheid te faciliteren de objectieve en subjectieve veiligheid te vergroten;

• het ontwikkelen, verbreiden, instandhouden en (waar nodig) verbeteren van de (structuur van) bovenregionale en nationale voorzieningen.

5. Nationale Veiligheid

Het (mede-)bevorderen van de nationale veiligheid is een kerntaak van de overheid en één van de prioriteiten van het regeringsbeleid. De Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) levert hieraan, mede aan de hand van wettelijk toegekende bevoegdheden, een essentiële bijdrage door het verrichten van onderzoek naar personen, (inter-)nationale organisaties en naar maatschappelijke en politieke ontwikkelingen in binnen- en buitenland. Door analyse van verkregen informatie en inschaling van gesignaleerde ontwikkelingen op hun veiligheidsimplicaties, kunnen (potentiële) bedreigingen van de nationale veiligheid worden gerapporteerd op basis waarvan daartoe bevoegde instanties de noodzakelijke maatregelen kunnen nemen teneinde aan deze (potentiële) bedreigingen het hoofd te bieden. Voorts wordt aan de realisering van de beleidsdoelstelling bijgedragen door het verrichten van veiligheidsonderzoeken en beveiligingsbevorderende activiteiten. Op grond van de nieuwe Wiv, waarvan de parlementaire behandeling gaande is, wordt daaraan toegevoegd het verrichten van onderzoek betreffende andere landen.

Operationalisering

• het bijdragen aan de bescherming van de democratische rechtsorde, de veiligheid van de staat en andere gewichtige belangen van de staat door het verrichten van onderzoek met betrekking tot organisaties en personen die ten aanzien van deze belangen een bedreiging (kunnen) vormen;

• het verrichten van veiligheidsonderzoeken gericht op personen die functies (gaan) verrichten die zijn aangewezen als vertrouwensfunctie;

• het bijdragen aan de bescherming van gegevens die staatsgeheim zijn, alsmede van die onderdelen van de overheidsdienst en het bedrijfsleven die van vitaal belang zijn voor de instandhouding van het maatschappelijk leven door het stimuleren van beveiligingsmaatregelen bij overheid en bedrijfsleven;

• in het kader van de nationale veiligheid, voor zover het onderwerpen betreft met een overwegend niet-militaire relevante, en in het kader van vitale economische belangen van Nederland, wordt onderzoek verricht betreffende andere landen.

6. Functioneren openbaar bestuur

Het openbaar bestuur bestaat naast de rijksoverheid uit overheidslichamen (medeoverheden) met een (grond-)wettelijke autonomie en een eigen democratisch gelegitimeerd bestuur. Het beleid ten aanzien van het openbaar bestuur is zowel gericht op de rijksdienst als op de medeoverheden. Het bijdragen door de regering respectievelijk door de rijksoverheid aan het functioneren van het openbaar bestuur ligt derhalve in beleidsvorming en regelgeving, inzake de bestuurlijke structuur en de financiële verhouding met andere overheden.

Operationalisering

• het bevorderen van beleidsontwikkeling voor een doeltreffend en doelmatig bestuurlijke en financiële inrichting van het openbaar bestuur;

• het zorgdragen en doen uitvoeren van rechtspositionele arbeidsvoorwaarden van gewezen ministers, gekozen vertegenwoordigers, openbare ambtsdragers en ambtenaren en diverse vergoedingen;

• het zorgvuldig voorbereiden van voordrachten tot benoeming en ontslag van burgemeesters en CdK's uit zorg voor kwaliteit en landelijke doelstellingen;

• Het zorgdragen voor het goed functioneren van het decoratiestelsel en voor de toepassing van de Wet op de Adeldom.

7. informatiebeleid openbaar sector

Met inzet van ICT een responsievere en beter presterende overheid. Deze beleidsdoelstelling geldt: alle overheidsorganisaties met een primaire focus op de Rijksoverheid en indirect: alle burgers en bedrijven. De beoogde effecten zijn:

a. een responsievere overheid; dat wil zeggen een overheid die:

• openheid toont;

• open staat voor signalen vanuit de omgeving;

• adequaat reageert op die signalen;

• verantwoording aflegt over haar handelen.

b. een beter presterende overheid; dat wil zeggen een overheid die:

• beter haar doelen bereikt (effectiever is);

• met lagere kosten (efficiënt is);

• op een klantvriendelijke wijze;

• afgestemd op de verwachtingen van burgers en bedrijven.

Operationalisering

• het bevorderen van elektronische burgerparticipatie;

• het bevorderen/verbeteren van elektronische publieke dienstverlening;

• het verbeteren van de toegankelijkheid van overheidsinformatie;

• het zorgen voor een goed functionerende en betrouwbare informatie-infrastructuur binnen de openbare sector;

• het ook voor de lange termijn, waarborgen van effectief en efficiënt informatiemanagement binnen de overheid;

• het stroomlijnen van basisgegevens die openbare-sector-breed worden verzameld, beheerd en uitgewisseld ten behoeve van de primaire taakuitvoering van overheidsorganisaties;

• reisdocumenten en GBA;

• de instandhouding en verbetering van de reisdocumentenketen;

• de instandhouding en ontwikkeling van het GBA-stelsel.

8. Integratie Minderheden

Het realiseren van een actief en volwaardig burgerschap van leden van de etnische minderheden en – door het departementsoverstijgende karakter van dit beleid – het bevorderen en bewaken van de samenhang in de beleidsdoelstellingen, opdat ieder lid van de samenleving op basis van gelijkberechtiging en respect zich in onze multiculturele samenleving kan ontplooien. Met een actiegericht programma, de nota Kansen krijgen, kansen pakken, worden de nodige condities geschapen op die vitale terreinen (onderwijs, werkgelegenheid, tegengaan van discriminatie), waarop etnische minderheden gehinderd worden in de uitoefening van hun rechten en plichten en waarbij zij ook aangesproken worden op hun eigen inzet.

Operationalisering

• het bevorderen van een reductie van de werkloosheid van etnische minderheden;

• het bevorderen van een evenredige participatie etnische minderheden in alle vormen onderwijs;

• ondersteuning bij gevolgen van inburgeringprogramma nieuwkomers;

• stimulering behalen van certificaten door oudkomers;

• (beleids)instrumenten;

• prestatiegegevens;

• CRIEM: voorkomen en tegengaan van marginaliseringsprocessen onder jongeren uit etnische minderheden;

• beleidsinstrumenten;

• positieverbetering van etnische minderheden via wetenschappelijk onderzoek, subsidiëring inspraak organen en bijdragen van initiatieven van derden, bestrijding van racisme, vooroordelen en discriminatie van etnische minderheden;

• zorgdragen voor uitplaatsing statushouders naar gemeenten en voor VVTV-statushouders scheppen van de (financiële) randvoorwaarden voor de zorg die door de gemeenten wordt verleend;

• facilitering van remigratie van personen die wensen terug te keren naar het land van herkomst en die deze wens niet zelfstandig kunnen realiseren.

9. Grotestedenbeleid

Het stimuleren van complete steden door het ontwikkelen van een samenhangend, gecoördineerd en ontkokerd beleid is de algemene doelstelling. Onder complete steden worden steden verstaan, die optimaal gebruik maken van sterkten en kansen en effectief weerstand kunnen bieden aan zwakten en bedreigingen, zowel in ruimtelijk en economisch als in sociaal opzicht. Dit grotestedenbeleid wordt dan ook onderscheiden naar drie pijlers: fysiek, werk en economie en sociaal. Deze algemene beleidsdoelstelling wordt gerealiseerd door meerjarige resultaatgerichte afspraken van het Rijk met de voor het grotestedenbeleid geselecteerde steden.

Operationalisering

• sectorale doelstelling;

• het stimuleren van maatregelen van de steden op het terrein van sociale integratie en veiligheid;

• het verder ontwikkelen van het grotestedenbeleid;

• het stimuleren van een Europees grotestedenbeleid en optimaal benutten van Europese structuurfondsen en initiatieven door de Nederlandse steden;

• het instandhouden en verder ontwikkelen van een extra comptabel overzicht (ECO);

• vereenvoudiging van de financiële verantwoordingsstructuur;

• het ontwikkelen van een samenhangend pakket van meet- en rapportageinstrumenten;

• het bevorderen van uitwisseling van informatie, het toegankelijk maken van onderzoeksresultaten en de kennisinfrastructuur voor steden en departementen en het initiëren van nieuw onderzoek.

10. Koninkrijksrelaties

De centrale doelstelling van het samenwerkingsbeleid met de Nederlandse Antillen en Aruba is het bevorderen van de – bestuurlijke, rechtsstatelijke en economische – zelfredzaamheid van de Koninkrijkspartners. Het bevorderen van zelfredzaamheid vloeit voort uit het Statuut dat de Koninkrijkspartners bindt. De Koninkrijkspartners hebben op basis van het Statuut een verplichting tot het verstrekken van hulp en bijstand. Nederland zal die verplichting naar vermogen nakomen, op basis van heldere afspraken. Daartoe ondersteunt het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de samenwerkingsrelatie met de Nederlandse Antillen en Aruba en coördineert deze voor Nederland.

Operationalisering

• het op afstand plaatsen van de Nederlandse bemoeienis bij de besteding van de samenwerkingsmiddelen;

• het gezamenlijk overeenkomen van samenwerkingsprogramma's;

• waarborgen van de rechtshandhaving:

• nieuwe vormgeving Solidariteitsfonds.

11. Arbeidszaken Overheid

Tot de kerntaken van de overheid in de meest brede zin van het woord behoort het leveren van collectieve goederen. Teneinde deze taak te kunnen vervullen dient de overheidsorganisatie te beschikken over voldoende personeel (kwantiteit), dat voldoet aan de gestelde compe- tentie-eisen (kwaliteit). Daartoe dienen de verschillende overheidsorganen te kunnen concurreren op de arbeidsmarkt. De in het navolgende geformuleerde operationele doelstellingen strekken er toe zodanige voorwaarden te scheppen, dat voor het geheel van de openbare dienst een goede positie op die arbeidsmarkt mogelijk wordt.

Doelgroep van beleid is de openbare dienst zoals opgedeeld in de verschillende arbeidsvoorwaardelijke sectoren (Rijk, Onderwijs, Defensie, Politie, Provincies, Gemeenten, Waterschappen en Rechterlijke macht).

Operationele doelstellingen

• ontwikkeling bedrijfsvoering collectieve sector;

• vaststellen loonruimte sectoren;

• afstemming arbeidsvoorwaarden sectoren;

• beheer en ontwikkeling overlegstelsel;

• normalisering van de arbeidsvoorwaarden in de publieke sector;

• verankering bovensectoraal integriteitsbeleid;

• ontwikkeling arbeidsvoorwaarden internationale openbare dienst.

12. De kwaliteit van de rijksdienst

De bevordering van de personele en organisatorische kwaliteit van de rijksdienst en van de organisatorische samenhang van de rijksdienst binnen het openbaar bestuur vindt langs een aantal lijnen plaats. In de eerste plaats coördineert de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het beleid voor personeelsmanagement van de rijksdienst en van de organisatie en kwaliteit van de rijksdienst. In de tweede plaats is hij verantwoordelijk voor de Algemene Bestuursdienst (ABD) van het Rijk.

Operationalisering

• introduceren en stimuleren van gebruik kwaliteitsinstrumenten en bestuursinstrumenten binnen de rijksdienst;

• het bevorderen van de professionaliteit, geestelijke en fysieke mobiliteit en interdepartementale samenwerking van de topambtenaren van de Rijksdienst (ABD);

• arbeidsverhoudingen sector Rijk;

• onderzoek, ontwikkeling en informatievoorziening personeelsbeleid rijksdienst;

• bevordering integriteit.

13. Algemeen

Op dit artikel worden die uitgaven verantwoord die tot doel hebben de beleidsactiviteiten van het ministerie te ondersteunen op de terreinen van financiën en begroting, personeel en organisatie, informatievoorziening en facilitaire zaken. Dit vindt plaats binnen het voor het ministerie vastgestelde sturingsmodel, waarbij de directeuren-generaal, het hoofd BVD en de plaatsvervangend secretaris-generaal integraal verantwoordelijk zijn voor beleid en beheer van de onder hen ressorterende diensten en activiteiten. Voorts wordt de uitvoering van een aantal – onder diverse directoraten generaal ressorterende – niet beleidsmatige activiteiten verantwoord.

Deze algemene doelstelling is als volgt operationeel te vertalen:

1. kaderstelling, control en facilitering op PIOFACH terrein door de centrale stafdiensten aan de onderdelen van het ministerie.

2. het coördineren van de begrotingscyclus, van het financieel beheer respectievelijk de financiële infrastructuur en de concerncontrol op grond van de Comptabiliteitswet voor de begrotingen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (HVII), Koninkrijksrelaties (HIV) en met in achtname van de staatsrechtelijke positie van de Hoge Colleges van Staat van begrotingshoofdstuk II, en van de budgettaire medeverantwoordelijkheid van de minister voor Grotesteden- en integratiebeleid voor het zogeheten GSB-kader.

3. het voorbereiden en (doen) uitvoeren van algemeen strategievormend onderzoek.

4. het coördineren van de invoering van de EURO voor het ministerie van BZK.

5. het uitvoeren en verantwoorden van niet aan beleid toerekenbare rechtspositionele regelingen.

6. het verantwoorden van de middelentoedeling ten behoeve van de Functionele Kosten Koninklijk Huis (op grond van artikel 1, lid 4, van de Wet financieel statuut Koninklijk Huis) en van de Stichting Koninklijk Paleis (op grond van KB 15 juli 1980).

14. Nominaal en onvoorzien

Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid. Vanuit dit artikel wordt de loonbijstelling toegedeeld aan de betrokken beleidsartikelen. Tevens worden de uit de aanvullende post prijsbijstelling ontvangen bedragen geboekt tot toerekening plaatsvindt aan prijsgevoelige begrotingsartikelen.

De grondslag ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid is voorzien een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen. Pro forma wordt daarvoor jaarlijks NGL 19 000,– geraamd.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven