26 492
Invoering van een verbod tot het vervaardigen, voorradig hebben en verspreiden van drukwerken of andere voorwerpen die, in verband met de invoering van de euro, ten onrechte de indruk zouden kunnen wekken dat zij wettig betaalmiddel zijn, alsmede aanpassing van het Wetboek van Strafrecht

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 2 maart 1999 en het nader rapport d.d. 19 april 1999, aangeboden aan de Koningin door de minister van Financiën en de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 8 december 1998, no. 98.005831, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende invoering van een verbod tot het vervaardigen, voorradig hebben en verspreiden van penningen en andere voorwerpen die, in verband met de invoering van de euro, ten onrechte de indruk kunnen wekken dat zij wettig betaalmiddel zijn.

Bij brief van 21 januari 1999 heeft de Minister van Financiën aan de Raad van State de brief van de Minister van Justitie van 20 januari 1999 inzake het standpunt van het College van Procureurs-Generaal ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 440 van het Wetboek van Strafrecht (WvS) op euro- en guldenpenningen toegezonden

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 december 1998, no. 98.005831, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 2 maart 1999, no. W06.98.0562/IV, bied ik u hierbij aan.

1. Het voorstel van wet richt zich – blijkens de memorie van toelichting – tegen het gevaar dat het publiek voorwerpen met de aanduiding euro in verband zal brengen met de euro (de toelichting noemt de herdenkingspenning), met als gevolg dat het publiek deze zal aanzien als wettig betaalmiddel. De toelichting merkt op dat in Europees verband is afgesproken dat de deelnemende landen, voorzover nodig, maatregelen zullen treffen om het vervaardigen en in omloop brengen van dergelijke voorwerpen te verbieden. In een aantal lidstaten wordt daartoe een specifiek wettelijk verbod ingevoerd, in andere landen is deze activiteit reeds strafbaar op grond van het commune strafrecht.

De toelichting geeft echter niet nader aan wat is afgesproken en welke maatregelen al bestaan – en noodzakelijk en voldoende worden geacht – dan wel worden ingevoerd. Het college adviseert de toelichting aan te vullen op dit punt.

1. In de memorie van toelichting is thans aangegeven wat is afgesproken in Europees verband en welke maatregelen al bestaan en noodzakelijk en voldoende worden geacht. Tevens is uiteengezet welke maatregelen in diverse andere lidstaten zijn getroffen.

2. Met het oog op het geval dat iemand voor 2002 munten zou nabootsen en in omloop brengt als waren zij (toekomstige) echte euromunten (dat de Raad gevaarlijker lijkt dan de uitgifte van een herdenkingspenning) adviseert het college de memorie van toelichting aan te vullen met een korte bespreking van de artikelen 208 en volgende WvS.

2. De memorie van toelichting is, in navolging van het advies van de Raad, met een korte bespreking van de artikelen 208 en volgende van het Wetboek van Strafrecht aangevuld. Tevens heeft het advies van de Raad op dat punt, zo zal in het navolgende nog worden uiteengezet, aanleiding gegeven het wetsvoorstel met een artikel uit te breiden.

3. Aangezien artikel 440 WvS niet met het oog op de onderhavige situatie is geschreven, de ratio is dat slechts van overtreding sprake is wanneer er gelijkenis bestaat met voorwerpen die de functie van munten hebben en de tekst nu twijfel kan oproepen, acht ook de Raad een nieuw artikel wenselijk. De Raad maakt wel enkele kanttekeningen bij het voorstel.

a. Het voorgestelde artikel 1, eerste lid, spreekt van euromuntbiljetten, eurobankbiljetten en euromuntspeciën. Indien men onder speciën verstaat de metalen waaruit munten zijn gemaakt, verdienen euromunten aparte vermelding in dit lid. Het voorstel geeft geen definitie van één van deze termen. Het college adviseert hierin te voorzien.

b. Artikel 3, eerste lid, dient te worden aangevuld met de bepaling dat artikel 1 ook na 31 december 2001 van toepassing blijft op feiten begaan vóór 1 januari 2002 (vergelijk artikel 1, tweede lid, WvS).

