26 555
Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs met het oog op afschaffing van de einddatum voor indiening van aanvragen tot bekostiging van nevenvestigingen in verband met bijzondere omstandigheden, alsmede enige vooral technische aanpassingen (afschaffing einddatum aanvraag nevenvestigingen; technische aanpassingen)

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 6 april 1999 en het nader rapport d.d. 20 mei 1999, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mede namens de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 19 februari 1999, no. 99.000725 heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drs. K. Y. I. J. Adelmund, mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs met het oog op afschaffing van de einddatum voor indiening van aanvragen tot bekostiging van nevenvestigingen in verband met bijzondere omstandigheden, alsmede enige vooral technische aanpassingen (afschaffing einddatum aanvraag nevenvestigingen; technische aanpassingen).

Blijkens de mededeling van de directeur van Uw Kabinet van 19 februari 1999, No. 99.000725, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 6 april 1999, No.W05.99.0063/III bied ik U hierbij, mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, aan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal nadat aan onderstaande punten aandacht zal zijn geschonken.

1a. De eerste leerjaren van het praktijkonderwijs moeten zodanig worden ingericht dat per schooljaar ten minste 1000 uren praktijkonderwijs wordt ontvangen. De leerlingen mogen per dag ten hoogste 5,5 uren praktijkonderwijs ontvangen, voorzover het betreft aangepast theoretisch onderwijs, persoonlijkheidsvorming en het aanleren van sociale vaardigheden (het in artikel I, onderdeel C, voorgestelde artikel 10f, lid 3a). Hiermee wordt afgeweken van de standaardonderwijsnorm van ten minste 1 280 lesuren van 50 minuten voor de basisvorming, neergelegd in artikel 11c, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO).

De Raad van State beveelt aan deze afwijking te motiveren in de memorie van toelichting.

b. In de voornoemde bepaling wordt voor het praktijkonderwijs voorgesteld om de urentabel in klokuren uit te drukken. Voor het overige voortgezet onderwijs gelden tabellen op grond van lesuren van 50 minuten. De keuze voor klokuren in plaats van lesuren wordt niet gemotiveerd in de memorie van toelichting.

De Raad acht het in beginsel niet wenselijk dat binnen dezelfde wettelijke regeling twee verschillende soorten uren worden gehanteerd. De Raad adviseert de keuze voor het hanteren van klokuren in de toelichting te motiveren.

Voorts adviseert het college het onderscheid in de gehanteerde uren te verduidelijken door in het voorgestelde artikel 10f, lid 3a, «uren» te vervangen door: klokuren.

1a. Artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) regelt het praktijkonderwijs. Deze vorm van onderwijs is bestemd voor leerlingen voor wie het behalen van een diploma vwo, havo, mavo of vbo niet is weggelegd. Het betreft eindonderwijs, waarbij leerlingen enerzijds aangepast theoretisch onderwijs, persoonlijkheidsvorming en het aanleren van sociale vaardigheden krijgen onderwezen en anderzijds onderricht krijgen in het uitoefenen van werkzaamheden op de arbeidsmarkt. De term «aangepast theoretisch onderwijs» houdt in dat het bevoegd gezag elke leerling onderwijs op maat kan geven, waarbij zoveel mogelijk wordt uitgegaan van de (kerndoelen van de) basisvorming.

In verband met het aangepaste karakter van het programma wordt afgeweken van de door de Raad bedoelde standaardonderwijsnorm en wordt aangesloten bij de regeling ter zake voor leerlingen van het speciaal voortgezet onderwijs zoals opgenomen in artikel 133 van de WVO.

De aanbeveling van de Raad tot aanvulling van de memorie van toelichting is overgenomen.

b. Zoals bij het antwoord onder 1a al is gesteld, is bij deze bepaling aangesloten bij de regeling in artikel 133 van de WVO, waar eveneens sprake is van 1000 uren onderwijs. De adviezen van de Raad tot motivering van de keuze voor het hanteren van klokuren in plaats van lesuren, en het verduidelijken in de wettekst van het onderscheid in gehanteerde uren door het gebruik van het woord «klokuren» in plaats van uren, zijn overgenomen.

2. In het voorgestelde artikel 24, vijfde lid, WVO, wordt bepaald dat de minister scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs of afdelingen daarvan kan aanwijzen, waarvan de schoolplannen zijn toestemming behoeven. Blijkens de toelichting op dit artikel wordt hiermee beoogd een mogelijkheid voor het bevoegd gezag van bepaalde scholen om – met toestemming van de minister – een afwijkend school(werk)plan te hanteren terug te brengen in de WVO. Deze mogelijkheid, vroeger vervat in artikel 24, zesde lid, is vervallen met het in werking treden van de Wet van 18 juni 1998 (Stb.398) (invoering schoolplan, schoolgids, klachtrecht).

De Raad merkt op dat in dit nieuwe vijfde lid niet uitdrukkelijk de bevoegdheid is opgenomen voor scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs of afdelingen daarvan om af te wijken van de voorgaande leden, waarin het schoolplan is geregeld. Volstaan wordt, evenals in het vroegere zesde lid, met het opnemen van een procedurele bepaling, die ziet op ministeriële toestemming.

Het zou duidelijker zijn, zo meent het college, indien in artikel 24, vijfde lid, expliciet zou worden bepaald dat voor deze scholen van de voorgaande leden afgeweken kan worden ten aanzien van de inhoud van het schoolplan. De Raad beveelt daarom aan artikel 24, vijfde lid, in deze zin aan te passen.

2. De aanbeveling van de Raad om expliciet in het nieuw voorgestelde vijfde lid van artikel 24 op te nemen dat scholen of afdelingen voor vbo (met ministeriële goedkeuring) mogen afwijken van de bepalingen in de voorgaande leden van dat artikel ten aanzien van de inhoud van het schoolplan, is overgenomen.

In het ontwerp-besluit zijn voorts ambtshalve, naast enige puur redactionele verbeteringen, de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Bij de voorbereiding van de wijzigingen in het Inrichtingsbesluit WVO met het oog op de invoering van de leerwegen in het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs alsmede ten aanzien van het praktijkonderwijs, is gebleken dat artikel 10b, eerste lid, van de WVO niet voldoende helder aangeeft dat in elke afdeling als bedoeld in artikel 10c van de WVO het onderwijs zowel in de basis- als in de kaderberoepsgerichte leerweg moet worden aangeboden. De tekst van artikel 10b, eerste lid, wordt daartoe aangescherpt.

Tevens wordt door een wijziging in het negende lid wel een opening tot afwijking van het eerste lid geboden, in geval een intrasectoraal programma wordt verzorgd. (Zie artikel I, onderdeel C).

b. In artikel 29 wordt thans de basis gelegd voor het door de minister vaststellen van het model voor de getuigschriften voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en praktijkonderwijs, net als dat al het geval was voor de diploma's voortgezet onderwijs. De reden hiervoor is dat uit contacten met scholen de behoefte is gebleken recht te doen aan de waarde die leerlingen hechten aan het ontvangen van een getuigschrift. Voor leerlingen voor wie een getuigschrift het hoogst haalbare is, vertegenwoordigt dit getuigschrift immers dezelfde waarde als een diploma. Bovendien zijn ook zij gediend met maatschappelijke herkenbaarheid van hun getuigschrift (zie artikel I, onderdeel J, onder 1).

c. Tevens zijn nog drie kleine, technische, wijzigingen opgenomen, tot herstel van enige omissies. Het betreft de wijzigingen van artikel 30, eerste lid, en artikel 96i van de WVO (zie artikel I, onderdelen K en X), alsmede een aanvulling van artikel XX van de Wet van 25 mei 1998, Stb. 1998 (leerwegen mavo-vbo; zie artikel V).

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund


XNoot
1

De tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven