nr. 4
VERSLAG
Na kennis te hebben genomen van de inhoud van voorliggend wetsvoorstel
bleek er in de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bij een tweetal fracties behoefte te bestaan een aantal
vragen en opmerkingen ter beantwoording aan de regering voor te leggen.
Met een tijdige en afdoende beantwoording acht de commissie de openbare
behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Algemeen
De leden van de fracties van GPV en RPF spreken hun bevreemding uit over
de wijze waarop de regering wettelijk invulling geeft aan het stimuleringsbeleid
kinderopvang.
Zij constateren dat in artikel 19 van de Welzijnswet 1994 uitdrukkelijk
werd neergelegd dat de minister tot uiterlijk 1 januari 1996 aan de gemeenten
specifieke uitkeringen ter stimulering van de kinderopvang verstrekt. Nadien
zouden de beschikbare middelen worden toegevoegd aan het gemeentefonds.
De leden van de fracties van GPV en RPF constateren dat de door de regering
gevoelde noodzaak tot verdere stimulering van de kinderopvang sindsdien aanleiding
heeft gegeven tot afwijking van deze koers. Op 11 oktober 1997 werd de Tijdelijke
stimuleringsmaatregel buitenschoolse opvang van kracht. In onderhavig wetsvoorstel
wordt vervolgens voorgesteld om in afwachting van een Wet basisvoorziening
kinderopvang artikel 19 van de Welzijnswet 1994 te doen vervallen, zodat belemmeringen
worden weggenomen om tijdelijke specifieke uitkeringen op grond van artikel
9 van de Welzijnswet 1994 te doen. Aan deze wetswijziging wordt gelet op de
datum van inwerkingtreding van de Tijdelijke stimuleringsmaatregel buitenschoolse
opvang bovendien terugwerkende kracht verleend tot en met 11 oktober 1997.
De leden van de fracties van GPV en RPF vragen waarom de regering, gelet
op het feit dat de noodzaak om tot verdere rijksstimulering al veel langer
is onderkend niet meer haast is gemaakt met een nadere wettelijke voorziening
buiten het kader van de Welzijnswet 1994? Was daar gezien de kritiek op het
instrument van de tijdelijke specifieke uitkering niet alle aanleiding toe?
Kritisch staan deze leden tegenover de terugwerkende kracht van onderhavig
wetsvoorstel. Is hun taxatie juist dat deze terugwerkende kracht nodig is
omdat aan de Tijdelijke stimuleringsmaatregel buitenschoolse opvang in feite
de wettelijke basis ontbreekt? Zo ja wat zijn daarvan de gevolgen voor de
uitkeringen die in dit kader gedaan zijn?
Ook vragen deze leden op welke termijn de in het vooruitzicht gestelde
Wet basisvoorziening kinderopvang van kracht dient te worden?
De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van voorliggend wetsvoorstel.
Aangezien de stimulering van de kinderopvang voor deze leden een principieel
gevoelig punt is, menen zij niet akkoord te kunnen gaan met het indienen van
een blanco verslag.
De leden van de SGP-fractie zijn van mening, dat de opvang van kinderen
primair een zaak van de ouder(s) is. Zij menen, dat veel jeugdproblematiek
kan worden voorkomen, wanneer de kinderen in een veilig en warm gezin kunnen
opgroeien. Deze leden vinden dan ook dat het stimuleren van het tweeverdienerschap
een door de regering gebezigd argument voor uitbreiding van de kinderopvang
een verkeerde keuze is. Graag zouden zij op het punt van de relatie tussen
kinderopvang, gezin, tweeverdienerschap en jeugdproblemen een reactie van
de regering vernemen.
De leden van de SGP-fractie vinden, dat uit de primaire verantwoordelijkheid
van ouders voor de opvang van hun kinderen voortvloeit, dat zij kinderopvangvoorzieningen
ook zelf dienen te financieren. De overheid heeft in dezen dus geen taak.
Alleen als het gaat om kinderopvang op sociale en/of medische gronden, zien
deze leden voor de overheid wel een aanvullende taak weggelegd. Zij vragen
of een indicatie kan worden gegeven in hoeverre de specifieke uitkeringen
voor deze categorie zich verhouden met de uitkeringen ten behoeve van «normale»
dagopvang. Wordt in het stimuleringsprogramma ook met sociaal-medische kinderopvang
rekening gehouden?
In voorliggend wetsvoorstel is gekozen om de beoogde uitbreiding van de
kinderopvang gestalte te geven via het instrument van de specifieke uitkering
in plaats van storting in het gemeentefonds. Naar de mening van de leden van
de SGP-fractie wordt daarmee de lokale autonomie gepasseerd. Waarom is deze
optie gekozen? In het recente verleden is toch afgesproken om specifieke uitkeringen
zoveel mogelijk over te hevelen naar het gemeentefonds?
De voorzitter van de commissie,
Essers
De griffier van de commissie,
Teunissen
XNoot
1Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal
(PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Essers (VVD),
voorzitter, Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD),
Rouvoet (RPF), De Vries (VVD), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD),
Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Gortzak (PvdA), Hermann (GL), Buijs
(CDA), Atsma (CDA), Van Gent (GL), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA), Kant (SP),
E. Meijer (VVD) en Van der Hoek (PvdA).
Plv. leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou
(PvdA), Örgü (VVD), Van de Camp (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Ravestein
(D66), Weekers (VVD), Schutte (GPV), Cherribi (VVD), Schimmel (D66), Terpstra
(VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks),
Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Th. A. M. Meijer (CDA), Rosenmöller
(GL), Duijkers (PvdA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP) en O. P. G.
Vos (VVD).