Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26565 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26565 nr. 4 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 22 september 1999
In het Algemeen Overleg op 30 juni jl. met de Vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heb ik de Tweede Kamer toegezegd mijn voorstel voor het hanteren van een drieprocentnorm voor doelgroepactiviteiten van culturele instellingen schriftelijk nader toe te lichten. Op 1 juli heeft de Kamer de motie-Nicolaï c.s. aangenomen (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 565, nr. 2) waarin zij mij vraagt om bij het doen van nadere voorstellen rekening te houden met het feit dat de Kamer de drieprocentnorm als negatieve impuls ongewenst vindt. Met deze brief doe ik mijn toezegging gestand en kom ik aan het verzoek van de Tweede Kamer tegemoet.
Voor ik mijn nieuwe voorstellen presenteer, vermeld ik graag de twee belangrijkste overwegingen die mij tot de drieprocentnorm hebben gebracht:
In de eerste plaats wil en mag ik aan instellingen vragen serieus na te denken over de vraag hoe een nieuw en gevarieerd publiek kan worden bereikt en daarvoor plannen te ontwikkelen. Het stellen van normen door de overheid is niet uitzonderlijk. Het is eerder regel dan uitzondering. De overheid stelt bijvoorbeeld bij podiumkunstgezelschappen normen voor het aantal voorstellingen/concerten en waar die gespeeld moeten worden. Met de musea worden resultaatafspraken gemaakt. Bij de publieke omroepen hanteert de overheid programmavoorschriften. Ook de Raad voor Cultuur pleit in zijn aanvullende advies over de uitgangspuntenbrief, d.d. 17 september jl. voor concrete en wezenlijke instrumenten.
Ik vind het belangrijk dat nieuwe publieksgroepen (onder meer culturele minderheden en jongeren) in aanraking komen met het beste dat onze cultuur te bieden heeft. Ik wil – daartoe uitgedaagd door mevrouw Halsema – benadrukken dat het mij niet alleen gaat om publieksvermeerdering, maar ook om publieksverandering bij de gesubsidieerde instellingen. Ik reken inspanningen daartoe tot de normale activiteiten van een gesubsidieerde instelling. Daarom vraag ik de instellingen voor drie procent van hun totale subsidie als minimumnorm activiteiten te ontwikkelen voor het werven van (voor de instelling) nieuw publiek. Meer mag natuurlijk ook en veel instellingen doen dat ook al, zoals mevrouw Belinfante terecht heeft opgemerkt in het Algemeen Overleg. Het is, voor een goed begrip, een «input»-verplichting. Instellingen worden dus niet afgerekend op de vraag of nieuwe publieksgroepen de kassa zijn gepasseerd, maar op de activiteiten die zij verricht hebben om die nieuwe doelgroepen te bereiken.
In de tweede plaats is deze maatregel belangrijk voor het welslagen van het project Cultuur en School. Het bereiken van nieuwe publieksgroepen begint in het onderwijs. Daarom is het vak CKV ingevoerd, het project Cultuur en School gestart en heb ik met de introductie van vouchers een financiële impuls daaraan gegeven. Het zou absoluut een gemiste kans zijn als de toenemende vraag van scholen en leerlingen naar op hen toegesneden culturele activiteiten van de kant van de gesubsidieerde sector niet alert beantwoord zou worden. De drieprocentnorm geeft gesubsidieerde instellingen het signaal dat educatieve activiteiten in de komende jaren sterk in belang zullen toenemen en een extra argument om zich te prepareren op de groeiende «educatieve markt».
Onder nieuwe doelgroepen versta ik: jongeren, culturele minderheden en overige voor de instelling niet reguliere publieksgroepen.
Onder doelgroepactiviteiten versta ik met name:
a. het programmeren van speciaal aanbod voor nieuwe publieksgroepen
b. het presenteren van het aanbod op bijzondere plekken in de directe leefomgeving van de nieuwe publieksgroepen.
c. het bieden van educatieve begeleiding aan de nieuwe publieksgroepen bij het aanbod van de kunst- en cultuurproducten, het organiseren van manifestaties, programma's voor het onderwijs.
d. marketingactiviteiten gericht op het bereik van nieuwe publieksgroepen voorzover deze onderdeel uitmaken van een geïntegreerd plan om nieuwe publieksgroepen te bereiken.