3. a. Het advies van de Raad inzake het expliciet vermelden van euromunten indien deze onder euromuntspeciën worden verstaan is niet opgevolgd. De in het wetsvoorstel gekozen term euromuntspeciën sluit nauw aan bij de formulering van artikel 440 Wetboek van Strafrecht waarin de term muntspeciën wordt gebruikt. Bij het opstellen van het wetsvoorstel is ervoor gekozen deze formulering te handhaven.

b. Naar aanleiding van het advies van de Raad is de toelichting op artikel 3, eerste lid, (vernummerd tot artikel 4, eerste lid) aangevuld, om duidelijk te maken dat artikel 1 ook na 31 december 2001 van toepassing blijft op feiten begaan vóór 1 januari 2002. Het is evenwel niet noodzakelijk om hier in het artikel zelf in te voorzien.

4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

4. De redactionele suggesties van de Raad zijn, met uitzondering van de tweede suggestie waarin wordt voorgesteld om het wetsvoorstel een citeertitel te geven, overgenomen. Een hanteerbare citeertitel, die bovendien de reikwijdte van het wetsvoorstel geheel omvat is in dit geval, zeker nu tevens een wijziging van het Wetboek van Strafrecht wordt voorgesteld, niet mogelijk. Nu het een voorstel voor een tijdelijke wet betreft, levert het ontbreken van een citeertitel geen onoverkomelijke bezwaren op.

Voorts is, bij het opstellen van een korte bespreking van de artikelen 208 en volgende van het Wetboek van Strafrecht, gebleken dat het wenselijk is ten behoeve van de rechtszekerheid expliciet buiten twijfel te stellen dat ook het namaken en vervalsen van munt- en bankbiljetten en muntspeciën die de status van wettig betaalmiddel nog zullen krijgen, onder artikel 208 en volgende van het Wetboek van Strafrecht valt. Daarom is een nieuw artikel 3 geformuleerd dat ziet op het opnemen van een bepaling in de betekenistitel van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien wordt met de voorgestelde bepaling ook buiten twijfel gesteld dat het vervalsen, namaken etc. van guldenmunten en -bankbiljetten nadat zij de status van wettig betaalmiddel verloren hebben, strafbaar is. Uit de voorgestelde definitie vloeit voort dat de artikelen 208 en volgende van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 2 maart 1999, no. W06.98.0562/IV, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– Het opschrift van het wetsvoorstel doen sporen met de inhoud van het wetsvoorstel, waarin drukwerken en biljetten worden vooropgesteld en niet munten.

– Het wetsvoorstel in overeenstemming met aanwijzing 184 van de Aanwijzingen voor de regelgeving een citeertitel geven.

– Memorie van toelichting, bladzijde 1, eerste regel, in plaats van «munteenheid»: rekeneenheid van de geldstelsels.

– Bladzijde 1, regel 29: na «euro» toevoegen: munt of het eurobankbiljet.

– Bladzijde 2, regels 3–4:

De opmerking dat het na 1 januari 2002 nog gedurende 30 jaar mogelijk zal zijn om guldenbankbiljetten in te wisselen is juist maar kan onbedoeld leiden tot de indruk dat men na 1 januari 2002 rustig kan wachten met aanbieding tot verwisseling. Dat laatste is niet juist gelet op de bepalingen van het Besluit van 27 juli 1998, houdende vaststelling van regels met betrekking tot de verwisseling, intrekking en aftekening van bankbiljetten door De Nederlandsche Bank N.V. en de aan het publiek te verstrekken informatie hieromtrent; zie in het bijzonder artikel 4, het tweede en het vierde lid.

De opmerking ware dus te nuanceren.


XNoot
1

De tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven