26 477
Welzijnsnota 1999–2002

nr. 4
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 3 december 1999

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft op 10 november 1999 overleg gevoerd met staatssecretaris Vliegenthart van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de Welzijnsnota 1999–2002 «Werken aan sociale kwaliteit» (26 477, nrs. 1, 2 en 3).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Middel (PvdA) plaatste vraagtekens bij de implementatie van datgene wat in de nota wordt voorgesteld en de toetsing daarvan. Hij stemde in met de kern van het beleid, namelijk het wegwerken van achterstelling en het stimuleren van emancipatie en participatie. Samenwerking tussen bestuurslagen, instellingen en particulier bedrijfsleven is ook belangrijk, maar het is de vraag of daar veel van terechtkomt, want de nota heeft een nogal hoog IPO-VNG-gehalte. Hij werd wat dat betreft ook niet vrolijk van de landelijke infrastructuur. Hetzelfde geldt voor de brief van de staatssecretaris van 2 november jl., waarin wordt gesproken over een gemeenschappelijke beleidsagenda met prioritaire thema's.

De heer Middel pleitte voor een vernieuwend welzijnsbeleid, onder aansturing en regie van de overheid, waarbij niet alles in overlegkaders wordt gedropt, want dan moet men lokaal maar afwachten wat er uitkomt. Het beleid moet juist uit de departementale sfeer worden gehaald. Er moet gebruik worden gemaakt van de bestaande expertise. Lokale initiatieven en experimenten moeten worden gesteund. Het moet weer bottom-up, in plaats van top-down. In dat kader herinnerde hij aan de werkwijze van het vroegere CRM met de bureaus voor landelijke contacten. Men wist toen wat er in de samenleving speelde. Die counterpartfunctie voor de overheid moet weer terugkomen. Daartoe had zijn fractie bij de begrotingsbehandeling een motie ingediend, ondersteund door D66. De stem uit de samenleving moet zich weer kunnen laten horen, anders dan via institutionele kaders. Als gevolg van de sanering van het particuliere welzijnsbestel is het overlegplatform verdwenen. Er moeten nu weer ankerpunten op lokaal niveau komen, want dan hoor je wat er speelt. Het oude opbouwwerk moet weer worden hersteld. In dat kader moet ook het vrijwilligerswerk worden ondersteund.

Hoeveel kan er effectief besteed worden aan het activerend welzijns-

Mevrouw Van Vliet (D66) vond dat het welzijnsbeleid zich ook moet richten op groepen waar het niet goed mee gaat, zoals dak- en thuislozen, WAO'ers, mensen met een handicap, jongeren, verslaafden en mensen die zich bedreigd voelen door sociale onveiligheid. Als die groepen ook kunnen worden bediend, dan gaat het misschien echt goed in Nederland, al is het een illusie te denken dat je alle problemen kunt oplossen.

Het imago van de welzijnssector trekt gelukkig bij. Het softe is eraf. Het belang van het welzijnswerk wordt weer ingezien. Het ontstane vacuüm moet daarom worden opgevuld. Datgene wat er nog is, moet worden voortgezet. Ook zij pleitte voor de instelling van een actief overlegplatform met organisaties die weten wat er lokaal gebeurt, maar vooralsnog het gevoel hebben dat er met hun kennis en ervaring te weinig wordt gedaan. Daarom had haar fractie de PvdA-motie meeondertekend.

Mevrouw Van Vliet stemde in met de doelstellingen en programma's, als basis voor de continuïteit van het beleid,. Daarmee kan een lokaal welzijnsbeleid worden opgezet. Er wordt in de nota meer accent gelegd op de aanpak van de achterstand dan op de preventie, maar dat is in tegenspraak met het lokaal sociaal beleid van de vorige staatssecretaris. Leidt dat niet tot een uitvoeringsprobleem in de richting van de gemeenten? Zij ging ervan uit dat er geen sprake is van dirigisme door het ministerie, maar de VNG heeft de indruk dat het Rijk wil voorschrijven hoe de gemeenten hun programma's invullen als het gaat om sociale activering. Hoe zit dat? Hoe staat het met de ontschotting bij de ministeries? De Welzijnsnota is namelijk heel breed.

Het beleid richting de steden en de grotere gemeenten is duidelijk, maar wat wordt er gedaan om de leefbaarheid op het platteland te vergroten? In de nota wordt te weinig ingegaan op het vrijwilligerswerk. Is de staatssecretaris bereid om daarover met een aparte nota te komen? Publieksinformatie is ook belangrijk. Er komt een loket Welzijn, op basis van een convenant. Hoe gaat dat er uitzien? Wanneer komt het?

Mevrouw Meijer (VVD) drong aan op een breed en integraal beleid met als leidraad samenwerking tussen alle partijen. Dan kan er worden gekomen tot doelmatig en effectief welzijnswerk. Zij stemde in met de programmalijnen uit de nota en de thema's uit de brief. Er wordt prioriteit gegeven aan de betrokkenheid van allochtonen. Vraagsturing en maatwerk zijn absoluut noodzakelijk, alleen al vanwege de samenhang met andere beleidsterreinen. Welzijnsbeleid en -werk moeten zijn gericht op het verbeteren van kansen en mogelijkheden van individuele burgers en kwetsbare groepen in achterstandsituaties. Omdat het welzijnsbeleid vooral een gemeentelijke verantwoordelijkheid is, vormt een adequaat lokaal sociaal beleid, mits op een zakelijke wijze gefinancierd, benaderd en vooral uitgevoerd, een belangrijke impuls. Dat krijgt namelijk vorm dicht bij de mensen om wie het gaat. In minder verstedelijkte regio's behoeft dit beleid meer aandacht. Mevrouw Meijer wees voorts op het belang van zo min mogelijk regelgeving en het zoveel mogelijk betrekken van vrijwilligers bij het beleid. Hoe denkt de staatssecretaris vooral het laatste te bevorderen?

De gemeenten zijn formeel de regisseurs van lokaal sociaal beleid, maar zetten daar nog steeds onvoldoende middelen voor in. Een lokaal jeugdbeleid is nog vaak te vrijblijvend, omdat een duidelijk kader ontbreekt. Van een duidelijk jeugdbeleid, ook op landelijk niveau, gaat echter een structureel preventieve werking uit. Dat is ook maatschappelijk van groot belang, want nog te veel kinderen staan bloot aan mishandeling, verwaarlozing en misbruik. De Wet op de jeugdzorg die eraan komt, kan misschien het wettelijke kader worden voor brede kindzorg in het lokaal jeugdbeleid, gekoppeld aan de bureaus jeugdzorg, het zorgaanbod en de verantwoordelijkheid van de bestuurslagen.

Hoe gaat de rijksoverheid de gemeenten ondersteunen bij het bevorderen van participatie en activering, bijvoorbeeld als het gaat om welzijnswerk voor ouderen en de versterking van het Algemeen maatschappelijk werk? Over welke sturingsinstrumenten beschikken de gemeenten bij het voorzieningenaanbod voor de meest kwetsbare groepen in relatie tot de AWBZ? Mevrouw Meijer pleitte voor een structurele basis voor projecten in achterstandswijken. Het welzijnswerk moet beginnen bij de basis, bottom-up. Schaalvergroting is prima, maar het is essentieel dat kleinschalige initiatieven worden gestimuleerd. Dit vraagt om experimenteerruimte met diverse modellen van aansturing en samenwerking.

Omdat de professionalisering steeds meer toeneemt, moeten de instellingen voor welzijns- en maatschappelijk werk proberen het bedrijfsleven te winnen voor hun diensten en producten. Er moet aansluiting bij het MKB worden gezocht. De overheid moet zich echter realiseren dat een goed product een prijs heeft en dat kundige werknemers een goed salaris moeten verdienen. Omgekeerd mag de overheid van een integere marktpartij verwachten dat er meer wordt gedaan aan de cyclus organisatie, planning en control. Daar hoort verslaglegging bij, maar ook een ondernemingsplan. Het moderne sociaal-cultureel werk moet helder verwoorden wat het denkt, wat het wil, waar het naar toe wil, wat dat kost en wat het oplevert. Dan kan het een continue factor worden in de samenleving.

Mevrouw Dankers (CDA) was teleurgesteld dat er in de nota geen zicht wordt geboden op het vrijwilligerswerk, het gehandicaptenbeleid en het ouderenbeleid buiten de zorg, want dat zou wel gebeuren. Niet de mensen, de doelgroepen staan centraal, maar de structuren, het managersoverleg. Het beleid is veel meer top-down dan bottom-up. De countervailing power ontbreekt. De diverse disciplines moeten op basis van het landelijke beleid een integraal beleid kunnen voeren, gericht op de doelgroepen en de sociaal-maatschappelijke problematiek. Het lijkt er nu op dat er een integrale structuur wordt opgezet, waaraan de rest van de wereld zich moet aanpassen. Op die manier is er te weinig input van degenen om wie het gaat. Daarom pleitte mevrouw Dankers voor het betrekken van vrijwilligers, lotgenotenorganisaties, buurtmoeders, migrantenvrouwen en zelforganisaties van allochtonen bij het beleid. De initiatieven van onderop moeten worden ondersteund. Op die manier wordt de buurt erbij betrokken. Dat kan de zelfredzaamheid, de empowerment vergroten.

In de nota staat dat er veel goeds gebeurt, maar dat dit moet passen binnen de programmastructuur. Betekent dit dat er later op die grond subsidies kunnen worden ingetrokken of dat er wordt bezuinigd op bijvoorbeeld de zelforganisaties? Kan dat gevolgen hebben voor de ouderenbonden of het sociaal-maatschappelijk activeringswerk vanuit levensbeschouwelijke instellingen? Dat leidt namelijk tot demotivatie. Krijgt men wel geld, dan heeft dat een ontzettende bureaucratie tot gevolg. Ook dat verhoogt de motivatie van de vrijwilligers niet. Er is verschil tussen objectieve gegevens en de subjectieve belevingswereld, maar dat kan in de praktijk tot ongewenste situaties leiden. Een bepaalde plek kan als onveilig worden ervaren, terwijl dat op basis van objectieve criminaliteitscijfers niet zo is. Vervolgens wordt besloten dat er niets gebeurt. Dat is een slechte zaak. Er moet meer worden afgegaan op het subjectieve belevingsgevoel en de ervaringen van mensen en organisaties.

De bevordering van de participatie heeft ook te maken met discriminatiebestrijding, maar bij de programmalijnen valt dat onder een ander blokje. Dat is niet logisch. Er wordt ook een opsomming van het overheidsinstrumentarium gegeven, maar op lokaal niveau wordt vaak niet aangesloten bij de doelgroepen. Mevrouw Dankers pleitte ervoor binnen de programmalijnen te komen tot ondersteuning van kleinschalige initiatieven. Daarvoor is een kleine landelijke infrastructuur nodig. Dan kan men van elkaar leren.

De fiscale behandeling van het verenigingsleven zou zijn geregeld, maar inmiddels is gebleken dat, als een amateurkoor een uitvoering geeft, de leden daarvan fiscaal als artiesten worden gezien. Daardoor valt de reiskostenvergoeding in beginsel onder het belastbaar inkomen. Dat leidt weer tot bureaucratie. Het is fnuikend voor je maatschappelijke betrokkenheid als je met dit soort regelgeving te maken krijgt. Je moet bijna fiscalist zijn om de functie van penningmeester te kunnen vervullen! Ook op andere terreinen wringt dat. Als men het vrijwilligerswerk daadwerkelijk wil bevorderen, dan moet dat soort zaken worden verbeterd. Kan er al een vrijwilligersovereenkomst worden aangegaan? Iemand die dat wil, krijgt vaak te horen dat dit niet mag, omdat hij of zij beschikbaar moet zijn voor de arbeidsmarkt. Ook dat is een blokkade.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) wees op de doffe kant van de medaille. Het lijkt erop dat het in Nederland goed gaat, maar er is wel degelijk sprake van een tweedeling in de samenleving. Deze openbaart zich in de praktijk helaas voornamelijk via etnische scheidslijnen. Dat komt in de nota goed naar voren. Veel groepen hebben het goed, maar er zijn ook nog groepen die niet meeprofiteren. Daar mag je je ogen niet voor sluiten. Aan die situatie liggen politieke keuzen uit het verleden ten grondslag, maar inmiddels is gebleken dat, wil je de participatie bevorderen, ook die van de doelgroepen, het roer weer om moet en dat er flink moet worden gerepareerd. Is de staatssecretaris bereid een integraal beleidsplan – er spelen meer departementen een rol bij – aan de Kamer voor te leggen? Op basis daarvan kan er worden gekomen tot een integrale aanpak, via afstemming met de andere departementen.

De overheid is door de decentralisatie op flinke afstand geplaatst, maar de gemeenten zijn niet tot een individuele, specifieke benadering gekomen. Het beleid wordt te veel vormgegeven vanuit het gemeentehuis. Er moet worden gewerkt op basis van socialestructuurplannen, waaraan alle partijen meedoen. Het beleid moet bottom-up gestalte krijgen. Ook moet er grip komen op de output van het beleid. Kan dat worden omgezet in meetbare resultaten? Het opbouwwerk moet in ieder geval worden hergewaardeerd. Burgers en organisaties moeten als gelijkwaardige partners een veel grotere rol spelen, bijvoorbeeld via een soort adviseurschap. Daarnaast moet er hulp worden geboden bij het vinden van de weg in het ingewikkelde woud van regelgeving. In Rotterdam wordt er gewerkt met kwaliteitspanels. Dat gaat heel goed. Ook jongerenparticipatie is van groot belang. Wat denkt de staatssecretaris van een multiculturele jongerenraad? Het onderzoek naar verschuivingen en nieuwe vragen op dit terrein is ook belangrijk. Blijft het budget daarvoor ongewijzigd? Hoe zit het met het beleid op het punt van de arbeidsvoorwaarden?

Het antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris wees erop dat de Welzijnsnota moet worden gezien als een kaderstuk met een analyse van de stand van zaken op hoofdlijnen en een agenda over wat er de komende tijd gaat gebeuren, gebaseerd op de taakverdeling tussen de verschillende overheden. Het beleid op landelijk niveau wordt gestalte gegeven via de landelijke infrastructuur, bestaande uit organisaties voor werkontwikkeling en onderzoek, organisaties van bepaalde groepen en de middelen voor de projecten experimenten en onderzoek (PEO-middelen). Dat is het vrije geld waarmee een aantal zaken op rijksniveau kan worden gedaan. De rest van het welzijnswerk, ook de middelen daarvoor, is in de jaren tachtig gedecentraliseerd naar vooral de gemeenten. De provincies houden zich slechts met de steunfunctie bezig.

In de jaren tachtig en begin jaren negentig zat de sector flink in de verdrukking, ook financieel, al hebben de gemeenten geprobeerd een deel van de bezuinigingen ongedaan te maken. Onder invloed van het beleidskader lokaal sociaal beleid en de rapporten van de werkgroep-Etty en de commissie-Peper heeft het welzijnswerk de laatste jaren een impuls gekregen, door middel van een versterking van de lokale infrastructuur. De sociale thematiek is sindsdien steeds hoger op de politieke agenda gekomen. In het regeerakkoord zijn investeringen afgesproken om de sociale peiler te versterken. Heel veel groepen worden inmiddels prima bediend door het algemene beleid, maar nu moet de aandacht worden gericht op specifieke groepen. Er moet samenhang komen tussen het sectorale beleid en het beleid, gericht op specifieke doelgroepen. Dat verbetert de effectiviteit van het totale beleid. Sociale activering, in combinatie met het arbeidsmarktinstrumentarium, moet zodanig vorm worden gegeven dat zoveel mogelijk mensen een plekje op de arbeidsmarkt vinden. De arbeidsmarkt wordt ook steeds gunstiger. Ook personen uit fase vier, de moeilijkst bemiddelbare categorie – daar waren eerst bijna geen mogelijkheden voor – hebben steeds meer kans om aan de slag te gaan. Omdat de huidige context heel gunstig is, ook voor de moeilijkste groep, is dus een extra inspanning op zijn plaats. Daarvoor is sociale activering van groot belang. Het begint vaak met vrijwilligerswerk, maar op een gegeven moment kun je in aanmerking komen voor een kwalificatietraject voor de arbeidsmarkt. Maatwerk is wel van belang, net als de afstemming tussen de diverse instrumenten, ook gelet op de sollicitatieplicht in het kader van de Bijstandswet. Artikel 144 van de herziene Bijstandswet biedt overigens de mogelijkheid van vrijstelling van de sollicitatieplicht in het geval van experimenten. Dan kan er in overleg met de sociale dienst een individueel traject worden afgesproken. Personen uit fase-4 hoeven vaak niet onmiddellijk te solliciteren.

De hoofdthema's van het beleid zijn geïdentificeerd, maar nu moeten de programmalijnen worden uitgewerkt. Van onderop, bottom-up, moet daaraan een belangrijke bijdrage worden geleverd. Een landelijk dictaat werkt niet. De afgelopen jaren zijn er op tal van plekken ervaringen opgedaan, via allerlei projecten, maar daar is te weinig mee gebeurd. Bijna overal wordt dezelfde soort methodieken ontwikkeld, door gemeenten, maar ook door de instellingen en organisaties. Op die manier leert men echter niet van elkaar. In het kader van de Welzijnsnota wordt momenteel geprobeerd om die samenhang intern en in relatie met andere departementen te verstevigen, met name met Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De ervaringen met de reguliere instrumenten in de richting van de doelgroepen moeten bij elkaar worden gebracht, bijvoorbeeld als het gaat om het werkfonds voor aanvullende trajecten en het algemeen maatschappelijk werk. Dan kan er vervolgens een gezamenlijke aanpak plaatsvinden VWS facilieert deze ontwikkelingen. Desgevraagd, merkte de staatssecretaris op dat het niet de bedoeling is dat SZW mensen over de schutting kiepert naar VWS. Dat hoeft ook niet, want de arbeidsmarkt heeft steeds meer mensen nodig. De sluitende aanpak kan nu worden verbreed naar alle groepen. Ook daarom wordt sociale activering steeds belangrijker. In samenwerking met SZW is een steunpunt voor de gemeenten opgezet, want uiteindelijk moet het beleid op het lokale niveau worden vormgegeven door gemeenten, instellingen en organisaties. Wat betreft de uitvoering van de welzijnscomponent verwees de staatssecretaris naar de volwasseneneducatie en het welzijnswerk op lokaal niveau. Daar hield men zich al met de fase-4-doelgroepen bezig, maar nu een en ander nog beter op elkaar wordt afgestemd, kan er doorstroming ook naar werk plaatsvinden. Daar moet in worden geïnvesteerd. Daarom worden de gemeenten, vanuit VWS en SZW, ondersteund bij die ontwikkeling. Op die manier kunnen de projecten succesvol worden. De gemeenten hebben al veel kleinschalige socialeactiveringsprojecten ontwikkeld, maar het ontbrak vaak aan samenhang tussen de welzijnswerkmethodes en het arbeidsmarktinstrumentarium, ook qua kennis en deskundigheid. Die zaken moeten ook bij elkaar worden gebracht. Door de sluitende aanpak van SWZ te verbreden naar alle groepen wordt het mensen mogelijk gemaakt, ook door de arbeidsmarktontwikkelingen, om de stap naar de arbeidsmarkt te zetten. Er wordt ook samengewerkt met OCW, want op het onderwijsvlak en alles wat daarmee te maken heeft, valt ook flinke winst te boeken door de ontkokering, ook op lokaal niveau.

Bij de uitwerking van de programmalijnen wordt eerst met de bestuurlijke partijen, met VNG en IPO – dat is al gebeurd – maar daarna ook met de sectoren en de maatschappelijke organisaties gesproken en afgestemd. Per lijn wordt bekeken wie een inbreng kunnen leveren. Vervolgens wordt een en ander uitgewerkt in concrete voorstellen. Dat gebeurt ook via bestaande overlegstructuren. Over de positie van kwetsbare ouderen vindt dus wel degelijk overleg plaats met het gestructureerd overleg ouderen. Al die maatschappelijke organisaties hebben een inbreng bij de uitwerking van de programmalijnen. De gemeenten hebben de regierol bij de implementatie van het uitvoerende werk op lokaal niveau, want daar moet het uiteindelijk gebeuren. Het is dus van groot belang de lokale ontwikkelingen en behoeften bij te houden. Daar kan de landelijke infrastructuur, bijvoorbeeld het NIZW, op worden aangestuurd. De prioriteiten moeten namelijk zoveel mogelijk aansluiten bij de vraag op het lokale niveau. Vervolgens moet er een vorm van wisselwerking ontstaan.

In de PEO-gelden zit ruimte voor experimenten, maar ook bij de uitwerking van de programmalijnen blijven experimenten mogelijk. De afgelopen jaren is er weinig met de opgedane ervaringen gedaan. Het gaat er nu om deze te laten beklijven. Initiatieven van maatschappelijke organisaties worden meegenomen. De komende jaren kunnen de programmalijnen, doordat er steeds meer vrije ruimte komt, steeds concreter worden ingevuld. Als er meer duidelijkheid is over de uitwerking per programma, dan wordt de Kamer geïnformeerd. Er wordt ook aangegeven hoe de maatschappelijke organisaties daarbij zijn betrokken.

Stimulering van het vrijwilligerswerk is een hoofdthema in de programmalijn participatie en toegankelijkheid. Het veranderende karakter van het vrijwilligerswerk en de participatie van allochtonen maken het noodzakelijk daar goed naar te kijken. Op 16 december vindt daarover een conferentie plaats. Vervolgens moet een en ander worden geconcretiseerd. Dan wordt duidelijk wat de landelijke organisaties gaan doen ter ondersteuning van de maatschappelijke organisaties die op vrijwilligers draaien. De uitwerking op het lokale vlak komt aan de orde bij de programmalijn ondersteuning lokaal sociaal beleid. Deze heeft uiteraard een relatie met empowerment en versterking van initiatieven onderop. Daarbij spelen bewonersgroepen en de mensen in de buurten en wijken een grote rol. De participatie van die groepen is van groot belang. Ook daar wordt op teruggekomen bij de uitwerking van deze lijn.

Het overlegplatform is niet geheel weggevallen. Er vindt overleg plaats in de vorm van gestructureerde overleggen met vertegenwoordigers van patiëntenorganisaties, het jeugdplatform, gehandicaptenorganisaties en ouderenbonden. De lagere overheden en het particulier initiatief zitten ook aan tafel. De interdepartementale en intersectorale Raad voor de maatschappelijke ontwikkeling adviseert de rijksoverheid terzake. De geluiden uit de samenleving komen op die manier wel degelijk bij het departement terecht. De vraag is echter of een overlegorgaan alles moet bestrijken of dat een en ander per sector via het gestructureerd overleg moet lopen. De betrokkenheid van een bepaalde groep richt zich vooral op het beleid voor die groep. Het is niet zo functioneel om een deskundige van de ene sector te betrekken bij het overleg over een andere sector.

De gemeenten ontwikkelen steeds meer beleid voor de leefbaarheid, als uitvloeisel van het beleidskader lokaal sociaal beleid. Vanuit het landelijk niveau wordt dit ondersteund en gefacilieerd. Het wordt het meest zichtbaar in de grote steden, met een specifieke sociale problematiek, maar ook op het platteland doen zich steeds meer sociale vraagstukken voor. Het beleid moet ook in die richting vorm krijgen. De ontwikkeling daarvan vindt plaats in samenwerking met het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Bij de uitwerking van de programmalijnen wordt hierop teruggekomen.

Vanuit het intrinsieke karakter ervan heeft het welzijnswerk weer professionaliteit en kwaliteit te bieden, ook als gevolg van de samenwerking met de andere sectoren. Er is alle reden het Calimerogevoel uit de jaren tachtig, ontstaan door de bezuinigingen, los te laten. Dat is ook goed voor het imago. Er zijn de afgelopen jaren veel nieuwe trajecten ontwikkeld. Er is perspectief gecreëerd voor groepen die anders niet aan de bak waren gekomen. Daar mag men trots op zijn. Er wordt hier en daar ook al samengewerkt met bedrijven in buurten en wijken die geïnteresseerd zijn in maatschappelijk ondernemen. Het is wel zaak zoveel mogelijk vraaggericht te werken en voorwaarden op te stellen met behulp waarvan de kansen kunnen worden benut.

Nadere gedachtewisseling

De heer Middel (PvdA) waarschuwde voor het gevaar van het zich onbedoeld herhalen van discussies over de vorm in plaats van over de inhoud. Het is essentieel dat de ervaringen van de mensen aan de basis worden gebruikt. Die mensen hebben echter geen behoefte om in een platform met de VNG of het IPO te zitten. Zij willen gewoon aan de slag, met behulp van de gemeente. Het ministerie moet zich daarvoor inzetten. Als dit soort zaken wordt geregeld via bestuurlijke of institutionele kaders, dan ontstaat er wederom een praatcircuit, net als in het verleden, maar dan gaat het welzijnsbeleid weer kapot. Dat overlegcircuit moet worden doorbroken. Daar is nu draagvlak voor in de Kamer. Voorts is er steun in de samenleving.

Het ministerie moet de regie voeren bij de vernieuwing, maar de decentralisatie maakt dat moeilijk. De gemeenten hebben de zeggenschap, maar het ministerie moet laten zien dat het ook veel in huis heeft. Het moet visie uitstralen, ook in de richting van de gemeenten. Dan heb je de regie. De heer Middel wilde nog wel meer horen over de invulling van het vraaggericht werken.

Mevrouw Van Vliet (D66) herhaalde haar pleidooi voor een platform, want dan kunnen zaken als kennis en ervaring van onderop worden gedeeld. Dat is heel belangrijk. Er worden van onderop al goede initiatieven genomen, maar men wil daar zo langzamerhand meer mee doen, ook naar boven toe.

Over het vrijwilligerswerk is vooral gesproken in relatie tot Sociale Zaken, maar ook kwesties als opleiding en de rol van de koepel spelen daarbij een rol. Kunnen die niet beter in een notitie worden vervat?

Mevrouw Meijer (VVD) was blij dat het welzijn hoog op de agenda staat. Ook zij vond, gelet op haar eigen ervaringen dat het welzijnswerk van de mensen zelf moet komen. Men weet zelf heel goed wat en hoe men het wil. Daar moet VWS zelf maar eens naar kijken. Juist onderop liggen de best-practicevoorbeelden. Het beleid is grotendeels gedecentraliseerd, maar wat is de visie van VWS op het door de mensen zelf invullen van het welzijnswerk? Zij wilde voorts meer horen over de toekomst van het vrijwilligerswerk.

Mevrouw Dankers (CDA) bleef zich afvragen of de gestelde doelen worden bereikt. Zij was blij met de toezegging dat de doelgroepen en de organisaties zoveel mogelijk bij een en ander worden betrokken. Succesrijke kleinschalige initiatieven worden momenteel vaak afgepakt door instellingen of ambtenaren uit stadhuizen. Het uiteindelijke resultaat is echter dat een en ander geen structureel karakter krijgt, maar vervlakt. Dan raken de mensen het weer kwijt. De overheid heeft de taak, met het oog op empowerment, te zorgen voor onderlinge versterking bij het uitwisselen van initiatieven, zodat deze beklijven. Daar staat in de nota te weinig over. Ook zij wilde meer horen over het vrijwilligerswerk.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) was niet gerust op de afstemming met andere departementen. Wellicht moet VWS bij de uitwerking nog meer het voortouw nemen. Uiteraard is het essentieel dat de kennis en ervaring van de mensen en organisaties uit de buurt wordt gebruikt, maar ook de maatschappelijke organisaties weten natuurlijk heel veel. Het een zowel als het ander moet erbij worden betrokken.

Het sociaal cultureel werk, het opbouwwerk, moet meer vraaggericht te werk gaan, maar er is vaak geen capaciteit om te antwoorden. Op dat punt vindt er niet genoeg ondersteuning plaats. Daar moet bij de uitwerking ook naar worden gekeken, samen met andere departementen.

De staatssecretaris vond dat er via de ondersteuning van het lokaal sociaal beleid wel degelijk wordt aangesloten op wat er lokaal speelt. Gemeenten zijn samen met maatschappelijke organisaties bezig met het versterken van de sociale infrastructuur in buurten en wijken. Initiatieven van burgers krijgen daar een belangrijke plek, want iets dat succesvol is, wordt vaak door mensen zelf ontwikkeld. Dat moet worden verstevigd. Er is draagvlak voor deze benadering. Op basis van de regieverantwoordelijkheid van de overheid wordt de agenda gezamenlijk bepaald. De neuzen moeten dezelfde kant op staan. Daarna moet eenieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid aan de slag, met de eigen middelen. Dat geldt ook voor de gemeenten. Zij moeten de sector prioriteit geven, ook financieel.

De programmalijn vrijwilligerswerk wordt uitgewerkt. Het veranderende karakter van het vrijwilligerswerk, ook door de multiculturalisatie, is daarin een hoofdpunt. Ook de kwestie van de ondersteuning wordt nog eens goed in beeld gebracht. De belemmeringen waarmee vrijwilligers te maken hebben, worden soms veroorzaakt door regelgeving, soms doordat er minder tijd in wordt gestoken, maar ook doordat er steeds meer professionaliteit wordt verlangd. Grote vrijwilligersorganisaties ontwikkelen momenteel professionele steunpunten om op dat punt tegenwicht te bieden. Dat aspect wordt in de uitwerking meegenomen, maar het probleem met wet- en regelgeving is vaak dat er geen uitzonderingen kunnen worden gemaakt.

VWS is regelmatig in buurten en wijken te vinden, want is heel nuttig om die best-practice-ervaringen mee te nemen. Dat gebeurt ook via consultatiecirkels. In de programmalijnen is een aantal prioriteiten gesteld, vanuit de gedachte dat met de beperkte hoeveelheid middelen niet alles kan. Er wordt niet bezuinigd op lopende projecten. De komende jaren ontstaat er geleidelijk aan meer vrije ruimte, omdat projecten aflopen. Sommige bestaande projecten passen in de nieuwe programmalijnen. Die kunnen wellicht worden gecontinueerd. Dat geldt niet voor andere projecten, want niet alles kan. Een deel van de 100 mln. aan PEO-middelen heeft de komende jaren nog een bestemming. Er is dus op dit moment niet zoveel vrij besteedbaar geld. Niet alles kan worden gehonoreerd. De meetlat wordt gevormd door de nieuwe criteria en de speerpunten van beleid. Dat wil zeggen dat, als er bijvoorbeeld een nieuwe subsidieaanvraag komt voor het Woonwagennieuws, deze niet wordt gehonoreerd. Gelet op de zeer beperkte schaal valt dit niet onder de speerpunten. In de vorige periode is al besloten deze subsidie te beëindigen. De subsidie aan de landelijke jeugdorganisaties wordt ook herzien. Er is al overeenstemming bereikt over de criteria voor de nieuwe regeling. De plattelandsjongeren die daardoor minder VWS-subsidie krijgen voeren momenteel, met het oog op het project plattelandsjongeren, overleg met het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Wellicht is daar nog een mouw aan te passen.

De rijksbijdrage, het kader voor het arbeidsvoorwaardenbeleid in deze sector, wordt afgeleid van wat er in de marktsector beschikbaar is. Vervolgens wordt er een CAO afgesloten door werkgevers en werknemers. Er is inmiddels een convenant arbeidsmarkt, jeugd en welzijn afgesloten. Daarin staan ook zaken die moeten leiden tot een verbetering van met name de arbeidsomstandigheden. De sectorfondsen kunnen worden aangewend voor zaken als scholing en vermindering van het ziekteverzuim. De overheidsbijdrage wordt in het kader van het nominale beleid toegevoegd aan het Gemeentefonds en het Provinciefonds voor de gedecentraliseerde sectoren. Niet iedere gemeente voegt de middelen voor de verbetering van arbeidsvoorwaardenbeleid toe aan de instellingsbudgetten. Daarover is al met VNG en IPO gesproken, want gemeenten en provincies dragen de verantwoordelijkheid voor het gedecentraliseerde werk. Het is zaak ook hen bij het arbeidsmarktconvenant te betrekken. Daarover is men in gesprek.

Door middel van inkomensondersteuning, participatievergroting en uitbreiding van de werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk geprobeerd de tweedeling te verminderen. Een integraal beleidsplan voegt daar niet zoveel aan toe. Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft nog onlangs een voortgangsrapportage uitgebracht, ook over het tegengaan van sociale uitsluiting. De gemeenten formuleren in de socialestructuurplannen, in het kader van het grotestedenbeleid, steeds meer concrete doelstellingen voor zichzelf, bijvoorbeeld over jeugdwerkloosheid. Op die manier kunnen de resultaten precies worden gemeten. De overheid maakt bij de subsidieverstrekking afspraken over wat er met de middelen wordt gedaan. De regelgeving mag echter niet zodanig gedetailleerd zijn dat er maar heel weinig mogelijk is. Het gaat om het juiste evenwicht. Naarmate de subsidie hoger is, zijn de voorschriften steviger.

De voorzitter van de commissie,

Essers

De griffier van de commissie,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Essers (VVD), voorzitter, Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Rouvoet (RPF), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Arib (PvdA), Gortzak (PvdA), Hermann (GroenLinks), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA) en Blok (VVD).

Plv. leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Van Gent (GroenLinks), Van de Camp (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Ravestein (D66), Weekers (VVD), Schutte (GPV), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Duijkers (PvdA), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Th.A.M. Meijer (CDA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP), O.P.G. Vos (VVD), Hamer (PvdA) en Cherribi (VVD).

Naar boven