Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 26485 nr. 86 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 26485 nr. 86 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 februari 2010
Hierbij informeer ik u over de stand van maatschappelijke jaarverslaggeving in Nederland. Ik betrek hierbij de volgende toezeggingen uit het AO MVO van 25 november en 9 december 2009 (kamerstukken 26 485, nrs. 82 en 83):
– aangeven hoe in een aantal Europese landen maatschappelijke jaarverslaggeving (wettelijk) is verankerd en hoe dit zich verhoudt tot de Nederlandse situatie;
– het toepassingsbereik van de herziene Richtlijn 400 en de relatie van Richtlijn 400 tot GRI en art 2:391 lid 1 BW beschrijven;
– de huidige systematiek van jaarverslaggeving plaatsen naast het eerdere voorstel van wet van de leden Koenders en Rabbae1;
– aangeven hoe NGO’s een beroep kunnen doen op het gebruik van Richtlijn 400 door bedrijven, zoals verzocht in de motie Gesthuizen2.
De opbouw van deze brief is als volgt. Na de inleiding beschrijf ik eerst het kader voor maatschappelijke jaarverslaggeving in Nederland. Dan ga ik in op de Transparantiebenchmark 2009, die betrekking heeft op jaarverslagen 2008. De Transparantiebenchmark treft u bijgaand aan3. Vervolgens plaats ik de prestaties van Nederland in internationaal perspectief en benoem de landen in de Europese Unie waar wettelijke regelingen voor maatschappelijke jaarverslaggeving gelden. Tenslotte loop ik het eerdere wetsvoorstel Koenders/Rabbae langs, geef ik uitvoering aan de motie Gesthuizen en trek ik enkele conclusies.
Maatschappelijke jaarverslaggeving is geen doel op zich, maar een middel om binnen en buiten het bedrijf de dialoog over MVO te kunnen voeren. Het is voor een bedrijf ook een middel om binnen het brede MVO-spectrum van onderwerpen te komen tot het stellen van prioriteiten. Dat wil zeggen het bepalen van die thema’s waarop door het bedrijf maatschappelijke meerwaarde kan worden gecreëerd.
Het ontsluiten van informatie over niet-financiële of maatschappelijke aspecten van ondernemen door bedrijven kan verschillende vormen aannemen. Dit kan zijn een separaat maatschappelijk jaarverslag, geïntegreerd met het financiële jaarverslag, digitale informatieverstrekking (internet), interne communicatie naar medewerkers, externe publicaties over een bepaald onderwerp of antwoorden op vragen van ratingbureaus of consumentenorganisaties. Voor een groot deel van internationaal opererende ondernemingen vormt de publicatie van een separaat maatschappelijk jaarverslag vooralsnog het hart van de informatieverstrekking over de maatschappelijke aspecten van ondernemen. Ook is een trend dat informatie over MVO in het jaarverslag wordt gecombineerd met digitale informatie op internet. Het voordeel hiervan is dat deze informatie regelmatig kan worden geactualiseerd.
De afgelopen jaren zijn maatschappelijke jaarverslagen bij multinationale ondernemingen gemeengoed geworden, zo blijkt uit een internationaal vergelijkend onderzoek van KPMG1. In dit onderzoek is gekeken naar trends in maatschappelijke jaarverslaggeving voor 2200 grote bedrijven verspreid over 22 landen, waaronder Nederland2. Enkele bevindingen voor wat betreft de onderzoeksgroep van 250 grootste bedrijven wereldwijd:
– driekwart heeft een MVO-strategie met concrete doelen;
– tweederde heeft contact met stakeholders op structurele basis;
– meer dan driekwart gebruikt de GRI-richtlijnen om te rapporteren;
– meer dan de helft verstrekt informatie over nieuwe marktkansen en de financiële waarde (business case) van MVO.
Over maatschappelijke jaarverslaggeving door kleine en middelgrote bedrijven zijn geen internationale onderzoeken beschikbaar. Dit komt omdat deze bedrijven in het algemeen niet gehouden zijn tot het opstellen van een jaarverslag en daarom over MVO via andere middelen communiceren.
Maatschappelijke jaarverslagen kunnen onder meer voor de volgende doeleinden worden gebruikt:
– vergelijken en beoordelen van MVO-prestaties alsmede duurzaamheidprestaties met betrekking tot naleving van wetgeving, internationale normen, codes, prestatiestandaarden en vrijwillige initiatieven;
– aantonen hoe organisaties verwachtingen over duurzame ontwikkeling beïnvloeden en hoe deze organisaties door deze verwachtingen worden beïnvloed;
– vergelijken van prestaties binnen een organisatie en tussen verschillende organisaties op de langere termijn;
– verantwoording afleggen aan belanghebbenden van de organisatie.
Kader voor maatschappelijke verslaggeving in Nederland
Maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven impliceert openheid en een dialoog over de ethische, sociale en milieuaspecten van de bedrijfsvoering en de producten en dienstverlening. Het bevorderen van deze transparantie is dan ook één van de pijlers van het MVO-beleid. Het inventariseren welke niet-financiële informatie relevant en significant is voor de langetermijn financiële waarde van een onderneming en het kwantitatief maken van deze waarde is van belang voor bedrijven. Nederland kent op dit vlak toonaangevende bedrijven zoals TNT, Unilever, Air France-KLM en Akzo Nobel, zo blijkt uit hun topnotering in de Dow Jones Sustainability Indexes én hun koploperpositie in de Transparantiebenchmark.
In Nederland is rapporteren over MVO op de volgende wijze ingericht.
Bedrijven die onder de Nederlandse Corporate Governance Code vallen zijn, sinds MVO op mijn advies in de Code is opgenomen, verplicht te rapporteren over MVO. De Nederlandse Corporate Governance Code is namelijk wettelijk verankerd en er geldt «comply of explain». De Code is van toepassing op beursvennootschappen zoals omschreven in de Code1. De naleving van de Code wordt jaarlijks gemeten door de Commissie Streppel.
Voor bedrijven die vallen onder art 2:391 lid 1 BW2 is het in principe verplicht te rapporteren over MVO in het jaarverslag. In art 2:391 lid 1 BW wordt gesproken over niet-financiële prestatie-indicatoren. Hier kunnen, naast de in de wet genoemde milieu- en personeelsaangelegenheden, ook andere aspecten van MVO onder vallen3. Dit wetsartikel betreft de implementatie van de Europese Moderniseringsrichtlijn. Het wetsartikel kent de verplichting dat er over niet-financiële zaken gerapporteerd moet worden indien dit noodzakelijk is voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten of de positie van de rechtspersonen en groepsmaatschappijen.
Art 2:391 lid 1 BW is van toepassing op grote bedrijven (meer dan 250 werknemers in dienst, dit zijn ruim 3000 bedrijven) én beursgenoteerde bedrijven (ongeacht omvang). Dit betekent dat de beursgenoteerde bedrijven die vallen onder de werking van de Nederlandse Corporate Governance Code, tevens vallen onder de werking van art 2:391 lid 1 BW.
In de Europese Moderniseringsrichtlijn werd aangegeven dat ieder land de optie heeft om op basis van het groottecriterium uitzonderingen te maken. In Nederland is een uitzondering gemaakt voor middelgrote ondernemingen (art 2:397 lid 7 BW)4. Zij zijn niet verplicht aandacht te besteden aan niet-financiële prestatie-indicatoren als bedoeld in art 2:391 lid 1 BW. Kleine ondernemingen zijn al geheel vrijgesteld van de verplichting een jaarverslag op te stellen.
De nationale Richtlijn 400 Jaarverslag geeft een uitwerking van art 2:391 lid 1 BW. In Richtlijn 400 wordt aangegeven welke zaken in het jaarverslag opgenomen moeten worden, waaronder de maatschappelijke aspecten van ondernemen. Over de herziening van Richtlijn 400 heb ik u bij brief van 24 november 2009 geïnformeerd5. De herziene Richtlijn 400 treft u bijgaand aan.
De bepalingen over MVO in Richtlijn 400 zijn geformuleerd in de vorm van aanbevelingen. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft hier voor gekozen omdat MVO maatwerk is, waarbij het aan elke onderneming zelf is te bepalen welke maatschappelijke aspecten in de individuele situatie relevant zijn. De Raad geeft aan dat de reikwijdte van de informatieverstrekking over MVO zal afhangen van de aard en activiteiten van de desbetreffende onderneming. Art 2:391 lid 1 BW en Richtlijn 400 hebben betrekking op het jaarverslag als onderdeel van de op te stellen jaarrekening. Opname van MVO-aspecten daarin bevordert de integratie van informatie, opdat een beter inzicht verkregen wordt in de onderneming. Bedrijven kunnen er voor kiezen om, naast integratie van maatschappelijke aspecten in het jaarverslag, een afzonderlijk maatschappelijk jaarverslag uit te brengen, gericht op een bredere lezersgroep.
Voor middelgrote bedrijven wordt de toepassing van Richtlijn 400 aanbevolen.
Kleine bedrijven zijn niet gehouden tot het opstellen van een jaarverslag en vallen ook niet onder de werking van art 2:391 lid 1 BW. In de praktijk betekent dit dat deze bedrijven in het algemeen op andere manieren dan via een jaarverslag open over MVO zullen zijn. Ook voor kleinere bedrijven is het namelijk relevant om open te zijn over MVO richting werknemers, klanten en opdrachtgevers. De bedrijfswebsite is hier een geschikt medium voor. Uiteraard kunnen de Richtlijn 400 en de Handreiking maatschappelijke verslaggeving van de Raad voor de Jaarverslaggeving een goede leidraad zijn voor kleine bedrijven wanneer zij transparant over MVO willen zijn.
Instrumenten om te ondersteunen
Naast Richtlijn 400 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving de Handreiking maatschappelijke verslaggeving eind vorig jaar geactualiseerd1. Met deze nationale instrumenten worden bedrijven ondersteund bij maatschappelijke jaarverslaggeving. Internationaal zijn de richtlijnen van het Global Reporting Initiative (GRI) een toonaangevend instrument voor bedrijven om te rapporteren over MVO. Het merendeel van de grote bedrijven hanteert de GRI-richtlijnen2.
GRI wordt internationaal gezien als dé verslaggevingstandaard op het gebied van maatschappelijke jaarverslaggeving. De Nederlandse overheid steunt GRI, onder andere via subsidie van het ministerie van Buitenlandse Zaken/ Ontwikkelingssamenwerking (BZ/OS) en projectsubsidies van andere departementen. Zo werd met behulp van subsidie van het ministerie van Economische Zaken (EZ) een handboek ontwikkeld voor het mkb om te rapporteren over MVO. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) subsidieert de ontwikkeling van een zogenaamd sectorsupplement voor de voedselverwerkende industrie. Dit supplement wordt binnenkort opgeleverd. Naast GRI bieden onder andere de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, de AA 1000 richtlijnen en de in ontwikkeling zijnde ISO-richtlijn voor MVO (ISO 26 000) handvatten voor MVO en rapporteren over MVO3.
De verhouding van Richtlijn 400 en de Handreiking met GRI is als volgt. Richtlijn 400 en de Handreiking vormen een nationaal raamwerk om te rapporteren over MVO, waarbij Richtlijn 400 in hiërarchie een hogere rangorde kent dan de Handreiking. De Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving en dus ook Richtlijn 400 hebben de status «comply or explain». GRI biedt meer gedetailleerde richtlijnen en indicatoren voor de inrichting van MVO-processen in een organisatie, veelal ook sectorspecifiek. De instrumenten zijn in lijn met elkaar: gesteld kan worden dat bedrijven die hun maatschappelijke verslaggeving baseren op de GRI-richtlijnen tevens conform Richtlijn 400 en de Handreiking rapporteren.
Bij het AO MVO van 9 december kwam de vraag naar de mogelijkheid van wettelijke verankering van de richtlijnen van GRI aan de orde. Hoewel de mogelijkheid bestaat om GRI als gedragscode aan te wijzen op grond van art 2:391 lid 5 BW, ziet het kabinet daartoe geen aanleiding4. Zoals gezegd, biedt GRI een meer gedetailleerd en vaak meer sectorspecifiek kader. Richtlijn 400 en de Handreiking van de Raad voor de Jaarverslaggeving zijn specifiek voor de Nederlandse situatie opgesteld en zijn mede gebaseerd op artikel 2:391 BW. Hierin ligt de belangrijkste reden om niet ook daarnaast GRI als gedragscode aan te wijzen – naast overwegingen van efficiëntie van regelgeving. Daarnaast is bij de belangrijkste wijzigingen van Richtlijn 400 door de Raad voor de Jaarverslaglegging aansluiting gezocht bij de richtlijnen van GRI. Dit neemt niet weg, dat het kabinet toepassing ook van de richtlijnen van GRI door bedrijven toejuicht – juist door bedrijven die internationaal opereren.
Een ander instrument om maatschappelijke jaarverslaggeving in Nederland te stimuleren, is de Transparantiebenchmark die ik jaarlijks laat uitvoeren.
Transparantiebenchmark 2009 en 2010
Met de Transparantiebenchmark wordt de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van maatschappelijke jaarverslaggeving in Nederland gemeten. In 2004 vond de eerste meting plaats1. De Transparantiebenchmark 2009 bied ik u hierbij aan. Het gaat bij de benchmark niet alleen om het vaststellen van scores per onderneming. Er worden ook trends in gesignaleerd. Welke sectoren laten een stijging zien en welke juist niet? Hoeveel ondernemingen brengen voor het eerst een maatschappelijk jaarverslag uit, enzovoorts. Uitdrukkelijk doel is ook om de discussie te stimuleren over transparantie en MVO. Om goed te kunnen vergelijken is de onderzoeksgroep dit jaar zo weinig mogelijk aangepast. De onderzoeksgroep bestond uit 183 deelnemers: 84 beursgenoteerde, 85 niet-beursgenoteerde ondernemingen en 14 Nederlandse universiteiten, die dit jaar voor het eerst deelnamen.
Hoofdconclusie van de Transparantiebenchmark 2009 is dat, buiten de universiteiten om, de gemiddelde score nagenoeg gelijk is aan de score van 2008. In de benchmark wordt gesteld dat dit, gezien de economische situatie en de daar naar uitgaande aandacht, niet als negatief uitgelegd hoeft te worden. Naast een beoordeling per deelnemer bevat de benchmark ook een sectorvergelijking. Enkele conclusies uit de benchmark zijn:
– De Transparantiebenchmark leeft. Een flink aantal deelnemers (52) maakte gebruik van de mogelijkheid om commentaar op de conceptscores te leveren. Ook de inhoudelijke omvang van de commentaren was opvallend. In totaal werden 547 commentaren ontvangen (waarvan 34 commentaren terecht werden bevonden).
– Evenals het voorgaande jaar wordt de benchmark aangevoerd door de sector «Transport». De «Banken en verzekeraars» scoren traditioneel hoog en staan dit jaar wederom op de tweede plaats.
– Het percentage ondernemingen dat rapporteerde over ketenverantwoordelijkheid is toegenomen van 53% (2008) naar 61%. De gemiddelde score op het onderwerp ketenverantwoordelijkheid is nog laag: 1,8. Een stijging van één tiende ten opzichte van vorig jaar.
Bij brief van 16 september 20092 informeerde ik u over de herziening van de Transparantiebenchmark in 2010.3 De benchmark is namelijk geen doel op zich. Ontwikkeling van de criteria moet gelijke tred houden met de dynamiek rondom MVO. De belangrijkste wijzigingen in 2010 zijn:
– de onderzoeksgroep wordt verbreed naar 500 deelnemers;
– de criteria worden verdiept. Dit betekent o.a. dat de herziene Richtlijn 400 als basis zal dienen en dat GRI en ISO 26 000 als aanvullende inspiratiebronnen dienen. De wegingcriteria worden verscherpt, zodat zowel koplopers als achterblijvers worden gestimuleerd. Ook wordt het beoordelingsmodel aangepast. Dit betekent onder andere dat meer kwaliteitgerichte criteria worden opgenomen en dat aan enkele onderwerpen zwaardere eisen worden gesteld (ketenverantwoordelijkheid, betrokkenheid van belanghebbenden en het verslaggevingbeleid).
– De beoordeling van de 500 bedrijven zal via een interactieve website volledig beschikbaar en toegankelijk worden gemaakt (in lijn met mijn Beleidsplan «Nederland Open in Verbinding»).
Prestaties Nederland in internationaal perspectief
De Transparantiebenchmark kijkt dus fijnmazig naar de prestaties van Nederlandse bedrijven op het gebied van maatschappelijke jaarverslaggeving. Het algemene beeld is dat de kopgroep (en achtervolgers) het redelijk tot goed doen, maar dat voor het peloton (63% van de onderzoeksgroep) verbetering nodig is. De resultaten van Nederland kunnen in internationaal perspectief geplaatst worden4. De ambitie voor maatschappelijke jaarverslaggeving uit de kabinetsvisie MVO5 is om het Nederlandse bedrijfsleven tot de top van Europa te laten behoren. Het gaat hierbij enerzijds om het aantal bedrijven dat rapporteert over MVO (kwantiteit) en anderzijds om de wijze waarop en waarover gerapporteerd wordt (kwaliteit). Uit het internationale onderzoek van KPMG uit 2008 komt globaal het volgende beeld naar voren. Als naar de 100 grootste bedrijven wordt gekeken, verspreid over 22 landen, scoren Japan en het Verenigd Koninkrijk de afgelopen jaren het hoogste wat betreft het aantal bedrijven met een maatschappelijk jaarverslag (separaat verslag of geïntegreerd in het reguliere jaarverslag). In Europa zit Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Zweden en Italië in de kopgroep. Ongeveer 60% van de onderzoeksgroep heeft een maatschappelijk jaarverslag. Kijkend naar enkele specifieke thema’s is het beeld als volgt. Op basis van de onderzoeksgroep van 100 grootste bedrijven in Nederland staat Nederland, na Japan en Noorwegen, op de derde plaats wat betreft het verschaffen van informatie over de business case van MVO in het (maatschappelijke) jaarverslag. Ook als naar andere thema’s wordt gekeken (risico’s in de keten, C02 beleid) staat Nederland in de bovenste regionen van de lijst van 22 onderzochte landen.
Voor de Europese Commissie is informatieverstrekking over de maatschappelijke aspecten van ondernemen een prioritair thema als onderdeel van het stimuleringsbeleid voor MVO. De discussie hierover richt zich onder meer op de vraag welk systeem tot meer en betere informatieverstrekking leidt over maatschappelijke aspecten van ondernemen, zodat marktpartijen hier op kunnen acteren1. Uit een inventarisatie van nationale benaderingen van maatschappelijke jaarverslaggeving bleek dat drie landen in de EU specifieke wetgeving hanteren op dit vlak: Denemarken, Zweden en Frankrijk.
Denemarken kent sinds kort een wettelijke regeling. De wet vraagt van de circa 1100 grootste bedrijven, staatsbedrijven en financiële instellingen:
– het MVO-beleid te beschrijven (of aan te geven dat ze geen beleid hebben);
– aan te geven hoe ze het beleid implementeren;
– de resultaten en verwachtingen voor de toekomst te beschrijven.
Uit het oogpunt van administratieve lasten is voor deze, wat betreft gevraagde inhoud, flexibele vorm van rapporteren gekozen. Ook qua vorm geldt geen vast vereiste: bedrijven kunnen kiezen de MVO-informatie in het reguliere jaarverslag op te nemen, als bijlage bij het jaarverslag of op de bedrijfswebsite (mits ernaar verwezen wordt in het maatschappelijk jaarverslag). De wet vraagt niet om toepassing van de GRI-richtlijnen. Dit neemt niet weg dat de Deense regering GRI steunt en bedrijven aanmoedigt GRI te gebruiken. Bedrijven die lid zijn van Global Compact van de VN of de VN Principes voor Verantwoord Investeren, zijn vrijgesteld van de rapportageverplichting. Voor deze bedrijven geldt dat zij in hun jaarverslag kunnen verwijzen naar de informatie die zij verplicht zijn aan te leveren op grond van deelname aan Global Compact of de Principes voor Verantwoord Investeren. De Deense regering heeft een praktische gids opgesteld om bedrijven te ondersteunen en te inspireren bij het rapporteren over MVO. Ik concludeer dat de groep van bedrijven waar de Deense wet zich op richt (1100) kleiner is dan het bereik van art 2:391 lid 1 BW (circa 3000 bedrijven). Ook stelt de wet nauwelijks inhoudelijke eisen. Met de combinatie van art 2:391 lid 1, de uitwerking in Richtlijn 400 én het meten van de voortgang in de Transparantiebenchmark wordt in Nederland meer sturing gegeven aan maatschappelijke jaarverslaggeving.
Zweden introduceerde in 2008 de verplichting voor 54 staatsbedrijven om te rapporten over MVO volgens de GRI-richtlijnen. De wet hanteert het principe van «comply or explain». De wet heeft uitstralingseffecten naar de private sector. Zoals de minister van Financiën in zijn brief van 24 april 2009 aan uw Kamer aangaf2, worden de grootste staatsdeelnemingen opgenomen in de Transparantiebenchmark 2010 en zijn deze bedrijven ook verzocht om de richtlijnen van GRI in acht te nemen.
In Frankrijk moeten sinds 2001 beursgenoteerde bedrijven rapporteren over maatschappelijke aspecten van ondernemen. De wet benoemt enkele milieu- en sociale thema’s waarover gerapporteerd moet worden, waaronder de manier waarop de fundamentele arbeidsnormen van de ILO worden doorvertaald naar (sub)contractpartijen. Deze wet heeft echter niet tot effect dat Frankrijk de koploper in Europa is wat betreft het aantal bedrijven dat rapporteert over MVO1.
Andere EU landen dan de drie hierboven genoemde kennen geen specifieke wetgeving voor rapporteren over MVO die verder strekt dan implementatie van de Europese Moderniseringsrichtlijn (in Nederland in art 2:391 lid 1 BW).
Een uitzondering hierop is Nederland voor wat betreft beursvennootschappen die onder de werking van de Nederlandse Corporate Governance Code vallen. Deze bedrijven worden geacht over de maatschappelijke aspecten van ondernemen te rapporten. Geen enkel ander land in Europa kent deze expliciete koppeling van MVO en Corporate Governance.
In diverse Europese landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk en Nederland, wordt voor het rapporteren over MVO hulp aan bedrijven geboden. In Nederland wordt deze hulp geboden in de vorm van Richtlijn 400 Jaarverslag, de Handreiking voor maatschappelijke verslaggeving en de Transparantiebenchmark.
Voorstel van wet Koenders en Rabbae (2001)2
Het voorstel van deze initiatiefwet uit 2001 betreft een wijziging van het Burgerlijk Wetboek met de strekking dat rechtspersonen, die verplicht zijn een jaarrekening op te stellen, in het jaarverslag moeten rapporteren over internationale MVO-aspecten. Hiermee wordt hetzelfde beoogd als art 2:391 lid 1 BW, namelijk dat informatie over de maatschappelijke aspecten van ondernemen wordt betrokken bij de financiële verslaggeving.
In Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Koenders/Rabbae is een lijst met onderwerpen opgenomen waarover gerapporteerd moet worden. Daarbij wordt aangegeven dat het geen limitatieve lijst is, omdat dit onvoldoende recht zou doen aan de dynamiek waarin MVO zich bevindt, en dit ook niet nodig is omdat internationaal aanvaarde normen al voldoende houvast bieden. Het wetsvoorstel heeft niet de bedoeling ondernemingen te verplichten om zich aan bepaalde internationaal aanvaarde normen te houden.
In het voorstel van wet is een wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgenomen. Hiermee krijgen belanghebbende rechtspersonen, zoals NGO’s die het behartigen van MVO (mede) tot doelstelling hebben, de mogelijkheid te klagen over de in het jaarverslag verstrekte informatie over MVO. Als ik het voorstel van wet leg naast het huidige kader en de instrumenten voor maatschappelijke jaarverslaggeving, kom ik tot een aantal conclusies. De reikwijdte van het voorstel van wet van de leden Koenders en Rabbae is breder, namelijk grote en middelgrote rechtspersonen, dan het bereik van artikel 2:391 lid 1 BW (alleen grote rechtspersonen en beursgenoteerde bedrijven). In 2001 stond MVO en maatschappelijke jaarverslaggeving nog in de kinderschoenen. Thans rapporteren de grote multinationale ondernemingen vrijwel allemaal over MVO. Ook het instrumentarium, zowel nationaal als internationaal, om bedrijven te ondersteunen bij het rapporteren over MVO, heeft zich de afgelopen jaren sterk ontwikkeld. GRI is hiervan een gezaghebbend voorbeeld.
Rol NGO’s (motie Gesthuizen)1
Zoals toegezegd bij het VAO MVO van 17 december 2009, informeer ik u hierbij over de mogelijkheden voor NGO’s om bedrijven, mede op basis van Richtlijn 400, aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om open te zijn over de maatschappelijke aspecten van ondernemen. Zoals in Richtlijn 400 en in andere (internationale) richtlijnen voor MVO wordt aangegeven, is het voeren van een dialoog met belanghebbenden een essentieel onderdeel van MVO. Een open dialoog met belanghebbenden is cruciaal om te bepalen welke maatschappelijke aspecten bij uitstek van belang zijn voor het bedrijf, zodat hier vervolgens over gerapporteerd kan worden. Dit is ook één van de uitgangspunten van de GRI-richtlijnen. Volgens de GRI-richtlijnen bepaalt een aantal verslaggevingprincipes, waaronder betrokkenheid van alle belanghebbenden, welke onderwerpen en indicatoren in het verslag moeten worden opgenomen. Ik verwacht dan ook van bedrijven dat zij actief de dialoog met belanghebbenden, waaronder NGO’s, voeren. Ook hier gaat het om maatwerk. Van grote internationaal opererende bedrijven mag meer verwacht worden dan van een lokaal opererend mkb-bedrijf. NGO’s kunnen uiteraard ook zelf actief aansturen op een dialoog op basis van Richtlijn 400.
In de algemene vergadering van aandeelhouders kunnen NGO’s, mits in het bezit van aandelen, vragen naar informatie over de maatschappelijke aspecten van ondernemen teneinde het gevoerde duurzame beleid te kunnen beoordelen. Mochten NGO’s geen gehoor vinden, of van mening zijn dat cruciale informatie over maatschappelijke aspecten van ondernemen ontbreekt in de jaarverslaggeving van een bedrijf, dan bestaat de mogelijkheid hiervan melding te maken bij het Nationaal Contactpunt (voor zover de OESO-richtlijnen van toepassing zijn).
Het jaarverslag moet op grond van het Burgerlijk Wetboek aan een aantal regels voldoen. Het mag niet in strijd zijn met de jaarrekening en moet een getrouw beeld geven. Indien het vermoeden bestaat dat niet aan de wettelijke eisen wordt voldaan, kan als belanghebbende een verzoekschriftprocedure worden gestart bij de Ondernemingkamer – deze jaarrekeningprocedure wordt geregeld in afdeling 16 titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Het terrein van maatschappelijke jaarverslaggeving heeft zich de afgelopen jaren sterk ontwikkeld, ook in Nederland. Nederland zit in de Europese kopgroep als gekeken wordt naar de prestaties van grote bedrijven op het gebied van transparantie. Wat betreft de systematiek voor maatschappelijke jaarverslaggeving loopt Nederland binnen de Europese Unie in de pas omdat er slechts enkele landen zijn die specifieke wetgeving kennen hiervoor. Uit onderzoek blijkt niet dat landen die een wettelijke regeling hebben beter presteren: dat wil zeggen meer en betere maatschappelijke jaarverslagen kennen. Maatschappelijke jaarverslaggeving is geen doel op zich. Het is onder meer een instrument om de dialoog met de samenleving te kunnen voeren over de maatschappelijke aspecten van ondernemen.
