nr. 125
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 november 2008
Graag informeer ik u hierbij over een aantal ontwikkelingen in het project
Vervanging F-16. Ten eerste betreft het de planning van de Initiële Operationele
Test en Evaluatie (IOT&E). Ten tweede ga ik in op het overleg met de Verenigde
Staten over de mogelijkheden voor uitstel van de contractondertekening voor
het eerste JSF-testtoestel tot na februari 2009. Ten slotte ga ik in op de
planning van het project Vervanging F-16 tot in het voorjaar van 2009.
Planning IOT&E
De JSF Executive Steering Board (JESB) heeft
19 november in zijn vierde vergadering de IOT&E-planning bekrachtigd
waarover ik de Kamer onlangs heb geïnformeerd. Dat wil zeggen dat in
maart 2011 de opleidingen aanvangen en in februari 2013 de voorbereidende
fase (spin up) van de IOT&E, gevolgd door
de IOT&E zelf. De IOT&E zal in de loop van mei 2014 worden voltooid,
waarna de rapportage over de uitkomsten wordt opgemaakt.
Contractering eind april 2009
Diverse fracties hebben tijdens het plenaire debat van 30 oktober
jl. verzocht om enkele maanden uitstel van het besluit tot contractering van
het eerste testtoestel. Zo wordt in de motie-Voordewind/Eijsink (Kamerstuk
26 488, nr. 116) verzocht om drie maanden uitstel vanaf 1 februari,
dus tot eind april. De overweging daarbij was onder meer dat de Kamer meer
tijd nodig had voor de beoordeling van de resultaten van de kandidatenevaluatie
en van een kabinetsbesluit over de aanschaf van twee testvliegtuigen. De ondertekening
van een contract voor het eerste toestel zou dan eind april 2009 mogelijk
zijn. Ik acht dit haalbaar met inachtneming van het volgende.
Inkoop- en productiekosten en beëindigingskosten
Over de mogelijkheden voor uitstel is van Amerikaanse zijde inmiddels
aanvullende informatie ontvangen. Uitstel is mogelijk indien Nederland bereid
is Lockheed Martin financiële waarborgen te bieden voor inkoop- en productiekosten
die het bedrijf tot die tijd moet maken ten behoeve van het mogelijke Nederlandse
toestel. Het gaat onder andere om subcontracten die Lockheed Martin gedurende
de uitstelperiode met toeleveranciers moet sluiten om de productie te laten
doorgaan. Deze benadering is vergelijkbaar met de systematiek van de long lead items en betreft dus de kosten van datgene waarvoor
Lockheed Martin zelf financiële verplichtingen moet aangaan. In de beantwoording
van schriftelijke vragen van 17 november jl. ben ik daar in algemene
zin op ingegaan (Kamerstuk 26 488, nr. 121). De inkoop- en productiekosten
bedragen ongeveer $ 12,5 miljoen. Voor de goede orde, dit bedrag komt
bovenop de betaling voor de long lead items waarover
de Kamer is geïnformeerd met de brief van 29 februari 2008 (Kamerstuk
26 488, nr. 65) en die is geaccordeerd met de ondertekening van
het IOT&E MoU. Het gaat om maximaal 10 procent van de stuksprijs per toestel,
voor het eerste toestel naar schatting $ 14 miljoen. Mocht Nederland
besluiten geen testtoestel aan te schaffen, dan kan een deel van de inkoop-
en productiekosten naar verwachting worden terugverdiend door doorverkoop,
zoals dat ook geldt voor de long lead items.
Ten tweede moet rekening worden gehouden met meerkosten voor beide overblijvende
LRIP3-kopers, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, die ontstaan
indien Nederland zou besluiten in deze productiefase geen testvliegtuig aan
te schaffen. De meerkosten ontstaan doordat de productieserie voor LRIP3 dan
geen zeventien, maar zestien toestellen zou gaan omvatten. Daardoor stijgen
de gemiddelde kosten per toestel voor zowel de Verenigde Staten als het Verenigd
Koninkrijk. De hoogte van deze kosten, voor Nederland in feite beëindigingskosten,
is onder andere afhankelijk van de uitkomsten van de contractonderhandelingen
over LRIP3. Of Nederland bovengenoemde kosten uiteindelijk echt moet betalen
is nog onzeker. Het hangt er bijvoorbeeld vanaf welke kosten de Verenigde
Staten en het Verenigd Koninkrijk in voorkomend geval bij Nederland in rekening
zouden brengen. Hoe dan ook zou Nederland proberen het toestel te laten overnemen
door de Verenigde Staten of het Verenigd Koninkrijk, zodat de omvang van de
LRIP3 ongewijzigd kan blijven. Bij al deze kosten gaat het dus om bedragen
die Nederland mogelijk zou moeten betalen indien niet tot aanschaf voor het
eerste testtoestel zou worden overgegaan. Als tot aanschaf wordt besloten,
zullen geen aanvullende kosten in rekening worden gebracht.
Planning
Over de resultaten van de actualisering van de kandidatenvergelijking
zal ik u midden december informeren, dus voor het kerstreces. Het rapport
van RAND Europe en de rapportage van de auditdiensten
van de ministeries van Defensie en Economische Zaken zal ik als bijlagen meesturen
met deze brief. Ook ontvangt u van mij voor het kerstreces een brief waarin
nogmaals de voors en tegens van een end life update
van de F-16 worden beargumenteerd. Afhankelijk van het resultaat van de kandidatenevaluatie
zal de Kamer in januari worden geïnformeerd over een definitief besluit
van het kabinet over de aanschaf van twee testvliegtuigen. Dit biedt de Kamer
de tijd zich vanaf midden december tot uiterlijk eind april een oordeel te
vormen over de kandidatenvergelijking en een besluit tot contractondertekening.
Tot slot
Met het schema in deze brief verwacht ik tegemoet te komen aan de wens
van uw Kamer voor meer tijd om tot een zorgvuldige afweging te kunnen komen.
Tekening van het contract voor de aanschaf van het eerste testvliegtuig kan
worden uitgesteld tot eind april 2009. De financiële waarborgen lopen
dan op van de reeds geaccordeerde $ 14 miljoen tot $ 26,5 miljoen
en er zijn mogelijk beëindigingskosten aan de orde indien Nederland uiteindelijk
geen testvliegtuig aanschaft. Verondersteld mag worden dat de uiteindelijke
bedragen lager uitvallen. Als wordt besloten wel testvliegtuigen aan te schaffen,
is van aanvullende kosten geen sprake.
De staatssecretaris van Defensie,
J. G. de Vries