26 528
Wijziging van de grens tussen de gemeenten Deventer en Gorssel, tevens provinciegrens tussen Overijssel en Gelderland

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 26 augustus 1999

1. Algemeen

Met genoegen bied ik u hierbij de nota naar aanleiding van het verslag aan in verband met het wetsvoorstel tot wijziging van de grens tussen de gemeenten Deventer en Gorssel, tevens provinciegrens tussen Overijssel en Gelderland.

De leden van de fracties van PvdA, D66, GroenLinks, GPV, RPF en SGP hadden met belangstelling kennisgenomen van het voorstel. De leden van de fracties van het CDA en de VVD spraken over het voorstel geen waardeoordeel uit. Gaarne ga ik hieronder in op de verschillende aspecten met betrekking tot het voorstel en de gestelde vragen. Bij de beantwoording heb ik de vragen naar onderwerp gerubriceerd.

Aanleiding voor deze grenscorrectie is de wens, dat Deventer op eigen grondgebied kan voorzien in de behoefte aan bedrijvenlocaties. De leden van de D66-fractie vonden dit voorstel een logisch complement op de herindeling van Deventer c.a.. In Deventer zal het daarbij gaan om een mix van herstructurering (revitalisering bedrijventerrein Bergweide) en uitbreiding (Colmschate-noord en Epse-noord). Een dergelijke samenhangende ontwikkeling vraagt om het in één hand houden van de regie voor de ontwikkeling, fasering en uitgifte van dergelijke terreinen. Om die reden acht ik het ongewenst dat de gemeente Gorssel het bedrijventerrein Epse-noord zou gaan ontwikkelen, al dan niet via een constructie waarbij gebruik wordt gemaakt van publiek-private samenwerking. Dit ook in antwoord op vragen van de leden van de fracties van de PvdA, de VVD en het CDA die wilden weten of een PPS-constructie tussen de gemeenten Deventer en Gorssel, waarbij de gemeente Gorssel binnen de eigen gemeentegrenzen een dergelijk bedrijventerrein ontwikkeld, een mogelijk alternatief vormt.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen of de regering na de opgelopen vertraging en met het te doorlopen wetgevingstraject in het vooruitzicht de realisering van de grenscorrectie per 1 januari 2000 haalbaar acht. Het antwoord op deze vraag is mede afhankelijk van de voortgang van het parlementaire proces en de bereidheid van beide Kamers het wetsvoorstel tijdig te agenderen. Er hoeven geen verkiezingen plaats te vinden in verband met dit wetsvoorstel. Met de daarmee verband houdende periode hoeft derhalve geen rekening te worden gehouden. Ervan uitgaande dat beide Kamers met het voorstel kunnen instemmen zal de behandeling uiterlijk begin december door de Eerste Kamer moeten zijn afgerond om voor het einde van die maand nog het Staatsblad te kunnen publiceren. Alleen dan kan de grenscorrectie ingaan op 1 januari 2000. Ik acht dit tijdstip niet op voorhand onhaalbaar.

De leden van de VVD-fractie informeerden op welke wijze invulling is gegeven aan het wettelijk verplichte vooroverleg met de gemeente Gorssel. De leden van de CDA-fractie vroegen naar de wijze waarop ten aanzien van deze grenswijziging de plaatselijke gemeenschappen zijn geraadpleegd. Voorafgaand aan het opstellen van het herindelingsplan hebben gedeputeerde staten van Overijssel overleg gevoerd met burgemeester en wethouders van Gorssel. De resultaten van dit overleg zijn verwerkt in het herindelingsplan. Het raadplegen van de lokale gemeenschap heeft plaatsgevonden door het raadplegen over het herindelingsplan van de gemeenteraad van Gorssel door gedeputeerde staten van Overijssel.

Voor het overige heeft een ieder zijn oordeel over het herindelingsplan schriftelijk ter kennis kunnen brengen van gedeputeerde staten. Ook is voor individuele inwoners van de gemeente Gorssel, waaronder de inwoners van het dorp Epse, inspraak mogelijk geweest ten aanzien van het herindelingsplan. Onder meer de Vereniging woonmilieu Epse heeft hiervan gebruik gemaakt. Het provinciebestuur van Overijssel is op de ingediende zienswijzen ingegaan in de ontwerpregeling.

De leden van de fractie van D66 betreurden het dat het niet mogelijk was gebleken overeenstemming tussen de beide provinciebesturen te krijgen over de voorgenomen grenscorrectie en constateerden dat provinciegrenzen in het algemeen wel erg heilig blijken te zijn. Zij vroegen wat ik daar in het algemeen van vind. Duidelijk mag zijn dat ook ik betreur dat beide provinciebesturen uiteindelijk geen overeenstemming konden bereiken over de onderhavige grenscorrectie. In dat geval zou immers deze grenscorrectie overeenkomstig artikel 283 van de Gemeentewet bij gelijkluidend besluit van provinciale staten tot stand hebben kunnen komen. In een tijd waarin vele gemeentegrenzen aan verandering onderhevig zijn hoeven provinciegrenzen naar mijn mening evenmin onveranderlijk te zijn.

2. Bedrijventerreinbehoefte gemeente Deventer

De leden van de fracties van VVD, CDA, D66, GroenLinks, GPV en RPF hadden verschillende vragen met betrekking tot de bedrijventerreinbehoefte van Deventer. Ik zal op de diverse vragen uitgebreid ingaan.

De bestaande situatie is de volgende.

Per 1 juli 1999 beschikte Deventer over 20,1 ha netto uitgeefbaar bedrijventerrein. Dit aanbod is als volgt opgebouwd:

bedrijventerrein Handelspark/de Weteringen 12,5 ha

bedrijventerrein Kloosterlanden 3,4 ha

drie verspreid liggende locaties 4,2 ha

Naar verwachting zullen daarnaast binnen 2 tot 5 jaar circa 20 ha verspreid liggende locaties beschikbaar komen, namelijk 14 ha op het bedrijventerrein Bergweide in verband met revitalisering en 6 ha op twee locaties langs de Holterweg. Op de te ontwikkelen bedrijventerreinen Colmschate-noord (55 ha) en Epse-noord (55 ha) kan daarnaast nog 110 ha beschikbaar komen. Uitgaande van het beschikbaar komen van Colmschate-noord en Epse-noord zal de gemeente Deventer derhalve beschikken over circa 150 ha bedrijventerrein. De oppervlakte van het Oxerveld bedraagt circa 150 ha. Netto zal dit circa 100 ha bedrijventerrein opleveren vanwege het ruimtebeslag van het landgoed Oxe, diverse bospercelen en de relatief omvangrijke infrastructuur.

De Deventer behoefte aan bedrijventerrein voor de periode tot 2025 wordt door de provincie Overijssel ingeschat op ruim 180 ha op basis van een geschatte uitgifte van 6 ha. per jaar, inclusief een ijzeren voorraad van vijf maal de jaarlijkse uitgifte. Deze inschatting is echter een bescheiden benadering. In de jaren 1997 (13 ha) en 1998 (8,3 ha) is er meer bedrijventerrein uitgegeven dan de geschatte 6 ha. In aanvulling op de cijfers in de memorie van toelichting kan worden opgemerkt dat in 1999 tot 1 juli al 8,8 ha bedrijventerrein is uitgegeven.

Uitgaande van de voorzichtige inschatting van de bedrijventerreinbehoefte van Deventer van de provincie Overijssel zou het Oxerveld derhalve zuiver kwantitatief gezien een alternatief kunnen zijn voor Epse-noord. De in opdracht van de provincie Overijssel opgestelde prognoses met behulp van CPB-scenario's wezen echter op een hogere nettobehoefte die fluctueert tussen de 180 en 300 ha voor de komende 25 jaar. Ook de hoeveelheden uitgegeven bedrijventerrein vanaf 1997 wijzen er op dat de kwantitatieve behoefte aan bedrijventerrein hoger zal uitvallen dan de door de provincie Overijssel ingeschatte hoeveelheid. Echter ook indien het Oxerveld kwantitatief wel tegemoet zou kunnen komen aan de bedrijventerreinbehoefte van Deventer, ben ik van mening dat de bezwaren tegen het ontwikkelen van het Oxerveld, afgezet tegen de voordelen van de locatie Epse-noord, voldoende reden zijn eerst Epse-noord te ontwikkelen. In paragraaf 5 zal ik hierop en op de voor- en nadelen van deze beide locaties verder ingaan. Na realisatie van de bedrijventerreinen Colmschate-noord en Epse-noord zullen derhalve nog additionele bedrijvenlocaties ontwikkeld moeten worden, waarbij de locatie Oxerveld in beeld komt.

Bij de planvorming voor nieuwe bedrijventerreinen (Colmschate-noord en Epse-noord) wordt intensief ruimtegebruik als belangrijke factor meegenomen. De provincie Overijssel is voornemens Epse-noord als een pilotproject voor intensief ruimtegebruik aan te wijzen.

Op dit moment werken er gemiddeld ruim 45 mensen per ha op de grote bedrijventerreinen Kloosterlanden en Bergweide. Er wordt naar gestreefd om via intensief en meervoudig ruimtegebruik te komen tot een hoger aantal arbeidsplaatsen per netto ha. Inmiddels is op het bedrijventerrein Bergweide een revitaliseringsproces in gang gezet. In 1998 is hiervoor in het kader van het grotestedenbeleid een bijdrage op basis van de Stimuleringsregeling ruimte voor economische activiteiten (Stirea) van f 7,5 mln door het Rijk toegekend. Uitgegaan wordt thans van circa 14 ha te herontwikkelen bedrijventerrein.

In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie naar een onderverdeling tussen bedrijfsverplaatsingen en de vestiging van nieuwe bedrijven kan in zijn algemeenheid gesteld worden dat verreweg de meeste bedrijven die zich vestigen op een nieuw ontwikkeld bedrijventerrein afkomstig zijn uit de eigen gemeente of regio. Dit is in Deventer niet anders. In veel gevallen gaat het om uitbreiding van deze bestaande bedrijven. De mogelijkheid om bestaande bedrijven te kunnen verplaatsen en te laten groeien vormt een belangrijke factor in de plaatselijke en regionale economische groei en werkgelegenheid. Als Deventer deze bedrijven niet zou kunnen accommoderen (kwantitatief of kwalitatief) zullen deze moeten uitwijken naar een andere locatie, mogelijk buiten het stadsgewest. In dat geval zou de economische structuur van Deventer c.q. de regio ernstig worden verzwakt. Tevens zou een en ander welhaast automatisch leiden tot een toename van woon–werkverkeer.

Onderstaande cijfers, afkomstig van de gemeente Deventer, hebben – met uitzondering van het aantal ha uitgegeven bedrijventerrein – betrekking op de uitgegeven grond op de grote bedrijventerreinen.

 1993199419951996199719981999 (tot 1/7)
Aantal uitgegeven ha. 5,6 6,1 3,5 6,0 13,0 8,3 8,8
Aantal bedrijven uit Deventer12 6 8 19 26 16 12
Aantal bedrijven van buiten Deventer 3 0 5 3 9 8 3
Geschat aantal extra arbeidsplaatsen 250100200280650350200

Het antwoord op de vraag van de CDA-fractie, waarom Colmschate-noord niet met nog eens 30 ha wordt uitgebreid, is gelegen in de kwalitatieve behoefte aan bedrijventerrein. Door de ontwikkeling van zowel Epse- noord als Colmschate-noord kan een voldoende gedifferentieerd aanbod aan bedrijventerrein worden aangeboden, met de bijbehorende positieve invloed op de regionale werkgelegenheid. Overigens zou een uitbreiding van het terrein Colmschate-noord met 30 ha – indien dit een reële optie zou zijn – niet betekenen dat daarmee aan de kwantitatieve behoefte voor een termijn van 25 jaren zou kunnen worden voldaan.

3. Ontsluiting van de locaties Epse-noord en Oxerveld

De leden van de fracties van de PvdA, het CDA en GroenLinks vroegen in te gaan op de ontsluitingsmogelijkheden van Epse-noord en Oxerveld en de leden van de D66-fractie vroegen hoe de bereikbaarheid van het terrein Epse-noord zich verhoudt tot mogelijke andere terreinen.

De locatie Epse-noord kan op een relatief simpele wijze worden ontsloten via de afrit Deventer van de A1 en de bestaande N348. Daarnaast is een tweede ontsluiting te realiseren via de afrit Deventer-Oost, in combinatie met een te leggen tunnel onder de spoorlijn Deventer-Zutphen. Voor de locatie Oxerveld ligt dit anders. Deze locatie kan slechts indirect ontsloten worden via de afrit Deventer-Oost, in combinatie met een aan te leggen verbindingsweg van circa 3 km, die dan door het landgoed Oxe zou lopen. Een andere optie zou zijn het realiseren van een extra af- en oprit van de A1. In beide opties geldt, dat slechts sprake zal zijn van een eenzijdige ontsluiting van het bedrijventerrein Oxerveld. Het realiseren van een tweezijdige ontsluiting is slechts mogelijk door het aanleggen van een verbindingsweg vanaf het bedrijventerrein tot de afrit Bathmen. Deze afrit is gesitueerd aan de oostzijde van het dorp.

Ontsluiting van de locaties Posterenk en Bathmen-zuid, die ook bij het onderzoek van de stedendriehoek betrokken waren, is mogelijk via respectievelijk de bestaande afritten Twello/Wilp en de afrit Bathmen. Hoewel op dit moment geen ramingen voorliggen van de kosten van de benodigde infrastructuur in de diverse opties is het op voorhand duidelijk dat de ontsluitingskosten bij een bedrijventerrein Oxerveld aanzienlijk hoger zullen uitvallen dan bij een bedrijventerrein Epse-noord. Daarnaast zijn er in het geval van het Oxerveld de landschappelijke bezwaren in verband met de aanleg van een ontsluitingsweg door het landgoed Oxe.

Ook om ongewenste automobiliteit zoveel mogelijk te voorkomen, valt de ontwikkeling van Epse-noord te prefereren boven bijvoorbeeld het Oxerveld. Juist door de ligging van Epse-noord aansluitend aan het stedelijk gebied bestaat de mogelijkheid om een ontsluiting van het bedrijventerrein per openbaar vervoer te realiseren, door aansluiting te zoeken bij bestaande stads- en streeklijnen. Bij het Oxerveld is een dergelijke aansluiting moeilijker te realiseren. De geringe afstand tussen met name Deventer en het bedrijventerrein levert ook voordelen op ten aanzien van de ontsluiting per fiets. Gelet op de ligging langs de spoorlijn Deventer-Zutphen is Epse-noord in beginsel te ontsluiten via spoor. Omdat het spoor aan de andere kant van de A1 loopt zal dit wel enige investeringen vergen. Ontsluiting via water is niet mogelijk omdat het bedrijventerrein niet direct aan water is gelegen. Mede vanwege het regionale karakter van het te ontwikkelen bedrijventerrein zal een deel van de werknemers niet uit Deventer afkomstig zijn. Desondanks kan, in verband met de betere ontsluitingsmogelijkheden met het openbaar vervoer en omdat een deel van de werknemers wel uit Deventer afkomstig zal zijn, niet gesteld worden dat daardoor het argument «beperken van de mobiliteit» niet meer te handhaven is, zoals de leden van de fractie van het CDA stelden.

4. Regionaal karakter en beoogde aard van de bedrijvigheid

De leden van de CDA-fractie vroegen wat de betekenis is van het begrip regionaal bedrijventerrein. Zij wilden weten waarom 2 en niet 3 regionale bedrijventerreinen nodig zijn. Voorts vroegen zij wat het regionale karakter van het bedrijventerrein rond Deventer is en waarom dit regionale karakter, zo het er is, niet op het Oxerveld kan worden gerealiseerd. De leden van de fractie van GroenLinks betreurden dat in de toelichting bij de behoefte van de gemeente Deventer aan ruimte voor bedrijvigheid niet het volledige stadsgewest Apeldoorn–Deventer–Zutphen is betrokken. Ook de locatie De Kar diende volgens deze leden hierbij te worden betrokken. Zij vroegen hoe de wens van ontwikkeling van Epse-noord zich verhoudt tot het ABC-locatiebeleid en of de gemeente Deventer voornemens is eisen te stellen aan de aard van de bedrijvigheid in Epse-noord. Deze leden vroegen ook in hoeverre het beschikbare arbeidsaanbod in Deventer overeenkomt met de beoogde aard van de bedrijvigheid, te weten media, grafische industrie, agro-business, zakelijke dienstverlening en metaal. Zij wilden weten in hoeverre de gemeente Deventer investeert in het terugdringen van de werkloosheid.

Het stadsgewest typeert bedrijventerreinen als regionaal vanwege het hoogwaardige karakter ervan, en vanwege de uitstraling voor het gehele stadsgewest. Het is niet zo dat de behoefte aan stadsgewestelijke bedrijventerreinen alleen of voor het grootste deel zou voortvloeien uit de vestiging van bedrijven van buiten de regio. Het gaat om bedrijven die een kwalitatief hoogwaardige vestigingsplaats zoeken in de regio stedendriehoek, gerelateerd aan de gunstige ligging van de stedendriehoek. De reden waarom niet gekozen is voor een derde regionaal bedrijventerrein in Zutphen is dan ook in hoofdzaak gelegen in het feit dat Zutphen niet ligt langs de internationale transportas A1. De aanduiding «regionaal bedrijventerrein» ziet derhalve niet zozeer op de invulling van het terrein, maar veeleer op het feit, dat in regionaal verband (stadsgewest stedendriehoek) afspraken zijn gemaakt over het al dan niet ontwikkelen van de betreffende bedrijventerreinen, die gericht zijn op het accommoderen van bedrijven die niet specifiek op een bepaalde stad zijn gericht. De samenwerking in de stedendriehoek heeft geresulteerd in een ontwikkelingsperspectief van twee regionale bedrijventerreinen in het stadsgewest. Bij de behoefte aan bedrijfsterrein is niet de bedrijventerreinbehoefte van het gehele stadsgewest betrokken, omdat het stadsgewest zelf juist heeft gekozen voor twee regionale bedrijventerreinen. De betrokken partijen onderschreven een evenwichtige ruimtelijke ontwikkeling, waarbij geen onevenredig zware claims gelegd worden bij een van de centrumgemeenten. Zoals reeds vermeld in de memorie van toelichting is De Kar niet voor alle bedrijven als vestigingsplaats aantrekkelijk, omdat daar de aansluiting op het betreffende cluster ontbreekt van de voor Deventer kansrijke clusters, te weten: media, grafische industrie, agro-business, zakelijke dienstverlening en metaal.

Bij de segmentering van het te ontwikkelen bedrijventerrein Epse-noord zal mede in verband met het regionale karakter niet specifiek aansluiting gezocht worden bij het aanwezige arbeidspotentieel in Deventer. De Deventer beroepsbevolking is door het industriële verleden van de stad relatief laag opgeleid. De acquisitie van nieuwe bedrijven richt zich echter niet uitsluitend op het aantrekken van laagwaardige werkgelegenheid. Voor het verbeteren van het scholingsniveau van de Deventer beroepsbevolking is in 1999 een scholingsoffensief gestart. Het doel daarvan is om met behulp van een scala aan om-, her- en bijscholingsactiviteiten het niveau van werkenden en werkzoekenden op een hoger niveau te brengen. Ook vanuit het grotestedenbeleid is het hebben van een adequaat aanbod van bedrijventerreinen één van de middelen om de sociaal-economische structuur van de betreffende steden (waaronder Deventer) te versterken.

In het kader van de Vinex is, met het oog op de bereikbaarheid en het mileu, een locatiebeleid ontwikkeld voor bedrijven en voorzieningen, uitgaand van een bereikbaarheids- en mobiliteitsprofiel. Het beleid heeft betrekking op het beperken van (vermijdbaar) woon-werkverkeer per auto. In termen van het thans geldende locatiebeleid moet Epse-noord inderdaad worden gekwalificeerd als C-locatie. De vraagstelling suggereert enigszins als zou de ontwikkeling van een C-locatie niet in overeenstemming met het locatiebeleid zijn. Dit is echter geenszins het geval. Het locatiebeleid is er op gericht om het «juiste bedrijf op de juiste plaats» te krijgen. Er zijn vele bedrijven die in termen van het locatiebeleid een C-profiel hebben en dus in principe gevestigd moeten worden op bedrijventerreinen die als zodanig te boek staan, zoals bijvoorbeeld auto-afhankelijke bedrijven. In het op te stellen bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Epse-noord zal daarmee rekening moeten worden gehouden.

5. Relatie met het Oxerveld

De leden van de fracties van PvdA, CDA, D66, GroenLinks, SGP, GPV en RPF stelden diverse vragen over de relatie met het Oxerveld, mede in relatie tot het in de Tweede Kamer aangenomen amendement-Kamp (kamerstukken II, 1997/98, 25 653, nr. 11).

In de parlementaire stukken bij en de behandeling van het wetsvoorstel tot gemeentelijke herindeling van Deventer, Diepenveen en Bathmen, onder meer in de nota naar aanleiding van het verslag (kamerstukken II, 1997/98, 25 653, nr. 7) is het Oxerveld aan de orde geweest. Daarin is reeds gesteld dat voor Epse-noord nadrukkelijk een rol wordt gezien bij de invulling van de bedrijventerreinbehoefte van de gemeente Deventer. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel is het amendement-Kamp ingediend en aanvaard waardoor enerzijds de gemeente Bathmen bleef voortbestaan en anderzijds het Oxerveld volledig van de gemeente Bathmen naar de gemeente Deventer overging. Aan een aangenomen motie van de leden Hoekema en Liemberg, waarin werd gekozen de gemeente Bathmen te betrekken bij een volgend herindelingsvoorstel in Overijssels verband, lag onder meer de overweging ten grondslag dat toevoeging van Epse-noord aan Deventer in procedure was (kamerstukken II 1997/98, 25 653, nr. 12). De toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mevrouw Van de Vondervoort, heeft in het debat met de Tweede Kamer de bezwaren aangegeven met betrekking tot de locatie Oxerveld en heeft gesteld ervan uit te gaan dat het mogelijk is de grenscorrectie Epse-noord ten gunste van de gemeente Deventer af te ronden. De afweging betrof dus Bathmen en het Oxerveld, en niet Epse-noord en het Oxerveld. Duidelijk was, dat Epse-noord in ieder geval aan Deventer toegevoegd zou moeten worden. Door het aannemen van het amendement-Kamp is het Oxerveld als optie in beeld gebracht voor een latere fase, d.w.z. na realisatie van het bedrijventerrein Epse-noord. Het was ook toen duidelijk, dat Epse-noord de voorkeurslokatie was. In de Eerste Kamer is dit ook uitdrukkelijk gesteld in de memorie van antwoord (kamerstukken I, 1997/98, 25 653, nr. 273b, pag. 8).

In het kader van het opstellen van de ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor het stadsgewest stedendriehoek is onderzoek gedaan naar de meest gewenste locatie voor een (regionaal) bedrijventerrein in het oostelijk deel van het stadsgewest. Ook het Oxerveld is bij dit onderzoek betrokken. Op basis van een planologische verkenning van de zone langs de A1 tussen Twello en Bathmen zijn drie in aanmerking komende locaties geselecteerd en verder onderzocht, namelijk de locaties Posterenk, Epse-noord en Bathmen-Zuid. Uit deze studie kwam Epse-noord als veruit de meest geschikte locatie voor een hoogwaardig bedrijventerrein naar voren en Bathmen-zuid als minst geschikte locatie. Ook de gemeente Deventer kiest voor Epse-noord. Belangrijke argumenten voor die keuze zijn de bereikbaarheid van het terrein, waarop ik hiervoor ben ingegaan, en de ligging aansluitend aan bestaand stedelijk gebied (compacte stad-gedachte). Alle andere mogelijke locaties liggen verder van de stad verwijderd. De groei van de automobiliteit zal bij ontwikkeling van Epse-noord geringer zijn dan bij de andere locaties. De marktverwachtingen voor de locatie Epse-noord zijn hoog. Doordat de locatie Epse-noord nu reeds door belangrijke infrastructuur wordt omsloten, zullen de visuele effecten minder zijn en is er minder toename van milieuhinder dan bij andere locaties.

Bij de locatie Oxerveld is een aantal kanttekeningen te plaatsen op het gebied van bereikbaarheid, ecologisch-landschappelijke kwaliteiten van het gebied en het ontbreken van een relatie met de stad. In het kader van het op te stellen structuurplan voor de gemeente Deventer (na toevoeging Oxerveld) zal de locatie Oxerveld echter opnieuw worden overwogen met betrekking tot de ontwikkeling van bedrijventerrein na Epse-noord en Colmschate-noord. Alternatieve locaties die wellicht in aanmerking komen, zijn kleinere inbreidingslocaties en verdere uitbreiding van Colmschate-noord. Deze locaties moeten echter nog nader worden onderzocht op hun geschiktheid als bedrijventerrein. Ook zou – los van de vraag of een bedrijventerrein op de locaties Posterenk of Oxerveld als corridor-ontwikkeling moet worden gezien – door de stedendriehoek gekozen kunnen worden Posterenk te ontwikkelen als regionaal bedrijventerrein. Er zijn binnen het grondgebied van de gemeente Deventer geen alternatieve locaties voor het Oxerveld gelegen aan de A1. Deze alternatieven zullen daardoor kwalitatief minder hoogwaardig zijn. Van een afwijzing van het Oxerveld, zoals de leden van de CDA-fractie stellen, is daarom geenszins sprake. In de vorige paragraaf is ingegaan op de behoefte aan bedrijventerrein van de gemeente Deventer. Daaruit blijkt dat na realisatie van Colmschate-noord en Epse-noord nog additionele locaties ontwikkeld moeten worden. Ik ben dan ook niet voornemens voorstellen te doen het Oxerveld bij een andere gemeente in te delen.

In de vragen van de leden van de fracties van de PvdA, het GPV en de RPF wordt een relatie gelegd tussen de ontwikkeling van Epse-noord en corridorontwikkeling. Hieromtrent merk ik het volgende op. Het beleid ten aanzien van zogeheten corridors zal worden vormgegeven in de uit te brengen Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en is dus nog in ontwikkeling. In dit verband kan wel genoemd worden de opvatting van de VROM-raad omtrent een dergelijke ontwikkeling in het advies «stedenland plus», ook genoemd in het regeerakkoord. Volgens de VROM-raad dient een corridor-ontwikkeling duidelijk complementair te zijn in die zin, dat corridor-ontwikkeling als verstedelijkingsconcept slechts dan in beeld dient te komen wanneer binnen de bestaande stad of regio geen plek meer is voor de betreffende ruimtevraag, die aan de vereiste kwaliteiten voldoet. In casu is die plek in de directe nabijheid van de stad er wel, namelijk Epse-noord. Epse-noord past binnen de compacte stad-gedachte. De locatie sluit immers aan op bestaand stedelijk gebied. De locatie Oxerveld sluit niet aan op het bestaande stedelijk gebied en de ontwikkeling van deze locatie zal eerder worden beschouwd als een corridor-ontwikkeling.

Het rapport van de Grontmij van december 1996, waarnaar door de leden van de CDA-fractie wordt verwezen, handelt over het «werklandgoed Oxerveld». Het rapport is destijds opgesteld in opdracht van de gemeente Bathmen. Het ging uit van de realisatie van een langgerekt en extensief ingericht bedrijfsterrein van circa 350 ha. Daarvan was circa 270 ha al gelegen op Deventer grondgebied en 80 ha zou in de visie van de gemeente Bathmen over moeten gaan van Bathmen naar Deventer. Bij het door Bathmen destijds voorgestelde concept zijn meerdere kanttekeningen te plaatsen. Enerzijds komen die overeen met de zojuist genoemde kanttekeningen bij de locatie Oxerveld (ontsluiting, landschappelijke waarden van het gebied en het ontbreken van een relatie met de stad), anderzijds hebben die te maken met de voorgestelde inrichting van het gebied. Doordat werd uitgegaan van een extensief bedrijventerrein zou er sprake zijn van een groot ruimtebeslag en inefficiënt ruimtegebruik.

Een milieu-effectrapportage met betrekking tot de locatie Epse-noord is in het kader van de grenscorrectie nog niet aan de orde. Pas bij het vaststellen van een ruimtelijk plan dient een milieueffect rapportage te worden vastgesteld. Het opstellen van een dergelijk rapport dient dan te geschieden door het bevoegd gezag van het te ontwikkelen gebied. Vanzelfsprekend zal het gemeentebestuur van Deventer aan dit vereiste moeten voldoen.

6. Groene bufferzone

De leden van de PvdA-fractie vroegen aan te geven op welke wijze recht zal worden gedaan aan het verzoek, dat er een redelijke afstand behoort te blijven tussen het nieuw te bebouwen terrein en de woonkern Epse. Tevens vroegen zij welke garanties gegeven kunnen worden over de handhaving van een groene zone tussen het bedrijventerrein Epse-noord en het dorp Epse na overgang van het gebied naar de gemeente Deventer, mede in verband met de functie van ecologische verbindingszone van dit gebied. De leden van de CDA-fractie vroegen welke mogelijkheden in de wet zijn opgenomen om te bewerkstelligen dat de afstand tussen Epse en de te realiseren bedrijven minimaal 200 meter moet bedragen. Zij wilden weten hoe de voorziene groene buffer tussen het bedrijventerrein en Epse wordt ingevuld. De leden van de fractie van GroenLinks vroegen of onderbouwd kon worden waarom de 200 meter als een «zeer ruime buffer» wordt beoordeeld. Zij vroegen tevens of nader kan worden ingegaan op de nadelige effecten van de ontwikkeling van Epse-noord voor de inwoners van het dorp Epse. De leden van de SGP-fractie vroegen of de gemeente Deventer zich al bereid heeft verklaard een bufferzone op te nemen in het bestemmingsplan.

Om nadelige effecten van het bedrijventerrein op het dorp Epse te vermijden dient er een zekere afstand te zijn tussen de woonbebouwing van het dorp Epse en het aan te leggen bedrijventerrein. In deze afstand wordt voorzien door enerzijds de strook die tussen het ingevolge deze grenscorrectie overgaande gebied en de kern Epse ligt, en anderzijds doordat bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein op het overgaande gebied zal worden voorzien in een bufferzone. De exacte breedte en invulling van de bufferzone is op dit moment nog niet bekend. Het uiteindelijk vaststellen van de bufferzone, voor zover deze op het toekomstige grondgebied van de gemeente Deventer is gelegen, dient plaats te vinden in het op te stellen bestemmingsplan van de gemeente Deventer. De VNG-uitgave «bedrijven en milieuzonering» geeft gemeenten model-richtlijnen welke gehanteerd kunnen worden bij de milieuzonering om een goed woon- en leefmilieu te waarborgen. Deze richtlijnen worden ook door de gemeente Deventer gehanteerd. Op basis van dit stelsel wordt de afstand tussen bedrijven en woonbebouwing per bedrijfstype bepaald aan de hand van de milieu-aspecten (geur, stof, geluid en gevaar) van het betreffende bedrijfstype. Bij de inrichting van het bedrijventerrein zal in dat kader bijzondere aandacht worden besteed welke bedrijven aan de zuidrand van het terrein zullen worden gesitueerd. Naar ik heb begrepen bestaat bij het gemeentebestuur van Deventer ten aanzien van Epse-noord de bereidheid om complementair aan de milieuzonering een bufferzone op te nemen in het bestemmingsplan. Dit plan en derhalve ook de omvang van de bufferzone zal enerzijds in het kader van de goedkeuringsprocedure bestuurlijk worden getoetst door het provinciebestuur van Overijssel en anderzijds bestaat de mogelijkheid van rechterlijke toetsing. Bij de nadere invulling van het bedrijventerrein zal getracht worden eventuele negatieve effecten voor het woonmilieu van de kern Epse zo veel mogelijk te vermijden. Ik heb er alle vertrouwen in dat door een te hanteren systeem van milieuzonering in combinatie met een bufferzone, voldoende waarborgen worden geboden dat de ontwikkeling van Epse-noord geen ernstige nadelige effecten voor het dorp Epse met zich mee zal brengen.

De leden van de fracties van D66 het GPV en de RPF vroegen waarom de bufferzone tussen de kern van Epse en het bedrijventerrein door middel van deze grenswijziging op het grondgebied van Deventer gesitueerd wordt. Zoals hiervoor opgemerkt hangt de benodigde breedte en invulling van de bufferzone nauw samen met de invulling van het bedrijventerrein. Het is daarom van belang dat de gemeente die is belast met de ontwikkeling van het bedrijventerrein ook directe invloed heeft op de omvang en invulling van de bufferzone in het kader van het vast te stellen bestemmingsplan.

7. Positie gemeente Bathmen

De leden van de PvdA-fractie vroegen of ook de nog te nemen beslissing omtrent de toekomst van Bathmen bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel een rol heeft gespeeld en of andere mogelijkheden met betrekking tot de ontwikkeling van bedrijventerreinen in dit gebied voldoende bekeken zijn. Tevens vroegen zij de regering toe te lichten hoe de gewenste samenhang tussen de herindelingen in de regio en de mogelijke grenscorrecties, bijvoorbeeld de positie van Bathmen, zeker wordt gesteld. Ook de leden van de CDA-fractie vroegen de regering uitvoerig in te gaan op de relatie tussen de ontwikkelingen rond Bathmen en de nu voorgestelde grenscorrectie en welke mogelijkheden daardoor worden afgesneden.

Er bestaat op dit moment nog geen zicht op het eindperspectief voor de gemeente Bathmen. In het debat over het wetsvoorstel gemeentelijke herindeling van Twente (kamerstukken II, 1998/99, 26 353) is hierover uitgebreid gesproken. Ik heb in dat kader gemeld dat ik in de loop van dit jaar in overleg met het provinciebestuur mij een oordeel zal vormen over de toekomst van Bathmen. Op 17 juni jl. heb ik over dit onderwerp overleg gevoerd met gedeputeerde staten van Overijssel. Op dit moment kan ik melden dat het provinciebestuur bereid is, nadat het wetsvoorstel herindeling Twente door de Eerste Kamer is aanvaard, aan een nieuwe procedure ten aanzien van Bathmen haar medewerking te verlenen. Bij de voorbereiding van de voorstellen in het herindelingsproces zullen de diverse betrokken partijen opnieuw hun inbreng hebben. Gelet op de nog te volgen procedure wil en kan ik niet op de uitkomst daarvan vooruitlopen. De mogelijkheden met betrekking tot een wijziging in de bestuurlijke indeling van de gemeente Bathmen zijn als gevolg van de verschillende besluitvormingstrajecten relatief beperkt. Ik sluit op voorhand geen van de denkbare varianten, die in de te volgen procedure aan de orde kunnen komen, uit. Door dit wetsvoorstel worden in ieder geval geen mogelijkheden afgesneden. Een mogelijke beslissing ten aanzien van de toekomst van de gemeente Bathmen heeft bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel verder geen rol gespeeld.

Naar mijn mening zijn de mogelijkheden met betrekking tot de ontwikkeling van bedrijventerreinen in dit gebied voldoende onderzocht. In het voorgaande ben ik uitgebreid ingegaan op de verschillende aan de orde zijnde opties.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

Naar boven