26 556
Wijziging van de Welzijnswet 1994 in verband met specifieke uitkeringen ter stimulering van de kinderopvang

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 10 juni 1999

Na kennis te hebben genomen van de inhoud van voorliggend wetsvoorstel bleek er in de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bij een tweetal fracties behoefte te bestaan een aantal vragen en opmerkingen ter beantwoording aan de regering voor te leggen.

Met een tijdige en afdoende beantwoording acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de fracties van GPV en RPF spreken hun bevreemding uit over de wijze waarop de regering wettelijk invulling geeft aan het stimuleringsbeleid kinderopvang.

Zij constateren dat in artikel 19 van de Welzijnswet 1994 uitdrukkelijk werd neergelegd dat de minister tot uiterlijk 1 januari 1996 aan de gemeenten specifieke uitkeringen ter stimulering van de kinderopvang verstrekt. Nadien zouden de beschikbare middelen worden toegevoegd aan het gemeentefonds.

De leden van de fracties van GPV en RPF constateren dat de door de regering gevoelde noodzaak tot verdere stimulering van de kinderopvang sindsdien aanleiding heeft gegeven tot afwijking van deze koers. Op 11 oktober 1997 werd de Tijdelijke stimuleringsmaatregel buitenschoolse opvang van kracht. In onderhavig wetsvoorstel wordt vervolgens voorgesteld om in afwachting van een Wet basisvoorziening kinderopvang artikel 19 van de Welzijnswet 1994 te doen vervallen, zodat belemmeringen worden weggenomen om tijdelijke specifieke uitkeringen op grond van artikel 9 van de Welzijnswet 1994 te doen. Aan deze wetswijziging wordt gelet op de datum van inwerkingtreding van de Tijdelijke stimuleringsmaatregel buitenschoolse opvang bovendien terugwerkende kracht verleend tot en met 11 oktober 1997.

De leden van de fracties van GPV en RPF vragen waarom de regering, gelet op het feit dat de noodzaak om tot verdere rijksstimulering al veel langer is onderkend niet meer haast is gemaakt met een nadere wettelijke voorziening buiten het kader van de Welzijnswet 1994? Was daar gezien de kritiek op het instrument van de tijdelijke specifieke uitkering niet alle aanleiding toe?

Kritisch staan deze leden tegenover de terugwerkende kracht van onderhavig wetsvoorstel. Is hun taxatie juist dat deze terugwerkende kracht nodig is omdat aan de Tijdelijke stimuleringsmaatregel buitenschoolse opvang in feite de wettelijke basis ontbreekt? Zo ja wat zijn daarvan de gevolgen voor de uitkeringen die in dit kader gedaan zijn?

Ook vragen deze leden op welke termijn de in het vooruitzicht gestelde Wet basisvoorziening kinderopvang van kracht dient te worden?

De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van voorliggend wetsvoorstel. Aangezien de stimulering van de kinderopvang voor deze leden een principieel gevoelig punt is, menen zij niet akkoord te kunnen gaan met het indienen van een blanco verslag.

De leden van de SGP-fractie zijn van mening, dat de opvang van kinderen primair een zaak van de ouder(s) is. Zij menen, dat veel jeugdproblematiek kan worden voorkomen, wanneer de kinderen in een veilig en warm gezin kunnen opgroeien. Deze leden vinden dan ook dat het stimuleren van het tweeverdienerschap een door de regering gebezigd argument voor uitbreiding van de kinderopvang een verkeerde keuze is. Graag zouden zij op het punt van de relatie tussen kinderopvang, gezin, tweeverdienerschap en jeugdproblemen een reactie van de regering vernemen.

De leden van de SGP-fractie vinden, dat uit de primaire verantwoordelijkheid van ouders voor de opvang van hun kinderen voortvloeit, dat zij kinderopvangvoorzieningen ook zelf dienen te financieren. De overheid heeft in dezen dus geen taak. Alleen als het gaat om kinderopvang op sociale en/of medische gronden, zien deze leden voor de overheid wel een aanvullende taak weggelegd. Zij vragen of een indicatie kan worden gegeven in hoeverre de specifieke uitkeringen voor deze categorie zich verhouden met de uitkeringen ten behoeve van «normale» dagopvang. Wordt in het stimuleringsprogramma ook met sociaal-medische kinderopvang rekening gehouden?

In voorliggend wetsvoorstel is gekozen om de beoogde uitbreiding van de kinderopvang gestalte te geven via het instrument van de specifieke uitkering in plaats van storting in het gemeentefonds. Naar de mening van de leden van de SGP-fractie wordt daarmee de lokale autonomie gepasseerd. Waarom is deze optie gekozen? In het recente verleden is toch afgesproken om specifieke uitkeringen zoveel mogelijk over te hevelen naar het gemeentefonds?

De voorzitter van de commissie,

Essers

De griffier van de commissie,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Essers (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Rouvoet (RPF), De Vries (VVD), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Gortzak (PvdA), Hermann (GL), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Van Gent (GL), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD) en Van der Hoek (PvdA).

Plv. leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Van de Camp (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Ravestein (D66), Weekers (VVD), Schutte (GPV), Cherribi (VVD), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Th. A. M. Meijer (CDA), Rosenmöller (GL), Duijkers (PvdA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP) en O. P. G. Vos (VVD).

Naar boven