nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 augustus 2000
Naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel houdende een aantal
wijzigingen van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
op technische punten onder meer naar aanleiding van de evaluatie (26 527)
op 3 februari jl. bericht ik u het volgende.
Bij de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel heb ik aangegeven dat
ik in overleg zal treden met de Hoofdinspecteur voor de Geestelijke Gezondheidszorg,
de Gehandicaptenzorg, de Ouderenzorg en de Thuiszorg over de ontslagregelingen
in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).
De aanleiding daarvoor was dat leden van verschillende fracties vragen hebben
over de ontslagpraktijk en de rol en bevoegdheden van de geneesheer-directeur
in de ontslagprocedure. Wat betreft het eerste punt bestaat bij meerdere fractieleden
de indruk dat bepaalde patiënten kort na hun gedwongen opneming worden
ontslagen, terwijl niet aan de gestelde voorwaarden voor ontslag wordt voldaan.
Ten aanzien van de rol en de bevoegdheden van de geneesheer-directeur werd
door verschillende fracties gewezen op de omstandigheid dat de geneesheer-directeur
exclusief bevoegd is tot het verlenen van ontslag, terwijl voor de opnameprocedure
het oordeel van een rechter en een psychiater vereist is.
De onderwerpen die aan de orde zijn geweest in mijn overleg met de Hoofdinspecteur
betroffen het ontslagbeleid van instellingen bij gedwongen opnemingen, de
wijze waarop de ontslagregelingen in de praktijk worden toegepast en de wijze
waarop de nazorg is geregeld bij de ontslagregeling.
Hieronder zal ik nader ingaan op de resultaten van het overleg met de
Hoofdinspecteur.
De voorwaarden die gelden voor ontslag van psychiatrische patiënten
die gedwongen zijn opgenomen, zijn in de Wet Bopz vastgelegd en zijn bij de
instellingen genoegzaam bekend en vertaald in het beleid van de instelling.
De verantwoordelijkheid voor het verlenen van ontslag ligt bij de geneesheer-directeur
van de instelling. Volgens de Hoofdinspecteur kan in het algemeen gesteld
worden dat instellingen zich houden aan de daarvoor geldende wettelijke eisen.
Tot die verantwoordelijkheid behoort ook het regelen van adequate nazorg
aan patiënten aan wie ontslag wordt verleend, hoewel die verantwoordelijkheid
niet rechtstreeks is af te leiden uit artikelen van de Wet Bopz, maar eerder
is terug te voeren op verplichtingen voor instellingen in het kader van de
Kwaliteitswet zorginstellingen. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan
het regelen van huisvesting en het waarborgen van de continuïteit van
behandeling en zorgverlening. Het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg
richt zich op bovenstaande aspecten van de ontslagregeling.
In het overleg heeft de Hoofdinspecteur aandacht gevraagd voor het probleem
dat instellingen steeds vaker geconfronteerd worden met een moeilijke groep
patiënten, die te gevaarlijk en/of agressief is om in een ambulante setting
te kunnen worden behandeld en voor wie het derhalve noodzakelijk is dat zij
in een gesloten intramurale setting opgenomen worden. Alhoewel het hier over
het geheel van de opgenomen patiënten een beperkte groep patiënten
betreft, leveren deze patiënten vaak problemen op voor de instellingen,
aldus de Hoofdinspecteur, waaronder conflictsituaties met andere patiënten
en/of personeel. Dit kan ertoe bijdragen dat de instellingen de opname(duur)
van deze patiënten proberen te beperken of hen zo snel mogelijk proberen
te ontslaan. In antwoord op dit probleem heb ik de Hoofdinspecteur verzocht
erop toe te zien dat ook voor deze categorie patiënten ontslag op de
juiste gronden wordt verleend.
Ik merk daar nog het volgende over op.
De ggz-instellingen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor
de aan hun zorg toevertrouwde patiënten. Dit betekent dat de ggz-instellingen
hun werkwijze en infrastructuur zoveel mogelijk moeten aanpassen aan de noden
van alle patiënten, ook degenen die soms gevaarlijk en/of agressief gedrag
vertonen.
De instellingen hebben daarbij overigens de mogelijkheid om patiënten
over te plaatsen naar een Kliniek voor Intensieve Behandeling (KIB). In ons
land bestaan er drie KIB's, waar patiënten die onder meer ontwrichtend
gedrag vertonen, kunnen worden opgenomen, zonodig ook voor een langere periode.
De KIB's bieden ook consultatie aan de ggz-instellingen, die in eerste instantie
voor de opneming van deze patiënten verantwoordelijk zijn.
Slechts voor een zeer beperkte groep waarvan gebleken is dat zij zodanig
zorg- en beveiligingsintensief zijn dat zij niet in een reguliere ggz-instelling
opgenomen kunnen worden, en waarbij ook gebleken is dat de KIB's geen adequate
behandeling kunnen bieden, is een gespecialiseerde voorziening noodzakelijk.
Ik zal bevorderen dat voor deze groep een tweetal voorzieningen wordt opgezet.
Het betreft hier kleinschalige units (20 en 24 plaatsen) voor chronische psychiatrische
patiënten met complexe psychiatrische problematiek, die zowel op een
strafrechtelijke als op titel van de Wet Bopz opgenomen zijn.
Tenslotte merk ik op dat de huidige ontslagregelingen van de Wet Bopz
en de rol van de geneesheer-directeur daarin, onderdeel uitmaken van de tweede
evaluatie van de Wet Bopz, die inmiddels in voorbereiding is.
Over de resultaten van de tweede evaluatie van de Wet Bopz zullen de Eerste
en Tweede Kamer uiterlijk begin 2002 worden geïnformeerd, het moment
waarop de in de wet bepaalde termijn van de tweede evaluatie moet zijn afgerond.
De resultaten van de tweede evaluatie kunnen aanleiding geven tot wijziging
van de ontslagregeling of de bevoegdheden van de geneesheer-directeur in de
Wet Bopz.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers