Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 26488 nr. 41 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 26488 nr. 41 |
Vastgesteld 1 februari 2006
De commissie voor Defensie1, voor Economische Zaken2, voor Financiën3 en voor Rijksuitgaven4 hebben een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Defensie over de brief houdende een toelichting op het Memorandum of Understanding inzake de Production, Sustainment and Follow-on Development (PSFD MoU) van de Joint Strike Fighter (JSF) (kamerstuk 26 488, nr. 38) en de brief inzake het JSF-programma en het PSFD MoU (Kamerstuk 26 488, nr. 39).
De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 1 februari 2006. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie voor Defensie,
Albayrak
De voorzitter van de commissie voor Economische Zaken,
Hofstra
De voorzitter van de commissie voor Financiën,
Tichelaar
De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,
B. M. de Vries
De adjunct-griffier van de commissie voor Defensie,
Kok
Heeft de Amerikaanse staatssecretaris van Defensie, de heer England, ook aangegeven dat het feit dat het JSF-programma een internationaal samenwerkingsprogramma is, wat hij van belang vindt, ook betekent dat alle partners betrokken worden bij cruciale beslissingen over het programma en dus vooraf geïnformeerd worden over de Quadrennial Defense Review (QDR) en begrotingsplannen? Zo nee, hoe belangrijk is de samenwerking met partners dan volgens u voor de Verenigde Staten (VS) en waar baseert u dit op? (brief 26 488, nr. 39)
Bent u, hoewel de berichten over de QDR en de Amerikaanse defensiebegroting 2007 speculatief zijn, vertrouwelijk geïnformeerd door de Amerikaanse regering over de plannen en eventuele consequenties voor projecten waar Nederland bij betrokken is? (brief 26 488, nr. 39)
In de media wordt al geruime tijd gespeculeerd over de uitkomsten van de Quadrennial Defense Review (QDR). Gedurende dit proces heeft de Amerikaanse regering tot dusver geen van deze berichten, ook niet vertrouwelijk, bevestigd of ontkend. De Amerikaanse QDR en de Amerikaanse begrotingsplannen zijn nationale aangelegenheden. De uitkomsten van deze interne processen kunnen echter effect hebben op internationale samenwerkingsprogramma’s, zoals het JSF-programma. Van elke partner in het JSF-programma wordt verwacht dat hij de andere partners op de hoogte brengt van nationale ontwikkelingen die de samenwerking kunnen beïnvloeden. De Amerikaanse overheid zal dat te zijner tijd ook in het geval van de QDR doen.
Hoewel de heer England onlangs het belang van de internationale participatie in het JSF-programma opnieuw heeft onderstreept, moet de keuzevrijheid van partners bij de inrichting en organisatie van de nationale defensie en wet- en regelgeving worden gerespecteerd. Deelneming aan een internationaal samenwerkingsprogramma mag prioriteitsstelling van de individuele deelnemers niet in de weg staan, bijvoorbeeld bij de bepaling van het aantal te verwerven vliegtuigen. Dat geldt zowel voor ons land als voor de Verenigde Staten.
Heeft de heer England ook aangegeven dat het feit dat het JSF-programma een internationaal samenwerkingsprogramma is, wat hij van belang vindt, ook betekent dat alle partners evenveel recht hebben op technologie, kennis, opdrachten en dezelfde versies van de toestellen als de VS zelf? Zo nee, gaat u ervan uit dat dit zo is en houdt u de VS hier ook aan? (brief 26 488, nr. 39).
De Verenigde Staten bestellen naar verwachting drie varianten van het toestel: de Conventional Take-off and Landing (CTOL) variant voor de luchtmacht (USAF), de Carrier Variant (CV) voor de marine (USN) en de Short Take-off and Vertical Landing (STOVL) variant voor de mariniers (het USMC) en de USAF.
Zoals al eerder schriftelijk gemeld, wil Nederland uiteindelijk de CTOL versie gaan bestellen, dat wil zeggen dezelfde versie als waarmee de USAF gaat vliegen, inclusief de bijbehorende kennis en technologie.
In het JSF-programma wordt omwille van interoperabiliteit en kostenbesparingen zoveel mogelijk gestreefd naar gelijke vliegtuigconfiguraties tussen partners (commonality). Hoewel commonality een uitgangspunt is in het PSFD MoU, behoudt elke partner de vrijheid om nationale eisen te stellen aan «zijn» vliegtuigen. Daarbij geldt het principe pay to be different, dat wil zeggen dat de betrokken partner, óók als dat de Verenigde Staten zelf zijn, daar dan zelf voor moet betalen. Zolang de vereiste interoperabiliteit niet in het geding komt, is er geen aanleiding tot bezorgdheid.
Waar wordt het aantal te produceren toestellen volgens u wel door bepaald als het niet door het Memorandum of Understanding inzake de Production, Sustainment and Follow-on Development (PSFD MoU) van Nederland (of van andere partners) wordt bepaald? (brief 26 488, nr. 39)
Als het aantal te produceren (of in geval van een partner af te nemen) toestellen niet wordt bepaald door de PSFD MoU maar jaarlijks kan worden bijgesteld, waarom is aanpassing van het aantal toestellen in de MoU dan noodzakelijk of mogelijk?
Het PSFD MoU schept de voorwaarden voor de succesvolle productie, instandhouding en doorontwikkeling van de JSF. De vliegtuigen kunnen gefaseerd worden besteld met Requests for Procurement. Op die manier kan worden ingespeeld op tal van toekomstige ontwikkelingen betreffende onder meer de internationale verhoudingen, technologie en onbemande alternatieven. Onlangs is gemeld dat Nederland onder deze omstandigheden nog geen definitief aantal te verwerven vliegtuigen kan en hoeft te bepalen. Dit geldt ook voor andere potentiële afnemers van de JSF.
Voor de verdeling van de kosten in verband met de inrichting van een productielijn en -planning is inzicht nodig in het verwachte aantal te produceren vliegtuigen. Daarom geven alle partners bij de ondertekening van de PSFD MoU op basis van de operationele behoeften en de financiële ramingen een indicatief, realistisch planningsaantal op, dat op grond van toekomstige ontwikkelingen kan worden aangepast. De partners behouden zo een aanzienlijke mate van flexibiliteit totdat zij metterdaad een bestelling plaatsen.
Is het opnemen van een «indicatief» aantal toestellen in de PSFD MoU «slechts» een manier om tot een verdeelsleutel van de kosten te komen? Zo ja, is ook gedacht aan een andere verdeelsleutel, bijvoorbeeld op basis van het aandeel (totaal bedrag) van een partner in de System Development and Demonstration- (SDD-)fase of op basis van daadwerkelijk binnengehaalde industriële contracten door een partnerland en als daar niet aan is gedacht, waarom niet?
Kunt u met cijfers onderbouwd (verhouding tussen indicatief aantal toestellen VS en deel van de kosten, ten opzichte van indicatieve aantallen partners en kosten) aangeven waarom een verdeling van de kosten op basis van «indicatieve» aantallen in de PSFD MoU’s eerlijker is dan een verdeling van de kosten op basis van het totaal geïnvesteerde bedrag in de SDD-fase of het daadwerkelijk gerealiseerde SDD-contracten bedrag? Kunt u de «indicatieve» aantallen van de VS en de partners ook tegen de totaal in de SDD-fase geïnvesteerde bedragen en de totaal gerealiseerde industriële omzet per partner afzetten?
Hoe kan het dat enerzijds gezegd wordt dat het in de PSFD MoU gaat om een «aantal vliegtuigen dat zij denken af te nemen» (en dat dus geproduceerd moet worden, want dat wil je als je ze denkt af te nemen) en anderzijds gesteld wordt dat deze afspraken (en dus ook die in andere PSFD MoU’s) «als zodanig geen verband» houden met het uiteindelijk aantal te produceren toestellen?
Kan met cijfers onderbouwd worden aangegeven hoe de verdeling van de risico’s van de PSFD-fase en de te leveren bijdrage volgens de laatste stand van zaken bij de onderhandelingen zijn verdeeld over de verschillende partnerlanden, onder meer kijkend naar het level van deelname en bijbehorend bedrag? Kan in het overzicht in ieder geval van alle deelnemende landen het level met het huidige SDD-bedrag worden aangegeven?
Hoe worden de risico’s en de eventuele stijgingen van de via de PSFD MoU’s te versleutelen bedragen verdeeld over de partnerlanden? Speelt daarbij het deelname level of de mate van daadwerkelijke industriële participatie nog een rol of wordt alleen het aantal toestellen in aanmerking genomen op het moment dat risico’s of kostenstijgingen zich voordoen?
Wat zijn de actuele aanschafcijfers die in de diverse deelnemende landen op dit moment worden genoemd? Zijn er in de andere deelnemende landen verschillen tussen een zogeheten indicatief aantal en gepland aantal?
Voor de verdeling van de kosten voor de inrichting van een productielijn is gezocht naar een sleutel die recht doet aan het verband tussen (het veroorzaken van) de productiekosten en het meebetalen daaraan. Een verdeelsleutel op basis van de contributie of de industrieomzet in de SDD ligt dan minder voor de hand dan een sleutel op grond van het aantal vliegtuigen in het PSFD MoU. Voor Nederland zou het verschil overigens niet groot zijn: de SDD-contributie is ongeveer 2 procent en 85 vliegtuigen als plangetal is ongeveer 2,7 procent van het totaal. De SDD-partners op niveau 3 zouden echter sterk bevoordeeld worden door deze methode. In de meeste gevallen is hun SDD-contributie minder dan 0,5 procent, terwijl sommige landen meer dan 3 procent van de vliegtuigen willen afnemen.
Nederland heeft als enige deelnemer voorgesteld om de industrieomzet in de vorm van de return on investment deel te laten uitmaken van de kostenverdeelsleutel. De Verenigde Staten hebben het voorstel afgewezen, omdat de overheid geen invloed heeft op de industriële inschakeling, terwijl zij bij een dergelijke kostenverdeelsleutel wel zou worden geconfronteerd met de financiële gevolgen ervan. Overigens wordt in de onderhandelingen over de PSFD MoU wel gesproken over de koppeling van incentives voor Lockheed Martin aan een toereikende inschakeling van de partnerindustrieën.
In de meeste landen is het overleg nog gaande over het uiteindelijke planningsaantal dat in het PSFD MoU zal worden opgenomen. Onder die omstandigheden zou het niet worden gewaardeerd als Nederland voorlopige planningsaantallen van andere partners openbaar maakt. Een overzicht van dergelijke aantallen zal daarom nog enige tijd op zich laten wachten.
Hoe is de zinsnede dat het in het PSFD MoU gaat om «de capaciteiten die Defensie op grond van de huidige inzichten denkt nodig te hebben» te rijmen met de uitspraken van de staatssecretaris op het NIID symposium in oktober 2005 waar hij onder meer sprak over aanschaf in twee fasen die een «eerlijke kans» biedt op heroverweging?
Is tussen de beantwoording van vraag 15 in uw brief van 7 oktober jl. (26 488, nr. 34) en de brief van 12 december meer bekend geworden over de kwantitatieve behoefte? Zo ja, welke informatie heeft tot deze inzichten geleid?
Zoals in het antwoord op de vragen 4 en 5 is uiteengezet, kunnen de huidige inzichten in de toekomst aan veranderingen onderhevig zijn. Op het NIID-symposium heb ik verklaard dat het juist om die reden niet verstandig zou zijn alle vliegtuigen in één keer aan te schaffen. Een gefaseerde aanschaf biedt betere mogelijkheden om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Deze strategie past ook bij de wijze waarop de landen de toestellen kunnen verwerven, namelijk met periodieke Requests for Procurement.
Bij de besluitvorming over de deelneming aan het PSFD MoU is tevens de bestelling van drie testvliegtuigen aan de orde waarover de Tweede Kamer bij eerdere gelegenheden is geïnformeerd. Besluiten over verdere bestellingen en de omvang daarvan zijn voorzien voor de volgende kabinetsperiode.
Kunt u aangeven of alle partnerlanden in onderhandeling zijn over een PSFD MoU, of er partnerlanden zijn die de onderhandelingen op een lager pitje hebben gezet vanwege de onzekerheid over onder meer de QDR of om andere reden minder tempo maken dan Nederland en of er partnerlanden zijn die later dan eind 2006 verwachten een PSDF MoU te ondertekenen?
Kunt u een overzicht geven van de landen die de onderhandelingen over de MoU zijn begonnen? Welke SDD-partners zijn de onderhandelingen over de MoU nog niet begonnen en waarom?
Alle negen SDD-partners onderhandelen in multilateraal verband over de deelneming aan het PSFD MoU. Tot nu toe hebben alle partners aan alle onderhandelingsronden deelgenomen. Geen van de landen heeft aangekondigd het PSFD MoU niet op het thans voorziene tijdstip (eind 2006) te willen ondertekenen.
Hoe denkt u afspraken over industriële participatie vast te leggen bij de PSFD MoU onderhandelingen, terwijl bekend is dat het JSF-program office geen omzetgaranties geeft of contracten toewijst als de aanbieding niet concurrerend is of als strategische redenen zich daartegen verzetten?
In het PSFD MoU zullen spelregels worden vastgelegd voor de inschakeling van de partnerindustrieën. Tevens zullen in het MoU mogelijkheden voor de internationale partners worden geschapen om de naleving hiervan te kunnen controleren. In het PSFD MoU worden geen afspraken vastgelegd over omzetvolumes. Zie voor de beoogde omzet het antwoord op vraag 13.
Past het opnemen van een indicatief aantal toestellen in de PSFD MoU in de strategie van Nederland om de Amerikanen onder druk te houden vanwege de Nederlandse industriële participatie en de Amerikanen dus vooral niet te laten denken dat Nederland zeker de JSF zal aanschaffen in de genoemde aantallen (antwoord op vraag 24 in uw brief van 7 oktober 2005, 26 488, nr. 34)? Welke drukmiddelen heeft de regering eigenlijk überhaupt nog in handen om meer omzet bij Nederlandse bedrijven te realiseren?
Het PSFD MoU is niet het instrument om industriële inschakeling te bewerkstelligen. In de Amerikaanse verwervingsstrategie is de opname van een planningsaantal in het MoU losgekoppeld van de werkelijke bestelling van vliegtuigen. Dat wil zeggen dat een aantal in het MoU geen verplichting schept om werkelijk zoveel vliegtuigen af te nemen. Dit principe geldt voor alle partners, dus ook voor Nederland.
Met betrekking tot de Nederlandse industriële inschakeling verwijs ik u naar de eerder aan u overlegde correspondentie met Lockheed Martin, die daarbij als leidraad zal gelden. Om deze inschakeling te verwezenlijken zal bij voortduring, zoals tot dusver is gebeurd, ambtelijke en politieke druk op het Amerikaanse bedrijfsleven worden uitgeoefend.
Wie vormen het bestuur van het JSF-programma?
Wie maken deel uit van het bestuur van het JSF-programma? Zijn daar ook vertegenwoordigers van de Nederlandse regering in opgenomen? Zo ja, wie zijn dat? Indien neen, waarom niet?
In hoeverre zijn de beslissingen van het bestuur van het JSF-programma bindend voor de deelnemende landen?
In de concepttekst van het PSFD MoU is voorzien dat de uitvoering van het JSF-programma onder leiding komt te staan van de Amerikaanse projectleider die tevens leiding geeft aan het JSF Program Officewaarin de Nederlandse vertegenwoordigers zijn opgenomen. Daarboven komt er voor de PSFD-fase een overkoepelend bestuursorgaan dat toeziet op de naleving van de afspraken in het PSFD MoU. In het bestuursorgaan zijn de betrokken Amerikaanse krijgsmachtdelen en de acht internationale partners op ambtelijk niveau vertegenwoordigd (in totaal dus elf vertegenwoordigers). De voorzitter wordt geleverd door het Department of Defense. De plaatsvervangend voorzitter wordt op roulatiebasis geleverd door één van de acht overige partners. Als een partner de plaatsvervangend voorzitter levert, is dat in aanvulling op de vaste vertegenwoordiger in het bestuursorgaan. Gedurende die periode heeft het desbetreffende partnerland dus twee afgevaardigden in het bestuursorgaan. De deelnemende landen zijn betrokken bij besluiten die het bestuursorgaan conform de voorstellen bij consensus neemt.
Kan het aantal toestellen in de MoU alleen door het bestuur van het JSF-programma worden aangepast en zo ja, is het dan denkbaar dat een partner het getal wil wijzigen maar het bestuur niet akkoord gaat? Zo nee, is dan feitelijk eenzijdige aanpassing van het MoU door de partner mogelijk?
Aanpassing van de aantallen is een zelfstandig recht van elke partner. Om hieraan vervolgens uitvoering te kunnen geven, is een administratieve aanpassing van het aanhangsel bij het MoU nodig waarin de aantallen zijn opgenomen. Hoewel over de bevoegdheden van het bestuursorgaan nog wordt onderhandeld, hebben alle partners het voornemen de formele bevoegdheid om aanhangsels te doen wijzigen bij dit orgaan neer te leggen.
Kan het aantal toestellen in de MoU op een zeker moment ook tot «0» worden teruggebracht en vervalt daarmee vanaf dat moment iedere nieuwe bijdrage aan de kosten, aangezien die bijdrage gebaseerd is op het aantal toestellen? Zo nee, wat zijn dan de beperkingen met betrekking tot het omlaag brengen van het aantal toestellen in de MoU?
Ja, het aantal kan tot nul worden teruggebracht zolang nog geen toestellen zijn besteld, waarna de bijdrage evenredig wordt verlaagd. Zodra wél toestellen zijn besteld, kan het oorspronkelijk geplande aantal en daaraan gerelateerde betalingen worden teruggebracht tot het bestelde aantal. Zelfs indien toestellen al zijn besteld maar nog niet geleverd, kan een land deze bestellingen nog tenietdoen, al zal dan wel moeten worden betaald voor reeds gemaakte kosten.
Als het kosteloos mogelijk is om naderhand het aantal toestellen in de MoU te verhogen («als het voorziene aantal stijgt, volgt er geen naheffing voor niet betaalde kosten»), waarom kiest Nederland dan voor het direct opnemen van 85 toestellen, terwijl helemaal niet zeker is dat Nederland dat aantal uiteindelijk zal afnemen?
Klopt de redenering dat, hoewel er volgens de brief geen sprake is van boetes bij aanpassing van de aantallen, het verlagen van mogelijk te hoog ingeschatte aantallen wel tot forse betaalde bedragen leidt die dan niet meer worden teruggestort?
Klopt de redenering dat landen met uiteindelijk precies ingeschatte aantallen of hoger ingeschatte aantallen in de MoU per definitie meer betalen (of aan het eind van de rit meer hebben betaald) per toestel, dan landen die in eerste instantie (al dan niet bewust) een lager aantal opnemen en dit vervolgens later naar boven bijstellen? Zo nee, waarom niet?
Wat is het financiële risico, uitgedrukt in euro’s, om de aanschaf van 85 exemplaren vast te leggen in het MoU en er uiteindelijk 55 te bestellen; met andere woorden, welk bedrag zal niet worden gerestitueerd?
Een partner die, bewust of onbewust, tijdelijk een (te) laag planningsaantal in het MoU opneemt, draagt tijdelijk te weinig bij aan de gezamenlijke kosten. Aangezien 85 het aantal is dat indicatief is voor de capaciteiten die Defensie op grond van de huidige inzichten vanaf 2020 denkt nodig te hebben is dit aantal het meest realistische planningsgetal. Indien Nederland een lager planningsaantal in het MoU opneemt, wordt de vrijstelling van de ontwikkelingskosten berekend over een kleiner aantal vliegtuigen. Deze wijze van opereren wordt niet van een betrouwbare partner verwacht («free rider gedrag»).
Verwacht u dat er vòòr tekening van de PSFD MoU zekerheid is dat Nederland überhaupt toestellen zal gaan afnemen en dat dit besluit op dat moment door de Tweede Kamer is geaccordeerd (D-brief)?
De planning van de regering is erop gericht om op basis van de D-brief een besluit over de bestelling van drie testtoestellen voor te leggen. Een besluit over vervolgbestellingen is enige jaren later voorzien (zie ook het antwoord op de vragen 9 en 10).
Als één van de partnerlanden het aantal toestellen in de MoU naar beneden aanpast wordt het vanaf dat moment door dat land niet meer te betalen aandeel in de kosten dan naar rato van het aantal toestellen in de MoU’s over de andere partnerlanden verdeeld, inclusief het resterende aantal toestellen van het land wat het aantal naar beneden heeft bijgesteld?
Indien een partner het planningsaantal aanpast, zal dat leiden tot een herberekening van de kostenverdeelsleutel. De betalingen berusten vanaf dat moment op deze nieuwe verdeelsleutel. Er zal geen sprake zijn van betaling of restitutie met terugwerkende kracht.
