nr. 4
VERSLAG
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet,
heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen
genoegzaam zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Algemeen
De leden van de PvdA-fractie hebben vooral met instemming kennisgenomen
van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderkennen dat grote scholengemeenschappen
vaak niet worden gekenmerkt door de anonimiteit en massaliteit die men gezien
de leerlingenaantallen zou verwachten, dankzij de spreiding over meer vestigingen.
De idee van de veilige school is hier tevens mee gediend. Daarom valt toe
te juichen dat het ook na 1 augustus 2000 mogelijk blijft nieuwe nevenvestigingen
te vormen. Kan de regering toelichten welke effecten zij op korte en langere
termijn verwacht voor het herschikkingsproces van vbo-afdelingen? De vorming
van het vmbo zal een opwaardering betekenen voor mavo en vbo en daarom valt
een groei van leerlingenaantallen te verwachten, die scholen terughoudend
maakt in het afstoten van vbo-afdelingen. Wellicht zou de afschaffing van
de einddatum voor nieuwe nevenvestigingen de pijn enigszins kunnen verzachten.
In het algemeen betekenen de technische aanpassingen verbeteringen en
daarom stemmen de leden van de PvdA-fractie ook daarmee in. Soms betreft het
verduidelijkingen, op andere punten betreft het rechtzetten van enige onvolkomenheden.
Bijzondere waardering hebben de leden van de PvdA-fractie voor de bepaling
dat er modellen voor getuigschriften komen voor leerlingen voor wie een getuigschrift
het hoogst haalbare is. Voor de betrokken leerlingen zal een maatschappelijk
herkenbaar document van grote waarde zijn. Daarom bepleiten deze leden snelle
inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
De CDA-fractie beoordeelt de onderhavige wijziging van wet als een logische
stap in het kader van de invoering van de leerwegen mavo-vbo. De leden van
de CDA-fractie gaan akkoord met de wetswijziging die het mogelijk maakt ook
na 1 augustus 2000 nevenvestigingen te kunnen vormen. Wel komt bij deze leden
de vraag op om welke nieuw te vormen nevenvestigingen het na 1 augustus zal
gaan. Zal het gaan om nieuwe nevenvestigingen in verband met verdergaande
samenwerking tussen scholen in het kader van de omvorming van mavo-vbo/vso
naar vmbo?
De CDA-fractie is van mening dat voorkomen moet worden dat er door deze
wijziging een nieuwe fusiebeweging gaat ontstaan. De leden kunnen zich echter
ook indenken bepaalde onderdelen van grote scholengemeenschappen afgesplitst
worden en zo als nevenvestiging verder gaan. De leden van de CDA-fractie zouden
graag van de regering willen horen welke doelen de regering nastreeft bij
de wetswijziging die het mogelijk maakt ook na 1 augustus 2000 nevenvestigingen
te kunnen vormen.
In het artikel I onderdeel D wordt gewag gemaakt van de minimaal 1000
klokuren praktijkonderwijs die gevolgd moeten worden. Is er binnen deze regeling
voldoende flexibiliteit voor de scholen om goed in te kunnen spelen op de
individuele mogelijkheden van de leerling?
Artikel I onderdelen H en I hebben de bedoeling de mogelijkheid tot het
aanwijzen van vbo afdelingen die met goedkeuring van de minister een afwijkend
school(werk)plan mogen hanteren open te houden. Kan de regering uitleggen
om welke situatie dit zal gaan? De leden van de CDA-fractie vragen zich af
of de minister in de nieuwe situatie meer of minder frequent een afwijkend
school(werk)plan zal moeten goedkeuren.
Artikel I onderdeel J onder 1 regelt dat leerlingen voor wie een getuigschrift
het hoogst haalbare is een getuigschrift kunnen ontvangen. De leden van de
CDA-fractie stemmen hiermee in, gelet op het belang van de leerling, maar
toch komt bij deze leden de vraag op of het in veel gevallen niet mogelijk
is diploma's of deeldiploma's toegesneden op het niveau van de leerling te
verstrekken. Zo'n diploma heeft voor de leerling dan net even meer inhoud.
Door duidelijk het niveau aan te geven hoeft dit ook niet devaluerend op het
diploma te werken.
Wordt met de toelichting Artikel I onderdeel R onder 2 alleen bedoeld
dat aan op grond van artikel 56 aangewezen scholen niet de eis gesteld wordt
van het verkrijgen van een rijksbijdrage voor toelating of zijn daar ook andere
situaties bedoeld?
Artikel I onderdeel AA. De CDA-fractie vraagt een verduidelijking van
de situatie voor de nevenvestigingen voor leerwegondersteunend onderwijs die
buiten de werking van artikel 109 gehouden worden.
De voorzitter van de commissie,
Van der Hoeven
De griffier van de commissie,
Mattijssen
XNoot
1Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp
(CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GL), Lambrechts (D66), Dittrich
(D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Van Zuijlen (PvdA),
Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Belinfante (PvdA), Kortram
(PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel
(SP), Barth (PvdA), Remak (VVD), Halsema (GL), Örgü (VVD), Wijn
(CDA) en Eurlings (CDA).
Plv. leden: Stellingwerf (RPF), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA),
Harrewijn (GL), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Passtoors
(VVD), Valk (PvdA), De Cloe (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Gortzak
(PvdA), Middel (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Brood (VVD),
Poppe (SP), Arib (PvdA), Blok (VVD), Vendrik (GL), Rijpstra (VVD), Verhagen
(CDA) en Visser-van Doorn (CDA).