Ik heb goede nota genomen van de opmerkingen die de Kamer over de voorgestelde norm heeft gemaakt. Om uitvoering te geven aan de motie, zal ik mijn voorstel op drie onderdelen wijzigen.
De heer Nicolaï heeft er in het Algemeen Overleg op gewezen dat er instellingen zijn die niet kunnen en hoeven te voldoen aan de drieprocentnorm. Ik kom daarmee op de eerste aanpassing van mijn plannen: er dispensatie mogelijk van de norm, zowel vooraf, in het beoordelingstraject, als achteraf bij de beoordeling van de jaarrekening op dit specifieke punt.
De Raad voor Cultuur beoordeelt de inhoudelijke plannen van de instellingen om nieuwe doelgroepen te bereiken.
Als regel dienen alle instellingen aan de norm te voldoen. Er kunnen echter omstandigheden zijn om van die regel af te wijken. Instellingen zullen dit in de subsidieaanvraag moeten motiveren. In het geval een instelling niet aan de norm voldoet, beziet de raad ook of daarvoor verdedigbare gronden worden aangevoerd. Dit kan worden gezien in het licht van het «maatschappelijk beoordelingsperspectief» dat de raad in zijn vooradvies Cultuur voor culturen heeft genoemd. Zo is voor de eigeninkomstennorm dispensatie verleend aan de jeugdtheatergezelschappen.
Als de raad van oordeel is dat een instelling zonder daarvoor goede redenen te hebben, ten onrechte geen «drieprocentsplan» heeft ingediend, dan zal dit worden meegewogen in het eindoordeel dat de raad over de subsidieaanvraag doet. Het oordeel van de raad met betrekking tot de andere criteria (kwaliteit, subsidie-per-bezoek en positie in het bestel) zal in een dergelijk geval extra positief moeten zijn om tot een gunstig advies te kunnen komen.
Ook wanneer tijdens de planperiode blijkt dat instellingen niet aan de norm voldoen, zullen daarvoor redenen moeten worden aangevoerd. Worden die niet gegeven of zijn ze niet valide, dan gelden de gebruikelijke, reeds bestaande bepalingen van de Algemene Wet Bestuursrecht en het Bekostigingsbesluit Cultuuruitingen. Dit betekent dat wanneer bij de tussentijdse beoordeling zou blijken dat een instelling geen of minder dan drie procent van het subsidie heeft besteed aan doelgroepactiviteiten, en daarvoor – ook naar het oordeel van de raad – geen redelijke argumenten heeft aangevoerd, de teveel ontvangen subsidie uiteindelijk kan worden teruggevorderd.
Geen specifieke kortingsregeling
Tevens zie ik af van een specifieke kortingsregeling van drie procent, wanneer instellingen niet aan de norm voldoen. In plaats daarvan zal ik de drieprocentnorm opnemen in de subsidievoorwaarden van de beschikking voor de periode 2001–2004. De drieprocentnorm hanteer ik daarmee op dezelfde manier als bijvoorbeeld de spreidingseisen die aan afzonderlijke podiumkunst-gezelschappen gesteld worden.
In de derde plaats wil ik, zoals de heer Dittrich suggereerde, het «strafkarakter» van de maatregel vervangen door een stimulans. Dit kan door de gesubsidieerde instellingen die aan de drieprocentnorm voldoen en die hun inspanningen op dit gebied aantoonbaar willen vergroten, extra te belonen. Ik wil daarvoor twee procent van de begrotingsmiddelen voor cultuurinstellingen extra reserveren. Hiermee is maximaal een bedrag van 16 miljoen gulden gemoeid – het stimuleringsbudget doelgroepactiviteiten – dat ik zal reserveren uit de middelen van het Actieprogramma Cultuurbereik, dat wordt vermeld in de Uitgangspuntennota 2001–2004. Het genoemde stimuleringsbudget zal derhalve niet worden gevoed met de opbrengst van een specifieke kortingsregeling, maar een extra impuls voor de gesubsidieerde instellingen vormen. Instellingen kunnen aanspraak maken op extra subsidie, ter hoogte van twee procent van de door mij verleende subsidie, wanneer zij aan de drieprocentnorm voldoen en een aanvullend plan voor de besteding van de extra twee procent subsidie hebben ingediend.
Bij de praktische uitwerking stel ik mij het volgende voor:
Nog voordat de vierjarige subsidie definitief wordt verleend, nodig ik instellingen die wat betreft hun aanvraag aan de drieprocentnorm voldoen, uit een aanvullend plan te maken voor een uitbreiding van hun doelgroepactiviteiten. Dit plan behoeft slechts marginaal door mij te worden getoetst, omdat de Raad voor Cultuur zich reeds over de inhoud van het beleidsplan heeft uitgesproken.
Alleen in geval van twijfel zal de Raad voor Cultuur alsnog om een oordeel worden gevraagd. De twee procent extra subsidie wordt voor vier jaar toegekend. Jaarlijks zal bij de beoordeling van de jaarrekening de besteding van het extra subsidie worden getoetst.
Effectiviteit en uitvoerbaarheid
De Kamer heeft in het overleg van 30 juni jl. ook vraagtekens gezet bij de effectiviteit en uitvoerbaarheid van de maatregel. Daarover wil ik een aantal opmerkingen maken.
Ook in het kader van de nog lopende cultuurnota is aan instellingen gevraagd activiteiten te ontwikkelen voor cultuureducatie en interculturaliteit. Een evaluatief onderzoek onder de meerjarig gesubsidieerde culturele instellingen (begin 1999) heeft uitgewezen dat bijna de helft van de instellingen zichtbaar investeert in cultuureducatie. Voor de overige instellingen geldt dat nog niet. Mijn conclusie is dat voor veel instellingen het investeren in educatie al een vanzelfsprekendheid is, maar dat dit lang niet voor alle daarvoor in aanmerking komende instellingen geldt. Ik zou graag zien dat deze inspanningen breder worden opgepakt en ingebed in een strategisch plan van de instelling om nieuwe publieksgroepen te bereiken.
De gemeente Rotterdam heeft al goede ervaringen met een norm, overigens met een beperktere invulling. De Rotterdamse culturele instellingen dienen sinds 1994 minimaal één procent van hun subsidie aan cultuureducatieve activiteiten voor het onderwijs te besteden. In de praktijk heeft dat geleid tot inspanningen die verder gaan dan een procent. Omdat de drieprocentnorm een bredere strekking heeft (namelijk activiteiten gericht op nieuwe publieksgroepen), is het percentage hoger vastgesteld. Samenwerking met amateurinstellingen en bijzondere projecten om de bereikbaarheid van het gesubsidieerde aanbod in het land te vergroten, zoals door mevrouw Visser-van Doorn in het Algemeen Overleg gesuggereerd, kunnen ook onder de drieprocentnorm worden gerekend.
De heer Dittrich heeft met name ook vraagtekens geplaatst bij de uitvoerbaarheid. Hij wees daarbij op de voormalige Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen. Ik deel zijn zorg. De maatregel heeft juist met het oog daarop geen betrekking op het feitelijk bereiken van drie procent nieuwe publieksgroepen, maar op de inzet van een deel van de subsidie voor dit doel.
De toetsing en uitvoering van de norm is niet wezenlijk anders dan die van andere specifieke subsidievoorwaarden. Jaarlijks leggen de instellingen verantwoording af door middel van de jaarrekening en het jaarverslag. Dan kan worden bezien of de doelsubsidie van drie procent ook daadwerkelijk is uitgegeven aan de in het beleidsplan omschreven plannen. De drieprocentnorm wordt dan ook, evenals de vijftienprocentnorm voor publieksinkomsten, jaarlijks verantwoord en beoordeeld.
Ik vertrouw erop hiermee een goede invulling te hebben gegeven aan de wens van de Tweede Kamer, zoals verwoord in de motie-Nicolaï c.s.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26565-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.