Hoeveel onderhandelingsronden zijn er gepland over de Memorandum of Understanding tot juni 2006?
Tot op heden zijn drie formele onderhandelingsronden gehouden. Deze zijn voorafgegaan door vier informele technische discussieronden en twee formele technische discussieronden. Tot juni a.s. zijn nog twee formele onderhandelingsronden voorzien.
Kunt u de Kamer een verslag doen toekomen van reeds gevoerde onderhandelingen? Indien neen, waarom niet?
Verslaglegging van de onderhandelingen geschiedt in de interdepartementale coördinatiegroep. Openbaarmaking daarvan kan afdoen aan de onderhandelingspositie van Nederland, wat onwenselijk zou zijn.
Kunt u een overzicht geven van de deelonderwerpen waarover wordt gesproken?
Tijdens de onderhandelingen wordt gesproken over de spelregels voor de productie, de instandhouding en de doorontwikkeling van de JSF. Daarnaast wordt gesproken over de min of meer standaard MoU-bepalingen, zoals het management, veiligheid, de overdracht van informatie en betalingsregelingen. Hieronder volgt een overzicht van de structuur van het MoU, die correspondeert met de deelonderwerpen van de onderhandelingen:
I) | Definitions |
II) | Objectives |
III) | Scope of Work |
IV) | Management (organization and responsibility) |
V) | Financial provisions |
VI) | Contracting provisions |
VII) | Industrial participation |
VIII) | Project equipment and jointly acquired equipment |
IX) | Disclosure and use of project information |
X) | Controlled unclassified information |
XI) | Visits to establishments |
XII) | Security |
XIII) | Third party sales and transfers |
XIV) | Liability and claims |
XV) | Participation of additional nations |
XVI) | Customs duties, taxes and similar charges |
XVII) | Settlements of disputes |
XVIII) | Language |
XIX) | Amendment, withdrawal, termination, entry into effect, and duration |
Annexes | |
A) | Estimated procurement quantities |
B) | Management structure |
C) | Cooperative project personnel |
D) | Sustainment |
E) | Follow-on development process |
F) | Cost ceilings |
Met wie onderhandelt Nederland? Wie zijn lid van de Amerikaanse delegatie? Zijn daarbij ook leden van de Amerikaanse regering? Zo ja, waarom?
Het betreft multilaterale onderhandelingen waarbij het JSF Program Office een faciliterende rol heeft en de vergadering voorzit. De Amerikaanse delegatie wordt geleid door een onderhandelaar van het Department of Defense. Deze onderhandelaar wordt bijgestaan door een team van specialisten.
Wie zijn de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven in de Nederlandse delegatie? Wie zijn de overige leden van de Nederlandse onderhandelingsdelegatie?
De PSFD MoU onderhandelingen worden gevoerd door overheidsvertegenwoordigers van de partnerlanden. Het beoogde resultaat is een tussen overheden af te sluiten MoU. De belangen van het Nederlandse bedrijfsleven worden tijdens de onderhandelingen door een vertegenwoordiger van het ministerie van Economische Zaken behartigd. De Nederlandse delegatie wordt geleid door de projectleider van het project vervanging F-16 van het ministerie van Defensie. De delegatieleider wordt bijgestaan door de juristen en de controller van zijn projectteam, alsmede door de in Washington bij het JSF Program Office geplaatste leden van het projectteam (onder meer de national deputy) en de eerdergenoemde vertegenwoordiger van Economische Zaken.
Is het niet moeilijk de productiekosten te bepalen als niet duidelijk is hoeveel exemplaren van de JSF minimaal moeten worden gebouwd? Indien neen, waarom niet?
De kosten van de inrichting van de productielijn berusten op het verwachte aantal te produceren vliegtuigen en de productiecapaciteit die daarvoor nodig is. De volledige productiecapaciteit wordt in een aantal jaren opgebouwd. Als de verwachte productie in de loop van de tijd verandert, kan de maximale capaciteit daaraan worden aangepast.
Zijn er behalve «juridische» verplichtingen nog andere verplichtingen waaraan deelnemers van de MoU moeten voldoen?
Een kenmerk van een MoU is dat er geen rechtsstelsel van toepassing wordt, waaruit verplichtingen kunnen voortvloeien. Dit betekent dat alle rechten en verplichtingen in het MoU zelf moeten worden vastgelegd en dat er daarnaast geen andere verplichtingen zijn waaraan deelnemers zijn gehouden. Naast de verplichting mee te betalen aan de gezamenlijke kosten van dat MoU, vloeit uit het MoU de verplichting voort de spelregels van het partnerschap in het MoU na te leven.
Is er een «break even» punt vast te stellen? Voor wie zijn de kosten als de opbrengsten lager uitvallen dan het «break even» punt?
Uitgangspunt is dat alle kosten worden betaald door het partnerschap. Omdat planningsaantallen kunnen worden gewijzigd, is een break even punt niet aan de orde.
Wordt de «Maintenance Valley» bij de totale productiekosten gerekend? Indien nee, wie dragen de kosten en hoe worden de kosten verdisconteerd?
Maintenance Valley is een nationaal initiatief en maakt geen deel uit van de formele, multilaterale besprekingen over het PSFD MoU. Bedrijven die in het kader van Maintenance Valley bij de instandhouding van de JSF zouden kunnen worden betrokken, worden geacht de kosten voor de inrichting van de instandhoudingsfaciliteiten (capital costs) voor hun rekening te nemen. Deze kosten kunnen later met omzet worden terugverdiend.
Is er een verschil tussen «concrete instandhoudingactiviteiten in Nederland» en de «Maintenance Valley»? Zo ja, wat zijn de verschillen?
Over Maintenance Valley en het verband met instandhoudingsactiviteiten wordt u zeer binnenkort geïnformeerd in een brief van de minister van Economische Zaken.
Samenstelling:
Leden: De Vries (PvdA), Bakker (D66), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Karimi (GL), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), voorzitter, Balemans (VVD), Van Baalen (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Van Winsen (CDA), Van den Brink (LPF), Mastwijk (CDA), Herben (LPF), ondervoorzitter, Duyvendak (GL), Kortenhorst (CDA), Huizinga-Heringa (CU), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Aasted Madsen-Van Stiphout (CDA), Straub (PvdA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Brinkel (CDA) en Szabó (VVD).
Plv. leden: Van Dam (PvdA), Van der Laan (D66), Waalkens (PvdA), Lenards (VVD), Halsema (GL), Fierens (PvdA), Vacature (SP), Meijer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Oplaat (VVD), De Haan (CDA), Kraneveldt (LPF), Smilde (CDA), Hermans (LPF), Vendrik (GL), Knops (CDA), Van der Staaij (SGP), De Wit (SP), De Vries (CDA), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Van Heemst (PvdA), Tichelaar (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Jonker (CDA) en Veenendaal (VVD).
Samenstelling:
Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Slob (CU), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Jonker (CDA), Jungbluth (GL) en Irrgang (SP).
Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Duyvendak (GL), Joldersma (CDA), Van Egerschot (VVD), Van der Vlies (SGP), Varela (LPF), Hermans (LPF), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Vacature (algemeen), De Haan (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Van Dijk (CDA), Van Gent (GL) en Gerkens (SP).
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Koopmans (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Koomen (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Egerschot (VVD) en Irrgang (SP).
Plv. leden: Rouvoet (CU), Koenders (PvdA), Dittrich (D66), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Vacature (PvdA), Duyvendak (GL), Van Gent (GL), Vacature (algemeen), De Krom (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Stuurman (PvdA), Luchtenveld (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), De Vries (VVD), Van Beek (VVD) en Gerkens (SP).
Samenstelling:
Leden: Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), Bakker (D66), ondervoorzitter, Rouvoet (CU), De Vries (VVD), voorzitter, De Haan (CDA), Atsma (CDA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Rambocus (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Heemskerk (PvdA), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Schippers (VVD) en Nijs (VVD).
Plv. leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Fierens (PvdA), Dittrich (D66), Van der Vlies (SGP), Van Egerschot (VVD), Mosterd (CDA), Kortenhorst (CDA), Van Gent (GL), Duyvendak (GL), Vacature (algemeen), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Ferrier (CDA), Eerdmans (LPF), Omtzigt (CDA), Vergeer (SP), De Vries (CDA), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), Smeets (PvdA), Van Heemst (PvdA), Smits (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Varela (LPF), Kalsbeek (PvdA), Van Beek (VVD) en Hofstra (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26488-41.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.