In Nederland zijn recent belangrijke stappen gezet. De Nederlandse Corporate Governance Code is onlangs herzien (opname van MVO in de Code). Richtlijn 400 is geactualiseerd en uitgebreid met het onderwerp ketenverantwoordelijkheid. De Transparantiebenchmark is vernieuwd in 2010. Er zal onder andere zwaarder naar transparantie over de MVO-prestaties van bedrijven worden gekeken. Ik zie daarom nu geen aanleiding of noodzaak aanvullende maatregelen te nemen om het rapporteren over MVO een meer verplichtend karakter te geven. Het gaat er om dat de verschillende groepen belanghebbenden over betere MVO informatie kunnen beschikken. Hier is de regelgeving en de nieuwe opzet van de Transparantiebenchmark op gericht. Ook zal in 2010 voor een grotere groep bedrijven (500) het beeld beschikbaar komen. Ik had op 29 januari jl. een nuttig overleg met de voorzitter van de SER en leden van de SER-commissie internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO), ik verwacht dat het binnenkort te publiceren IMVO werkprogramma bruikbare informatie en acties zal opleveren om de dialoog en uitvoering van MVO te versterken.
Ik zal actief de discussie in de Europese Unie voeren over de gewenste systematiek voor maatschappelijke jaarverslaggeving binnen de Unie en over de onderlinge vergelijkbaarheid van prestaties van bedrijven. Ook de Franse regering heeft in augustus 2009 het belang hiervan bepleit en daarbij expliciet de ontwikkeling van indicatoren op sectoraal niveau genoemd. Ik zal de benchmarksystematiek, zoals wij die kennen, en ook het belang van de rapportagerichtlijnen van GRI voor grote bedrijven als zeer bruikbare instrumenten om maatschappelijke jaarverslaggeving, naar een hoger plan te tillen daarbij sterk benadrukken.
Andere landen zijn: Australië, Brazilië, Canada, Tsjechië, Denemarken, Finland, Frankrijk, Hongarije, Italië, Japan, Mexico, Noorwegen, Portugal, Roemenië, Zuid-Afrika, Zuid Korea, Spanje, Zweden, Zwitserland, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten.
Art 2:391 lid 1 BW luidt als volgt: «Het jaarverslag geeft een getrouw beeld van de toestand op de balansdatum, de ontwikkeling gedurende het boekjaar en de resultaten van de rechtspersoon en van de groepsmaatschappijen waarvan de financiële gegevens in zijn jaarrekening zijn opgenomen. Het jaarverslag bevat, in overeenstemming met de omvang en de complexiteit van de rechtspersoon en groepsmaatschappijen, een evenwichtige en volledige analyse van de toestand op de balansdatum, de ontwikkeling gedurende het boekjaar en de resultaten. Indien noodzakelijk voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten of de positie van de rechtspersoon en groepsmaatschappijen, omvat de analyse zowel financiële als niet-financiële prestatie-indicatoren, met inbegrip van milieu- en personeelsaangelegenheden. Het jaarverslag geeft tevens een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd. Het jaarverslag wordt in de Nederlandse taal gesteld, tenzij de algemene vergadering tot het gebruik van een andere taal heeft besloten».
In de toegezegde voortgangsrapportage MVO en in de brief die ik heb toegezegd over herziening van de OESO richtlijnen ga ik uitgebreider in op het stelsel van internationale MVO normen en richtlijnen.
http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sustainable-business/corporate-social-responsibility/reporting-disclosure/swedish-presidency/index_en .htm
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26485-86.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.